direct naar inhoud van Regels
Plan: Abel Tasmankwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPWONEN2018040OBL-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Abel Tasmankwartier met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPWONEN2018040OBL-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aan- en uitbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft, ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 achtergevelbouwgrens:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georienteerd.

1.8 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achtergevel van een gebouw, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak of bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.12 bestaand(e situatie):
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 carport:

een overkapping, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen.

1.24 dakterras:

een dak of deel van een dak (daaronder inbegrepen dakterrasafscheidingen) dat rechtstreeks vanuit het gebouw of door middel van een vaste trap toegankelijk is en dat omgeven is door een vloerafscheiding.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.

1.27 dove gevel:
  • a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede b.;
  • b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.29 erfbebouwing:

de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.30 evenement:

evenement, voor zover deze ruimtelijk relevant is, dat wil zeggen meerdaags en

regelmatig terugkerend van aard is.

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

  • Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
  • Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alchoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;
  • Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse.
1.34 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van de administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.35 maatschappelijke voorzieningen:

culturele, educatieve, medisch, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening (zoals een begraafplaats), als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen (ondersteunende horeca).

1.36 ondergeschikte functie:

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.37 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 overkapping:

een overig bouwwerk omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.39 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.40 peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  • indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
    • 3. voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub,
    al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.42 verkoopvloeroppervlak (vvo):

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.43 voorgevel:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van de woning, of vanuit stedenbouwkundig oogpunt kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.44 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een bouwwerk loopt tot aan de perceelsgrenzen.

1.45 watergang:

al of niet overdekt werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen en af te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan, dat door het college van hoofdingelanden in de legger is opgenomen.

1.46 weg:

een voor openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerterreinen.

1.47 woning:

een complex van ruimten van, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen zoals begeleid wonen door (licht-)verstandelijke gehandicapten en ex-psychiatrische patiënten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.

2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen, waaronder mede begrepen gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' is een woning slechts toegestaan, voor zover deze woning aan de zijde van de Karel Doormanstraat is voorzien van een dove gevel over alle bouwlagen, of anderszins wordt voorzien in een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
3.2.2 Erfbebouwing op het voorerf
  • a. op de gronden gelegen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen uitsluitend erkers, toegangsportalen en overige bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat;
    • 1. ten aanzien van erkers of toegangsportalen:
      • de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,50 m;
      • de afstand tot de openbare weg niet minder mag bedragen dan 2 m;
      • de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
    • 2. ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen:
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • b. in aanvulling op het voorgaande geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tuinmuur' in elk geval een tuinmuur is toegestaan met een hoogte van 1,80 m.
3.2.3 Erfbebouwing op het zij- en achtererf
  • a. op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd waarbij geldt dat:
    • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede laag van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 m;
    • 3. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen andere overige bouwwerken worden gebouwd waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en van overige bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50% van het erf, tot een maximum van:
    • 1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m2: 50 m2;
    • 2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m2 en 750 m2: 62,5 m2;
    • 3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m2 en 1.000 m2: 75 m2;
    • 4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m2: 100 m2.
  • d. in aanvulling op het voorgaande geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tuinmuur' in elk geval een tuinmuur is toegestaan met een hoogte van 1,80 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2 voor de bouw van nokverhogingen op hoofdgebouwen met een symmetrisch zadeldak, waarvan de hoogte tussen de nok en de bovenkant van de zoldervloer kleiner is dan 2,1 m en het dakvlak zich uitstrekt over maximaal één bouwlaag, waarbij geldt dat:
    • 1. de dakopbouw over de volle breedte van de woning moet worden gerealiseerd;
    • 2. de dakopbouw op de achterzijde van het dakvlak wordt gebouwd;
    • 3. indien in de bestaande situatie op het betreffende bouwblok meer dakopbouwen aan de voorzijde dan aan de achterzijde aanwezig zijn of het naastgelegen pand reeds een dakopbouw aan de voorzijde heeft; in afwijking van het bepaalde in sub 2 mogen dakopbouwen ook aan de voorzijde worden gebouwd;
    • 4. het dwarsprofiel voldoet aan de volgende maatvoering:
      • de afstand tussen de onderkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient ten minste 0,85 m te bedragen;
      • de afstand tussen de bovenkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient maximaal 2,0 m te bedragen;
      • de afstand tussen de buitenkant van het kozijn en de buitenkant van het buitenspouwblad dient, horizontaal gemeten, ten minste 1 m te bedragen;
      • de onderkant van het kozijn dient direct aan te sluiten op het dakvlak van de woning;
      • het korte dakvlak van de dakopbouw dient evenwijdig te lopen aan het eronder gelegen bestaande dakvlak;
      • de daklengte dient ten minste 0,8 m te bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 3.2 voor de bouw van dakopbouwen, anders dan zoals bedoeld in 3.3.1 onder a, met dien verstande dat:
    • 1. het een dakopbouw betreft op een dak waarvan de hellingshoek kleiner is dan 30° op grondgebonden woningen in rijen van drie woningen of meer, dan wel;
    • 2. het een dakopbouw betreft ter vervanging van de bestaande dakopbouw mits de maatvoering niet wordt gewijzigd;
    • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande straatprofiel en/of cultuurhistorische waarden.
  • c. het bepaalde in lid 3.2.3 onder a sub 3 voor de bouw van kappen op vrijstaande bijgebouwen met een dakhelling van maximaal 50º, en een goothoogte van maximaal 3 m;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.3 onder a sub 2 voor de bouw van een dakterras op een aan- of uitbouw van een woning met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m boven de bouwhoogte van de aanbouw of uitbouw;
    • 2. geen onenvenredige aantasting plaatsvindt van de gewenste stedenbouwkundige structuur;
    • 3. het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van omwonenden (bezonning, privacy).
3.3.2

