Plan: | Fietsroute Oudeland - Strijen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1963.BPfietspadOudeland-VG01 |
In september 2003 is het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard vastgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende wegbeheerders in de Hoeksche Waard over het gezamenlijk aanpakken van knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer. Het Gebiedsprofiel vormt de basis waarop de provincie haar subsidieverlening in het kader van onder andere SRM 2017 (Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland) baseert.
Eén van de knelpunten is de veiligheid van fietsers. Om de veiligheid van het fietsverkeer te verbeteren is het zeer gewenst een fietsroute te realiseren tussen Strijen en Westmaas. Eind 2017 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Strijen besloten om het ontbrekende deel van het fietspad binnen het gemeentelijk grondgebied (als onderdeel van de complete fietsroute voor woon- en werkverkeer) aan te leggen. Het beoogde tracé loopt langs de oostzijde van de buisleidingenstraat en ligt deels binnen het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Dit gebied maakt tevens onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
De vigerende bestemmingsplannen staan de aanleg van een fietspad niet toe. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van de bestemmingen noodzakelijk.
Omdat dat afspraken over grondgebruik en grondverwerving voor het zuidelijk deel al in een vergevorderd stadium zijn, heeft de gemeente Hoeksche Waard besloten om de bestemmingswijziging voor dit deel alvast in procedure te brengen. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in het zuidelijke tracé, van de kern Strijen tot aan de Hoekseweg (Strijen).
Het aan te leggen fietstracé loopt van de westkant van Strijen tot aan de N489 bij Westmaas. Het tracé is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging tracé fietsroute (totaal)
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het zuidelijk deel mogelijk gemaakt. Dit deel van het plangebied ligt in de gemeente Hoeksche Waard ten noordwesten van Strijen. Dit gebied wordt gekenmerkt door de agrarische gronden. In de toelichting wordt de totale route opgesplitst in verschillende deelgebied om op een voldoende gedetailleerd niveau de situatie te beschrijven. In figuur 1.2 is de locatie van het zuidelijk deel van de fietsroute en de opdeling in deelgebieden weergegeven.
Figuur 1.2 Ligging fietsroute zuidelijk deel
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat is vastgesteld op 23 april 2013 door de gemeente Strijen. Voor het plangebied gelden momenteel de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden', 'Verkeer' en 'Water - 1' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Leiding - Leidingstrook'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan met de ligging fietsroute in rood (Buitengebied, Strijen)
Daarnaast geldt het Paraplubestemmingsplan 'Strijen' dat is vastgesteld op 25 september 2018 door de gemeente Strijen.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een toetsing van de ontwikkeling aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De fietsers tussen de kernen Strijen en Westmaas maken nu gebruik van de huidige verkeersstructuur. De fietsroute loopt over de Oudendijk. Dit is een erftoegangsweg buiten de gebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 60 km/h. Op deze dijkweg zijn geen voorzieningen voor fietsers aanwezig en ontbreekt de ruimte om voorzieningen te realiseren. Een vrijliggend fietspad is dan ook benodigd om de verkeersveiligheid te waarborgen.
Voor de fietsverbinding Strijen – Oud-Beijerland is in 2003 in regionaal verband een projectplan gemaakt, waarbij het Waterschap Hollandse Delta (voorheen De Groote Waard) de trekkersrol heeft opgepakt.
Begin 2008 heeft het waterschap middels een schrijven (memo) het voorstel gedaan om de Bovenweg en Waleweg af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer m.u.v. bestemmingsverkeer en tevens de betrokken halfverharde paden te asfalteren. Het college (toenmalige gemeente Strijen) heeft het waterschap toen geadviseerd om een gescheiden procedure te volgen voor het afsluiten van de Bovenweg en de Waleweg, daar de verwachting was, dat er (veel) bezwaren zouden zijn tegen het afsluiten van de Waleweg. Bij de Bovenweg was het de verwachting dat hier geen of weinig bezwaar tegen zou zijn.
Het voorstel van het waterschap en de reactie van het college is toen ook aan de commissie wonen meegedeeld.
Het waterschap heeft het afsluiten van beide wegen in een procedure naar buiten gebracht om de door hun opgegeven reden, dat het afsluiten van de Bovenweg en Waleweg niet losgezien konden worden. Bij het afsluiten van de Bovenweg en bij het openblijven van de Waleweg zou het verkeer op de laatstgenoemde weg toenemen wat weer nadelig is voor de veiligheid van de fietsers.
Eind 2017 is binnen de gemeenteraad van de voormalige gemeente Strijen het besluit genomen om het ontbrekende deel van het fietspad binnen het grondgebied van Strijen (als onderdeel van de complete fietsroute) te realiseren. Er is een voorlopig tracé vastgesteld op basis van de huidige planologische uitgangspunten.
Per 1 januari 2019 zijn de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen samengevoegd tot één gemeente; Hoeksche Waard. In 2019 is door deze nieuwe gemeente besloten om de complete fietsroute tussen Strijen en Westmaas te gaan ontwikkelen als onderdeel van het Programmaplan Mobiliteit.
Het plangebied ligt in de Hoeksche Waard, ten westen van Strijen en ten zuiden van Westmaas. Het plangebied is gelegen in landelijk gebied. In figuur 2.1 is de locatie van het plangebied globaal weergegeven. De toekomstige fietsroute loopt deels op en deels langs de leidingstraat. De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik voor agrarische doeleinden.
Figuur 2.1 Locatie plangebied
De ontwikkeling betreft het aanleggen van een fietsroute voor woon- en werkverkeer in de Hoeksche Waard. De complete fietsroute loopt van Strijen tot Westmaas. Voorlopig is besloten om het eerste deel van het gehele tracé langs Strijen aan te leggen. Deze loopt ten noordwesten van Strijen tot de Hoekseweg.
De fietsroute zorgt voor een veilige doorgaande route, doordat de rijweg gescheiden wordt van het fietspad. Het nieuwe fietspad zorgt tevens voor winst in reistijd voor fietsers tussen de kernen van Strijen en Westmaas/Mijnsheerenland/Oud-Beijerland. Gemotoriseerd verkeer is niet toegestaan op het fietspad.
Het fietspad sluit in het noorden aan op de Hoekseweg en in het zuiden op de Bovenweg in Strijen.
LSNED
Het fietspad wordt gerealiseerd deels op en deels naast de gronden van de Leidingenstraat Nederland (LSNED). Deze straat wordt ook wel de ondergrondse snelweg van Nederland genoemd. De leidingenstraat is een obstakelvrij leidingentracé tussen de industriegebieden van Rotterdam en Moerdijk, in de richting van Vlissingen en Antwerpen.
