direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Hooilandseweg 145 Roodeschool
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De realisatie van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof, gelegen aan de Hooilandseweg 145 te Roodeschool, is nagenoeg afgerond. Op basis van het ontwerp is er aan de noordkant van het gebouw een luifel geplaatst met als reden om hier veldspuiten te kunnen keuren. Tot op heden wordt dat gedaan in de te slopen romneyloods aan de Hooilandseweg 35 te Roodeschool. De regelgeving ten aanzien van het keuren van veldspuiten is echter sinds 2018 gewijzigd. Dit omdat de laatste jaren met minder water dient te worden gespoten en dus de spuitdoppen fijner en driftgevoeliger zijn geworden. De eis is nu dat er gekeurd moet worden in een grotere overkapping dan de overkapping die nu is gerealiseerd.

Naar aanleiding van het bovenstaande is het voornemen ontstaan om een grotere overkapping conform de nieuwe regelgeving te realiseren. Het project past echter niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Door de gemeente Het Hogeland is aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan realisatie van het project. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan dient te worden aangevraagd. Ten behoeve daarvan moet worden gemotiveerd dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het projectgebied (kadastraal: gemeente Uithuizen, sectie L, nummer 629) heeft een oppervlakte van circa 10.000 m2. Het bevindt zich ten oosten van Roodeschool en is gelegen aan de westzijde van de Eemshavenweg. Aan de zuidzijde wordt het projectgebied begrensd door de Hooilandseweg. De overige zijden zijn bestemd als agrarische grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0001.jpg"

Luchtfoto projectgebied (bron: pdokviewer.pdok.nl, d.d. 18-07-2019)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het projectgebied ligt in het bestemmingsplan 'Roodeschool' (vastgesteld op 27 september 2018) en heeft de bestemmingen 'Bedrijf - Landbouwmechanisatiebedrijf' en 'Agrarisch - Dijkenlandschap' met als functieaanduiding 'water'. Het projectgebied heeft daarnaast de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' en 'veiligheidszone - 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Roodeschool' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 18-07-2019)

De nieuwbouw van de overkapping is niet mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. De nieuwbouw valt namelijk buiten het bouwvlak en is gedeeltelijk gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap'.

Naast het bestemmingsplan 'Roodeschool' (vastgesteld op 27 september 2018) is het projectgebied gelegen binnen het facetbestemmingsplan 'Eemsmond Gebouwd Erfgoed' (vastgesteld op 12 juli 2018). Op basis van dit facetbestemmingsplan is een gedeelte van het projectgebied aangewezen als functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. Deze aanduiding geldt echter niet voor de locatie waar de initiatiefnemer het voornemen heeft om de nieuwe kapschuur te bouwen.

Door de gemeente is aangegeven, op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo, medewerking te kunnen verlenen aan deze ontwikkeling. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan dient te worden aangevraagd. Ten behoeve daarvan moet worden gemotiveerd dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 komt het project aan bod. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieukundige- en ruimtelijke omgevingsaspecten. De hoofdstukken 5 en 6 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Eén van deze nationale belangen betreft Waddenzee en waddengebied. Het projectgebied ligt in het waddengebied. Het project sluit qua bebouwing aan op de bebouwing in de omgeving. Gezien de beperkte aard en de omvang van het project zijn er geen significante gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het waddengebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het projectgebied bevindt zich op een perceel met de bestemming 'Bedrijf - Landbouwmechanisatiebedrijf' en 'Agrarisch - Dijkenlandschap'. De nieuw te bouwen kapschuur heeft een oppervlakte van 750 m2. In de huidige situatie is op het perceel, van circa 5.000 m2 met de bestemming bedrijf, een bedrijfsgebouw aanwezig van circa 2.000 m2. Het project leidt niet tot een naar aard en omvang substantiële wijziging van de gebruiksmogelijkheden van het perceel ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Ten opzichte van de huidige situatie is het extra bebouwd oppervlak minder dan de helft en valt de bebouwing landschappelijk weg. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is daarmee niet van toepassing op het project.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het vervolg van deze onderbouwing aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

2.2 Provincie

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

RUIMTE

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

NATUUR EN LANDSCHAP

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

WATER

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

MOBILITEIT

  • Bereikbaarheid

MILIEU

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals hierboven is beschreven. Hieronder zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het projectgebied:

  • 1. Uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied, die niet zijn gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (artikel 2.13.5)
  • 2. Borging uitvoering erfinrichtingsplan (artikel 2.13.6)
  • 3. Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)
  • 4. Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen (artikel 2.23.4)

AD 1.

