Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Benedendamsestraat 19, Ameide
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.BPAMDBdamsestr19-VA01
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het perceel Benedendamsestraat 19 te Ameide is jarenlang in gebruik geweest door de meelfabriek Ranks Meel. Door een veranderende markt is de meelfabriek enkele jaren geleden buiten gebruik geraakt. Omdat het ontplooien van nieuwe activiteiten in de meelfabriek niet realistisch werden geacht heeft de toenmalige eigenaar besloten de meelfabriek te koop te zetten. De voormalige bedrijfslocatie van de meelfabriek is begin 2016 overgenomen door de projectontwikkelaar ‘De Waard Ontwikkeling’. De Waard Ontwikkeling is voornemens de voormalige bedrijfslocatie te herontwikkelen voor woningbouw. Het voorgenomen plan bestaat uit de sloop van de huidige bedrijfsopstallen en de nieuwbouw van 11 grondgebonden woningen. 
Het voorgenomen plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’. Op gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ is het niet toegestaan burgerwoningen te realiseren.
 
De Waard Ontwikkeling heeft het plan voorgelegd aan de voormalige gemeente Zederik. Vervolgens hebben meerdere overlegrondes plaatsgevonden met de gemeente. De voormalige gemeente Zederik heeft het plan beoordeeld als een positieve ontwikkeling voor de gemeente en aangegeven medewerking te willen verlenen aan het plan middels een bestemmingsplanprocedure.
 
Per 1 januari 2019 is de gemeente Zederik gefuseerd met de gemeente Vianen en Leerdam tot de gemeente Vijfheerenlanden. Het voorliggende bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeente Vijfheerenlanden.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern van Ameide. Het plangebied wordt aan de oost- en westzijde begrensd door de Vaarsloot en de Benedendamsestraat. Aan de noord- en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de perceelsgrenzen met naastgelegen (woon)percelen. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 2700 m2 en is kadastraal bekend als Ameide, sectie B, percelen 2403 en 2532. 
 
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied 
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
 
Bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’
Het plangebied valt binnen de contouren van het bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’ . De grond waarop het plangebied is gelegen heeft de enkel- bestemmingen:
  • Bedrijf;
  • Verkeer;
  • Centrum.
Met de dubbelbestemmingen:
  • Waarde – Beschermd Stadsgezicht;
  • Waterstaat – Waterkering.
En de functie- en maatvoeringsaanduidingen:
  • Functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – meelfabriek’;
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 26 (bedrijfsbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%): 75 (bedrijfs- en centrumbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 10 (bedrijfs- en centrumbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 9 (bedrijfsbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 6 (bedrijfsbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximale goothoogte (m): 6 (bedrijfs- en centrumbestemming)
  • Bouwvlak.
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Zederik'
 
Bestemmingsplan ‘Herziening Kernen Zederik’
Op 23 oktober 2017 is het bestemmingsplan ‘Herziening Kernen Zederik’ vastgesteld. In de herziening zijn regels opgenomen en aangepast naar aanleiding van o.a. omissies en nieuw beleid. Voor het plangebied betekent dat:
  • De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 2’ is opgenomen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven.
  • Hoofdstuk 2: Beschouwing van de bestaande situatie;
  • Hoofdstuk 3: Planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 4: Vigerende beleidskaders;
  • Hoofdstuk 5: Milieuonderzoeken en nadere verantwoording;
  • Hoofdstuk 6: Juridische planopzet
  • Hoofdstuk 7: Economische uitvoerbaarheid;
  • Hoofdstuk 8: Overleg en zienswijzen.
2 Bestaande situatie
 
2.1 Algemeen
Ameide is één van de kernen van de gemeente Vijfheerenlanden. Het stadje Ameide telt ongeveer 3500 inwoners.
2.2 Ruimtelijke structuur
 
2.2.1 Ontstaansgeschiedenis
Omstreeks het jaar 866 wordt Ameide in de bisschoppelijke geschriften voor het eerst genoemd. In de middeleeuwen, rond 1200, is men gestart met de ontginning van het gebied rondom Ameide. In 1277 verleende Floris V de nederzetting Ameide voorrechten. In 1300 werden deze voorrechten omgezet in stadsrechten. Vanwege de strategische ligging langs de rivier de Lek werd er tussen de Graaf van Holland en de Bisschop van Utrecht gestreden om het eigendom van de stad. Als gevolg hiervan werden de stadsrechten verschillende keren ontnomen en weer teruggegeven (de Hoekse en Kabeljauwse twisten). Ondanks de stadsrechten is Ameide echter nooit uitgegroeid tot een volwaardige stad. De rivier de Lek heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van Ameide. Enerzijds hebben de dijkdoorbraken in de 18de eeuw ervoor gezorgd dat het dorp Ameide meerdere keren onder water heeft gestaan. En anderzijds zorgde de rivier de Lek voor economische activiteiten in Ameide. Ameide was in de Gouden Eeuw een belangrijke overslaghaven. De bestaande patriciërswoningen aan de Voorstraat, het stadhuisje op de Dam en de Prinsengracht refereren terug naar deze periode van welvaart. De historische kern Ameide kenmerkt zich door aaneengesloten bebouwing. Daarnaast is langs de Lek een dijklint ontstaan dat zich uitstrekt tot de buurtschappen Tienhoven en Sluis. In de 20ste eeuw is Ameide uitgebreid met enkele woonwijken. 
 
2.2.2 Stedenbouwkundige structuur
Het plangebied is gelegen in het overgangsgebied van de historische kern van Ameide naar de naoorlogse uitbreidingswijk. De Benedendamsestraat vormt de overgang van de lager gelegen Prinsengracht naar de Dam, die aansluit op de voormalige Voorhaven aan de rivier. Dwars op deze hoofdontwikkelingsas werden enkele zijstraten aangelegd zoals de Fransestraat en Molenstraat. In het verleden heeft aan de achterzijde van het perceel, ter plaatse van de Vaarsloot en de Doelakkerweg, een sloot gelegen. De bebouwing in het historische centrum van Ameide staat direct aan de straat en volgt het verloop van de weg met kleine verspringingen (gebouwd in de rooilijn). De panden zijn zowel haaks als parallel aan de straat gepositioneerd. De panden hebben geen voortuinen. Wel hebben de panden lange ruime achterven met schuren en bijgebouwen. Om de achterliggende bebouwing te kunnen bereiken ziet men tussen de panden smalle steegjes en erven. Vroeger was circa driekwart van de rooilijn aan de Benedendamsestraat bebouwd en een kwart open. Door de tijd is deze verhouding verstoord. Het perceel van de meelfabriek is juist voor driekwart open en wijkt daarmee sterk af van de omgeving. Tevens is de meelfabriek als naoorlogs industrieel bouwwerk een verstoring van het nog overwegend historisch karakter van de kern van Ameide. Aan de achterzijde van het plangebied is het bebouwingsbeeld minder eenduidig. Hier ziet men een afwisseling van naoorlogse rijwoningenblokken met voortuinen ingericht voor auto’s aan de Doelakkerweg en enkele arbeiderswoningen zonder voortuin aan de smalle Vaarsloot. 
Afbeelding 3: Huidige straatbeeld Benedendamsestraat
 
Afbeelding 4: Huidige straatbeeld Prinsengracht
 
Afbeelding 5: Huidige straatbeeld Doelakkerweg/Vaarsloot   
2.2.3 Bebouwingsstructuren
De panden in de historisch kern van Ameide bestaan hoofdzakelijk uit één of twee lagen met kap. De gebouwen hebben over het algemeen een zadeldak of mansardedak met de nok dwars op de weg. De panden aan de Dam zijn veelal rijk versierd. Het detailniveau van de panden verminderd in de richting van de Prinsengracht. Aan de Prinsengracht zijn de panden soberder dan de panden op de Dam. Qua details moet men denken aan ornamenten op overgangen tussen bouwdelen en rond openingen. Het materiaal- en kleurgebruik zijn overwegend traditioneel. De Benedendamsestraat kan worden gezien als een overgangsgebied. De panden op de Dam, Benedendamsestraat en de Prinsengracht zijn in de regel individueel met hier en daar een tweekapper. De meelfabriek ter plaatse van het plangebied betreft echter als naoorlogs industrieel bouwwerk een verstoring van het nog overwegend historisch karakter van de kern van Ameide. Er is bewust gekozen om grondgebonden woningen te realiseren, in plaats van hoogbouw, zodat het oorspronkelijke bebouwingslint wordt hersteld. Aan de Vaarsloot is de bebouwing meer seriematig. De rijwoningenblokken bestaan uit één of twee lagen voorzien van een zadeldak met de nok parallel aan de straat. In beginsel zijn panden in Ameide opgetrokken uit baksteen met daarin uitsparingen voor ramen en deuren.
 
2.2.4 Huidig gebruik
Het plangebied betreft de voormalige bedrijfslocatie van de meelfabriek Ranks Meel. Sinds dat de meelfabriek enkele jaren geleden buiten gebruik is geraakt heeft het plangebied geen actieve functie meer. De meelfabriek en bijbehorende gebouwen staan momenteel leeg. 
 
Afbeelding 6: Bestaande situatie
3 Planbeschrijving
3.1 Plan
Het perceel Benedendamsestraat 19 te Ameide is jarenlang in gebruik geweest door de meelfabriek Ranks Meel. Door een veranderende markt is de meelfabriek enkele jaren geleden buiten gebruik geraakt. Omdat het ontplooien van nieuwe activiteiten in de meelfabriek niet realistisch werden geacht is de meelfabriek verkocht. Het plan is om de volledige bestaande bedrijfsbebouwing, ter grootte van circa 1460 m2, te slopen 11 grondgebonden woningen te realiseren. Aan de Benedendamsestraat worden 6 luxere herenhuizen gerealiseerd welke qua bouwstijl aansluiten bij de bestaande historische panden aan de Benedendamsestraat en de Prinsengracht. Middels de sloop van de meelfabriek, welke thans een verstoring betreft van het nog overwegend historisch karakter van de kern van Ameide, wordt het historische lint aan de gracht hersteld. Aan de Vaarsloot wordt een blok van 5 rijwoningen gerealiseerd. Wat betreft de maatvoering van de nieuwe woningen wordt aangesloten bij de huidige regelgeving in het vigerend bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’ en de directe omgeving. 
Afbeelding 7: Nieuwe situatie
 
Afbeelding 8: Ontwerpschets herenhuizen Benedendamsestraat (voorgevel)
 
Afbeelding 9: Ontwerpsschets herenhuizen Benedendamsestraat (achtergevel)
 
Afbeelding 10: Ontwerpschets rijwoningen Vaarsloot (voorgevel)
 
Afbeelding 11: Ontwerpschets rijwoningen Vaarsloot (achtergevel)
3.2 Beeldkwaliteit (beschermd stadsgezicht)
 
Beschermd stadsgezicht
Het centrum van Ameide is in 1992 door het Rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. De ruimtelijke structuur van het centrumgebied van Ameide komt nog grotendeels overeen met de situatie uit het midden van de 17e Eeuw. Binnen de historische kern is het straatbeeld nagenoeg ongewijzigd gebleven. Van oudsher zijn aan de Dam en in de directe omgeving de belangrijkste functies en voorzieningen geconcentreerd. Vanuit de Dam en Voorstraat heeft de stad zich verder ontwikkeld langs de Franse Straat, Kerkstraat, Benedendamsestraat en Oudendijk en Nieuwstraat. De panden aan de Dam zijn veelal rijk versierd. Het detailniveau van de panden verminderd in de richting van de Prinsengracht. Aan de Prinsengracht zijn de panden soberder dan de panden op de Dam. De Benedendamsestraat kan worden gezien als een overgangsgebied. Het bebouwingsbeeld van het gebied is daarmee gevarieerd, maar wel binnen de historische bebouwingsschaal gebleven. Het centrumgebied is daarmee van cultuurhistorische waarde. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden/het stadsgezicht van Ameide is in het vigerend bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’ de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ opgenomen. De meelfabriek ter plaatse van het plangebied betreft als naoorlogs industrieel bouwwerk een verstoring van het overwegend historisch karakter van de kern van Ameide. Aan de Vaarsloot is de bebouwing meer seriematig. Hier ziet men een afwisseling van naoorlogse rijwoningenblokken met voortuinen ingericht voor auto’s aan de Doelakkerweg en enkele arbeiderswoningen zonder voortuin aan de smalle Vaarsloot. De rijwoningenblokken bestaan uit één of twee lagen voorzien van een zadeldak met de nok parallel aan de straat.
 