Het beoogde tracé op de buisleidingenstraat ligt voor een belangrijk deel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hiervoor is een Compensatieplan opgesteld. Hier wordt in paragraaf 3.2 nader op ingegaan.
Deelgebied 1
Het eerste deelgebied loopt van de Hoekseweg tot de Molenweg. Het fietspad steekt hierna de Oudendijk over, hierbij wordt circa 70 meter van de bestaande infrastructuur van de Oudendijk gebruikt voor het fietspad. Op deze weg delen de verschillende voertuigen de rijbaan. Op de Oudendijk is het fietspad planologisch toegestaan. In oostelijke richting volgt het nieuwe fietspad een bestaand stuk van het fietspad van de Hoekseweg (circa 200 meter), vervolgens loopt het fietspad richting het zuiden langs de leidingenstraat. In de huidige situatie zijn de gronden van het geplande fietspad primair in gebruik voor agrarische doeleinden.
Figuur 2.2 Ligging deelgebied 1
Deelgebied 2
Deelgebied 2 van het toekomstige fietspad loopt van de Molenweg tot aan de onderhoudsweg (ontsluiting agrarische percelen) van de leidingenstraat ten hoogte van Oudendijk 35. In de huidige situatie zijn de gronden van het geplande fietspad primair in gebruik voor agrarische doeleinden.
Figuur 2.3 Ligging deelgebied 2
Deelgebied 3
Het derde deelgebied loopt over de onderhoudsweg van de leidingenstraat tot aan de Waleweg. De Waleweg is een landelijke weg welke Strijen ontsluit in oostelijke richting. In de huidige situatie zijn de gronden van het geplande fietspad primair in gebruik voor agrarische doeleinden.
Figuur 2.4 Ligging deelgebied 3
Deelgebied 4
Deelgebied 4 loopt vanaf de Waleweg tot aan de Bovenweg. Deze wegen ontsluiten Strijen in oostelijke richting. Het fietspad sluit aan op de Bovenweg, waarna de fietsroute gebruik maakt van de huidig aanwezige infrastructuur. Op een gedeelte van dit gebied is een onderhoudsweg van de leidingenstraat aanwezig. In de huidige situatie zijn de gronden van het geplande fietspad primair in gebruik voor agrarische doeleinden.
Figuur 2.5 Ligging deelgebied 4
Beeldkwaliteit
In figuur 2.6 is het profiel van de fietsroute opgenomen. Het fietspad krijgt een zwarte kleur en wordt aangelegd met asfalt. Direct naast het fietspad worden grasbetontegels aangelegd voor een voorzichtige overgang van het verhard fietspad naar de groene berm. De nieuwe perceelsgrenzen worden aangegeven middels houten paaltjes. In figuren 2.7 en 2.8 zijn visualisaties van de fietsroute opgenomen. Langs het 2-baans fietspad wordt geen verlichting gerealiseerd.
Figuur 2.6 Profiel fietsroute
Figuur 2.7 Visualisatie profiel fietsroute
Figuur 2.8 Vogelvlucht visualisatie kruispunt Molenweg
Met de Nationale omgevingsvisie (NOVI) wordt richting gegeven aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende 30 jaar ingrijpend zullen veranderen. In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
De vier ambities uit de NOVI zijn verder uitgewerkt in 26 beleidskeuzes. In de toelichting van de NOVI zijn deze beleidskeuzes vertaald naar 21 Nationale belangen. Gezien de aard van dit plan zijn vooral de volgende nationale belangen relevant:
Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van ruimtelijke plannen.
Toetsing
Ten aanzien van nationaal belang 1 en 2 kan worden opgemerkt dat het plan in hoofdstuk 4 aan de hand van de relevante omgevingsaspecten is gemotiveerd. Op deze plek volstaat de conclusie dat met het plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Een gezond ingerichte leefomgeving verleidt mensen tot gezond gedrag en mensen voelen zich er prettig (welbevinden). Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn: uitnodigen tot bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), elkaar ontmoeten en ontspannen. Hierbij hoort ook het stelsel van recreatieve fiets-, wandel- en vaarnetwerken. Het realiseren van een recreatief fietspad draagt bij aan het doel van de NOVI om ruimte te bieden aan beweging en ontspanning in de openbare ruimte (nationaal belang 4).
Overige nationale belangen zijn minder van relevant voor dit plan, omdat deze ofwel het schaalniveau overstijgen ofwel op een voor dit plan onbelangrijk thema betrekking hebben.
Er zijn geen rijksbelangen vanuit het Barro die strijdig zijn met het voornemen.
De beoogde ontwikkeling past binnen de gestelde kaders in de Nationale Omgevingsvisie en het Barro.
In de omgevingsvisie zijn voor het aanleggen van een recreatief fietspad drie delen van de omgevingsvisie van belang: Landschappen, Sport, recreatie en water- en groenbeleving en Vaker en verder fietsen.
Landschappen
De provincie wil de intrinsieke waarde van de verschillende landschappen behouden, beschermen, op passende wijze benutten en beleefbaar maken. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het in standhouden, benutten, beleven en versterken van bestaande gebiedskwaliteiten.
De provincie hecht waarde aan onbebouwde landschappen. De provincie beschermt het landschap tegen ongewenste ontwikkelingen en wil daarmee versnippering en onomkeerbare aantasting van het landschap tegengaan. De provincie wil in een aantal gebieden specifieke waarden in stand houden, omdat ze landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding en versterking van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling.
Het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap hangt samen met de ruimtevraag van een aantal functies, zoals bijvoorbeeld recreatie, agrarisch ondernemerschap, natuur, de waterhuishouding, energiewinning, wonen en bedrijvigheid. Door op bovenregionaal niveau af te stemmen hoeven niet alle functies op gelijke manier in ieder gebied te landen, maar kunnen afhankelijk van de kwaliteiten en draagkracht van het landschap, de functies evenwichtig verdeeld en waar mogelijk gecombineerd worden.
De provincie Zuid-Holland heeft zowel cultuurlandschappen als natuurlandschappen. Cultuurlandschappen kenmerken zich doordat het land door de mens gemaakt is en veelal is ingericht op landbouwkundig gebruik. In heel Zuid-Holland horen daar onmiskenbaar alle kunstwerken bij die het leven beneden NAP mogelijk maken, zoals, duinen, dijken, dammen, (water)molens, stuwen en gemalen. Natuurlandschappen hebben nog steeds een relatief hoog natuurlijk karakter. Uniek voor Zuid-Holland is de combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap en het altijd nabije stedelijk landschap. Deze landschappen zijn ontstaan op het grensvlak van zout en zoet, van land, zee en rivieren. Ze vormen de grondslag voor de identiteit van Zuid-Holland.
