direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Kleine Kanaaldijk 5, Meerkerk
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

De initiatiefnemer wil aan de Kleine Kanaaldijk 5 in Meerkerk de bestaande bebouwing slopen en hier een nieuwe woning realiseren. Het realiseren van een nieuwe woning is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kleine Kanaaldijk 5, in Meerkerk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01_0003.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het centrum van Meerkerk. Het plangebied ligt aan de Kleine Kanaaldijk, de straat die langs het Merwedekanaal loopt. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de bebouwing van de Tolstraat, een van de centrumstraten van Meerkerk, met winkels, horeca en woningen.

De planlocatie ligt aan de achterzijde van een horecagelegenheid die de ingang aan de Tolstraat heeft. Aan de achterzijde was een afhaalpunt van de snackbar gevestigd, een houten gebouw van één bouwlaag. Onderstaande afbeeldingen geven de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01_0004.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01_0005.png"

Aanzicht van de bestaande bebouwing (bron: google map)

2.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Op het perceel wordt een nieuwe woning gebouwd. De goothoogte van deze woning sluit aan bij de hoogte van het naastgelegen pand aan de linkerzijde. Een bijzonder aspect van het bouwplan is de overhangende uitbouw met balkon. Vanuit de toekomstige woonkamer heeft men een goed uitzicht over het water. Onder deze uitbouw is voldoende ruimte om 3 personenauto's te parkeren. De bouwlijn van het balkon en de overkapping lopen parallel aan de Kleine Kanaaldijk. Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01_0006.png"

Impressie van de toekomstige situatie (ontwerp: Verstoep bouwadvies en architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijks- en provinciaal beleid

Voorliggend initiatief betreft het toelaten van de woonfunctie op een perceel waar het reeds is toegestaan om te bouwen. Gelet op de aard en omvang van dit initiatief kan een toetsing aan het Rijks- en provinciale beleid achterwege blijven. Er zijn geen Rijks- of provinciale belangen in het geding.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Woonvisie Vijfheerenlanden

De Woonvisie voor de gemeente Vijfheerenlanden is op 16 juli 2020 vastgesteld. Aan de basis hiervan ligt een woonwensenonderzoek onder de inwoners van de gemeente, aangevuld met een analyse van de woningmarkt. Deze zijn besproken met inwoners. huurdersorganisaties, woningcorporaties, zorgpartijen en marktpartijen. De hoofdonderwerpen van de Woonvisie zijn:

  • kwaliteit van de woningvoorraad: duurzaam en levensloopbestendig;
  • betaalbaarheid en beschikbaarheid: betaalbare woningen en meer mogelijkheden om door te stromen;
  • vitale kernen: in elke kern zijn bouwmogelijkheden en is aandacht voor levensloopbestendig maken en verduurzamen van bestaande woningen;
  • aantrekkelijke nieuwbouw: bouwen passend bij de kern en minstens 30% sociale woningbouw over de hele gemeente;
  • wonen, zorg en langer zelfstandig wonen: stimuleren levensloopbestendig maken van woningen en blijversleningen om dit te bekostigen voor inwoners die zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen;
  • aanpasbaarheid en duurzaamheid: stimuleren van het verduurzamen van woningen en afspraken van met corporaties en particulieren;
  • de bewoner aan zet: meedenken met wooninitiatieven en ideeën van burgers over wonen in hun eigen kern.

Planspecifiek

Dit initiatief sluit aan bij de Woonvisie van de gemeente Vijfheerenlanden. Die visie geeft ruimte om te bouwen in de verzorgingskern Meerkerk. Dit versterkt de vitaliteit van Meerkerk. Ook wordt door dit initiatief in de lijn van de visie zo gebouwd dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De woning wordt gebouwd binnen het bestaand stedelijk gebied, wat de voorkeur heeft boven uitbreidingsplannen.

3.2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Zederik geconsolideerd', vastgesteld op 19-09-2017. Het gebied heeft de bestemming "Gemengd", met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Op het gehele plangebied ligt een bouwvlak. Onderstaande uitsnede van het bestemmingsplan geeft de bestemmingen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Zederik geconsolideerd', plangebied in rood

Binnen de bestemming "Gemengd" zijn meerdere functies toegestaan (o.a. detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke en culturele voorzieningen, horeca). Wonen is uitsluitend toegestaan voor zover het bestaande woningen betreft. Het bestemmingsplan staat het oprichten van nieuwe bebouwing toe met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter, maar deze kan niet voor woondoeleinden gebruikt worden. Omdat het plan wel als passend wordt gezien deze locatie, heeft de gemeente besloten om medewerking te verlenen aan de procedure voor een uitgebreide omgevingsvergunning voor dit initiatief.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

Om de bodemkwaliteit van de grond en het grondwater onder het plangebied te bepalen, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. In het onderzoek is een ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Voor de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van het initiatief dient een saneringsplan / BUS-melding te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Door de gekozen saneringsmaatregelen dient te worden voorkomen dat bij het beoogde toekomstige gebruik risico’s voor de verontreiniging kunnen ontstaan.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.


Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 175771 (aan de Tolstraat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   21,7 µg/m3   20,1 µg/m3   12,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De wegen langs en rond het plangebied (de Kleine Kanaaldijk, de Tolstraat en het Dorpsplein) hebben een maximumsnelheid van 30 km per uur. Volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh hebben wegen met een 30 km-regime geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Gelet op de beperkte verkeersintensiteiten is er ook geen aanleiding om hier een akoestisch onderzoek te verrichten. Aangenomen mag worden dat uit oogpunt van wegverkeerslawaai hier sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In het huidige bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming 'Gemengd', en de omgeving kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied' met een menging van onder andere woningen, winkels, kantoren en horeca. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 categorie worden verkleind.

Op het aangrenzende perceel aan de Tolstraat is een horecagelegenheid gevestigd. Voor deze functie geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter. In gemengd gebied mag deze afstand worden verkleind tot 0 meter. Hiermee ligt het plangebied buiten de richtafstand. Binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Centrum' die rondom het plangebied liggen, zijn verschillende soorten van gebruik toegestaan die passen in het gebied en beperkt tot geen hinder tot gevolg hebben. Geconcludeerd wordt dat er uit oogpunt van milieuzonering sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.OVMKKleinekan5-ON01_0008.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied rood omcirkeld

Hieruit is op te maken in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting of transportroutes aanwezig zijn. Het plangebied ligt op ca. 600 meter afstand van de A27. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze weg.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. In de huidige situatie is het plangebied reeds volledig verhard. Er is derhalve geen sprake van toename van verhard oppervlak. Het waterschap heeft een positief advies uitgebracht voor dit plan. Het resultaat van de watertoets is te vinden in bijlage 2.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het plan is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd om het effect van de beoogde ontwikkeling op beschermde flora- en fauna en beschermde natuurgebieden vast te stellen. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 3. De resultaten en conclusies van het onderzoek zijn hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Op ca. 200 meter in noordelijke richting ligt het Natura 2000-gebied Zouweboezem en polder Achterhoven. Op eveneens 200 meter, maar dan in zuidelijke richting ligt het NNN-gebied polder Quakernaak direct ten zuiden van het Merwedekanaal.

Op basis van de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden geen nadelige effecten verwacht op deze beschermde natuurgebieden of op weidevogelgebieden ten oosten van Meerkerk.

De emissie van stikstof kan op grotere afstand effect hebben op natuurgebieden. Om de gevolgen van de ontwikkeling op de stikstofdepositie in het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied te bepalen, is een Aeriusberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat het project niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie en dat er derhalve geen significante gevolgen zijn voor beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat er geen noodzaak is voor het aanvragen van ontheffingen of vervolgonderzoek, mits aan enkele mitigerende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan.

  • het rooien van struiken buiten het broedseizoen half maart - half juli;
  • geen opslag van grond en zandhopen in het broedseizoen of afwerken in taludhelling <45°;
  • voorafgaand aan uitvoeren van werken in de periode maart-juli een broedvogelcheck uitvoeren;
  • het voorkomen van uitstralend licht tijdens de bouwactiviteiten;
  • geen opslag van grond en zandhopen in de periode dat rugstreeppadden de overwinteringslocatie betrekken of afschermen met een amfibieënraster in de periode oktober-maart.

Tevens geldt te allen tijde de algemene zorgplicht voor flora en fauna.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt aan de Kleine Kanaaldijk. De beperkte hoeveelheid verkeer die het gebruik van de woning tot gevolg heeft, kan zonder problemen door deze weg worden opgevangen.

In het plangebied wordt ruimte ingericht om te parkeren op het eigen terrein. In het ontwerp zijn drie parkeerplaatsen voor de nieuwe woning opgenomen, voldoende om in de parkeerbehoefte van de woning te voorzien.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De Tolstraat is een van de oorspronkelijke wegen van Meerkerk waarlangs lintbebouwing is ontstaan. Er staan hier nog de nodige oude panden. Aan de Kleine Kanaaldijk staat een mix van oudere en meer recente bebouwing. Het straatbeeld van de Kleine Kanaaldijk heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Het bestaande gebouw in het plangebied heeft evenmin cultuurhistorische waarde.

Archeologie

Ten behoeve van het plan heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen plaatsgevonden. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat boven op de natuurlijke afzettingen een pakket omgewerkte grond ligt. De oorspronkelijke bouwvoor is niet meer aanwezig in de top va de natuurlijke afzettingen. Waarschijnlijk is dit niveau vergraven bij grondwerkzaamheden in de 18e eeuw toen het Zederikkanaal is aangelegd. Door ophoging van het perceel bestaat de eerste 200 tot 350 cm van het bodemprofiel uit geroerde grond. Er zijn derhalve geen aanwijzingen voor archeologische resten in het plangebied. Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Omwonenden zijn reeds op de hoogte van het voorgenomen bouwplan.

Overleg

Het waterschap Rivierenland is via de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Het waterschap heeft een positief advies gegeven. Omdat het een lokaal plan betreft hoeft het niet te worden voorgelegd aan de provincie.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.