De initiatiefnemer van het onderhavige plan hecht veel waarde om haar projecten te ontwikkelen met grote keuzevrijheid voor kopers, maar vindt het belangrijk dat gezien de ligging van het plangebied in het beschermd stadsgezicht er wat betreft de nieuwe bebouwing aan de Benedendamsestraat en de Vaarsloot qua bouwstijl moet worden aangesloten bij de huidige cultuurhistorisch waardevolle stedenbouwkundige structuur, het historische bebouwingsbeeld en de directe omgeving. Er is daarom bewust gekozen om onder andere de historische vereniging, de welstands- en monumentencommissie in een vroeg stadium bij het plan te betrekken. Het onderhavige plan is in samenspraak met de historische vereniging en de welstands- en monumentencommissie uitgewerkt. Middels het onderhavige plan wordt aan de Benedendamsestraat het historische lint aan de gracht hersteld. Aan de Vaarsloot wordt qua bouwstijl aangesloten bij de bestaande bebouwing aan de Vaarsloot (o.a. een lagere goothoogte aan de wegzijde). Het onderhavige plan, zoals beschreven in paragraaf 3.1, is beoordeeld en akkoord bevonden door de Welstands- en monumentencommissie.
 
Afbeelding 12: Impressie rijwoningen Vaarsloot 
 
Afbeelding 13: Impressie herenhuizen Benedendamsestraat
3.3 Ontsluiting en parkeren
 
Ontsluiting
De nieuwe woningen worden hoofdzakelijk via de Vaarsloot ontsloten. Ter verbetering van de verkeerskundige situatie en daarmee de bereikbaarheid van de woning wordt de Vaarsloot ter plaatse verbreed en wordt binnen het plangebied een toegangsweg gerealiseerd. Verder krijgen twee van de zes herenhuizen hebben een eigen inrit op de Benedendamsestraat.
 
Parkeren
De voormalige gemeente Zederik heeft in oktober 2014 de Nota Parkeerbeleid vastgesteld. Voor ruimtelijke ontwikkelingen dient gebruik te worden gemaakt van de Nota Parkeerbeleid. In bijlage 2 van de Nota Parkeerbeleid zijn de parkeernormen gebundeld in een schema. In de Nota Parkeerbeleid geeft de gemeente aangegeven uit te gaan de vigerende parkeerkengetallen van het CROW. In de nota Parkeerbeleid is verder aangegeven bij nieuwe ontwikkeling in de parkeerberekening dient te worden uitgegaan van stedelijkheidsgraad “niet stedelijk” en gebiedstype “rest bebouwde kom”. Verder gaat de gemeente uit van het gemiddelde kengetal. Om er zeker van te zijn dat in de nieuwe situatie wat betreft parkeren en verkeer sprake is van een aanvaardbare situatie is door DTV Consultants een parkeer- en verkeeronderzoek uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
 
‘Parkeerdruk
Op basis van de gemeten parkeerbehoefte in de huidige situatie en de toekomstige ontwikkelingen, kan gesteld worden dat er in de toekomstige situatie een overschot van 16 parkeerplaatsen is. Het aantal voorziene parkeerplaatsen in het ontwikkelgebied voldoet aan de parkeerbehoefte van de voorziene woningen. Echter vervalt er met deze ontwikkelingen ook parkeerruimte die in de huidige situatie wordt gebruikt, waardoor de parkeerdruk in de omgeving van het ontwikkelgebied licht toeneemt.
 
De vraag die beantwoord diende te worden, is of er sprake is van een onaanvaardbare parkeerdruk als gevolg van eventuele realisatie van het plan. Hoewel de parkeerdruk licht toeneemt vanwege het verdwijnen van huidige parkeerruimte, kan op basis van voorliggend onderzoek geconcludeerd worden dat ook in de nieuwe situatie sprake is van een overschot. Daarmee wordt gesteld dat er sprake is van een acceptabele parkeersituatie bij het realiseren van dit plan.
 
Verkeersgeneratie
Op het binnenterrein en in de Vaarsloot worden nieuwe (privé) parkeerplaatsen gerealiseerd, die extra verkeer door de Vaarsloot gaan genereren. De privé parkeerplaatsen zijn gereserveerd voor vier woningen aan de Benedendamse- straat. Op basis van de kengetallen die de gemeente hanteert is berekend hoeveel verkeer deze woningen gaan genereren op een gemiddelde werkdag. Uitgaande van deze kengetallen, gaan de woningen aan de Benedendamsestraat 33 voertuigenbewegingen genereren en de woningen aan de Vaarsloot 41 voertuigbewegingen generen op een gemiddelde werkdag. In totaal levert dit een toename van 74 voertuigbewegingen op. In de uiteindelijke situatie kan dit aantal lager zijn, omdat bewoners en bezoekers van de Benedendamsestraat ook op openbare parkeerplaatsen kunnen parkeren. Immers, de voordeuren van deze woningen zijn ook aan de zijde van de Benedendamsestraat gevestigd. Uiteraard neemt het aantal voertuigbewegingen in de Vaarsloot toe met deze ontwikkelingen. Echter, 74 verkeersbewegingen per etmaal achten wij acceptabel voor een dergelijke straat.’
 
Het uitgebreide parkeer- en verkeeronderzoek is toegevoegd in de bijlage.
 
Tabel 1: Parkeernormen/parkeerbehoefte
WoningtypeAantalParkeernormParkeerbehoefte
Koop, tussen, hoek (Benedendamsestraat)42,08
Koop, twee-onder-een-kap (Benedendamsestraat)22,24,4
Koop, tussen, hoek (Vaarsloot)52,010
 
Totaal (afgerond)11-22,4 (= afgerond 23)
 
Het parkeren wordt volledig binnen het plangebied opgelost. De acht parkeerplaatsen aan de nieuwe ontsluitingsweg betreffen privé parkeerplaatsen voor de vier woningen aan de Benedendamsestraat (overige twee woningen hebben twee parkeerplaatsen naast de woning) om een onevenredige parkeerdruk op de Benedendamsestraat te voorkomen. De parkeerplaatsen in garages worden normaliter niet meegeteld, omdat lang niet zeker is dat deze ook als zodanig gebruikt wordt. Conform de Nota Parkeerbeleid geldt dat twee parkeerplaatsen op eigen terrein, op basis van een dubbele uitrit, voor 1,7 mogen worden meegeteld.
 
Tabel 2: Parkeerplaatsen
ParkeerplaatsenTheoretisch aantalBerekeningsaantal
Privé parkeerplaatsen aan nieuwe ontsluitingsweg (voor woningen Benedendamsestraat)88
Privé parkeerplaatsen herenhuizen Benedendamsestraat (op basis van dubbele uitrit)43,4
Openbare parkeerplaatsen aan de Vaarsloot1212
 
Totaal (afgerond)-23,4 (= 23 parkeerplaatsen)
 
Hiermee voldoet het plan aan de gestelde parkeernormen in de Nota Parkeerbeleid van de gemeente Vijfheerenlanden.
 
      
Afbeelding 14: Parkeren 
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
   
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijk streeft naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Dit wil zij doen met een krachtige aanpak, die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker vooropzet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om deze nieuwe aanpak vorm te geven. Daarnaast geven nieuwe politieke accenten, veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen aanleiding voor herziening van het rijksbeleid.  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Het Rijk geeft aan dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten identiteit geven aan een gebied en culturele voorzieningen en cultureel erfgoed bovendien van groeiend belang zijn voor de concurrentiekracht van Nederland. In de nieuwe structuurvisie is aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een Rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies.
 
Het plangebied is gelegen binnen een door het Rijk aangewezen beschermd stadsgezicht. In het onderhavige plan is wat betreft de nieuwe invulling aangesloten bij de huidige cultuurhistorisch waardevolle stedenbouwkundige structuur en het historische bebouwingsbeeld. Het onderhavige plan is besproken, in samenspraak uitgewerkt, beoordeeld en uiteindelijke akkoord bevonden door de Welstands- en monumentencommissie van de gemeente.
 
Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden/het stadsgezicht van Ameide wordt de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Verder is het plan kleinschalig van aard en worden er geen rijksbelangen geschaad.
 
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in het Barro, welke is gebaseerd op enkele hoofdstukken uit de voorgaande AMvB Ruimte en enkele nieuwe toevoegingen. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. 
Het plan is kleinschalig van aard en maakt geen onderdeel uit van de genoemde ruimtelijke rijksbelangen in het Barro.
 
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten om in de toelichting van een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving op te nemen over de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Voordat een stedelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Of toetsing van het plan aan de hand van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wettelijk verplicht is hangt af van het feit of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Inmiddels biedt jurisprudentie wel een beoordelingskader van welke woningbouwontwikkelingen als nieuw ‘stedelijke ontwikkeling’ worden aangemerkt.
 
In artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro is de volgende definitie van stedelijke ontwikkeling opgenomen: ‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
 
De bouw van één woning is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Ook een plan dat voorziet in de planologische inpassing van drie woningen is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:3929). De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is tevens niet van toepassing op een ontwikkeling waarbij zes woningen mogelijk worden gemaakt (ABRVS 18 december 2013, ECLI: NL:RVS:2013: 2471).
 
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, Uitspraak 201608869/1/R3).
 
Toetsing aan ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’
Het plan betreft de realisatie van 11 grondgebonden woningen. Vanuit jurisprudentie is in dit geval geen sprake van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’ en is toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet noodzakelijk. De elf woningen zijn reeds regionaal afgestemd en meegenomen in de herijking van de woningbouwmonitor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2020-2030. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in de volgende paragrafen in het hoofdstuk ‘Beleidskader’ nader ingegaan op de noodzaak en behoefte naar de geplande woningen.
4.2 Provinciaal beleid
Per 1 januari 2019 is de gemeente Zederik gefuseerd met de gemeente Vianen en Leerdam tot de gemeente Vijfheerenlanden. De voormalige gemeente Zederik maakt sindsdien onderdeel uit van de provincie Utrecht. Met de provincie Utrecht is een overgangsregeling afgesproken dat ruimtelijke procedures in het grondgebied van de voormalige gemeente Zederik, waaronder het voorliggende bestemmingsplan, worden getoetst aan de hand van het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland, de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Provinciale Verordening Ruimte 2014, totdat de provincie Utrecht beleid heeft vastgesteld voor het grondgebied van de voormalige gemeente Zederik. Het plan is beoordeeld en akkoord bevonden door de provincie Zuid-Holland.
 