Voor elk landschapstype zijn richtpunten opgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt richting gegeven aan de manier waarop ontwikkelingen ingepast kunnen worden in de verschillende landschappen en hoe de ruimtelijke kwaliteit behouden of versterkt kan worden. Er wordt ook richting gegeven aan de manier waarop landschappen aangepast of getransformeerd kunnen worden. Structuurdragers zoals linten, dijken, water en infrastructuur bepalen in hoge mate de landschappelijke identiteit van Zuid-Holland, algemeen geldende richtpunten ruimtelijke kwaliteit:
Sport, recreatie en water- en groenbeleving
De provincie streeft naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed en ontwikkelt en verbindt hiervoor onder meer met name de uit oogpunt van belevingswaarde bijzonder waardevolle gebieden inzake landschap (o.a. Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland), water en natuur (o.a. Hollands Plassengebied en onze Nationale Parken NL Delta en Hollandse Duinen) en verbindt sportief en recreatief de groenblauwe netwerken in en om de stad. De provincie draagt samen met partners zorg voor het beheer van recreatiegebieden, -netwerken en -voorzieningen, waaronder de recreatieve netwerken voor varen, fietsen, wandelen en paardrijden en streeft ernaar deze voor sport geschikter te maken.
In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. De provincie zet daarom samen met partners in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen, locaties en gebieden voor sport en recreatie. Ons recreatieve routenetwerk (voor fietsen, wandelen, varen en ruiters en menners) speelt daarbij een belangrijke rol. In omvang en kwaliteit optimale sport- en recreatiemogelijkheden dragen bij aan een goed en gezond leef-, woon- en vestigingsklimaat en aan (ook spreiding van) toerisme. Kansrijke verbindingen zijn er met diverse andere maatschappelijke opgaven als natuur, erfgoed, economie, toerisme en klimaat.
Met de decentralisatie (2012) van Het rijksrecreatiebeleid (RodS) is de provinciale verantwoordelijkheid voor het recreatiebeleid uitgebreid. De provincie was reeds verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud voor de recreatiegebieden buiten de stad.
De locaties, voorzieningen, gebieden, wateren en netwerken waarin en waarlangs onze bewoners sporten en recreëren, waaronder onze groenblauwe structuur en recreatieve routestructuren, liggen in een groot deel van de provincie en zijn vaak gemeentegrensoverschrijdend. Het behouden en versterken van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen.
Vaker en verder fietsen
Inwoners en bezoekers maken vaker gebruik van de fiets en leggen langere afstanden met de (elektrische) fiets af, zowel in het dagelijks gebruik als voor recreatieve ritten.
De provincie stimuleert gemeenten om hun leefomgeving zo fiets- en (wandelvriendelijk) in te richten. De provincie zet in op het verbeteren en aanleggen van veilige fiets- en wandelpaden en snelfietsroutes en heeft oog voor de landschappelijke inpassing en ketenvoorzieningen.
Zuid-Holland is koploper van alle provincies met 5.500 kilometer fietspad. Het is ook de provincie met de hoogste dichtheid aan fietspaden. Alle ruimte dus voor de fiets! Zo'n 30% van alle reizen in Zuid-Holland, korter dan 15 kilometer, wordt op de fiets gemaakt. Het fietsgebruik neemt toe, vooral in de steden. Mensen kiezen dus vaker voor de fiets. Inmiddels worden er meer E-bikes verkocht dan 'gewone' fietsen. E-bikes worden niet alleen gebruikt voor recreatieve tochten, maar steeds meer in woon-werkverkeer en op weg naar scholen en universiteiten. Met de E-bike kunnen afstanden tot 15 kilometer makkelijker afgelegd worden. Daarmee wordt de fiets voor veel mensen een alternatief voor OV en auto in het dagelijks gebruik.
De fiets heeft een aanzienlijk aandeel in de bereikbaarheid van Zuid-Holland. Interlokale fietsverbindingen, provincie brede beleidsvorming, fietsroutes in provinciaal beheer en planologische ontwikkeling vragen om een visie op de fiets als onderdeel van het mobiliteits- en ruimtelijk beleid van Zuid-Holland.
Toetsing
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een veilige fietsroute ten noordwesten van Strijen. Het planvoornemen draagt zodoende bij aan het verbeteren van de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in de provincie. Op de uitvoering van het Fietsplan 2016-2025 wordt verderop in deze paragraaf ingegaan. Het planvoornemen sluit aan bij het provinciale programma naar het verbeteren van de bereikbaarheid en verkeersveiligheid en geeft hiermee invulling aan de omgevingsvisie.
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. Deze verordening gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Deze verordening is gericht op:
De instructieregels in afdeling 7.3 Omgevingsplannen van deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen en het omgevingsplan. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 7.41a (risico’s van klimaatverandering)
1. In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met de risico’s van klimaatverandering; waaronder in ieder geval de te verwachten gevolgen van:
alsmede de effecten van de gevolgen op het risico van bodemdaling.
2. Voor zover risico’s aan de orde zijn wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, of het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing artikel 7.41a
Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 4.6.
Artikel 7.43a (borgen ruimtelijke kwaliteit)
1. Een omgevingsplan laat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling alleen toe als de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
2. In een omgevingsplan wordt voor het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit rekening gehouden met:
3. Voor de gebiedstypen, bedoeld in artikel 7.42, vierde en vijfde lid zijn de artikelen 7.43h, 7.43i, 7.43j, 7.43k, 7.43l, 7.43m en 7.43n van toepassing tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 7.43l, in de weg staat.
Artikel 7.43b (aanvaardbaarheid soort ruimtelijke ontwikkeling per beschermingscategorie)
3. Een omgevingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 als bedoeld in artikel 7.42, eerste lid, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de soort inpassen en die in overeenstemming zijn met artikel 7.43l, 7.43m of 7.43n.
De ruimtelijke ontwikkeling moet passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorzien, en passen bij de aard en schaal van het gebied (definiering ruimtelijke ontwikeling zie artikel 7.43).
Artikel 7.43l (gebiedstype: beschermingscategorie 1 Natuurnetwerk Nederland)
Een omgevingsplan voor een locatie binnen Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 7.42, vierde lid, kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits die ontwikkeling niet in strijd is met de regels in paragraaf 7.3.16 (afdeling Natuurnetwerk Nederland).