Om het voornemen mogelijk te maken is gebruik gemaakt van dit artikel. Een ruimtelijk plan kan voorzien in de mogelijkheid tot een uitbreiding van niet agrarische bedrijven in het buitengebied tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing als in de toelichting verantwoord wordt dat:

  • 1. redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en
  • 2. aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel niet groter wordt dan 0,5 hectare of een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 hectare; en
  • 3. rekening is gehouden met:
  • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
  • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
  • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
  • het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

Voor de uitbreiding van het bedrijf is op grond van het bovenstaande aangetoond dat redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien en is de maatwerkmethode toegepast. Naar aanleiding van de maatwerkmethode is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit erfinrichtingsplan is als bijlage 1 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd en is in paragraaf 3.2 nader toegelicht.

AD 2.

Een ruimtelijk plan waar een erfinrichtingsplan vereist is, dient er voor te zorgen dat:

  • a. de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd; en
  • b. de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting publiekrechtelijk wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij een omgevingsvergunning.

De ruimtelijke onderbouwing is opgesteld conform het erfinrichtingsplan. Hiernaast is in de omgevingsvergunning als voorwaarde opgenomen dat de terreininrichting conform het erfinrichtingsplan dient te worden aangelegd en in stand dient te worden gehouden.

AD 3.

Het projectgebied ligt binnen de ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. De toelichting op een plan dat betrekking heeft op deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:

  • a. het projectgebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
  • b. in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
    • 1. maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
    • 2. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
    • 3. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
    • 4. maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.

AD 4.

Het projectgebied ligt deels binnen de ‘veiligheidszone 3 transport'. Een plan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze zone.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. In die paragraaf wordt ook nader ingegaan op de ligging van het projectgebied in het invloedsgebied van de provinciale wegen N363 en N46.

2.3 Regionaal

Woon- en Leefbaarheidsplan

In het convenant 'Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta' (26 april 2012) hebben 35 partijen, waaronder de voormalige gemeente Eemsmond, aangegeven gezamenlijk te willen werken aan de leefbaarheid in de regio. Dit is uitgewerkt in het 'Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta - Beter leven voor minder mensen (Stuurgroep PLUS Wonen en Voorzieningen Eemsdelta, 7 november 2012). De bevolking in de Eemsdelta krimpt en verandert van samenstelling. Het aantal ouderen groeit en het aantal jongeren neemt af. Voorzieningen op het gebied van wonen, werken, school en zorg komen daardoor onder druk te staan. Het Woon- en Leefbaarheidsplan bevat maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren.

Inmiddels is het Woon- en Leefbaarheidsplan geactualiseerd; Woon- en Leefbaarheidsplan 2017-2021 - Noord-Groningen Leeft! (Stuurgroep Plus Wonen en Voorzieningen, De Marne en Eemsdelta, 16 maart 2017). Een herijking bleek nodig vanwege de grote impact van de aardbevingen op de leefbaarheid. Doelstelling van het nieuwe Woon- en Leefbaarheidsplan is dat voor 2021 de leefbaarheid ten minste terug is op het niveau van 2011. "Voor een deel heeft dat met 'stenen' te maken (sterke, duurzame en toekomstbestendige woningen bijvoorbeeld), maar ook met goede zorg, voor iedereen passend onderwijs en sociale vitaliteit. En het gaat over vertrouwen, samenwerking, energie en 'eigenaarschap': het gevoel mee te kunnen denken en beslissen over je eigen woon- en leefomgeving."

Het voornemen voorziet in het toekomstbestendig houden van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof. Dit is belangrijk voor de werkgelegenheid in de regio. Het voornemen is derhalve in overeenstemming met het Woon- en Leefbaarheidsplan.

2.4 Gemeente

Welstandsnota

De gemeente Het Hogeland heeft haar gemeentelijk welstandsbeleid voor het gebied van de voormalige gemeente Eemsmond opgenomen in de Welstandsnota Gemeente Eemsmond (vastgesteld op 13 oktober 2016). Het doel van deze nota is om een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Het Hogeland. Het projectgebied maakt deel uit van de welstandsgebieden één en vier. Welstandsgebied één betreft het dijkenlandschap. Welstandsgebied vier betreft de bebouwing langs uitvalswegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0003.jpg"

Uitsnede Welstandskaart (bron: Welstandsnota gemeente Eemsmond)

De nieuwe overkapping dient te voldoen aan de welstandsnota. Onder deze voorwaarden kan een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen worden verleend.

