Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wedde – Wedderheide, Hoofdweg 18
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1950.WZ2103-vs01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het Wijzigingsplan Wedde – Wedderheide, Hoofdweg 18, van de gemeente Westerwolde;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1950.WZ2103-vs01 met de bijbehorende regels;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep dat in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden
uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen
van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig
bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage;
 
1.7 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch erf,
waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en
bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;
 
1.8 agrarisch grondgebruik:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in
gebruik zijn;
 
1.9 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of
levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
 
1.10 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
 
1.11 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht
door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse
archeologie;
 
1.12 archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en
wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.14 bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate
van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede
verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en
breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en
ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
 
1.15 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen gebouwen of behorende bij een functie
(deels) buiten gebouwen die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden
beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en
administratieruimten en dergelijke;
 
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.19 bestaand:
  1. ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  2. bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de
aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.23 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding
en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de
functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
 
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.28 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde
is verbonden;
 
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en overige andere bouwwerken, zijn toegelaten;
 
1.30 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk, object of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van
dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.31 daghorecabedrijf:
een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan
bezoekers van gemengde voorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunch- en
tearooms, restaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen
horecabedrijven;
 
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
 
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het
gebruik van dat gebouw;
 
1.34 erfbeplanting:
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een landschappelijke afscherming
vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid
over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor
de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;
 
1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop,
een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.36 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit,
festival, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht,
georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten,
met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld
in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als
bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
1.37 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de
functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals
wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard
daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.39 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de
daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
 
1.40 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
1.41 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals
bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.42 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging
in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
 
1.43 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk
is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf,
een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een
vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
1.44 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de
voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond
van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.45 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en indien
meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het
belangrijkst is;
 
1.46 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter
plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander
al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch
getinte vermaaksfunctie;
 
1.47 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van
de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en
waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2
en 3 van de Boswet;
 
1.48 huishouden:
een zelfstandig persoon dan wel een samenwonend persoon of groep van personen
met een mate van verbondenheid die binnen een complex van ruimtes gebruik maken
van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
 
1.49 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel
enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is
bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.50 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven
tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van
recreatief nachtverblijf;
 
1.51 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in Bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de
omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij
een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de
bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerkers;
 
1.52 kleinschalige duurzame energieopwekking:
winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot
geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de
bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water,
biomassa, aard- en omgevingswarmte;
 
1.53 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van
waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.
 
1.54 logies met ontbijt:
het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot
recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.55 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen
en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook
ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze
voorzieningen;
 
1.56 milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor
omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de
situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet
dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo
weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van
milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo
weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
 
1.57 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige
en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke
waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Floraen
faunawet;
 
1.58 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf, een
intensief kwekerijbedrijf of een bijzondere dierenhouderij;
 
1.59 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming
behoren;
 
1.60 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet
leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
 
1.61 nutsvoorzieningen:
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas,
(tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om
overige andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken,
kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder
nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een
rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een
transformatorstation;
 
1.62 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het
verstrekken van kleine etenswaren en dranken, niet zijnde alcoholische dranken. Tot
ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten
en dergelijke;
 
1.63 ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf,
zoals een grondgebonden of niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen
mestvergisting;
 
1.64 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden
dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.65 peil:
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien op of in het water wordt gebouwd:
    1. het Normaal Amsterdams peil;
  3. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont:
    1. de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;
1.66 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse en in de directe omgeving worden vervaardigd,
geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, alsmede aanverwante
artikelen, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en
plaatsvindt vanuit een gebouw;
 
1.67 recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en
waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.68 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
 
1.69 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder
begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.70 torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
1.71 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel
in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag
van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
1.72 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden c.q. een groep van personen, die gebruik maken van voor bewoning
gemeenschappelijke voorzieningen, zoals keuken, toilet en douche;
 
1.73 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een
eenheid kan worden beschouwd;
 
1.74 woonsituatie:
een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies
en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een
redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) (bouw)
perceelgrens;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en
overkappingen;
 