Artikel 7.43f (uitzonderingen transformaties)
Transformatie is mogelijk in beschermingscategorieën 1 en 2, als bedoeld in artikel 7.42, eerste en tweede lid, voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 7.46. De voorwaarden, bedoeld in artikel 7.43c, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.43c (randvoorwaarden soorten ruimtelijke ontwikkeling)
3. Een omgevingsplan kan alleen voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van de soort transformeren als de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 7.43g (compensatie weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen)
Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 7.43a, een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten over de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
Artikel 7.61 (activiteiten met mogelijk (significante) nadelige gevolgen)
Een omgevingsplan voor het Natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, laat daarbinnen geen activiteiten toe die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden significant beperken, of die leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Toetsing artikel 7.43 en 7.61
Het gebied valt onder beschermingscategorie 1, zijnde Natuurnetwerk Nederland. In dit geval is sprake van aanleg van bovenlokale infrastructuur. Op grond van artikel 7.43f is transformatie mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp (artikel 7.43c) en geen activiteiten worden toegestaan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant beperken, of die leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van het gebieden (artikel 7.43g en artikel 7.61).
Het gebruik maken van deze regeling is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Er is geen afzonderlijk besluit van GS voor nodig.
Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht, met uitzondering van een goede inpassing in het landschap. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 2.3. Er worden geen gebouwen gerealiseerd met betrekking tot de ontwikkeling waardoor de openheid van het landschap gewaarborgd blijft.
Hiernaast kruist het plangebied de ecologische verbindingszone ten zuiden van de Kreupeleweg. Deze verbindingszone verbindt de Oude Maas met het Hollandsch Diep. Door de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het verbieden van gemotoriseerd verkeer zijn significante negatieve effecten niet te verwachten voor de verbindingszone.
Artikel 7.45 (ladder voor duurzame verstedelijking)
1. Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt gaat in de motivering in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2. Als over de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling regionale bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd of die door gedeputeerde staten zijn vastgesteld, dan kan de motivering van de behoefte, bedoeld in artikel 5.129g, tweede lid, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bestaan uit een verwijzing naar die afspraken.
Toetsing artikel 7.45
Infrastructuur betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Artikel 7.45c (bereikbaarheid)
Een omgevingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing artikel 7.45c
Het mogelijk maken van het fietspad leidt tot een betere bereikbaarheid.
Artikel 7.79b (behoud en verbetering hoofdfietsnetwerk en lange afstands wandelpaden)
Een omgevingsplan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met het belang van de instandhouding en zo mogelijk de verbetering van het hoofdfietsnetwerk en de lange afstands wandelpaden.
Toetsing artikel 7.79b
Het plangebied is aangemerkt als hoofdfietsnetwerk. Dit plan maakt een onderdeel van deze bovenlokale infrastructuur mogelijk.
Afdeling 3.2 Activiteiten in stiltegebieden
Het plangebied ligt in een stiltegebied. De regels in de afdeling over stiltegebiedactiviteiten zijn gesteld met het oog op het voorkomen en beperken van geluidbelasting in de stiltegebieden.
Toetsing
Fietsen is mogelijk in stiltegebieden. Er wordt geen gemotoriseerd verkeer toegestaan.
De provincie Zuid-Holland heeft in 2016 een fietsplan opgesteld waarin de fietsambities voor 2025 genoemd worden. Er zijn drie fietsambities geformuleerd:
Een speerpunt uit deze ambities is het optimaliseren van het fietsnetwerk. In de 'Uitvoeringsagenda Fiets' is een concrete uitwerking van het fietsplan opgenomen. De Uitvoeringsagenda beschrijft een aantal opgaven waar de provincie met diverse partners de komende jaren aan werkt. Dit is uitgewerkt in 3 thema's. Eén van deze thema's is het zorgen voor dat fietsers sneller, veiliger en makkelijker van A naar B kunnen.
Toetsing
De aanleg van de beoogde fietsroute wordt genoemd in dit beleidsplan als bestaand project. De fietsroute draagt bij aan het verbeteren van het fietsnetwerk. Door het aanleggen van een gescheiden fietspad wordt de verkeersveiligheid vergroot. De ontwikkeling van de fietsroute zal bijdragen aan het optimaliseren van het bovenlokale fietsnetwerk en sluit hiermee aan op het fietsplan van de provincie Zuid-Holland.
Het planvoornemen sluit aan bij het provinciale programma naar het verbeteren van de bereikbaarheid en verkeersveiligheid en geeft hiermee invulling aan de omgevingsvisie. De aanleg van bovenlokale infrastructuur is onder de genoemde voorwaarden en het Compensatieplan mogelijk op basis van de Omgevingsverordening.
De gemeente Hoeksche Waard heeft een Omgevingsvisie voor het gehele grondgebied opgesteld. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dat noemt de gemeente Waardmaken. Waardmaken is een nieuwe manier van ontwikkelen. Bij de totstandkoming van een initiatief worden initiatiefnemers uitgenodigd bij te dragen aan de Hoeksche Waard: aan de Hoeksche Werken en de aan Hoeksche Waarden. Daarmee is omgevingskwaliteit niet langer het domein van overheid en specialisten, maar een verantwoordelijkheid van ons allemaal.
Het plangebied ligt op de grens van het deelgebied Oudste landen. De Oudste Landen liggen midden in het grootschalige agrarische landschap, maar de verschijningsvorm is anders. De Oudste Landen hebben een min of meer ronde vorm met grillige dijken. Ze hebben een zeer open karakter door een fijnmazige structuur van dijken, kreken en sloten. De Oudste Landen zijn grotendeels in gebruik als akkerland en herbergen een grote rijkdom aan natuurwaarden, met name voor weidevogels en ganzen. In paragraaf 3.2 en 4.5 is nader op de natuurwaarden ingegaan.
Maatschappelijke opgaven: de Hoeksche Werken
Vijf maatschappelijke opgaven vragen specifiek onze aandacht de komende jaren. Dit noemt de gemeente de Hoeksche Werken. Daarbij gaat het om de volgende opgaven:
Voor de ontwikkeling is bereikbaarheid van belang. Ten aanzien van bereikbaarheid stelt men het volgende.
Bereikbaar, nabij en toegankelijk
De afgelopen jaren is de bereikbaarheid steeds meer onder druk komen te staan. Het college wil daarom de komende jaren een forse inhaalslag maken met de in- en externe bereikbaarheid.
