Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kern Est, herziening Het nieuwe Achterom 1
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1960.ESTHetnAchterom1-VSG1
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Kern Est, herziening Het nieuwe Achterom 1’ van de gemeente Neerijnen.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1960.ESTHetnAchterom1-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aanbouw:
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag – gemeten vanaf het peil –
dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdge-bouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van
het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ont-werptechnisch,
kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend,
inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel.
 
1.6 agrarische activiteiten:
activiteiten gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of
het houden van dieren, met uitzondering van intensieve veehouderij.
 
1.7 archeologisch deskundige:
De provinciaal of gemeentelijk archeoloog of een andere door het college van burgemeester en
wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
 
1.8 archeologisch monument:
Terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
 
1.9 archeologisch onderzoek:
Onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologische opgraving, in
de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf
of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend over een
vergunning als bedoeld in de Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie (KNA).
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het
deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis
verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
 
1.13 bedrijfswoning:
een woonruimte in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein
noodzakelijk is.
 
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.15 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat:
  1. op het moment van ter inzage leggen van het vastgesteld van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  2. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig als
functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
 
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte
liggende vloeren is begrensd.
 
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
 
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of
bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een
horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
 
1.25 extensieve dagrecreatie:
recreatieve activiteit, zoals het bewandelen van hazenpaadjes, die plaats vindt binnen een periode
van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
 
1.26 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde het exploiteren van een mobiele seksinrichting,
escortbedrijf, prostitutiebedrijf of enige andere vorm van prostitutie.
 
1.27 dienstwoning/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op/bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden
van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming of het feitelijk gebruik van het
gebouw of terrein, noodzakelijk c.q. gewenst is.
 
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet
op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.30 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand
kent.
 
1.31 inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
 
1.32 maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande
dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
 
1.33 perifere detailhandel:
detailhandel in auto’s, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten, keukens en sanitair alsmede
woninginrichting, die vanwege de omvang en de aard van de artikelen een groot ruimtebeslag nodig
hebben en leiden tot een grote verkeersaantrekkende werking.
 
1.34 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin
bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting
worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub
en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
 
1.35 woning:
een gebouw of een gedeelte van en gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting
van een huishouden.
 
1.36 gevellijn:
de op de verbeelding aangegeven figuur, en de in het verlengde daarvan te trekken denkbeeldige lijn,
die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten
afwijkingen.
 
1.37 voortuin:
de gronden van een bouwperceel, behorende bij een woning, voor zover gelegen voor (het verlengde
van) de voorgevel.
 
1.38 wet:
de genoemde wettelijke regeling zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het plan.
 
1.39 zijgevel:
een al dan niet aangebouwde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.
 
1.40 zijtuin:
de gronden van een bouwperceel, behorende bij een woning, voor zover gelegen tussen de zijgevel
van het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsscheiding van het bouwperceel alsmede tussen de
voor- en achtergevel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Algemeen
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat
bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.1.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
 
2.1.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader
aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.1.4 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren.
 
2.1.5 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daar-mee
gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.7 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar
de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.1.9 peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg
ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte
bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. aan-huis-verbonden bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’;
  4. tuinen, erven en verhardingen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’, ’twee-aaneen’, ’vrijstaand’ mogen uitsluitend de aangeduide type(n) worden gebouwd.
  2. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  3. De voorgevel moet worden gesitueerd in of maximaal 2,5 m achter de ‘gevellijn’.
  4. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
  5. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen ter plaatse van de specifieke aanduiding:
    1. ‘vrijstaand’ mag aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen;
    2. ‘twee-aaneen’ mag aan één zijde niet minder dan 2,5 m bedragen;
    3. ‘aaneengebouwd’ mag alleen bij de eindwoningen: niet minder dan 2,5 m bedragen.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de ‘gevellijn’ te worden gebouwd.
  3. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
  4. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    1. 40 m², indien het bouwperceel kleiner is van 160 m²;
    2. 25% van de oppervlakte van het bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m² en minder dan 240 m²;
    3. 60 m², indien het bouwperceel groter is dan 240 m²;
    4. 75 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.500 m²; en met dien verstande, dat de bovengenoemde maten niet mogen worden overschreden, met uitzondering van een hobbykas van maximaal 6 m² en onder de voorwaarde dat achter de woning een eigen buitenruimte aanwezig moet blijven van minimaal 25 m².
  5. De goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
  6. De goothoogte van een aanbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane-grondlaag van het hoofdgebouw.
  7. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de woning.
  8. De afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de woning mag niet minder bedragen dan 3 m.
  9. In afwijking van het bepaalde onder a en b, mag op de gronden behorende tot de voortuin per woning één aanbouw, zoals een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan maximaal 6 m²;
    2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.
  10. Voor zover de bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen, ten tijde van het ter inzage leggen het vastgesteld van dit bestemmingsplan, groter zijn dan deze regels maximaal toelaten, gelden de bestaande maten als maximale maten.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de ‘gevellijn’ mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen niet meer dan 3 m mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag bedragen;
    5. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties niet meer dan 8 m mag bedragen.
  3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de ‘gevellijn’ mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken:
  1. van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b voor bouwen van een aanbouw, bijgebouw of overkapping tot op minder dan 3 m van de ‘gevellijn’ dan wel geheel of gedeeltelijk vóór de ‘gevellijn’, met dien verstande dat:
    1. de aanbouw en/of het bijgebouw of de overkapping wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    2. door de bouw van het aanbouw en/of bijgebouw of de overkapping geen onevenredige gronden aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning van het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
    3. de aanbouw en/of bijgebouw of de overkapping is verbonden met het hoofdgebouw aan de voorgevel respectievelijk zijgevel dan wel met de voorgevel respectievelijk de zijgevel van het hoofdgebouw één geheel vormt;
    4. de oppervlakte van de aanbouw en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 20 m² bedraagt;
    5. de goothoogte van de aanbouw en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 2,75 m bedraagt;
    6. het gedeelte van het gebouw dat voor de ’gevellijn’ wordt gebouwd (geheel of nagenoeg geheel) gesloten wanden mag hebben;
    7. de afstand tot de weg, indien de bouwgrens overschreden wordt, minimaal 3 m bedraagt;
  2. van het bepaalde in lid 3.2.2 onder e voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. er mag geen tweede bouwlaag ontstaan;
    2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen tot maximaal:
    4. 55 m², indien het bouwperceel kleiner is van 160 m²;
    5. 35% van de oppervlakte van het bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m² en minder dan 240 m²;
    6. 75 m², indien het bouwperceel groter is dan 240 m²;
    7. 90 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.500 m²;
  3. van het bepaalde in lid 3.2.2 onder h voor een afstand van en vrijstaande bijgebouw tot het hoofdgebouw tot minder dan 3 m, met dien verstande dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Voor zover de onder lid 3.2.2 genoemde aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mogen deze niet worden gebruikt voor de woonfunctie.
  2. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.
    2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    3. Detailhandel is niet toegestaan.
    4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  3. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. Een aan huis verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’.
    2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.
    3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    4. Detailhandel is niet toegestaan.
    5. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
    6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  4. Het is niet toegestaan de ontsluiting van het perceel aan de Esterweg bedrijfsmatig te gebruiken.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 onder c voor het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.
    2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    3. Detailhandel is niet toegestaan.
    4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
    5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  2. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder a voor het gebruiken van aan- of uitbouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de woonfunctie, mits dit uit milieuhygiënisch oogpunt geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de woning.
3.6 Parkeren / parkeernormen
 