4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
  1. Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  2. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  3. Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  4. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
  1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. Versterken van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
 
Het plangebied betreft de voormalige bedrijfslocatie van een meelfabriek. Door een veranderende markt is de meelfabriek enkele jaren geleden buiten gebruik geraakt. Omdat het ontplooien van nieuwe activiteiten in de meelfabriek niet realistisch werden geacht is de meelfabriek verkocht. De meelfabriek en bijbehorende gebouwen staan momenteel leeg. Middels het plan wordt de meelfabriek, welke stedenbouwkundig gezien niet past binnen de schaal en aard van het gebied, gesloopt en krijgt de locatie een passende nieuwe invulling in de vorm van woningbouw. De meelfabriek betreft als naoorlogs industrieel bouwwerk thans een verstoring van het nog overwegend historisch karakter van de kern van Ameide. Bij de uitwerking van het plan is zorgvuldig rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gebied. Er is bewust gekozen om grondgebonden woningen te realiseren, in plaats van hoogbouw, zodat het oorspronkelijke bebouwingslint wordt hersteld. In het kader van bedrijf- en milieuhinder, in relatie tot de omliggende woningen, is middels het onderhavige plan sprake van een verbeterde situatie. Middels het wegnemen van de bedrijfsbestemming is nieuwvestiging van een bedrijf (incl. bedrijfsverkeer) op deze locatie uitgesloten. Nieuwe bedrijfsactiviteiten zijn niet wenselijk in relatie tot de directe omgeving.
 
2. Versterken van de agglomeratiekracht
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de kern te voorkomen.
 
Het plan betreft een kleinschalig plan. Dit thema is niet van toepassing op het plan.
 
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De versterking van de kwaliteiten van de gebieden wordt centraal gesteld. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
 
Het plan zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande verouderde meelfabriek welke stedenbouwkundig gezien niet past binnen de kern van Ameide wordt gesloopt. Om een optimale ruimtelijke kwaliteitswinst te bereiken wordt het plangebied op een passende wijze ingericht. De elf grondgebonden woningen sluiten qua bouwstijl en maatvoering aan bij de directe omgeving. Daarnaast wordt langdurige leegstand en verpaupering van de meelfabriek en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen.
 
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
De provincie zet in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. De provincie kiest er voor de verstedelijkingsopgave primair te realiseren binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Dit sluit aan op de vraag en levert een bijdrage aan het versterken van de agglomeratiekracht. Bovendien is er binnen het stedelijk gebied nog veel ruimte beschikbaar, door in te zetten op intensivering, herstructurering en transformatie. De realisatie van nieuwe uitleglocaties is alleen mogelijk als na het doorlopen van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat een bepaalde verstedelijkingsopgave die beantwoordt aan een aangetoonde duurzame kwalitatieve behoefte niet is te realiseren binnen BSD.
 
Voor het plangebied komt het erop neer dat de provincie in haar beleid blijft streven naar een vitaal platteland. Nieuwe ontwikkelingen vinden bij voorkeur plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Nieuwe ontwikkelingen kunnen alleen plaats vinden als er sprake is van een aantoonbare (maatschappelijke) vraag en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
 
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het bouwplan sluit hiermee aan bij het provinciaal beleid om de verstedelijkingsopgave primair te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied.
 
Afbeelding 15: Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)
 
4.2.2 Provinciale Verordening Ruimte (PVR)
Gelijktijdig met de structuurvisie is door Provinciale Staten van Zuid-Holland de Verordening Ruimte vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. In de verordening is bijvoorbeeld geregeld dat stedelijke functies zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied een plaats moeten krijgen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie. In de verordening zijn onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen- en landgoedbiotopen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Conform artikel 2.1.1 van de provinciale Verordening Ruimte dient een stedelijke ontwikkeling te voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (conform Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in de behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.
 
Toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’
Het plan betreft een kleinschalige gedifferentieerde woningbouwontwikkeling welke aansluit op de woningmarktvraag in Ameide. Het betreft de nieuwbouw van (middel)dure luxere herenhuizen aan de Benedendamsestraat en nieuwbouw van middeldure en goedkopere rijwoningen aan de Vaarsloot. In relatie tot de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ hebben de gemeenten in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, in het kader van woningbouw, de ‘Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden’ opgesteld (hoofdstuk 4.3.2). Hierin is de werkwijze opgenomen met betrekking tot de afstemming / behoefte van woningbouw in regionaal verband om ‘bouwen voor de leegstand’ te voorkomen. De elf woningen zijn reeds regionaal afgestemd en meegenomen in de herijking van de woningbouwmonitor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2020-2030.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In paragraaf 2.2 van de provinciale Verordening Ruimte zijn regels opgenomen voor ruimtelijke kwaliteit. In het kader van de verordening gelden drie categorieën wanneer sprake is van ruimtelijke planvorming, te weten ‘inpassen’, ‘aanpassen’ en ‘transformeren’. Het plan kan worden geschaard binnen de categorie ‘inpassen’. Het onderhavige plan is qua aard en schaal passend is in dit gebied en zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien wordt een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van langdurige leegstand en daarmee verpaupering van de meelfabriek voorkomen. De ongewenste nieuwvestiging van een bedrijf op deze locatie is middels het plan uitgesloten.
4.3 Regionaal beleid
  
4.3.1 Regionale structuurvisie 'Open voor elkaar'
In navolging van de regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden, heeft de regio in 2012 de visie 2030 opgesteld. Deze visie is een actualisering van het beleid uit de regionale structuurvisie en worden de beleidskeuzes bepaald met het oog op 2030. Binnen de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol. De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie ‘open voor elkaar’ (2012) benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
 
In het kader van de regionale centrale visie, de vorming van een vitale regio, zijn niet in gebruik zijnde bedrijfspercelen niet wenselijk. Middels het plan wordt langdurige leegstand en daarmee verdere verpaupering van de meelfabriek voorkomen. De meelfabriek dateert uit een periode waarin stedenbouwkundige waarden minder relevant werden gevonden dan economische mogelijkheden. De bestaande verouderde meelfabriek is stedenbouwkundig gezien niet past binnen de schaal en aard van het gebied. Middels het plan wordt de meelfabriek gesloopt en krijgt het plangebied een passende nieuwe invulling in de vorm van woningbouw. Hiermee is de ongewenste nieuwvestiging van een bedrijf op deze locatie uitgesloten. Bij de uitwerking van het plan is zorgvuldig rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gebied. Het plan draagt daarmee bij de versterking van het authentieke karakter van het centrum van Ameide en is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.
 
4.3.2 Regionale woonvisie
In 2017 is in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een actualisatie van de Regionale woonvisie 2020 (2013) vastgesteld. De regio AV wil een aantrekkelijk en onderscheidend woongebied in de luwte van de randstad zijn. De regio kent een bijzondere combinatie van een rustig middengebied een dynamische stedelijke zone (vooral Gorinchem, Leerdam, Hardinxveld-Giessendam). Elke gemeente en kern heeft kwaliteiten en weet sommige groepen te binden, maar andere weer minder. De verschillende woonmilieus in de regio moeten elkaar goed aanvullen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende kwalitatieve woonmilieus zijn en er sprake is van een goede balans tussen vraag en aanbod op regionaal niveau. Om die goede balans te bereiken, trekken de gemeenten gezamenlijk op om plannen af te stemmen en te realiseren. Zo wordt onnodige concurrentie tussen gemeenten voorkomen en kan snel en efficiënt op de markt worden ingespeeld. Door een jaarlijkse woonmonitor worden bereikte resultaten en de planning voor volgende jaren geregistreerd. In de actualisatie van de woonvisie zijn de afspraken rond het afstemmen opgenomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de jongste demografische cijfers van de provincie Zuid-Holland. Van belang is dat er voldoende flexibel geprogrammeerd wordt. Ook is besloten gebruik te blijven maken van de benadering waarbij woonmilieus en mentality milieus als handreiking gebruikt worden. We sturen niet in exacte aantallen op de samenstelling van programma’s. In plaats daarvan hanteren we een kwalitatieve leidraad, die gemeenten helpt om lokaal de juiste keuzes te maken, in overleg met ontwikkelende partijen. 
 
Ameide is aangeduid als een voorzieningendorp. Ameide heeft hiermee een bovenlokale functie in wonen en voorzieningen. Uitbreiding van de woningvoorraad speelt in op de lokale vraag, maar ook de toestroom uit omliggende dorpen. Voor voorzieningendorp Ameide geldt dat voor het realiseren van 10 wooneenheden (of meer), mits de totale groei van het aantal wooneenheden in Ameide groter is dan 0,7% van de totale woningvoorraad in de planperiode 2010-2020, is regionale afstemming noodzakelijk. Ook dienen de woningen dan te worden gemeld en worden meegenomen in de jaarlijkse monitor. De gemeente dient te waken over een goede spreiding van deze plannen in de tijd.
 
Het plan speelt in op de gemeentelijke behoefte naar kleinschalige woningbouwprojecten (paragraaf 4.4.1). Het plan betreft een kleinschalige gedifferentieerde woningbouwontwikkeling welke aansluit op de woningmarktvraag. Het plan betreft de nieuwbouw van (middel)dure luxere herenhuizen aan de Benedendamsestraat en nieuwbouw van middeldure en goedkopere rijwoningen aan de Vaarsloot. In het plan is sprake van toevoeging van elf wooneenheden. Op basis hiervan is regionale afstemming noodzakelijk. De elf wooneenheden zijn regionaal afgestemd en meegenomen in de herijking van de woningbouwmonitor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2020-2030.
4.4 Gemeentelijk beleid
   
4.4.1 Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018
De gemeente wil een goede woonkwaliteit bieden voor zijn inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van voldoende woningen en het juiste type woningen, woningen die aansluiten bij de behoefte van de inwoners, staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden deze punten beleidsmatig vastgelegd. Momenteel zijn er belangrijke veranderingen gaande op het gebied van wonen en bevolkingssamenstelling (o.a. vergrijzing en daling van de huishoudomvang), waardoor de voormalige gemeente Zederik in 2015 de woonvisie Zederik 2015-2018 heeft vastgesteld. De uitgangspunten en acties in de gemeentelijke visie sluiten aan bij de regionale woonvisie van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De woonvisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:
  1. Voldoende passend woningaanbod voor iedereen: Behoefte aan extra goedkope koopwoningen, middeldure en sociale huurwoningen. Relatief weinig appartementen en seniorenwoningen aanwezig in de gemeente;
  2. Betaalbaarheid woningaanbod: Betaalbaarheid is ondanks relatief goede balans tussen prijs en inkomen een aandachtspunt;
  3. Voldoende woningen plannen: Voorzien in de behoefte door kleinschalige woningbouwprojecten.
  4. Leefbaarheid: De kwaliteit van de woonomgeving verbeteren door het toevoegen of herstructureren van woningen en aandacht voor de openbare ruimte;
  5. Levensloopbestendig en duurzaam: Renoveren van woningen ten behoeve van de bevordering van zelfstandig wonen van ouderen en mensen met een beperking (duurzaam en levensloopbestendig maken). 
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de woonvisie van de gemeente. Het plan betreft een kleinschalige gedifferentieerde woningbouwontwikkeling welke aansluit op de woningmarktvraag. Hierbij moet men denken aan de nieuwbouw van (middel)dure luxere herenhuizen aan de Benedendamsestraat en nieuwbouw van middeldure en goedkopere rijwoningen aan de Vaarsloot. Het plangebied wordt op een in het historisch centrum passende wijze ingericht en vormgegeven, waardoor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de kern Ameide aanzienlijk wordt verbeterd ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan kan worden gezien als een inbreidingsplan in het historische centrum van Ameide, waarbij in de uitwerking van het plan zorgvuldig rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarde van het centrumgebied van Ameide. Het plan geeft een positieve impuls aan de doorstroming op de woningmarkt. Het plan zorgt voor een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving en is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
 
4.4.2 Welstandsnota Zederik (2013)
Op 23 december 2013 heeft de voormalige gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouw plannen. Het welstandsbeleid is gesplitst in verschillende welstandsgebieden. Voor elk welstandsgebied is een gewenst welstandsniveau aangegeven. 
Afbeelding 16: Gebiedskaart Welstandnota
 
Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied ‘beschermd gezicht Ameide (A1)’. Het ‘beschermd stadgezicht Ameide’ is een beschermd welstandsgebied. Het beleid in dit welstandsgebied is terughoudend en gericht op instandhouding en waar mogelijk versterking van de historische karakteristiek van de bebouwing.
 