De aanleg van infrastructuur is vooral een zaak van overheden. De maatregelen die vanuit Rijk en provincie worden voorgesteld wil de gemeente benutten voor het verbeteren van het onderliggende wegennet en versterken van de verbindingen voor fietsverkeer en het openbaar vervoer. Eigen investeringen van de gemeente fungeren zoveel mogelijk als multiplier voor investeringen van andere overheidspartijen zoals provincie, Waterschap en Rijkswaterstaat. Ook voor initiatieven van overheden geldt de Hoeksche Waard als vertrekpunt. De inpassing van eventueel nieuwe infrastructuur werkt de gemeente uit met de inwoners.
Toetsing
De gemeente wil met de omgevingsvisie onder andere goede verbindingen van het eiland met de omgeving bereiken. Openbaar vervoer en de fiets zijn hierbij van levensbelang. Een goede bereikbaarheid maakt de Hoeksche Waard aantrekkelijk voor inwoners om zich hier te vestigen. De aanleg van de vrijliggende fietsroute draagt bij aan dit voornemen.
Door de aanleg van een vrijliggende fietsroute wordt de verkeersveiligheid en hiermee de leefbaarheid van de kernen verbeterd. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij de doelen van de omgevingsvisie.
In 2018 stelden de 5 voormalige gemeenten het Fietsplan Hoeksche Waard 2018-2026 op. Dit fietsplan is gericht op het verbeteren van de bestaande fietsnetwerken, het uitwerken en uitbreiden van ontbrekende schakels in het fietsnetwerk en het toepassen van aanvullende voorzieningen.
De gemeente Hoeksche Waard (2019) wil niet alleen veiligere en snellere routes realiseren voor fietsende scholieren en forenzen, maar de Hoeksche Waard ook aantrekkelijker maken voor zowel dagrecreanten als verblijfsrecreanten.
Toetsing
Door middel van de fietsroute wordt de route tussen Strijen en Westmaas sneller, maar vooral veiliger. In de huidige situatie mengt het fietsverkeer zich met het overige gemotoriseerde verkeer, wat voor onveilige situaties kan zorgen. De fietsroute levert hiermee een actieve bijdrage aan de doelstelling van het fietsplan.
De Hoeksche Waard is een vitaal en leefbaar eiland, tussen Rotterdam en Dordrecht en het bijzondere Deltagebied. De combinatie van het rustige dorpse leven en de drukte van de stad in de buurt zorgt ervoor dat het een fijn eiland is om te wonen, werken en recreëren. Er komen dan ook nieuwe inwoners bij en het wordt steeds drukker op de weg. De bereikbaarheid van het eiland staat onder druk. Voor de programma’s economie, wonen en inclusieve samenleving is een goed bereikbare Hoeksche Waard van groot belang. Dit vraagt om een integrale mobiliteitsaanpak. Een aanpak die zich richt op de verschillende modaliteiten als auto, OV (openbaar vervoer) en fiets, op snelheid en veiligheid en op gedragsverandering. Daarom werkt de gemeente aan de opgave mobiliteit en is hiervoor het programmaplan Mobiliteit opgesteld.
De ambities zijn:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling van de fietsroute voor woon- en werkverkeer sluit aan bij het verbeteren van de interne bereikbaarheid. De aanleg van de beoogde fietsroute wordt genoemd in dit beleidsplan als onderdeel van het utilitaire fietsnetwerk en levert een bijdrage aan de verkeersveiligheid.
Door de aanleg van een vrijliggende fietsroute wordt de verkeersveiligheid en hiermee de leefbaarheid van de kernen verbeterd. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het gemeentelijk beleid.
De onderzoeken zijn gebaseerd op het gehele tracé. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderbouwing en conclusies van het plangebied voor zover zijn betrekking hebben op het zuidelijke gedeelte van het tracé.
Ontsluiting fietspad
Het bovenlokale fietspad dat met dit plan mogelijk wordt gemaakt, is onderdeel van een druk bereden fietsroute voor woon- en werkverkeer tussen de kernen van Strijen en Westmaas. Gemotoriseerd verkeer is op het beoogde fietspad niet toegestaan. Het nieuwe fietspad ligt op het tracé van de leidingenstraat.
Reistijd en comfort
Het beoogde fietspad komt het fietscomfort ten goede. Fietsers kunnen ongehinderd snelheid maken op een voor de fietsers ingerichte verkeersruimte. Alleen ter hoogte van de kruisingen met de Oudendijk moet rekening gehouden worden met het gemotoriseerde verkeer. Op de overige kruisingen (Waleweg, Molenweg en Kreupeleweg) hebben fietsers voorrang.
Het nieuwe fietspad zorgt voor winst in reistijd voor fietsers van de kern Strijen richting Westmaas/Mijnsheerenland.
Ontwerp fietspad in relatie tot verkeersveiligheid
De wegen in de directe omgeving van het plangebied die nu worden gebruikt door fietsers om zich te verplaatsen tussen de kernen Strijen en Westmaas zijn erftoegangswegen. Fietsers delen op zulke wegen de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Omdat de snelheid van het gemotoriseerde verkeer hier relatief hoog is (maximaal 60 km/u) en er relatief veel landbouwverkeer van de wegen gebruik maakt, is het vanuit het oogpunt van de fietsers en om het fietsverkeer te stimuleren wenselijk om fietsers een mogelijkheid te geven om zich te verplaatsen zonder dat ze daarbij hinder ervaren van gemotoriseerd verkeer.
Met betrekking tot de verkeersveiligheid zijn de locaties waar gekruist moet worden met het gemotoriseerde verkeer van belang. Binnen het plangebied is dit de kruising van het fietspad met de Oudendijk. Fietsers moeten voorrang verlenen aan het gemotoriseerde verkeer. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. In situaties buiten de bebouwde kom ligt de snelheid van het gemotoriseerde verkeer dermate hoog dat automobilisten het kruispunt met hoge snelheid naderen en daarbij de situatie niet altijd even goed kunnen inschatten. Fietsers hebben met hun lage naderingssnelheid beter zicht op de situatie en kunnen daardoor beter inschatten wanneer overgestoken kan worden.
Sociale veiligheid
De fietsverbinding Oudeland ligt grotendeels in landelijk gebied, waar sociale onveiligheid een bedreiging kan vormen. In bijlage 1 is de analyse van de sociale veiligheid van de fietsroute opgenomen. Hieruit blijkt dat de sociale veiligheid goed is, maar op enkele punten verbetering mogelijk is. De genoemde aandachtspunten zoals plaatsing van objecten dragen extra bij aan de sociale veiligheid.