Bij het verwezenlijken van resp. het gebruiken van gronden in overstemming met de bestemming ‘Bedrijf’ resp. de functies die op de voor deze bestemming aangewezen gronden op grond van artikel 3.1 zijn toegestaan, dient binnen het plangebied te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan geldende parkeerbeleid van de gemeente Neerijnen en, indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, conform dat gewijzigde parkeerbeleid.
 
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘groothandel’: een groothandelsbedrijf;
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is aangegeven.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de 'gevellijn' mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van pergola's niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen niet meer dan 3 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties niet meer dan 8 m mag bedragen.
  3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de 'gevellijn' mag niet meer dan 1 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van pergolas niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, antennes en vlaggenmasten niet meer dan 5 m mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Het is niet toegestaan de ontsluiting van het perceel aan de Esterweg bedrijfsmatig te gebruiken.
 
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:
  1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5 Parkeren / parkeernormen
 
Bij het verwezenlijken van resp. het gebruiken van gronden in overstemming met de bestemming ‘Bedrijf’ resp. de functies die op de voor deze bestemming aangewezen gronden op grond van artikel 4.1 zijn toegestaan, dient binnen het plangebied te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform het ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan geldende parkeerbeleid van de gemeente Neerijnen en, indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, conform dat gewijzigde parkeerbeleid.
  
Artikel 5 Groen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. speelvoorzieningen;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. verhardingen voor in- en uitritten;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige doeleinden.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
  2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
Ter plaatse van de specifieke aanduiding ‘landschappelijke inpassing’ dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing dient na realisatie in stand te worden gehouden.
  
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. waterstaatkundige doeleinden ten behoeve van waterbeheersing en waterberging;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; alsmede daaraan ondergeschikt:
  3. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  
6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
  1. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien daarvoor een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 2, is niet vereist, indien:
    1. Op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. Het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    3. De bodemingreep kleiner is dan 100 m² en minder diep dan 30 cm.
  4. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 2 winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.
  5. In geval van de verlening van een omgevingsvergunning is het aan de gemeente Neerijnen of een daarvoor aangewezen partij het is toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de bouwwerkzaamheden.
7.3 Omgevingsvergunning uitvoeren van een werk of van werkzaamheden
 
7.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden op of in de in het plangebied gelegen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. Het verlagen van het waterpeil;
  3. Het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. Het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
7.3.2 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 7.3.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
7.3.3 Uitzonderingen
Het verbod, zoals in lid 7.3.1 bedoeld, is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. de werken en werkzaamheden: - reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; - mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
7.3.4 Advies
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 7.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
 
7.3.5 Waarneming
In geval van het verlenen van een vergunning is het aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij het is toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.
 
3 Algemene regels
    
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Hoogteregels
  1. Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen - onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald, de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
  2. De ten hoogste toelaatbare hoogten mogen uitsluitend worden overschreden door (schotel)antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders is geregeld. Voor zover met de maatvoeringsaanduiding of in sub c de goothoogte is aangegeven, mag de ten hoogste toelaatbare hoogte tevens worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.
  3. Voor zover noch op de verbeelding noch in de regels zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte de ten hoogste toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.
9.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
9.3 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemeen
 
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd -tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken van het bestemmingsplan- door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bepalingen in het plan voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
11.2 Voorwaarden
 
De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
 
Artikel 13 Algemene procedureregels
 
13.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
13.2 Wijzigingsbevoegdheid
 
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
 
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
14.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14.1.1 met maximaal 10%.
 
14.1.3 Uitzondering
Artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
14.2 Overgangsrecht gebruik
 
14.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
14.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
14.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
14.2.4 Uitzondering
Artikel 14.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 15 Slotregel
 
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan 'Kern Est, herziening Het nieuwe Achterom 1' van de gemeente Neerijnen.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van d.d. ……………….
 
De voorzitter,                                           De griffier,