De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunningen voor afwijken kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 3.1.

3.4.2 Voorwaardelijke verplichting - tuinmuur

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt mede begrepen het gebruik van de gronden voor de doeleinden zoals genoemd in lid 3.1, zonder de realisatie en instandhouding van een tuinmuur met een hoogte van 1,80 m en een massa van tenminste 10 kg/m2, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tuinmuur'. Deze verplichting is niet van toepassing ingeval anderszins wordt voorzien in een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.4.3

Binnen de bestemming is de uitoefening van een beroep aan huis toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m2;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
  • f. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
3.4.4

Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte in strijd met het plan.

3.4.5

Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting in strijd met het plan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4.3 voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m2;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming functieaanduidingen toevoegen waarbij geldt dat:

  • a. geen onevenredige hinder voor de woonomgeving mag ontstaan;
  • b. functiewisselingen naar detailhandel, horeca of bedrijven alleen zijn toegestaan als binnen het plangebied geen toename plaatsvindt van het aantal bestaande vestigingen van detailhandel, horeca of bedrijven;
  • c. een functiewisseling alleen is toegestaan indien op het betreffende perceel van oudsher een dergelijke functie aanwezig was, dan wel dat de functiewisseling wenselijk wordt geacht in verband met het voorzieningenaanbod in de wijk;
  • d. voorzien wordt in de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Parkeren

Algemeen

In geval er gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet-woonfuncties met meer dan 50 m2, dan dient in voldoende mate ruimte voor parkeren of stallen van auto's te worden aangebracht, waarbij als uitgangspunt het parkeren op eigen terrein genomen moet worden. Bij berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen uit de door de gemeenteraad op 12 april 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen Oud-Beijerland, die op 2 mei 2016 in werking is getreden, zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, of de rechtsopvolger daarvan.

Afwijkingsbeleid parkeren

Burgemeester en wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte aanwezig is op eigen terrein, afwijken van het bepaalde onder 'algemeen', wanneer in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits de parkeerbalans niet wordt verstoord.

5.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.3 Antenne-installaties
5.3.1 Algemeen

De oprichting van antenne-installaties en antennedragers is niet toegestaan.

5.3.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van lid 5.3.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van antenne-installaties en antennedragers met in achtneming van het bepaalde in onderstaande (lid 5.3.3 en 5.3.4).