Hoofdeisen fietsvriendelijke infrastructuur
Het CROW noemt in haar publicatie Ontwerpwijzer Fietsverkeer (publicatie 230) vijf hoofdeisen waaraan fietsvriendelijke infrastructuur moet voldoen, waaraan op de volgende wijze wordt voldaan:
Conclusie
De nieuwe vrijliggende fietsroute draagt bij aan een snelle directe en veilige fietsroute tussen Hoekseweg en Strijen. Fietsers hebben op de route een eigen verkeersruimte welke is gescheiden van de rijbaan voor het gemotoriseerde verkeer. Dit komt het comfort en de verkeersveiligheid ten goede. Het fietspad kruist de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer een keer ter hoogte van de Oudendijk. In lijn met het ontwerp moeten fietsers hier voorrang geven aan het gemotoriseerde verkeer. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is dit de wenselijke voorrangssituatie. Fietsers hebben met hun lage naderingssnelheid namelijk beter zicht op het naderende kruisingsvlak dan het gemotoriseerde verkeer.
Vanuit verkeerskundig perspectief zijn er geen bezwaren die de realisatie van het fietspad in de weg staat.
Verkeer is een geluidsbron met een ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten. Binnen het plangebied wordt een fietsroute mogelijk gemaakt, gemotoriseerde voertuigen zijn hier niet toegestaan, mede omdat Oudeland van Strijen een stiltegebied is. Daarmee zijn geluidsbronnen afwezig en is het kader van de Wet geluidhinder niet aan de orde. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Gezien het huidige gebruik van de gronden als natuurgebied worden geen verontreinigingen verwacht. Daarnaast wordt geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. Hierdoor is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Conclusie omgevingsverkenning
Nadat het definitieve tracé is bepaald, dient er (water)bodemonderzoek te worden uitgevoerd met specifieke aandacht voor verdachte locaties als dammen. Daar waar asfaltverhardingen moeten worden opgebroken, moet onderzoek naar de kwaliteit van het verhardings- en funderingsmateriaal uitgevoerd worden. Deze onderzoeken worden in een latere fase uitgevoerd met betrekking tot de vergunningverlening.
Indien uit het onderzoek aanvullende werkzaamheden benodigd zijn, worden deze opgevolgd. Derhalve vormt het aspect bodem geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Beleid
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten.
Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.
Onderzoek
Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is voor een deel van het plangebied sprake van een middelhoge archeologische verwachting, zie figuur 4.1. Ter plaatse van de buisleidingenstraat geldt geen archeologische verwachting.
Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Andere bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd wanneer op basis van onderzoek blijkt dat de bouwactiviteiten de aanwezige archeologische waarden niet schaden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien een bouwwerk wordt gebouwd met een maximale oppervlakte van 100 m2 of een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. Voor deze gronden is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit dit onderzoek blijk dat ter plaatse van de fietsroute, welke niet op de buisleidingenstraat ligt, vervolgonderzoek benodigd is. Dit onderzoek wordt in een latere fase van het plan uitgevoerd. Omdat de werkzaamheden onder de grenswaardes blijven belemmert het aspect archeologie het bestemmingsplan en de bestemmingswijziging niet.
Waarde - Archeologie (WR - AW)
Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde al bepaald is aan de hand van eerder gedaan archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Indien er sprake is van voorgenomen verstoringen van de bodem is het verplicht vooraf archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, over het algemeen de gemeente, kan een vergunning worden afgegeven.
Conclusie
De bodem is ter plaatse van de fietsroute reeds verstoord door de buisleidingenstraat. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van het gebied dat naast de buisleidingenstraat nader onderzoek aan de orde is. Dit onderzoek vindt plaats in een later fase van het plan. Eventuele maatregelen die hieruit volgen worden opgevolgd. Het aspect archeologie staat het bestemmingsplan niet in de weg.
Deze paragraaf betreft een samenvatting van de toetsing aan de Wet natuurbescherming en aan het provinciale natuurbeleid. Deze rapportages zijn opgenomen als bijlage 3, 4, 5, 6 en 7.
Relevant toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Conclusie natuuronderzoek
Gebiedsbescherming Natura 2000
Het beoogde tracé van het fietspad ligt binnen het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. De effecten van de aanleg en het gebruik van het fietspad op Natura 2000 zijn als volgt (zie ook bijlage 3);
Aanleg en gebruik van het fietspad staan het behalen van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied derhalve niet in de weg.
Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Nederland
Het beoogde tracé op de buisleidingenstraat ligt voor een belangrijk deel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zie ook bijlage 4.
Hiernaast kruist het plangebied de ecologisch verbindingszone ten zuiden van de Kreupelweg. Deze verbindingszone verbindt de Oude Maas met het Hollandsch Diep. Door de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het verbieden van gemotoriseerd verkeer zijn significante negatieve effecten niet te verwachten voor deze verbindingszone.
Soortenbescherming
Op en rond het tracé zijn geen vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen aanwezig van zwaarbeschermde soorten. Ten behoeve van het fietspad zal een watergang deels worden gedempt en aan de andere zijde van de watergang worden vergroot. Hiervoor is een onderzoek naar de aanwezigheid van de grote modderkruiper uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van de grote modderkruiper in het plangebied is uit te sluiten.
Tevens wordt het fietspad buiten het broedseizoen aangelegd. Voor de overige beschermde soorten op en rond het tracé (haas, veldmuis etc.) geldt een provinciale vrijstelling voor onder andere ruimtelijke inrichting.
De aanleg en het gebruik van het beoogde fietspad heeft derhalve geen gevolgen voor beschermde soorten waarvoor een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming vereist is.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Hollandse Delta beschrijven zij de doelen die zij tijdens de planperiode 2022-2027 willen bereiken voor de primaire taken waterveiligheid, watersysteem, waterketen en wegen. De doelen voor deze planperiode zijn afgeleid van de ambities voor de langere termijn (2050). Behalve de ambities voor de lange termijn en de doelen die zij in 2027 bereikt willen hebben, gaat het Waterbeheerprogramma ook in op de strategie om te komen tot realisatie van deze doelen.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan, is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van (volgens huidig beleid) ten minste 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied ten westen van Strijen en loopt tot de Hoekseweg. De locatie beslaat de huidige agrarische gronden die tevens zijn bestemd voor de buisleidingenstraat. Het gebied is voor een groot deel onverhard.