De initiatiefnemer van het onderhavige plan heeft er bewust voor gekozen om de welstands- en monumentencommissie in een vroeg stadium bij het plan te betrekken. Het onderhavige plan is in samenspraak met de Welstands- en monumentencommissie tot stand gekomen. Het onderhavige plan, zoals beschreven in paragraaf 3.1, is beoordeeld en akkoord bevonden door de Welstands- en monumentencommissie van de gemeente.
 
4.4.3 Bestemmingsplan 'Kernen Zederik'
Het plangebied valt binnen de contouren van het bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’. De grond waarop het plangebied is gelegen heeft de enkel- bestemmingen:
  • Bedrijf;
  • Verkeer;
  • Centrum.
 Met de dubbelbestemmingen:
  • Waarde – Beschermd Stadsgezicht;
  • Waterstaat – Waterkering.
 En de functie- en maatvoeringsaanduidingen:
  • Functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – meelfabriek’;
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 26 (bedrijfsbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%): 75 (bedrijfs- en centrumbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 10 (bedrijfs- en centrumbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 9 (bedrijfsbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m): 6 (bedrijfsbestemming);
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximale goothoogte (m): 6 (bedrijfs- en centrumbestemming);
  • Bouwvlak.
Afbeelding 17: Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Zederik'
 
Het voorgenomen plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’. Op gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ is het niet toegestaan burgerwoningen te realiseren.
 
4.4.4 Bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'
Op 23 oktober 2017 is het bestemmingsplan ‘Herziening Kernen Zederik’ vastgesteld. In de herziening zijn regels opgenomen en aangepast naar aanleiding van o.a. omissies en nieuw beleid. Voor het plangebied betekent dat:
  • De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 2’ is opgenomen.
4.5 Conclusie
Op basis van hoofdstuk 4 ‘Beleidskaders’ kan worden geconcludeerd dat:
  1. Het plan strijdig is met het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’;
  2. Vanuit jurisprudentie is geen sprake van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’, waardoor toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet noodzakelijk is;
  3. Het plan betreft een kleinschalige gedifferentieerde woningbouwontwikkeling welke aansluit op de woningmarktvraag.
  4. De elf wooneenheden zijn regionaal afgestemd en meegenomen in de herijking van de woningbouwmonitor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 2020-2030;
  5. In het plan is wat betreft parkeren en verkeer sprake van een aanvaardbare situatie;
  6. Het onderhavig plan zorgt voor een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit:
    1. Middels het plan wordt de meelfabriek, dat als naoorlogs industrieel bouwwerk een verstoring van het nog overwegend historisch karakter van de kern van Ameide betekent, gesloopt;
    2. In het plan is ervoor gekozen om een minimaal aantal woningen te realiseren, omdat het ‘vol’ bouwen van de locatie niet passend is in de stedenbouwkundige structuur van de kern van Ameide;
    3. Wat betreft de bouwstijl van de nieuwe bebouwing is aangesloten bij de bestaande bebouwing aan de Benedendamsestraat, Prinsengracht en Vaarsloot, waardoor sprake is van een versterking van de stedenbouwkundige structuur en het herstel van het historische lint aan de gracht aan de Benedendamsestraat.
    4. Het plan is in samenspraak met de historische vereniging en de welstands- en monumentencommissie tot stand gekomen en tevens akkoord bevonden door de Welstands- en monumentencommissie.
    5. Middels het plan wordt nieuwvestiging van een bedrijf op deze locatie voorkomen. Nieuwe bedrijfsactiviteiten zijn niet wenselijk op deze locatie in relatie tot de directe omgeving.
  7. Het plan past verder binnen de overige rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders.
5 Onderzoek/verantwoording
    
5.1 Milieueffectrapportage (vormvrije m.e.r.)
 
Beleidskader
In de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D activiteiten). Tot slot is voor activiteiten die wel genoemd zijn bij bijlage D, maar die niet voldoen aan de gestelde drempelwaarde, de verplichting tot het vaststellen op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling of sprake is van geen m.e.r.-beoordelingsplicht in het ruimtelijk plan.
 
Onderzoek
Aan de hand van voornoemde bestemmingswijziging ten behoeve van de realisatie van 11 woningen op het perceel Benedendamsestraat 19 te Ameide zal hierna de vraag beantwoord worden of een m.e.r.-(beoordelings) plicht geldt. Voor de beantwoording van de vraag of er een m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat voor het bedrijf is allereerst het bepaalde in het Besluit mer van belang. De verplichting tot het opstellen van een m.e.r. is opgenomen in artikel 7.2 Wet milieubeheer (Wm). Dit artikel vormt een omzetting van de EG-m.e.r-richtlijnen. Voor de beantwoording van de vraag of voor een concreet plan een m.e.r. dient te worden doorlopen, dient primair te worden beoordeeld of de activiteit valt binnen de onderdelen C en D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Onderdeel C geeft aan wanneer sprake is van een m.e.r.-plicht. Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen een plan-m.e.r. (kolom 3 van onderdeel C) en een besluit-m.e.r (kolom 4 van onderdeel C). Onderdeel D geeft de activiteiten en gevallen aan waarin sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht (dan moet worden nagegaan of er al dan niet sprake is van significante milieugevolgen en als deze aan de orde zijn dient een m.e.r. plaats te vinden).
 
Voor het plan kan gesteld worden dat er geen directe m.e.r.-plicht vanuit de wet milieubeheer en vanuit het besluit m.e.r. geldt op grond van Bijlage C. De activiteiten / bouw welke middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt vallen binnen de in de bijlage D bij het Besluit m.e.r. (D11.2). Het plan is zeer kleinschalig van aard en omvang. Het betreft hier enkel een kleinschalige woningbouwontwikkeling in de kern Ameide.
 
Kenmerken van het plan
Het plan maakt het juridisch planologisch mogelijk om het ter plaatse 11 grondgebonden woningen te realiseren. Er vindt op de locatie geen productiewerkzaamheden plaats. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval. Behoudens de standaard toegestane aan-huis-gebonden beroepen/bedrijven zullen er geen bedrijfs- activiteiten plaatsvinden. De juridisch-planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de meelfabriek worden middels de bestemmingsplanwijziging weggenomen.
 
Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen in de dorpskern van Ameide. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Natura 2000 gebieden in de omgeving betreffen het vogel- en habitatrichtlijngebied ‘Zouweboezem’ op 0.85 km en het Natura 2000 habitatrichtlijngebied ‘Uiterwaarde Lek’ op eveneens 0.85 km afstand van het plangebied.
 
Afbeelding 18: Plangebied in relatie tot Natura 2000-gebieden
 
Afbeelding 19: Plangebied in relatie tot Natuurnetwerk Nederland
 
Kenmerken van de potentiële effecten van het plan
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen licht toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Door een verkeerkundig bureau is onderzoek gedaan naar de verkeersgeneratie ten gevolge van het onderhavige plan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen acceptabel is voor een straat als de Benedendamsestraat/ Vaarsloot. Middels de voorgenomen bestemmingsplanwijziging wordt de nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten (meelfabriek) op deze locatie wegbestemd. In plaats daarvan wordt het juridisch-planologisch mogelijk gemaakt om  11 grondgebonden woningen te realiseren. Hiermee is vanuit milieukundig oogpunt sprake van een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie (bedrijfsmatig gebruik). Gezien de kleinschaligheid van het plan zullen geen van  de toenames leiden tot significante negatieve effecten op het milieu. In het kader van de vormvrije m.e.r. heeft een beoordeling plaats gevonden van diverse milieuaspecten. In de volgende hoofdstukken worden de verschillende milieuaspecten nader onderbouwd. Hieruit blijkt dat er door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieueffecten.
 
Conclusie
Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, er geen sprake is van productiewerkzaamheden, de ruime afstand tot beschermde natuurgebieden en er geen sprake is van (een toename van) onevenredige aantallen verkeersbewegingen, etc. kan – met in achtneming van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling, redelijkerwijs worden verwacht dat er geen sprake is van ernstige milieugevolgen gerelateerd aan de ruimtelijke ontwikkeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. In het kader van de vormvrije m.e.r. kan worden volstaan met een onderbouwing van de diverse milieuaspecten in de volgende hoofdstukken.
 
5.2 Geluidhinder (wegverkeerslawaai)
 
Beleidskader
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
  1. Woningen,
  2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal),
  3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.  
De gevelbelasting op een woning ten gevolge van verkeerslawaai mag niet hoger zijn dan de wettelijke norm van 48 decibel (dB). Hiervoor is ontheffing mogelijk tot 53 dB (verhoogde grenswaarde). Voor railverkeerslawaai geldt een wettelijke norm van 55 dB Lden.
 
Een geluidsgevoelige bestemming (die wordt genoemd in Wgh) die gerealiseerd wordt langs een 30 km/uur-weg of in een woonerf wordt niet beoordeeld in het kader van de Wgh. Dit betekent niet dat bij het opstellen van het bestemmingsplan geen akoestische beschouwing gegeven hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, vertaald naar een aanvaardbaar akoestisch klimaat, is in bepaalde situaties toch onderzoek noodzakelijk. In het plan gaat het zowel om 30 km/h- als om 50 km/h wegen.
 
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van enig spoorwegtraject en/of een gezoneerd industrieterrein en kunnen hierdoor buiten beschouwing worden gelaten.
 
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de nieuwbouw van elf grondgebonden woningen. In het kader van de Wgh is hiermee sprake van toevoeging van geluidsgevoelige functies. De geplande woningen zijn ten aanzien van wegverkeerslawaai gelegen binnen de geluidzone van de Lekdijk en de invloedsfeer van diverse 30 km/h wegen gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van enig spoorwegtraject en/of een gezoneerd bedrijventerrein dus kan buiten beschouwing worden gelaten. Om de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de geplande woningen in kaart te brengen is door Voortman Ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
  • De berekende geluidbelasting op de woningen ten gevolge van de Lekdijk ten hoogste 38 dB, incl. aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt;
  • De berekende gecumuleerde geluidbelasting (LCUM*) op de woningen, ten gevolge van de Lekdijk en alle 30 km/h wegen en inclusief ontsluitingsweg, ten hoogste 56 dB, incl. aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt. 30 km/h wegen hebben van rechtswege geen geluidszone en worden in het kader van de ruimtelijke ordening niet getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De gemeente beoordeelt de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/h wegen hetzelfde als de geluidbelasting van overige wegen, als vastgelegd in het beleid. Daarbij wordt weliswaar geen hogere waarde wordt vastgesteld, maar wel beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluid;
  • Bij een geluidbelasting LCUM* van 54 dB tot 64 dB is een geluidluwe gevel of buitenruimte een voorwaarde voor het verlenen van een hogere grenswaarde. Aan deze voorwaarde kan voor alle woningen worden voldaan en is er derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Aan te vragen hogere grenswaarden wegverkeerslawaai
Voor de woningen in het plangebied hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld.
 
