Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Waterborg Puttershoek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1963.BPPTHWaterborg-VG02
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Waterborg Puttershoek' van de gemeente Hoeksche Waard;
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPPTHWaterborg-VG02 met bijbehorende regels en bijlage;
 
1.3 Verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijk informatie;
 
1.4 Aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 Aanduidingsvlak
een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;
 
1.8 Aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een aaneengebouwde rij van woningen;
 
1.9 Aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.10 Aan huis verbonden bedrijf
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden en dat niet krachtens milieuwetgeving vergunning- of meldingplichtig is;
 
1.11 Achtererf
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
 
1.12 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.13 Archeologische deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties; 
 
1.14 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten;
 
1.15 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.16 Bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
 
1.17 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.18 Beperkt kwetsbaar object
  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  3. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  4. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  5. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  6. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  7. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder d, vallen;
  8. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  9. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  10. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.19 Bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.20 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.21 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 
 
1.22 Bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.23 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.24 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
1.25 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.26 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.27 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.28 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.29 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.30 Erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
 
1.31 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 Gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.33 Gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
 
1.34 Grondwaterpeil
Bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt;
 
1.35 Hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; 
 
1.36 Omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.37 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.38 Onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
 
1.39 Overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot/gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
 
1.41 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.41 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.42 Uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.43 Uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
 
1.44 Voorerf
gedeelte van een erf dat aan de voorkant (voor de voorgevel) van het gebouw is gelegen;
 
1.45 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel naar die weg die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering;
 
1.46 Vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw;
 
1.47 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening; 
 
1.48 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.49 Zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;
 
1.50 Zijdelingse bouwperceelsgrens
een evenwijdig aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 De horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.6 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 De oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
 
2.9 Peil
in dit bestemmingsplan geldt als peil het Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.), tenzij in de regels anders aangegeven.
 
2.10 Verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
  • Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
  • Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.   
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. verkeer en verblijf;
  3. parkeren;
  4. aan-huis-verbonden beroep en aan huis-verbonden bedrijven in de categorie 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. tuinen;
  6. water met bijbehorende vlonders.
Eén en ander met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bijbehorende voorzieningen.
 
3.1.2
Onder de uitoefening van een huis verbonden beroepen/bedrijven in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een huis verbonden beroepen/bedrijven voor zover:
  1. het vloeroppervlak in gebruik voor aan huis verbonden beroepen niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen, tot een maximum oppervlak van 50 m²;
  2. ten behoeve van aan huis verbonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaat met horeca en detailhandel, uitgezonder beperkte verkoop die ondergeschikt is aan het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep of bedrijf.
3.1.3 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen aangeduid in bijlage 2, wordt niet eerder verleend dan nadat is aangetoond dat de benodigde geluidreducerende maatregelen, zoals opgenomen in paragraaf 7.1. van het akoestisch rapport (bijlage 3 bij de toelichting) zijn genomen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. het aantal wooneenheden binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven, met dien verstande dat het totaal aantal woningen binnen de gronden met de bestemming 'Wonen' niet meer dan 17 bedraagt;
  3. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak niet meer bedragen dan met een aanduiding in het bouwvlak is aangegeven. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak geheel worden bebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’ zal de nokrichting van een gebouw haaks op de weg staan;
  7. minimale dakhelling bedraagt 0º en de maximale dakhelling bedraagt 60º.
3.2.2 Aan- en uitbouw, bijgebouwen en overkappingen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ mogen bijgebouwen op het erf gebouwd worden;
  2. de diepte van aan- en uitbouwen of een aangebouwde overkapping aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag, gemeten uit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw, niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel, gemeten uit de oorspronkelijke zijgevel, niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;
  5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter;
  6. het gezamenlijke oppervlak, voor zover gebouwd per hoofdgebouw, bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen: 40 m² indien het zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m²;
    2. bij vrijstaande woningen: 50 m² indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 400 m² en minder dan 500 m² bedraagt;
    3. bij vrijstaande woningen: 70 m² indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 500 m² en minder dan 700 m² bedraagt;
    4. bij vrijstaande woningen: 80 m² indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 700 m² bedraagt;
    5. bij meer dan twee-aaneengebouwde woningen: 30 m² bij tussenwoningen;
    6. bij meer dan twee-aaneengebouwde woningen: 40 m² bij eindwoningen;
  7. het zij- en achtererf mag bij woningen voor niet meer dan 50% worden bebouwd, dit met uitzondering van zij- en achtererven bij vrijstaande woningen, hiervoor geldt dat deze niet meer dan voor:
    1. 40% mag worden bebouwd indien het zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m²;
    2. 35% mag worden bebouwd indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer bedraagt dan 400 m²;
  8. het overblijvende onbebouwde en onoverdekte gedeelte op het achtererf mag niet minder bedragen dan 25 m² aaneengesloten oppervlak;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw 1 meter;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw 2 meter;
  3. vlonders (gedeeltelijk) boven het water, met een oppervlakte van maximaal 16 m2;
  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale oppervlakte van 2 meter. 
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van zowel de primaire als de secundaire waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
 