Bodem en grondwater
De bodem van het plangebied bestaat uit klei op veen, lichte klei met homogeen profiel en zavel met homogeen profiel. Er sprake van grondwatertrap V met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 0,40 m-mv en een laagste grondwaterstand van 1.20m-mv en grondwatertrap III met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 0,40 m-mv en een laagste grondwaterstand van 0,80-1,20 m-mv.
Figuur 4.2 Uitsnede bodemkaart inclusief grondwatertrap en indicatieve ligging totale fietsroute
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta bevinden zich in de omgeving van het plangebied watergangen behorende tot de categorie 'hoofdwatergang' en 'overige water'. De beschermingszone van een hoofdwatergang betreft 5 meter en van een overige watergang 1 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.3 Waterlopen en kunstwerken Waterschap Hollandse Delta.
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied is een waterkering gelegen aan de Oudendijk. Het betreft een secundaire waterkering.
Figuur 4.4 Uitsnede Legger waterkeringen Waterschap Hollandse Delta
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied ter hoogte van het beoogde fietspad is momenteel braakliggend en niet aangesloten op de riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een fietspad op de buisleidingstraat. Reeds bestaande inspectiewegen zullen met elkaar worden verbonden. Met de aanleg van het fietspad zal er dan ook sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zullen er op enkele plekken sloten worden verlegd.
Waterkwantiteit
Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert een grens van 1.500 m2 buiten de bebouwde kom. Wanneer een ontwikkeling deze grens overschrijdt, dient er voor de verharding gecompenseerd te worden. Uitgangspunt is dat compensatie plaatsvindt conform de eisen van het waterschap; in het betreffende peilgebied en ten minste 10% van de toename in verharding. Te dempen watergangen dienen volledig te worden gecompenseerd.
Voordat met enige demping gestart wordt, dient de compensatie van open water (verleggen, verbreden of nieuw aanleggen) te zijn aangelegd. Met het oog op ongewenste kwel of inzijging dient de bodemgesteldheid bekeken te worden. In bepaalde situaties kan de goede kwaliteit van kwelwater benut worden. In watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimumaantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Ter plaatse van kruisingen van infrastructuur met (hoofd)watergangen gaat de voorkeur uit naar het aanleggen van bruggen in plaats van duikers. De lengte van een duiker mag niet langer zijn dan voor het doel hiervan strikt noodzakelijk is. Een duiker wordt alleen toegestaan indien het verval hierover kleiner is dan 4 mm. Een duiker mag niet kleiner zijn dan rond 1.000 mm in hoofdwatergangen en rond 500 mm in niet-hoofdwatergangen. In het geval van kruisingen met grootschalige infrastructuur en/of bebouwing kan een overkluizing worden overwogen. Hoofdwatergangen dienen te voldoen aan een technisch profiel en hebben een minimale waterdiepte van 1 m bij het laagst vigerend peil, een minimale bodembreedte van 1 m en een talud van 1:2 of flauwer. De maximaal toelaatbare gemiddelde stroomsnelheid voor onbeschoeide watergangen bedraagt 0,20 m/s.
Voor de realisatie van de fietsroute moet een watercompensatieplan worden goedgekeurd door het waterschap. Er zijn voldoende mogelijkheden om watercompensatie in de nabijheid van het plangebied uit te voeren. De gemeente heeft verschillende gronden in de nabijheid van het plangebied in eigendom. De bestemmingen van deze gronden in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen staan de realisatie van waterberging direct toe.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit de Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en het Interprovinciaal beleid voor de hygiënisch verantwoorde toepassing van secundaire grondstoffen in werken. Voor beschoeiing zijn alleen niet-oxydeerbare en niet uitlogende materialen toegestaan.
Oevers worden bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Natuurvriendelijke oevers hebben een talud van 1:5 of flauwer; afhankelijk van de beschikbare ruimte en functie kan een steiler talud worden toegepast. Grotere waterpartijen en plassen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit); plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2 meter gewenst. Bij de inrichting van het watersysteem dient water met een hogere kwaliteit te stromen naar water met een lagere kwaliteit. De aanvoer van water dient zoveel mogelijk te worden beperkt als het aanvoerwater van mindere kwaliteit is dan de kwaliteit van het water binnen het plangebied. Er is voldoende watercirculatie.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling ligt in een kern- en beschermingszone van een waterkering. Om in deze zones werkzaamheden te mogen uitvoeren, dient er een ontheffing bij het Waterschap aangevraagd te worden. De stabiliteit van de waterkering mag niet achteruitgaan. Dit geldt voor de situatie na uitvoering van het werk, maar ook tijdens de werkzaamheden.
Afvalwaterketen en riolering
Het plan betreft een realisatie van een fietspad, hierbij wordt geen afvalwater verwacht. De beoogde ontwikkeling zal niet aangesloten worden op het rioolstelsel. Bij de realisatie van het fietspad zal het hemelwater via de berm in de naastgelegen sloten afstromen. Een zuivering is hierbij niet noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Het functioneren van het huidige wegsysteem mag door de planuitvoering niet verslechteren. De wegbermen dienen zo veel mogelijk vrij te blijven van obstakels niet zijnde objecten die een functionele bijdrage hebben.
Voor het beheer wordt een beheerplan opgesteld. Hierin wordt onder andere ingegaan op het onderhoud en zwerfvuil.
Conclusie
In het plangebied liggen verschillende hoofdwatergangen, overige water en een regionale waterkering. Om werkzaamheden te mogen uitvoeren in de beschermings- en kernzones, dient er een ontheffing bij het Waterschap te worden aangevraagd. Daarnaast dient er ook compensatie plaats te vinden voor de demping van twee wegsloten en de toename aan verharding. Hiermee worden negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op bedrijven of gevoelige functies en heeft dus geen invloed op de milieuzonering.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een fietspad (zonder gemotoriseerd verkeer) mogelijk. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg of het water. Volgens de professionele risicokaart zijn er nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen met een externe werking.
Volgens de professionele risicokaart ligt de fietsroute op een buisleidingenstrook, die in beheer is van LSNED. In deze buisleidingenstraat zijn meerdere buisleidingen gelegen:
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Dit besluit regelt de externe veiligheid rondom individuele buisleidingen en is van toepassing op enkele gevaarlijke stoffen. Daarmee is een leemte voor ruimtelijke ontwikkelingen rondom leidingenstraten en –stroken ontstaan.