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het projectgebied is gelegen aan de Hooilandseweg 145. De realisatie van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof is nagenoeg afgerond. Deze realisatie komt voort uit de overweging om het mechanisatiebedrijf te verplaatsen uit het centrum van Roodeschool. Het bedrijf was gevestigd op twee locaties ter weerszijde van de Hooilandseweg. De reden van het bedrijf om te verplaatsen naar de Hooilandseweg 145 hield verband met de beperkingen voor de bedrijfsvoering en de verkeersonveilige situatie op de locatie in het centrum van Roodschool. Dit had negatieve gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Hiernaast heeft het perceel Hooilandseweg 145 door de realisatie van het mechanisatiebedrijf een nieuwe invulling gekregen. Doormiddel van de nieuwe invulling heeft het perceel meer uitstraling als entree van Roodeschool gekregen. De provincie Groningen heeft hier destijds een ontheffing voor verleend.

Op basis van het destijds gemaakte ontwerp is een showroom, een werkplaats voor reparatiewerkzaamheden, een onderdelenmagazijn, een opslag voor trekkers en machines en een kantoor/kantine gerealiseerd. Het gebouw bestaat uit twee volumes met de nokrichting parallel aan de Hooilandseweg. In het noordelijke volume bevinden zich de werkplaats en het magazijn. Boven het magazijn is een verdieping met kantoorruimte aanwezig. In het volume grenzend aan de Hooilandseweg bevindt zich de opslag en showroom. De kap is asymmetrisch, zodat er aan de Hooilandseweg een lage goothoogte ontstaat aansluitend op de erfinrichting aan deze zijde. Op de onderstaande afbeelding is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0004.jpg"

Luchtfoto huidige situatie (bron: pdokviewer.pdok.nl, d.d. 18-07-2019)

3.2 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om conform de nieuwe regelgeving van de Stichting Kwaliteitseisen Landbouwtechniek een nieuwe kapschuur van 750 m2 te bouwen. Op onderstaande afbeelding is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0005.jpg"

Gevelaanzicht zuidzijde (bron: Ontwerpstation Loppersum)

Plaatsing

De nieuw te bouwen kapschuur wordt achter de bestaande bebouwing op één meter vanuit de wal van de watergang gesitueerd. Dit heeft vanuit het landschappelijk oogpunt de voorkeur.

Vormgeving

De gebouwvorm is rechthoekig waarbij de stallingsruimte van de westzijde te betreden is. In het ontwerp is aan de westzijde een kleine luifel geplaatst. De bouw- en goothoogte bedragen respectievelijk 7,9 en 4,7 meter. Hiermee is de bouwhoogte van de nieuwe kapschuur lager dan de bestaande bebouwing en zal derhalve geen negatief effect op de omgeving optreden.

Aanzicht en opmaak

Voor de kapschuur geldt dat het wenselijk is dat het gebouw zo veel mogelijk op gaat in het landschap. Vandaar de keuze voor de plaatsing achter de bestaande bebouwing op één meter vanuit de wal van de watergang.

De kapschuur zal bestaan uit een stalen constructie met grijze damwandprofielplaten. Voor de overige onderdelen als de plinten, goten en nokstukken zullen tevens grijze kleuren worden gebruikt.

Erfinrichting

Naar aanleiding van het voornemen is een nieuw erfinrichtingsadvies opgesteld. Dit advies is als bijlage 1 opgenomen. Bij het locatiebezoek is geconstateerd dat door de aanleg van verharding de beoogde landschappelijke inpassing van het bestaande erf onder druk komt te staan. Het idee voor de inpassing bestaat uit het afronden en vergroenen van het oorspronkelijk beoogde erf (voordat er sprake was van nieuwbouw van een extra schuur) met streekeigen hagen en bomenrijen van de 1e orde. Het oorspronkelijke erf is ruimtelijk bovengeschikt aan het deel met de uitbreiding voor de nieuwbouw. “Oud” en “nieuw” vormen één geheel doordat de bebouwing zo dicht mogelijk op elkaar wordt geplaatst. Verder is er extra aandacht voor de representatieve voorruimte, het voorerf, nodig. Het voorerf maakt deel uit van de dorpsentree, verdient daarom een zorgvuldige inrichting en mag daarom niet worden gebruikt voor opslag. Onderstaand is het erfinrichtingsadvies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0006.jpg"