Geluidwering van de gevel
Voor de woningen 1 t/m 6 dient conform het gemeentelijk geluidbeleid voor de bouwaanvraag een aanvullend onderzoek geluidwering gevels uitgevoerd te worden om de karakteristieke geluidwering van de gevel te bepalen en te toetsen aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit. Voor de overige woningen dient te worden voldaan aan een volgens het Bouwbesluit vereiste minimale karakteristieke
geluidwering van 20 dB.’
 
Conclusie
Het plan ondervindt wat betreft geluidshinder (wegverkeerslawaai) geen belemmeringen. Voor de woningen 1 t/m 6 dient voor de bouwaanvraag een aanvullend onderzoek geluidweringgevels uitgevoerd te worden om de karakteristieke geluidwering van de gevel te bepalen en te toetsen aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit. Voor de overige woningen dient te worden voldaan aan een volgens het Bouwbesluit vereiste minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB.
 
5.3 Bedrijven en milieuzonering
 
Beleidskader
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient te worden onderzocht of er zich in de omgeving bedrijfsactiviteiten bevinden die relevante milieuhinder kunnen veroorzaken. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Voor een goede ruimtelijke ordening wordt in het algemeen gebruik gemaakt van het VNG-Handboek Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze publicatie is bedoeld voor het ruimtelijk scheiden van bedrijven in relatie tot woningen en omgekeerd, zodat in geen van beide situaties een belemmering voor één van beiden optreedt. In de publicatie staan richtafstanden vermeld voor geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen rustige woonwijk en rustig buitengebied. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Het is wel aan te bevelen eventuele afwijkingen te benoemen en te motiveren.
 
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de realisatie van elf grondgebonden woningen. In het kader van de bedrijven- en milieuzonering is hiermee sprake van toevoeging van een milieugevoelige objecten (woningen). Op basis hiervan dient gekeken te worden naar de mogelijke bedrijven- en milieuhinder van de omliggende bedrijven en de eventuele gevolgen van het onderhavige plan voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven. Het plan is getoetst aan de richtafstanden van het VNG-Handboek Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
 
In de omgeving van het plangebied is sprake van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Naast woningen zijn andere functies als horeca, detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid aanwezig. Hierdoor kunnen gereduceerde richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar worden gerechtvaardigd. De richtafstanden voor gemengde gebieden mogen één afstandstrap worden verlaagd ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en rustig buitengebied.
  
Tabel 3: Bedrijf- en milieuhinder vanomliggende bedrijven (bestaande situatie)
AdresFunctieMilieucat.Richtafstand conform VNG (gemengd gebied)Afstand tot het plangebied
Kerkstraat 10Kerk2.010 meter34 meter
Kerkstraat 7Verenigingsgebouw2.010 meter31 meter
Lekdijk 30Café/Bar/Eetcafé/Pizzeria1.00 meter12 meter
Benedendamsestraat 3Restaurant1.00 meter22 meter
Benedendamsestraat 5Makelaarskantoor1.00 meter10 meter
Prinsengracht 2 / Molenstraat 3Bank- en verzekeringskantoor1.00 meter22 meter
Benedendamsestraat 7Meubelfabriek / Timmerbedrijf3.250 meter> 10 meter
 
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat uitsluitend wat betreft het bedrijf op het perceel Benedendamsestraat 7 te Ameide niet wordt voldaan aan de gestelde richtafstand. conform het VNG-Handboek Bedrijven- en milieuzonering (editie 2009).
 
Gezien niet aan de gecorrigeerde richtafstand wordt voldaan dient te worden gekeken naar de daadwerkelijke situatie. Het bedrijf betreft een kleinschalig ambachtelijk bedrijf dat zich bezighoudt met op maat maken van houten trappen, traprenovatie, meubels, interieur- en overige timmerwerkzaamheden. Het bedrijf heeft een werkplaats van circa 180 m2. Gedurende de dag zijn er slechts 2 á 3 mensen aan het werk. Gesteld kan worden dat het bedrijf daarmee geen volwaardige meubelfabriek betreft. In het kader van milieuzonering kan het bedrijf qua aard en schaal worden vergeleken met een aannemersbedrijf/ timmerbedrijf met werkplaats: b.o. < 1000 m2 (milieucategorie 2.0). Conform het VNG-Handboek Bedrijven en milieuzonering geldt voor een aannemersbedrijf/ timmerbedrijf met werkplaats: b.o. < 1000 m2, in een gemengd gebied, een grootste richtafstand van 10 meter voor geluid. De dichtstbijzijnde woning in het onderhavige plan is gelegen op minimaal 10 meter van het bedrijf, waarmee wordt voldaan aan gestelde richtafstand.
 
Bovendien is op afbeelding 20 te zien dat er in de directe omgeving van het bedrijf, op kortere afstand van het bedrijf, thans al milieugevoelige functies (woningen) zijn gelegen (o.a. burgerwoningen Benedendamsestraat 5/5a, Oudendijk 2, 4 en 6 / Vaarsloot 10). Deze woningen zijn reeds al bepalend voor de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf. Het onderhavige plan zal dus niet leiden tot (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf. Het onderhavige plan is reeds besproken met de eigenaar van het timmerbedrijf. De eigenaar van het timmerbedrijf heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.
 
Gesteld kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
 
Afbeelding 20: Afstanden tot omliggende bedrijven
 
Afbeelding 21: Omliggende woningen timmerbedrijf (Benedendamsestraat 7)
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens gekeken naar de planologische mogelijkheden van de omliggende percelen van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende percelen met een centrumbestemming gelegen. Conform het vigerend bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’ zijn op gronden met de bestemming ‘Centrum’ de volgende functies toegestaan: detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, galeries, ateliers en middelzware horeca. Deze functies kunnen conform het VNG-Handboek Bedrijven- en milieuzonering (editie 2009) worden geschaard in de milieucategorie 1.0. Voor deze functies geldt een richtafstand van minimaal 10 meter. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
 
Wat betreft de aangrenzende percelen van het plangebied wordt niet voldaan aan de gestelde richtafstand van 10 meter.
 
In de omgeving van het plangebied is echter sprake van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Naast woningen zijn andere functies als horeca, detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid aanwezig. Hierdoor kunnen gereduceerde richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar worden gerechtvaardigd. De richtafstanden voor gemengde gebieden mogen één afstandstrap worden verlaagd ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en rustig buitengebied.
 
Op basis hiervan mag de richtafstand worden verlaagd naar 0 meter voor de centrumfuncties.
 
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat wat betreft de planologische situatie tevens wordt voldaan aan de gestelde gecorrigeerde richtafstanden conform het VNG-Handboek Bedrijven- en milieuzonering (editie 2009). Gesteld kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat omliggende percelen niet in hun mogelijkheden worden beperkt.
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft het aspect bedrijf- en milieuhinder geen belemmeringen. Gesteld kan dan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
 
5.4 Bodem
 
Beleidskader
Het beleid is erop gericht zorg te dragen dat de bodemkwaliteit geschikt dient te zijn voor het geplande gebruik. Hiervoor is het bij nieuwe ontwikkelingen verplicht een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
 
Onderzoek
Om de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de woningen voor het toekomstig gebruik ‘wonen’ in kaart te brengen is door IDDS b.v. een verkennend bodem- onderzoek uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
 
‘Bovengrond
  • De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit siltig zand. In de bovengrond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen zoals puin en baksteen waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • De bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PCB en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PAK en minerale olie.
Ondergrond
  • De ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend opgebouwd uit humeuze klei. In de ondergrond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen zoals puin en baksteen waargenomen;
  • De ondergrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en minerale en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB’s en PAK.
Grondwater
  • Het grondwater is plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie, licht verontreinigd met xylenen, naftaleen en barium en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten en VOCl.
Gelet op de onderzoeksresultaten dient de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie te worden gehandhaafd. De in het grondwater aangetoonde concentraties minerale olie (overschrijding van de bijbehorende interventiewaarde) geven formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem.’ 
 
Aanbevelingen
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
 
Geadviseerd wordt om nader bodemonderzoek te verrichten naar de mate en omvang van de aangetroffen verontreiniging. Nader bodemonderzoek dient uitsluitsel te verschaffen omtrent het feit of er ten aanzien van de verontreiniging in de grond en/of het grondwater sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt gesproken indien de gemiddelde concentratie van een verontreinigde stof in 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater of meer de bijbehorende interventiewaarde overschrijdt.’
 
Nader bodemonderzoek
Naar aanleiding van de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek is door IDDS b.v. een nader bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie uit dit onderzoek luidt:
 
‘Ons inziens is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming. Bij handhaving van de huidige bestemming of bij wijziging van de bestemming/herinrichting van de locatie zijn vanuit de Wet bodembescherming geen sanerende maatregelen nodig.’
 
Asbestbodemonderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door Linge Milieu bv. een asbestbodemonderzoek (NEN 5707) uitgevoerd. De conclusies uit het asbestbodemonderzoek luiden:
 
‘Asbest kleiner dan 20 mm
Analytisch is door het lab geen asbest kleiner dan 20 mm aangetoond in de mengmonsters.
 
Asbest groter dan 20 mm
Visueel is net als bij het eerdere onderzoek van 2015 van IDDS BV nergens asbest waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
 
Conclusie asbest
In de puinhoudende grond van het terrein aan de Benedendamsestraat 19 is asbest zowel visueel als analytisch niet aantoonbaar. Bij de ontwikkeling van het terrein, het grondverzet en de nieuwbouw, hoeft dus geen rekening gehouden te worden met eventueel asbest in de grond.’
 
Aanvullend bodemonderzoek (grondwater)
Gezien op een tweetal deellocaties een sterke verontreiniging aangetroffen met minerale olie in het grondwater (totaal 60 m3) is aangetroffen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening nader bodemonderzoek gedaan naar de verontreiniging:
 
‘De verontreiniging in het grondwater bestaat uit twee spots langs de noordelijk erfgrens van de locatie. Een samenvatting:
  • Spot 1 Dit is de westelijke en kleinste van de twee vlekken, rond peilbuis 1. Olie was in deze peilbuis in juni 2015 met 690 μg/l sterk verhoogd. Van de aromaten waren xyleen en naftaleen boven de streefwaarde verhoogd. Het oppervlak van de verontreiniging in het grondwater is geschat op 40 m². Uitgaande van een diepte van 0.7 tot 3.0 m-mv is het volume door IDDS vastgesteld op 80 m³, waarvan 10 m³ boven de interventiewaarde. Het volume van de lichte verontreinigde grond is geschat op 20 m³.
  • Spot 2 De oostelijke vlek 2 bevindt zich rond peilbuis 3. Daarin is 1.800 μg/l olie gemeten. De hele vlek heeft een oppervlak van 25 m². Uitgegaande van een diepte van 0.7 tot 4.0 m-mv is het volume van de spot geschat op 200 m³, waarvan 60 m³ sterk verontreinigd. Het hoogst gemeten oliegehalte in de grond was 390 mg/kg ds, in boring 3 van 0.8 tot 1.0 m-mv. Het volume van de licht verontreinigde grond is geschat op 25 m³. De tussenwaarde wordt dus niet overschreden in de grond. Opmerking Linge Milieu BV : De diepte van 4.0 m-mv is gezien het soort verontreiniging aan de diepe kant, vermoedelijk een overschatting.
Door Linge Milieu bv is een plan van aanpak opgesteld voor de bodemsanering. Het plan van aanpak is toegevoegd in de bijlage.
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt wat betreft bodemkwaliteit geen belemmeringen.
 
