In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Kern Est, herziening Het nieuwe Achterom 1’ van de gemeente Neerijnen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1960.ESTHetnAchterom1-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanbouw:
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag – gemeten vanaf het peil –
dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdge-bouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van
het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ont-werptechnisch,
kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend,
inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel.
1.6 agrarische activiteiten:
activiteiten gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of
het houden van dieren, met uitzondering van intensieve veehouderij.
1.7 archeologisch deskundige:
De provinciaal of gemeentelijk archeoloog of een andere door het college van burgemeester en
wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.8 archeologisch monument:
Terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.9 archeologisch onderzoek:
Onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologische opgraving, in
de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf
of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend over een
vergunning als bedoeld in de Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie (KNA).
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het
deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis
verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.13 bedrijfswoning:
een woonruimte in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein
noodzakelijk is.
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.15 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat:
- op het moment van ter inzage leggen van het vastgesteld van dit plan bestaat of in uitvoering is;
- na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig als
functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte
liggende vloeren is begrensd.
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of
bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een
horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
1.25 extensieve dagrecreatie:
recreatieve activiteit, zoals het bewandelen van hazenpaadjes, die plaats vindt binnen een periode
van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
1.26 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde het exploiteren van een mobiele seksinrichting,
escortbedrijf, prostitutiebedrijf of enige andere vorm van prostitutie.
1.27 dienstwoning/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op/bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden
van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming of het feitelijk gebruik van het
gebouw of terrein, noodzakelijk c.q. gewenst is.
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet
op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.30 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand
kent.
1.31 inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.32 maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande
dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.33 perifere detailhandel:
detailhandel in auto’s, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten, keukens en sanitair alsmede
woninginrichting, die vanwege de omvang en de aard van de artikelen een groot ruimtebeslag nodig
hebben en leiden tot een grote verkeersaantrekkende werking.
1.34 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin
bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting
worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub
en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.35 woning:
een gebouw of een gedeelte van en gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting
van een huishouden.
1.36 gevellijn:
de op de verbeelding aangegeven figuur, en de in het verlengde daarvan te trekken denkbeeldige lijn,
die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten
afwijkingen.
1.37 voortuin:
de gronden van een bouwperceel, behorende bij een woning, voor zover gelegen voor (het verlengde
van) de voorgevel.
1.38 wet:
de genoemde wettelijke regeling zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het plan.
1.39 zijgevel:
een al dan niet aangebouwde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.
1.40 zijtuin:
de gronden van een bouwperceel, behorende bij een woning, voor zover gelegen tussen de zijgevel
van het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsscheiding van het bouwperceel alsmede tussen de
voor- en achtergevel.