Erfinrichtingsadvies (bron: Libau)

Beheer en onderhoud naastgelegen watergang

Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie Groningen zijn nadere afspraken gemaakt omtrent het beheer en onderhoud van de naastgelegen watergang. De te lange pvc-buizen zullen worden ingekort tot net over de houten beschoeiing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

De gemeenten in Noord-Groningen hebben gezamenlijk een archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart op laten stellen. Het projectgebied is op de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Eemsmond aangeduid als 'lage verwachting'. Archeologisch veldonderzoek is hier op grond van het gemeentelijk beleid niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0007.jpg"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met projectgebied (rode rechthoek)

Cultuurhistorie

Het projectgebied is een bijzondere plek maar binnen het projectgebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De oude boerderij, destijds niet als karakteristiek aangewezen, is reeds gesloopt. Zoals in hoofdstuk 3 staat beschreven wordt het perceel in overeenstemming met het reeds bestaande inrichtingsplan in het landschap ingepast.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het project.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Voor de destijds opgestelde ruimtelijke onderbouwing is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen het projectgebied lichte bodemverontreiniging aanwezig is. Deze verontreiniging geeft geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie en de omgeving van de locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde functie.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het project.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur). Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Onderzoek

Het voornemen betreft de bouw van een kapschuur op grotendeels agrarische grond. Gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van beschermde gebieden (het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt op circa 4,3 km afstand) en de aard van de ontwikkelingen zijn veel potentiële effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Derhalve is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit de berekening blijkt dat de projectbijdrage op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, weidevogelleefgebied en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

In redelijkheid kan worden gesteld dat de natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg staat.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen en buisleidingen

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het projectgebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het projectgebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen.

Transport

  • veiligheidszone 3 transport

Op circa 20 m ten zuiden van het projectgebied en circa 25 m ten oosten van het projectgebied bevinden zich de provinciale wegen N363 en N46. Deze wegen zijn opgenomen in het provinciaal basisnet Groningen. Langs deze wegen bevinden zich aan weerszijde een zone van 35 m rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen (veiligheidszone 3 transport). Een ruimtelijk plan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze veiligheidszone.

Het projectgebied ligt deels binnen veiligheidszone 3. Het project voorziet in de bouw van een nieuwe kapschuur. Een kapschuur is geen object ten behoeve van minder zelfredzame personen. Op dit onderdeel is er dan ook geen strijdigheid met het provinciaal beleid.

  • veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen

Daarnaast bevinden zich aan weerszijde van de wegen een invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (veiligheidszone 2) van 360 m. De toelichting op een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:

  • a. het projectgebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
  • b. in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
    • 1. maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
    • 2. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
    • 3. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
    • 4. maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.

Het projectgebied ligt in zijn geheel binnen de ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Daarnaast ligt het ook binnen een afstand van 200 meter van de betreffende infrastructuur.

Voor de verplaatsing van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof is op 28 september 2017 een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing vastgesteld. Het projectgebied borduurt voort op deze omgevingsvergunning. Voor de ruimtelijke onderbouwing is door de Omgevingsdienst Groningen het groepsrisico berekend. Hieruit blijkt dat door de realisatie van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof het groepsrisico van de N363 niet veranderd. Het bekende groepsrisico van de provinciale weg N46 is in de huidige situatie zo laag dat het niet zichtbaar is op de FN-curve. Door het realiseren van het landbouwmechanisatiebedrijf wijzigt het groepsrisico, maar is het nog steeds gelegen onder de oriëntatiewaarde. Deze conclusie kan tevens voor de te realiseren kapschuur worden opgenomen.

In het kader van de verplaatsing van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof is door de Veiligheidsregio Groningen de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld. Deze aspecten zijn ook van toepassing op deze ruimtelijke ontwikkeling en zijn derhalve onderstaand opgenomen.

BESTRIJDBAARHEID

Uit beoordeling van de bestrijdbaarheid blijkt, dat de locaties voldoende snel en tweezijdig bereikbaar zijn en dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. Het aspect bestrijdbaarheid vormt geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

ZELFREDZAAMHEID

Ten aanzien van de zelfredzaamheid blijkt, dat de locatie buiten het sirenebereik van het bestaande WAS ligt. Het zelfredzaam vermogen en de ontvluchtingsmogelijkheden vormen geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. De Veiligheidsregio Groningen adviseert om de bevolking bij een ramp niet alleen via het bestaande WAS maar ook op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen, enz.).