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen uitsluitend, bij de aanduiding "bijgebouwen" niet voor bewoning bestemde bijgebouwen worden gebouwd.
 
4.2.1 Voorrangsregel
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 8.1.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geenbouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Omgevingsvergunning werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of
  5. communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
4.4.2 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
 
4.4.3 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
Artikel 5 Leiding - Riool
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. een ondergrondse rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool’;
  2. het beheer en onderhoud van de leiding;
  3. bijgebouwen, dieuitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’, gebouwd mogen worden;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Voorrangsregel
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 8.1.
 
5.2.2 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
 
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
 
5.2.4 Aan- en uitbouw, bijgebouwen en overkappingen
Uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ mogen bijgebouwen gebouwd
worden.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Omgevingsvergunning werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
5.4.2 Weigering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
5.4.3 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
 
5.4.4 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
 
6.2.2 Uitzonderingen
Ten behoeve van andere, voor de gronden als bepaald in artikel 6.1, geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1. Afwijking
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, ten behoeve van andere voor deze gronden gelden bestemmingen, mits is aangetoond dat archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
6.3.2 Uitzonderingen
Afwijking als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet verreist indien:
  1. als basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenwaardige archeologisch relicten aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging, vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  3. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op de in artikel 6.1 bedoelde gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerking op een grotere diepte dan 70 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking zoals in artikel 6.3.2 bedoeld, is toegepast;
  2. het ophogen van gronden met meer dan 70 cm;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies.
6.4.2 Weigering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt slechts verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen voor de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
6.4.3 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 is niet verreist voor:
  1. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. graafwerkzaamheden en bodemwerkingen, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden waren uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  3. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke uitgevoerd worden in het kader van een vergunningsplicht bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en/of een vergunningsvrij bouwwerk.
3 Algemene regels
    
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 8 Voorrangsregels
 
8.1. Voorrang dubbelbestemming
 
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
  
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
Onder gebruik in strijd met alle bestemming wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Vrijwaringszone – molenbiotoop
 
10.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
 
10.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan:
  1. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen danwel de bestaande hogere bouwhoogte;
  2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen dan wel de bestaande hogere bouwhoogte.
10.1.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.1.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen.
 
10.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van gronden hoger dan de hoogte die op grond van het bepaalde in artikel 10.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
  2. het aanleggen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur met een hoogte die hoger is dan op grond van het bepaalde in artikel 10.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas en het aanbrengen van beplanting met een hoogte die hoger is dan op grond van het bepaalde in artikel 10.1.2 is toegestaan voor bouwwerken.
10.1.5 Weigering omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.4 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
 
10.1.6 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.4 wordt alleen verleend mits een positief advies is verkregen van een onafhankelijke deskundige.
 
10.1.7 Geen omgevingsvergunning nodig
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.4 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemeen
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van of kan worden toegestaan dat:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. bouwgrenzen worden overschreden voor ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het peil;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
11.2 Verlening omgevingsvergunning
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
12.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1.1 met maximaal 10%;
 
12.1.3 Uitzondering
Artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
 
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in artikel 12.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.3 ononderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde in artikel 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.2.4 Uitzondering
Artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Waterborg Puttershoek'.