9.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
-
a. ten hoogste één windturbine binnen elk bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
1. de hoogte van een windturbine mag niet meer dan 98 m bedragen;
-
2. het hoogste punt van de wieken van een windturbine mag op maximaal 139 m boven het peil liggen;
-
3. de rotordiameter van een windturbine, gemeten tussen de uiteinden van de wieken, mag niet meer dan 82 m bedragen;
-
4. de uiteinden van de wieken mogen het verticale vlak dat door de bestemmingsgrens loopt, niet doorsnijden;
-
b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bestemming waaronder begrepen schakelkasten en andere nutsvoorzieningen, waarvan de inhoud niet meer dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.