Ongeacht de inzet van de gemeente Het Hogeland en de hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein dan ook, blijft altijd aanwezig.

Conclusie

Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid het realiseren van de kapschuur bij het landbouwmechanisatiebedrijf aan de Hooilandseweg 145 in Roodeschool verantwoord is. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder

WEGEN

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.

Onderzoek

De toekomstige kapschuur wordt op basis van de Wgh niet als een geluidgevoelig object aangemerkt, zodat er geen nader onderzoek hoeft plaats te vinden naar geluid vanuit de omgeving (in dit geval: wegverkeerslawaai) op de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Op grond van de nibm-tool (versie 2018) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 750 per dag, waarvan 5% vrachtverkeer (weekdaggemiddelde). Het project biedt de mogelijkheid voor de werkzaamheden die in het bestaand planologisch kader tevens uitgevoerd kunnen worden. Het is daarmee dusdanig kleinschalig van aard dat, voor zover er sprake is van een toename van verkeer, het aantal verkeersbewegingen zeer ruim onder het genoemde aantal van 750 blijft. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.16BPrdsOM01-VS01_0008.jpg"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project dient te worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.7 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

In het projectgebied wordt de realisatie van een kapschuur mogelijk gemaakt. Op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geldt voor een landbouwmechanisatiebedrijf een grootste richtafstand van 50 meter, voor het aspect geluid. Deze afstand wordt gemeten tussen de grens van een inrichting die geluid produceert ten opzichte van woningen van derden. De dichtstbijzijnde woning aan de Hooilandsweg 141 bevindt zich op een afstand van ruim 100 meter. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het project maakt te bouw van een kapschuur mogelijk. In deze kapschuur zullen dezelfde werkzaamheden worden uitgevoerd die planologisch reeds op het bestaande perceel kunnen worden uitgevoerd. Het is daarmee dusdanig kleinschalig van aard dat, voor zover er sprake is van een toename van verkeer, het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt zal zijn.

Het projectgebied wordt ontsloten op de Hooilandseweg. De wegen in de omgeving van het projectgebied kunnen de verkeersgeneratie als gevolg van het project aan. Er ontstaan op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.

Parkeren

Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Zoals in paragraaf 3.2 is te zien is er binnen het projectgebied meer dan voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Het project kan daarmee voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap Noorderzijlvest is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Dit project maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op 9 juli 2019 is een digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 4). Op het project is de korte procedure van toepassing. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met het opgenomen advies. De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.

Veilig, voldoende en schoon water

Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen wil het waterschap hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.

In het kader van het bovenstaande is het van belang dat het schone hemelwater vanaf de overkapping en de terreinverharding wordt afgevoerd naar de waterpartij aan de voorzijde van de bedrijfslocatie, parallel aan de Hooilandseweg. Zo wordt enerzijds vertraagd afgevoerd omdat het hemelwater wordt geborgen in de waterpartij, voordat het wordt geloosd op het regionale watersysteem. Anderzijds is dat een extra mogelijkheid om de waterpartij te kunnen voeden met schoon hemelwater.

4.10 Vormvrije m.e.r.

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Het project maakt de bouw van een kapschuur met de oppervlakte van 750 m2 op een perceel van circa 1 hectare mogelijk. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (onderdeel D 11.3 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage) geldt een grenswaarde van 75 hectare. Het project blijft met het genoemde aantallen en oppervlaktes ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze onderbouwing, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 5) blijkt dat de effecten van de realisatie van het project in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het project is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als het gaat om gronden die in eigendom zijn van de gemeente.

In dit geval wordt een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij de omgevingsvergunning is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ruimtelijke onderbouwing is toegezonden aan de overlegpartners. Naar aanleiding hiervan zijn reacties binnengekomen van de provincie Groningen, het waterschap Noorderzijlvest en de Veiligheidsregio Groningen. De overlegreacties zijn als bijlage 6 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Indien noodzakelijk is de ruimtelijke onderbouwing naar aanleiding van de overlegreacties aangepast.

De ruimtelijke onderbouwing is samen met de ontwerpbeschikking zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de inzagetermijn van het ontwerp zijn geen zienswijzen ingediend.