5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden
 
Beleidskader
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient volgens de Erfgoedwet, sinds 1 juli 2016 van kracht, bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar aanwezige archeologische waarden. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
 
Beleidsnota Archeologie
De gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Dit archeologiebeleid is samengevat in drie elementen te weten: de beleidsnota, een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
 
De nota is gebaseerd op de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta en gaat uit van behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem). Daarnaast gaat het beleid uit van het principe 'de verstoorder betaalt' Het beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
 
Bij een nieuwe ontwikkeling, waarbij het noodzakelijk is een bodem verstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de Archeologische Monumentenzorgcyclus, die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorschriften worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologie-vriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
 
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is te zien dat:
  • Het plangebied heeft een middelmatige verwachting voor late middeleeuwen en nieuwe tijd. Bij ingrepen groter dan of gelijk aan 100 m2 of dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
 
Afbeelding 22: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
 
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de sloop van de meelfabriek en de nieuwbouw van elf grondgebonden woningen. Hiermee is sprake van een bodemingreep groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek vereist is. Om aan deze onderzoeksplicht te voldoen is door IDDS b.v. een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een booronderzoek uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
  • ‘Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?
Het plangebied is gelegen op kom- en overstromingsafzettingen van de Lek.
  • Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?
Vanwege de antropogene omwerkingen in het plangebied is er geen sprake meer van een natuurlijke bodemopbouw. 
  • Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? En zo ja, op welke diepte ten opzichte van het maaiveld en het NAP?
Archeologische resten worden verwacht vanaf de onderzijde van het opgebrachte zandpakket tot in de top van de natuurlijke overstromings- afzettingen. Vanwege het aflopende reliëf binnen het plangebied en de wisselende diktes van de zandige ophooglaag variëren de dieptes van het archeologisch niveau sterk. De ophoog-laag is het dunst ten noorden van de bebouwing (in boringen 1 en 2) en de top van het archeologisch niveau ligt daar op 20 à 40 cm –mv (1,28 à 1,93 m +NAP). Ten zuidwesten van de bebouwing (boringen 4 en 5) is de ophooglaag dikker en ligt de top van het archeologisch niveau op 70 à 90 cm –mv (1,16 à 1,04 m +NAP). 
  • Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?
De verwachtingen in het plangebied zijn tweeledig. Ten eerste is er een lage tot middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de periode Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen op de eventueel voorkomende zandige oeverwal afzettingen van de Lek of de kleine zijrivier die bij Ameide uitmondde in de Lek. Omdat het plangebied ligt op de oever van deze zijrivier en op de oeverwal van de Lek kunnen er archeologische resten aanwezig zijn van onder andere bewoning, agrarische of industriële activiteiten en religieuze activiteiten. Het gaat hierbij voornamelijk om sporen van palen, putten en kuilen of om vondsten van aardewerk, metaal, hout en glas.
 
Door de ligging van het plangebied op de oever van een afgedamde zijrivier (deze afdamming dateert op basis van de geschiedenis van de stadsrechten uit het begin van de Late Middeleeuwen) in de dorpskern van Ameide is er een hoge archeologische verwachting voor waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. In het plangebied worden vooral resten van bewoning of industriële activiteiten verwacht in de vorm van houten of stenen funderingen, water- of beerputten en (afval)kuilen.
 
Het is onduidelijk in hoeverre het steeds opnieuw bebouwen van het plangebied de archeologische resten in de bodem verstoord zullen hebben. Aangenomen wordt dat de woningen en boerderijen die voorkomen op de minuutplan niet de eerste gebouwen zullen zijn geweest in het plangebied. Deze woningen zijn uiteindelijk gesloopt en vervangen door de meelfabriek. Ten behoeve van de bouw van de meelfabriek is een bouwkuip uitgegraven en zijn veel heipalen aangebracht. Onder de meelfabriek worden daardoor geen archeologische waarden meer verwacht.
 
De boringen hebben uitgewezen dat het plangebied gelegen is op komafzettingen van de Lek. Sporen van een oeverwal of een stroomrug, zoals konden worden verwacht op basis van het bureauonderzoek, zijn binnen de geboorde diepte van 4,0 m –mv niet aangetroffen. Op basis hiervan zal het plangebied tot aan de afdamming van de Lek en diens zijrivier in de Late Middeleeuwen ongunstig zijn geweest voor bewoning. Er geldt daarom een lage archeologische verwachting voor bewoningsresten vanaf de prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen. Wel kunnen er sporen van landgebruik zoals landbouw worden aangetroffen. Deze zullen met name dateren vanaf het einde van de Vroege Middeleeuwen, aangezien het dorp Ameide al sinds ca. de 9e eeuw bestaat.
 
Op de komafzettingen bevinden zich overstromingsafzettingen waarvan de top antropogeen bewerkt is. Vondstmateriaal afkomstig uit de boringen geeft aan dat deze bewerking al vanaf de Late Middeleeuwen kan hebben plaatsgevonden. Het plangebied is op basis van historisch kaartmateriaal minimaal vanaf de 18e eeuw bebouwd geweest. Er geldt dus een hoge verwachting voor archeologische resten van met name bebouwing uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Deze resten worden niet meer verwacht onder de huidige bebouwing en ter plaatse van het gesaneerde gebied (met onbekende omvang) rondom boring 3. 
  • Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologische indicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens de volgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat is de datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van het plangebied?
Uit de boringen zijn twee archeologische indicatoren verzameld. In boring 1 bevond zich in de top van de antropogeen bewerkte kleilaag, boven een mogelijke fundering, een fragment roodbakkend aardewerk met loodglazuur aan de binnenzijde en beroet aan de buitenzijde. Het fragment is te dateren tussen 1600 en 1700 (Nieuwe tijd A/B). In boring 2 werd op een diepte van 90 cm –mv, in de antropogeen bewerkte kleilaag, een fragment kogelpotaardewerk aangetroffen. Het betreft een fragment van een kookpot, met dekselgeulrand, en een magering met potgruis en fijn zand. Het aardewerk is te dateren in de Late Middeleeuwen A, tussen 1100 en 1200. In twee boringen zijn aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van oude funderingen. In boring 1 bevond zich tussen 70 en 90 cm –mv (1,63-1,43 m +NAP) een laag volledig baksteen. In één milieukundige boring was sprake van een loze ruimte van ongeveer 50 cm. Mogelijk gaat het om een kelder. 
  • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?
Archeologische waarden worden bedreigd indien bodemverstorende werkzaamheden buiten de huidige bebouwing reiken tot in de top van het archeologisch niveau onder het opgebrachte zandpakket. De ophooglaag is het dunst ten noorden van de bebouwing (in boringen 1 en 2) en de top van het archeologisch niveau ligt daar op 20 à 40 cm –mv (1,28 à 1,93 m +NAP). Ten zuidwesten van de bebouwing (boringen 4 en 5) is de ophooglaag dikker en ligt de top van het archeologisch niveau op 70 à 90 cm –mv (1,16 à 1,04 m +NAP).
 
Aanbeveling
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Ook het voorkomen van oudere sporen, met name uit de Vroege Middeleeuwen, kan niet worden uitgesloten. Onder de huidige bebouwing worden geen archeologische resten meer verwacht. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien de geplande werkzaamheden reiken tot onder de opgebrachte zandlaag. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 20 cm betekent dit dat vervolgonderzoek wordt geadviseerd voor werkzaamheden die dieper reiken dan het maaiveld ten noorden van de bebouwing en dieper dan 50 cm onder het maaiveld ten zuidwesten van de bebouwing. Dit vervolgonderzoek kan het beste bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aanleg van minimaal één vlak in de top van de natuurlijke overstromingsafzettingen, dan wel op de maximale ontgravingsdiepte ten behoeve van de nieuwbouw, en mogelijk meerdere vlakken in het antropogeen bewerkte pakket.
 
Aanvullend archeologisch onderzoek
Omdat ten behoeve van de aanleg van bebouwing het maaiveld wordt verhoogd en de woningen ‘kruipruimteloos’ dienen te worden gebouwd en het archeologisch interessante niveau mogelijk niet aangetast zal worden, is door de adviseur archeologie van de gemeente voorgesteld de aard en de diepteligging van dit niveau middels enkele aanvullende boringen nauwkeuriger in kaart te brengen. Deze aanvullende boringen zijn uitgevoerd door ADC Archeoprojecten. De conclusie uit dit onderzoek luidt:
 
‘Op basis van het booronderzoek kan gesteld worden dat het archeologisch relevante niveau vanaf 60 cm –mv verwacht wordt. Hoewel tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat de bodem plaatselijk diep verstoord is, konden geen zones begrensd worden waar dergelijke bodemverstoringen aanwezig zijn. Het verschil in diepte met het eerder door IDDS uitgevoerde onderzoek valt vermoedelijk te wijten aan een verschil in interpretatie. Uit de boorstaten van het eerdere onderzoek bleek dat niveaus met modern puin geïnterpreteerd zijn als archeologisch niveau. Tijdens het huidige onderzoek is echter een duidelijk verschil in kleur en vondstmateriaal vastgesteld tussen het niveau met recent puin en met potentieel ouder materiaal. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de top van het archeologisch interessante niveau zich op 60 à 85 cm –mv bevindt.
 
Het potentiële archeologisch niveau ligt dieper dan tijdens door IDDS uitgevoerd onderzoek werd aangenomen, en zal bij ophoging van het maaiveld en aanlegdiepte funderingen tot minder dan 60 cm beneden het huidige maaiveld vermoedelijk niet aangesneden worden. Bovendien zullen eventuele resten reeds sterk zijn aangetast door diepe verstoringen.
 
Het bevoegd gezagheeft reeds aangegeven dat archeologisch onderzoek niet nodig is wanneer het mogelijke archeologische niveau zich dieper dan 60 cm –mv bevindt. Bovendien zal een eventuele vindplaats reeds deels verstoord zijn, getuige de diep verstoorde boringen 1 en 4. Tussen de boringen 1 en 2 is bovendien een ingegraven opslagsilo aanwezig, waardoor de bodem ter plaatse vermoedelijk deels verstoord is. Op basis hiervan wordt, in lijn met het advies van het bevoegd gezag, archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht indien de bodem tot minder dan 60 cm –mv verstoord wordt.
 
Aanbeveling
ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.’
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt, mits de bodemingrepen daadwerkelijk beperkt blijven tot 60 cm beneden het huidige maaiveld, wat betreft archeologie geen belemmeringen. Het plangebied kan daarmee worden vrijgesteld van vervolgonderzoek. Het uitvoeren van een nader proefsleuvenonderzoek is niet noodzakelijk. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient de uitvoerder van het grondwerk archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag. Ter bescherming van de archeologische waarden worden de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie - 2’ overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
 
5.6 Watertoets
 
In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
 
Beleidskader
 
Waterschapsbeleid
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’ bepalend voor het waterbeleid. Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. De speerpunten hierin zijn:
  • Een veilig rivierengebied. Verbeteren en versterken dijken en boezem- kades. Met daarnaast oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie);
  • Anticiperen op klimaatveranderingen. Een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie;
  • Het duurzaam en doelmatig zuiveren van afvalwater door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.
Verordening ‘de Keur’
Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt andmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de waterloop. Voor een A-watergang geldt in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang  1 meter. erkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning- en of meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de aan- en afvoer van water, de waterberging of het onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
 
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen A-, B- en/of C-watergangen gelegen.
   