Om deze leemte op te vullen heeft LSNed een voorstel voor beleid opgesteld. Het doel is overheden handvatten te bieden voor een goede verankering van de buisleidingenstraat in bestemmingsplannen. LSNed hanteert het principe ‘afstand houden waar het kan’ en uitgangspunt in de handreiking is daarom dat aan beide zijden van leidingenstraten een vrijwaringszone (de veiligheidscontour) van 55 meter gehandhaafd blijft. In deze vrijwaringszone mogen zonder overeenstemming en ontheffing geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
Er zijn een aantal redenen om deze veiligheidscontour te handhaven. De essentie is dat het vanwege externe veiligheid wenselijk is dat kwetsbare objecten op afstand blijven van de leidingenstraat. Daarnaast blijft met het handhaven van de bebouwingsvrije zone mogelijk om vlot - zonder lange ruimtelijke procedures - nieuwe leidingen aan te leggen. In de handreiking is ook cumulatie in ogenschouw genomen. Voor cumulatie is geen rijksnorm, wel hebben gemeenten de plicht om gebiedsgericht naar cumulatie te kijken. Verder komt de afstand van 55 meter overeen met de veiligheidsafstand van 55 meter uit het, inmiddels vervallen, Structuurschema buisleidingen en is dus sprake van het handhaven van een reeds bestaande ruimtelijke reservering.
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op het mogelijk maken van een kwetsbare objecten zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of op een risicovolle activiteiten. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan risicobronnen in de omgeving en visa versa. De conclusie luidt dat de veiligheid in het kader van de voorgenomen ontwikkeling niet in het geding is. Wel moet rekening worden gehouden met beperkte bouwmogelijkheden boven de buisleiding. Dit is bij het aspect kabels en leidingen nader beschreven.
Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart
Conclusie
De benoemde risicobronnen zijn op dusdanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Hiernaast worden geen kwetsbare objecten gerealiseerd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Aan de noordzijde is in of nabij het plangebied een hogedrukgasleiding gelegen, zie figuur 4.3. Voor de leiding geldt een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook gelden beperkte bouwmogelijkheden.
Figuur 4.3 Hogedrukaardgasleiding (rood)
Zoals eerder vermeld ligt parallel aan het beoogde fietspad een buisleidingenstrook. De leidingenstrook is weergegeven in figuur 4.4.
Figuur 4.4 Buisleidingenstrook (rood)
De strook heeft een breedte van 90 meter. Op de leidingenstrook mogen uitsluitend meet- en regelstations of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Afwijken hiervan is onder voorwaarden mogelijk. Voor diverse werkzaamheden, geen bouwwerkzaamheden, is een aanlegvergunning nodig. Het belang van de leiding(en) mag door de bouw- en aanlegactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Daarnaast is binnen het plangebied de hoogspanningsverbinding Klaaswaal-Sterrenburg gelegen. Ter plaatse van de hoogspanningsleiding gelden beperkingen van de bouwmogelijkheden die voornamelijk betrekking hebben op de bouwhoogte. De hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 40 meter aan weerszijden. Voorkomen moet worden dat nieuwe gevoelige functies binnen deze zone worden gebouwd. De indicatieve zones zijn de meest ruime afstanden waar rekening mee moet worden gehouden.
De beoogde ontwikkeling maakt geen hoge bouwwerken of gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) mogelijk. Daarnaast verblijven mensen die gebruik maken van het fietspad slechts korte tijd binnen de indicatieve zone van de hoogspanningsleiding. Hierdoor vormt de hoogspanningsleiding geen risico voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de aanleg van een fietspad. Fietspaden maken geen onderdeel uit van de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. en zijn hiermee niet m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Hiernaast kan m.e.r.-plicht ontstaan als gevolg van passende beoordeling, dit kan in het kader van indirecte significante effecten voorkomen. In paragraaf 4.5 is dit nader toegelicht. Hieruit blijkt dat tevens vanuit de indirecte effecten een m.e.r.-beoordelingsplicht niet aan de orde is.
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Agrarische bestemming
Binnen dit is de agrarische bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' opgenomen. De inhoud van de bestemmingen is overeenkomstig die van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Op deze gronden is het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf toegestaan. Binnen deze bestemming is de functie van een fietspad toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - fietspad'. Het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van een fietspad is toegestaan onder voorwaarde dat het (weidevogel)compensatieplan is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Verkeersbestemming
Binnen het bestemmingsplan is een bestemming Verkeer en een bestemming opgenomen. De wegen en straten e.d. en daarmee samenhangende infrastructuur met een functie die hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer zijn bestemd tot "Verkeer". Het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van een fietspad is toegestaan onder voorwaarde dat het (weidevogel)compensatieplan en watercompensatieplan is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Leiding - Gas
Deze gronden zijn naast de toegestane enkelbestemmingen mede bestemd voor een ethyleenleiding.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze gronden zijn naast de toegestane enkelbestemmingen mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 50 kV.
Leiding - Leidingstrook
Deze gronden zijn naast de toegestane enkelbestemmingen mede bestemd voor ondergrondse leidingen.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten.
Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat een regeling voor de beschermingszones van de leidingstrook.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels
In dit artikel is een regel opgenomen die de wettelijke regelingen waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen fixeert op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Door voormalig gemeente Strijen is een investeringskrediet beschikbaar gesteld voor de voorbereiding en realisatie van een veilige fietsverbinding tussen Strijen en Oud-Beijerland. Dit investeringskrediet is in 2019 overgegaan naar gemeente Hoeksche Waard, vanwege de gemeentelijk herindeling. Het investeringskrediet van gemeente Hoeksche Waard dekt voor 50% de kosten, dit naar aanleiding van een raming middels een uitgevoerde 'QuickScan'. De overige 50% dekking is afkomstig uit de projectsubsidie van de Provincie Zuid-Holland. Deze projectsubsidie is aangevraagd en toegekend. Wanneer aan de prestatieverplichtingen wordt voldaan, zal de subsidie uitgekeerd worden.
Ter verzekering van de uitvoerbaarheid van de realisatie van het fietspad, is er voldoende financiële capaciteit achter de hand, waarbij het volgende daaromtrent opgemerkt:
Inspraak en overleg ex. artikel 3.1.1 Bro
Op ambtelijk niveau heeft overleg plaatsgevonden met de overlegpartners. In het kader van het vooroverleg hebben de partners de optie om reactie te geven. Andere partners zoals het waterschap en LSNed zijn nauw betrokken bij de procesvorming.
Op 13 oktober 2022 is een inloopavond voor alle betrokkenen georganiseerd. Het verslag van deze avond is opgenomen in bijlage 8.
Zienswijzen
Overeenkomstig de wettelijke vereisten is het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd op de gemeentelijke website. Gedurende deze termijn is eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen, zie bijlage 9 .