5.3.3 Algemene criteria
  • a. antenne-installaties en antennedragers dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast door gebruikmaking van bestaande bouwwerken, zoals reclamemasten of –zuilen, hoogspanningsmasten, schoorstenen, windmolens en degelijke;
  • b. bij de plaatsbepaling binnen het plangebied en voor zover geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande gebouwen en bouwwerken, dient plaatsing op de bedrijventerreinen en kantoorlocaties de voorkeur te krijgen;
  • c. aangetoond moet zijn dat de advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van de objecten, waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden, niet worden overschreden;
  • d. het aantal antennedragers mag niet meer zijn dan strikt noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat netwerk met voldoende capaciteit. Bij het bepalen van het strikt noodzakelijke aantal antennedragers wordt het principe van site-sharing gehanteerd;
  • e. bij de plaatsing van antenne-installaties en antennedragers dient het beginsel van site-sharing te worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.
5.3.4 Bouwregels
  • a. antenne-installaties kleiner dan 5 m en voor het overige niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2 lid 15 onder b van Bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn niet toegestaan;
  • b. een antenne-installatie mag uitsluitend worden geplaatst op gebouwen hoger dan 12 m;
  • c. ten aanzien van de plaatsing van een antennedrager op het dak van een gebouw geldt het volgende:
    • 1. deze dient bij een op het dak aanwezig object te worden geplaatst;
    • 2. in het midden van het dak te worden geplaatst, of,
    • 3. elders op het dak, mits de afstand tot de voorgevellijn minimaal 2 m bedraagt;
  • d. een antennedrager, welke meer dan 5 m hoog is en niet op een gebouw is geplaatst, mits niet toegestaan;
  • e. de afstand tussen twee woongebouwen waarop één of meerdere antenne-installaties zijn geplaatst dient minimaal 300 m te bedragen;
  • f. de bedrading van de antenne-installatie dient inpandig, in of direct langs de antennedrager te worden aangebracht dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot ten minste 1 m achter de voorgevellijn is geplaatst;
  • g. per gebouw mogen ten hoogste drie antennedragers worden geplaatst en/of maximaal zes antenne-installaties;
  • h. antenne-installaties mogen niet op bouwwerken met specifieke bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument 1' of 'specifieke bouwaanduiding - monument 2' worden geplaatst;
  • i. de afstand van een antennedrager welke meer dan 5 m hoog is, inclusief de daarop geplaatste antennes, tot een woning of een monumentaal pand dient minimaal 100 m te bedragen;
  • j. van het bepaalde onder f kan slechts worden afgeweken indien plaatsing op een locatie, als bedoeld f in redelijkheid niet kan worden verlangd in verband met het realiseren van een landelijk dekkend netwerk, mits de antennedrager landschappelijk wordt ingepast;
  • k. antenne-installaties mogen niet worden opgericht in landschappelijk waardevol gebied of in kwetsbare natuurgebieden, tenzij gekoppeld aan bestaande hoogspanningsmasten, lichtmasten of andere bestaande verticale elementen;
  • l. de maximaal toegestane hoogte van antenne-installaties is 40 m;
  • m. ten aanzien van de plaatsing van de techniekkast bij een antenne-installatie gelden de volgende bepalingen:
    • 1. deze dient inpandig of ondergronds te worden geplaatst. Inpandige plaatsing is slechts mogelijk indien wordt voldaan aan de ten tijde van de indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen geldende advieswaarden van de Gezondheidsraad voor blootstelling aan elektromagnetische velden ter plaatse van objecten waar zich gedurende langere tijd mensen bevinden;
    • 2. indien de techniekkast op een gebouw wordt geplaatst, dient deze niet groter te zijn dan 2 m2 en minimaal 1 m achter de dakrand te worden geplaatst.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. een coffeeshop.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  • d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
  • g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
7.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken in nieuwe bouwvlakken.

8.2 Randvoorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.

9.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing.

9.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3

Lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4

Lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Abel Tasmankwartier.