Onderzoek
Voor het onderhavige plan de digitale watertoets doorlopen (Dossiercode 20170418-9-15070). De uitkomsten van de digitale watertoets zijn verder in dit hoofdstuk uitgewerkt. Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied OVW001. Het peilgebied heeft een zomerpeil van -1,44 m NAP en een winterpeil van -1,44 m NAP. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen.
 
Afbeelding 23: Uitsnede peilgebiedenkaart Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
 
Waterberging en -compensatie
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden, om belasting van de afvalwaterzuivering te verminderen. Indien er een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) plaats vindt, dient compensatie in het kader van waterberging plaats te vinden. Voor gebieden in het landelijk gebied is compensatie noodzakelijk indien het verhard oppervlak toeneemt. Om te bereken welke hoeveelheid watercompensatie noodzakelijk is heeft het Waterschap Rivierenland voor dit gebied de stelregel dat er 436 m3 waterberging moet worden gerealiseerd bij een toename van het verhard oppervlak van 10.000 m2.
 
Tabel 4: Oppervlaktebalans verharding
Bestaande situatieOppvervlakte (m2)
Bedrijfsbebouwing1460
Terreinverharding1240
Totaal bestaande situatie2700
 
Nieuwe situatie 
Woningen Benedendamsestraat (incl. aan-, uit- en bijgebouwen)390
Woningen Vaarsloot (incl. aan-, uit- en bijgebouwen)242
Erfverharding woningen Benedendamsestraat (50% verhard) (50% van 1294 m2 - 390 m2)452
Erfverharding woningen Vaarsloot (80% verhard) (80% van 706 m2 - 242 m2)371
Toegangsweg en overige openbare verharding238
Parkeerplaatsen240
Fietsenstalling15
Transformatorhuisje10
Totaal nieuwe situatie1958
 
Verschil742 m2 afname
    
Het plan resulteert ter plaatse van het plangebied in een forse afname aan verharding (742 m2). Op basis hiervan is het realiseren van watercompensatie niet vereist dan wel noodzakelijk.
 
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
Conform de Leidraad Riolering en het wetenschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
  • Ligging watergangen en type watergangen;
  • Tertiair of primair belang;
  • Wel of niet behoren tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen;
  • Wel of niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het ppervlaktewater toegestaan.  
Hemelwater van verhardingen stroomt rechtstreeks af op het gescheiden rioolstelsel. In het onderhavige plan wordt ervan uitgegaan dat het hemelwater en vuil water zal worden afgevoerd via het bestaande gescheiden rioleringsstelsel (DWA). De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande gescheiden rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Vijfheerenlanden. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het Waterschap Rivierenland.
 
Waterkeringen
Het plangebied is gelegen in beschermingszone van een primaire waterkering. Binnen de beschermingszone van de waterkering geldt een bouwprincipe van ja, mits er geen nadelige gevolgen zijn voor de waterkering.
 
Afbeelding 24: Legger Waterkeringen
 
Ter plaatse van het plangebied wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesaneerd en wordt elf woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van bouw- en/of sloop- werkzaamheden plaats welke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkering.
 
Gezien de ligging van het plangebied binnen de beschermingszone van een waterkering en het een ruimtelijke ontwikkeling betreft binnen de bestaande bebouwing is het ophogen van het terrein (om daarmee boven het profiel van vrije ruimte uit te komen) niet reëel. Om deze redenen is in overleg met het Waterschap Rivierenland besloten af te wijken van het beleid en de nieuwe woningen zonder kruipruimte, onderkeldering of andere holle ruimtes te realiseren.
 
Ter bescherming van de primaire waterkering wordt op de verbeelding voor de beschermingszone van de waterkering de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - dijk – 1’ opgenomen. Deze gebiedsaanduiding beschermt de waterkering door de bouwmogelijkheden van de onderliggende enkelbestemming te beperken.
   
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem. Voor het plan dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland.
 
5.7 Flora en fauna
 
Beleidskader
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Voor wat soortenbescherming betreft is de Wet Natuurbescherming toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Onderzoek
 
Soortenbescherming
Het plan gaat uit van de sanering van de bedrijfsbebouwing en de nieuwbouw van elf woningen inclusief terreinverharding. Hiermee is sprake van werkzaamheden welke nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde flora en fauna. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door Blom Ecologie een ecologische quickscan uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
 
‘In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft, behoudens gier- zwaluwen en vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Zowel gierzwaluwen als huismussen gebruiken de locatie mogelijk voor broed en/of foerageer activiteiten. Aanvullend onderzoek is vereist om de aanwezige populatie en het gebruik van de planlocatie in kaart te brengen.
 
De planlocatie is geschikt als rustplaats en kraamkamer van vleermuizen. Aanvullend onderzoek is vereist om de aan- of afwezigheid van de vleermuis vast te stellen en indien van toepassing de mate van gebruik van de locatie. Voor amfibieën, reptielen en grondgebonden zoogdieren heeft de locatie geen essentiële functie. Algemene broedvogels gebruiken mogelijk de hagen, bomen en de voormalige meelfabriek als broedlocatie.
 
Conclusie
Na uitvoering van het aanvullende onderzoek en toepassing van maatregelen is de sanering van de voormalige meelfabriek met aangrenzende woning, en de realisatie van de 11 nieuwe woningen realiseerbaar zoals het bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).
 
Te treffen maatregelen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of (bodem)materiaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Ten aanzien van gierzwaluwen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de aan- of afwezigheid van broedplaatsen op de planlocatie. Het aanvullende onderzoek betreft 3 gerichte veldbezoeken in de periode 15 mei t/m 15 juli tussen 21.00 en 22.30 uur.
  • Ten aanzien van vleermuizen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de aan of afwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen ervan op de planlocatie. Het aanvullende onderzoek betreft 4-5 gerichte veldbezoeken in de periode juni t/m september. Na uitvoering van eventuele maatregelen dienen de werkzaamheden uitsluiten tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera. 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Natura 2000 gebieden in de omgeving betreffen het vogel- en habitatrichtlijngebied ‘Zouweboezem’ op 0.85 km en het Natura 2000 habitatrichtlijngebied ‘Uiterwaarden Lek’ op eveneens 0.85 km afstand van het plangebied (afbeelding 25).
 
Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Voor het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden Lek’ geldt dat de stroomdalgraslanden en kamsalamander zeer gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Het Natura 2000-gebied ‘Zouweboezem’ is gevoelig tot zeer gevoelig voor de verzurende en vermestende stikstofdepositie (Synbiosys Alterra effectenindicator). Voorheen werd er onder  de PAS een drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar gehanteerd om effecten van ontwikkelingen te toetsen. De Raad van State heeft een streep door de PAS gezet, waardoor deze drempelwaarde niet meer gebruikt kan worden en dient beredeneerd of aangetoond te worden dat er geen sprake is van stikstofdepositie in kwetsbare habitats.
 
In dit plan is er sprake van wegbestemmen van een groot bedrijfspand/ bedrijfslocatie ten behoeve van de realisatie van 11 nieuwbouwwoningen. De potentiële stikstofdepositie dat nu bij recht is toegestaan op deze locatie (conform de regels voor de bestemming ‘Bedrijf’ in het vigerend bestemmingsplan) is vele mate groter dan de stikstofdepositie van 11 nieuwbouwwoningen. Middels dit plan wordt deze potentiële stikstofdepositie uitgesloten.
 
In de regel zijn nieuwbouwprojecten onderhavig aan strenge milieuregels, waardoor er goede isolatie alsmede hoogrenderende verwarmingsmethodes ingepast zullen worden. Het heeft de verwachting dat ten opzichte van de historische situatie er een afname van stikstofdepositie zal zijn na het realiseren van de nieuwbouwwoningen. Voor nieuwbouwwoningen geldt in de regel tussen de 1 tot 3 kg NOx emissie per jaar per woning (Ministerie van Economische Zaken, RIVM). Een inleidende Aerius berekening toonde aan dat bij deze afstand een toename in stikstofdepositie in gevoelige habitats pas te verwachten is bij een toename van meer dan 250 kg NOx emissie per jaar.
 
Gelet de schaal en grootte van het plan (realisatie van 11 nieuwbouwwoningen), de emissie omlaag gaat (het wegbestemmen van een bedrijfslocatie in combinatie met de huidige strenge milieueisen voor nieuwbouwwoningen), het gebied (in de kern van Ameide), de aanwezige infrastructuur/ bebouwing tussen het plangebied en de natuurgebieden en de ruime afstand van de natuurgebieden tot het plangebied kan een toename van stikstofdepositie in kwetsbare habitats worden uitgesloten.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door De Roever Omgevingsadvies een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Uit de rekenresultaten blijkt dat ter hoogte van alle natuurgebieden sprake is van een depositie van 0,00 mol/ha/j. Het stikstofdepositieonderzoek is toegevoegd in de bijlage.
 
Voor de overige effecten, zoals verstoring door trilling, licht en geluid, zijn de vegetatietypen en doelsoorten van het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarde Lek’ niet gevoelig en is de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied te groot. Groenstroken van Natuurnetwerk Nederland liggen op respectievelijk 260 en 285 m van het plangebied (afbeelding 26). Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is. De wezenlijke natuurwaarden van het Natuurnetwerk Nederland worden niet aangetast door de beoogde ontwikkeling.
 
Afbeelding 25: Plangebied in relatie tot Natura 2000-gebieden
 
Afbeelding 26: Plangebied in relatie tot Natuurnetwerk Nederland
 
Aanvullend onderzoek
Ten aanzien van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen is door Blom Ecologie aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van broedplaatsen of vaste rust- en/of verblijfplaatsen van deze soorten. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
 
‘Huismus en gierzwaluw
In de periode juni-juli 2017 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen op de projectlocatie Meelfabriek te Ameide. Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen in het Kennisdocument Gierzwaluw (BIJ 12, 2017). Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de te slopen bebouwing en de te verwijderen beplanting op de locatie geen functie (meer) hebben als vast rust- en verblijfplaats voor huismus en gierzwaluw. Tevens maakt de planlocatie geen essentieel onderdeel uit van het functioneel habitat. In de beoogde situatie zijn er daarnaast voldoende mogelijkheden voor huismus om te foerageren.
De beoogde sloop en herontwikkeling heeft aannemelijk geen negatief effect op huismus en gierzwaluw en leiden derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
 
Vleermuis
In de periode juni-september 2017 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen op de projectlocatie Meelfabriek te Ameide. Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen in het vleermuisprotocol (NGB, 2017). Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de te slopen bebouwing en de te verwijderen beplanting op de locatie geen functie (meer) hebben als vast rust- en verblijfplaats vast rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Tevens maakt de planlocatie geen essentieel onderdeel uit van het functioneel habitat. In de beoogde situatie zijn er daarnaast voldoende mogelijkheden voor vleermuizen om te foerageren en zich naar de directe omgeving te verspreiden. De beoogde sloop en herontwikkeling heeft geen negatief effect op vleermuizen en leiden derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
 
Overige soorten
Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van huismus, gierzwaluwen en vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten van en/of verblijflocaties van andere soorten op de planlocatie. Er zijn geen nesten van overige soorten aangetroffen. Conform de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart t/m 15 juli). Om overtreden van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.’
 
Conclusie
Het plan ondervindt voor wat betreft ecologie geen belemmeringen.
 