2.8 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren), inclusief dakoverstekken van meer dan 0,50 m.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 2, alsmede:
    1. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  2. woonhuizen, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd'; al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. winkels;
    2. bedrijven die zijn genoemd in de Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
    3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  3. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
  1. woonstraten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen en erven;
  2. overige andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’ wordt de nokrichting evenwijdig aan de weg gebouwd;
  4. een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden', in welk geval het aantal aaneen te bouwen woningen ten hoogste het aangegeven aantal zal bedragen;
  5. het aantal woningen per bouwvlak zal ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
  6. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
  8. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
  9. in afwijking van het bepaalde onder c gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm' de volgende bouwregels:
    1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm' worden gebouwd;
    2. de oppervlakte, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
  4. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de perceelgrens zal ten minste 1,00 m bedragen;
  5. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  7. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 30° bedragen;
  8. de afstand een vrijstaand bijbehorend bouwwerken tot het hoofdgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen.
3.2.3 Overige andere bouwwerken
Voor het bouwen van overige andere bouwwerken geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de woonsituatie;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de
milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met
een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b in die zin dat hoofdgebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    1. het om een woontechnische noodzaak tot uitbreiding van het hoofdgebouw gaat;
    2. een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
    3. de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw niet meer dan 30% van de oppervlakte van het binnen het bouwperceel gelegen gedeelte van het bouwvlak bedraagt;
    4. de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen;
    5. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)' niet meer zal bedragen dan de aangegeven maximum oppervlakte;
    6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. het bepaalde in lid 3.2.1 onder f in die zin dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6,50 m;
  3. het bepaalde in lid 3.2.1 onder f en 3.2.2 onder d in die zin dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind;
  4. het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  5. het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot ten hoogste 80°;
  6. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a in die zin dat bijbehorende bouwwerken in de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  7. het bepaalde in 3.2.2 b in die zin dat de de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten behoeve van de woonfunctie wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
    1. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
    2. een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
    3. er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;
    4. er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
  8. het bepaalde in lid 3.2.2 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150m², mits:
    1. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huisverbonden beroep met dien verstande dat het om een bedrijfstechnische noodzaak tot uitbreiding gaat;
    2. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
    3. een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
    4. er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit als genoemd in bijlage 2 van het bestemmingsplan 'Wedde - Wedderheide';
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan genoemd in 3.1 onder a, waarbij:
    1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt" ten hoogste 3 kamers voor logies gebruikt mogen worden.
  5. het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van de uitoefening van detailhandel.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie,
de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het
bepaalde in 3.5 onder d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het
wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor
logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies met
ontbijt, mits:
  1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen de bedrijfswoningen/of een bijbehorend bouwwerk. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
  2. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van de bedrijfswoning niet minder mag bedragen dan 75 m²;
  3. er maximaal één kamer gerealiseerd wordt;
  4. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
  5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  6. er vanwege de logiesverstrekking geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwwerken
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem
dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:
  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 15 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
4.2.2 Uitzonderingen
De gebouwen die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het
vastgesteldbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.
 
4.3 Afwijking van de bouwregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien er voornemens zijn om aan de afwijking voorwaarden te verbinden, wordt een
archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
 
4.4.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een
omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,45 m;
  3. het graven, uitbaggeren of dempen van waterlopen;
  4. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  5. het permanent verlagen van het waterpeil.
4.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
  4. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  5. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
  6. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien er voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden,
wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Bouwregels
  1. De bouwgrenzen mogen, in afwijking van deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Algemene gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemmingen, wordt in
ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  4. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van nietperceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de plaatsing van zonnecollectoren anders dan op daken van bouwwerken;
  6. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van zorgboerderijen en naar de aard daarmee gelijk te stellen woonvoorzieningen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Bevoegdheid
 
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    3. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de bouwhoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
  3. het bestemmingsplan ten aanzien van de voorgeschreven minimale en maximale dakhelling ten behoeve van het toestaan van afwijkingen in kapvormen;
  4. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  5. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  6. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  7. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. deze vergroting niet meer dan 20 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    2. de vergroting leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  8. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. trappen, trappenhuizen en galerijen;
    2. entreeportalen, luifels, veranda's en balkons;
    3. overstekende daken;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;
  1. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het wijzigingsplan Wedde – Wedderheide, Hoofdweg 18’.