5.8 Luchtkwaliteit
 
Beleidskader
Binnen de Europese Unie zijn normen voor de luchtkwaliteit vastgesteld (richtlijn 1999/30 EG van de Raad van Europese Unie). Met haar Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) implementeert Nederland de Europese richtlijn in de Nederlandse wetgeving. Het Besluit Luchtkwaliteit is echter op 15 november 2007 vervangen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit is sindsdien opgenomen in de Wet milieubeheer. Deze wet heeft als doel dat bij toekomstige ontwikkelingen de grenswaarden zoals in de wet gesteld (grenswaarde voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen) niet worden overschreden. Voor de ruimtelijke ordening van onderhavig plan zijn met name stikstofdioxide en fijnstof relevant. De grenswaarden die de wet hieraan stelt bedragen:
 
Tabel 5: Grenswaarden
StofToetsing vanGrenswaardeGeldig
Stikstofdioxide (NO2)Jaargemiddelde concentratie40 μg/m3Vanaf jan. 2015
Fijnstof (PM10)Jaargemiddelde concentratie
40 μg/m3
Vanaf 11 juni 2011
 24-uurgemiddelde concetratie
Max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m3
Vanaf 11 juni 2011
Fijnstof (PM2,5)Jaargemiddelde concentratie
25 μg/m3
Vanaf jan. 2015
Voor roet gelden thans nog geen grenswaarden.
 
Onderzoek
Voor de omgeving van het plangebied geeft de NSL-monitoring het volgende overzicht:
  • Een roetconcentratie tussen 0,7 – 0,8 μg EC/m3;
  • Een stikstofconcentratie tussen 16 - 20 μg NO2/m3;
  • Een fijnstofconcentratie tussen 19 – 20 μg PM10/m3);
  • Een fijnstofconcentratie tussen 11 – 12 μg PM2,5/m3;
Voor het plangebied kan dus worden geconstateerd dat ten aanzien van de luchtkwaliteit ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan.
 
Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)
Om de toetsing van kleinschalige plannen ten aanzien van de luchtkwaliteit overzichtelijk te houden heeft de wetgever het Besluit niet in betekende mate vastgesteld. In dit besluit is vastgelegd in welke gevallen de planontwikkeling niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM) en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij zijn twee situaties te onderscheiden: 
  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in de categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de Grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plan is kleinschalig van aard. Hiermee valt het plan in het besluit NIBM, waardoor kan worden gesteld dat het plan geen tot nihil invloed heeft op de luchtkwaliteit en dat toetsing niet noodzakelijk wordt geacht. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
 
5.9 Externe veiligheid
 
Beleidskader
Bij de invloed van de externe veiligheid wordt bezien in hoeverre de veiligheidsrisico’s door de gewenste bestemmingen worden overschreden. Het gaat hierbij om risico’s door stationaire (inrichtingsgebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico’s door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de wet milieubeheer. Naast het plaatsgebonden risico wordt ook gekeken naar het groepsrisico. De normen worden weergegeven door middel van risicocontouren.
 
Onderzoek
 
Invloed van stationaire bronnen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en LPG-tankstations. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet worden gerealiseerd in gebieden waar sprake is van een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 per jaar. Voor het PR geldt als norm dat dit kleiner dan 10-6 per jaar moet zijn. De kans per jaar dat één persoon, die op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden door een ongeval van het vervoer van gevaarlijke stoffen moet kleiner zijn dan 1 op 1 miljoen. Ook het vaststellen van een bestemmingsplan geldt als een nieuwe situatie, waarbij voldaan moet worden aan de eisen uit het Bevi. Concreet betekent dit dat kwetsbare objecten binnen de 10-6 per jaar contour niet zijn toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden toegestaan.
 
Wanneer zich binnen de 10-6 per jaar contour kwetsbare objecten kan een bestemmingsplan worden vastgesteld mits er zodanige voorschriften aan het besluit zijn verbonden dan wel er een traject van wijziging van de milieuvergunning is ingezet, zodat binnen 3 jaar na vaststelling van het besluit voldaan wordt aan de grenswaarde (artikel 8 lid 3 Bevi). Wel dient in de tussentijd voldaan te worden aan de grenswaarde van 10-5 per jaar. Naast Bevi-inrichtingen zijn er ook inrichting die niet onder het Bevi vallen, maar waar wel opslag van risicovolle stoffen plaatsvindt. Regulering van de risicoaspecten die samenhangen met de opslag van deze stoffen vindt plaats middels het Activiteitenbesluit dan wel de WM-vergunning. Een belangrijke richtlijn voor opslag en gebruik vormen de zogenaamde PGS-richtlijnen. De PGS-richtlijnen beschrijven de eisen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu kan worden bereikt.
 
Volgens de risicokaart bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen of inrichtingen waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en/of wegen waarover bekend is dat daarover transport van gevaarlijke stoffen worden vervoerd die een bedreiging kunnen vormen voor het onderhavige plan.
 
Afbeelding 27: Uitsnede Risicokaart
 
Invloed transport gevaarlijke stoffen, Buisleidingen
Bij besluit van 24 juli 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van kracht geworden. Dit besluit stelt regels voor risico’s en zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
 
In en om het plangebied zijn geen van dergelijke buisleidingen aanwezig.
 
Invloed transport gevaarlijke stoffen, Wegverkeer
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen wegen gelegen waarvan bekend is dat daarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Incidentele transporten van gevaarlijke stoffen over de omliggende wegen is niet uit te sluiten, maar deze vallen tevens buiten het toetsingskader. Hierdoor zijn geen relevante externe veiligheidsrisico’s door transport over de weg te verwachten.
 
Invloed transport gevaarlijke stoffen, Spoorverkeer
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.
 
Invloed transport gevaarlijke stoffen, Vaarwegen
Naast het Basisnet Weg en Basisnet Spoor bestaat de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ uit het Basisnet Water. Het Basisnet Water gaat uit van de kaart met alle vaarwegen van CEMT klasse II en hoger.
  • Categorie zeevaart (rood): Belangrijke toegangen naar zeehavens;
  • Categorie binnenvaart met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart): Belangrijke binnenvaarwegen;
  • Categorie scheepvaart zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (groen): Minder belangrijke vaarwegen.
Voor belangrijke binnenvaarwegen (zwart) geldt:
  • Geen nieuwe bestemmingen binnen de waterlijn;
  • Plasbrand Aandacht Gebied (PAG) 25 meter vanaf de waterlijn en in de uiterwaarden. Bouwen binnen een PAG is mogelijk in afweging met de gemeente;
  • Verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Berekening nodig indien bevolkingsdichtheid > 1500 personen/ha dubbelzijdig of 2250 personen/ha enkelzijdig.
Het plangebied ligt binnen 200 meter van de Lek. De Lek is in het Basisnet water aangewezen als een transportroute van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat het plan moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De Lek wordt in het rapport Basisnet Water aangeduid als zwarte vaarweg. Voor de rode, zwarte en groene vaarwegen zijn gebruiksruimtes voor het vervoer (veiligheidsbuffer) gedefinieerd. Deze gebruiksruimten worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) 10-6 per jaar contour en het groepsrisico. De contour van het plaatsgebonden risico ligt op de oever van de Lek. Het plaatsgebonden risico is daarom geen belemmering voor het plan.
    
Artikel 8 schrijft voor dat indien het plan gelegen is binnen een afstand van 200 meter vanaf de vaarweg, er een verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden. Deze kan achterwege blijven indien wordt aangetoond dat het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. De vuistregels van de Handreiking risicoberekeningen Bevt geven aan dat het groepsrisico lager is dan 0,1 van de oriëntatiewaarde. Het plangebied zal niet leiden tot een verhoging van het groepsrisico van meer dan 10%.
 
Artikel 7 van het Bevt schrijft voor dat in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval moet worden ingegaan op:
  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op dat binnenwater, en
  • Voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op dat binnenwater een ramp voordoet.
De woningen zijn gelegen buiten het Plasbrand Aandacht Gebied (PAG) van 25 meter. Voor het onderhavige plangebied geldt dat de afstand tussen de waterlijn van de Lek en het plangebied circa 80 meter bedraagt. In geval van een ramp op de Lek hebben de bewoners van de woningen de mogelijkheid om via de hoofdentree van hun woning en omliggende wegen te vluchten. Gezien de grote afstand tot de waterlijn heeft men voldoende tijd om te vluchten. In geval van een gifwolk is men veilig in de woning als men de ramen en deuren sluit en de ventilatie uitzet. Tenslotte hebben de hulpdiensten voldoende ruimte om de ramp te bestrijden en de gevaarlijke stoffen op te ruimen. 
 
Kabels en Leidingen
Voor zover bekend zijn er binnen het plangebied verder geen noemenswaardige (hoofdkabels en hoofdleidingen) kabels en leidingen aanwezig. Er is een gemeentelijk rioolstelsel aanwezig. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied de gebruikelijke kabels en leidingen van de nutsbedrijven, zoals KPN, elektriciteit, gas etc. aanwezig. De uitvoering van het onderhavige plan levert om die reden geen bijzondere aandachtspunten op ten gevolge van aanwezige kabels en leidingen.
 
Conclusie
Het plan ondervindt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmeringen.
 
6 Juridische planopzet
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan ‘Benedendamsestraat 19, Ameide’ bestaat uit drie delen de verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven. De systematiek van het bestemmingsplan sluit aan bij de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het voorliggende bestemmingsplan ‘Benedendamsestraat 19, Ameide’ is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.
6.2 Systematiek van de regels
Voor wat betreft de regels van het bestemmingsplan ‘Benedendamsestraat 19, Ameide’ is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan ‘Kernen Zederik’, vastgesteld op 27 mei 2013. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
6.3 Bestemmingen
Verkeer
Ter plaatse van de Vaarsloot en de openbare parkeerplaatsen wordt de bestemming ‘Verkeer’ opgenomen.
 
Wonen
Het plangebied krijgt verder de bestemming ‘Wonen’. Binnen de bestemming worden twee bouwvlakken opgenomen met de maatvoeringsaanduidingen ‘maximale bouw- en goothoogte’ en ‘maximum aantal wooneenheden’.
 
Waarde – Beschermd Stadsgezicht
De dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ is mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het stadsgezicht van Ameide.
 
Waarde – Archeologie – 2
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie – 2’ is mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de bodem.
 
6.4 Aanduidingen
  • Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk – 1’.
7 Economische uitvoerbaarheid
  
7.1 Exploitatie
Vanwege het private initiatief komt het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan, voor verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, welke aangeeft dat de financiële haalbaarheid gewaarborgd is.
Ter zekerheid voor de gemeente is er een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar getekend, waarin financiële afspraken zijn vastgelegd.
 
Conclusie
Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.
 
8 Overleg en inpsraak
  
8.1 Maatschappelijk draagvlak (inloopavond)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de initiatiefnemer op 7 juni 2017 een informatieavond georganiseerd waarin het plan is gepresenteerd aan de omwonenden en overige belangstellenden van het dorp Ameide. De omwonenden zijn middels een persoonlijke brief hiervoor uitgenodigd. De reacties op de inloopavond waren positief.
8.2 Vooroverleg/inspraak
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.1 geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met haar overlegpartners. In het kader van het vooroverleg is het plan toegestuurd naar de Provincie Zuid-Holland en het Waterschap Rivierenland. 
Gelijktijdig met het vooroverleg heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 26 januari 2018 t/m 9 maart 2018 ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om een inspraakreactie in te dienen. Tijdens de inspraakperiode zijn twee inspraakreacties en één overlegreactie ingediend. De inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een Nota Inspraak en overleg bestemmingsplan ‘Benedendamsestraat 19, Ameide’. De ‘Nota Inspraak en Overleg’ is toegevoegd in de bijlage. De ‘Nota Inspraak en Overleg’ is opgesteld door de gemeente Vijfheerenlanden.
8.3 Zienswijzen
Op de voorbereiding van een ruimtelijke procedure is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.  
 
Het ontwerpbestemmingsplan en bijbehorende stukken hebben vanaf 17 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.