Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boschweg 114 - 118 Schijndel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1948.SCH001BP0012020P-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Boschweg 114 - 118 Schijndel’ van de gemeente Meierijstad;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1948.SCH001BP0012020P-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of uiterlijke verzorgingsgebied, c.q. een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of het daarbij behorende bijgebouw, met behoud van de woonfunctie in ruimtelijk en visuele zin, kan worden uitgeoefend;
 
1.4 aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw en van daaruit toegankelijk is;
 
1.5 aanduiding:
een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 archeologische waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bedrijf:
een inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.11 bestaande situatie:
  1. bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip waarop het vastgesteldbestemmingsplan ter inzage is gelegd, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  2. gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het vastgesteldbestemmingsplan ter inzage is gelegd;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.13 bestemmingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.14 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.15 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat functioneel en in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
 
1.16 bijzondere woonvorm:
een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden, jongeren of gehandicapten;
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.20 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak:
een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 bouwwijze:
  • aaneengebouwd: bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen;
  • geschakeld: bebouwing, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
  • gestapeld: bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;
  • twee aaneen: bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan die zijde in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;
  • vrijstaand: bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;
 
1.25 erfbebouwing:
gebouwen die door de ligging, constructie en/of afmeting (architectonisch) ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, waaronder in ieder geval begrepen aangebouwde gedeelten van dat hoofdgebouw (aanbouwen) en niet voor bewoning bestemde bijgebouwen, alsmede carports en overkappingen;
 
1.26 erotische dienstverlening:
elke vorm van dienstverlening of vermaak van porno-erotische aard, waaronder alle vormen van prostitutie, escortservice, erotisch getinte vermaakfuncties, seksshops en overige seksinrichtingen;
 
1.27 erotische getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen (peep)shows, een seksbioscoop, filmcabines en een seksautomatenhal;
 
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.29 gebruik:
gebruiken, het doen gebruiken of het laten gebruiken dan wel het in gebruik geven;
 
1.30 hellingbaan:
een constructie van vloer en wanden met als doel om een hoogte te overbruggen met een vervoermiddel om te komen en te gaan vanaf maaiveldhoogte naar een lager gelegen stalling / parkeergarage;
 
1.31 hoekwoning:
een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen;
 
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.33 huishouden:
een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert, met inbegrip van bijzondere woonvormen. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:
  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats;
1.34 ijskelder:
een rechthoekige constructie, opgetrokken uit vloer en wanden, welke als doel heeft een medium op te slaan die geschikt is om te bevriezen en te ontdooien. Dit medium is ten behoeve van de opwekking van warmte en koude en staat ten dienste van een installatie om deze warmte en koude te distribueren;
 
1.35 internetverkoop:
winkel waarbij goederen via het internet te koop worden aangeboden;
 
1.36 kantoor (zonder baliefunctie):
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, advisering, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
 
1.37 laag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
 
1.38 maatschappelijke voorzieningen:
het treffen van voorzieningen alsmede het verlenen van diensten op zorg-, medisch-, welzijns- en sociaal-cultureel gebied ten behoeve van de huisvesting en verzorging van (geïndiceerde zorgbehoevende) bewoners van de zorgappartementen;
 
1.39 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.40 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
 
1.41 patiowoning
een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen (bouw)perceel aanwezige gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde;
 
1.42 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.43 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
 
1.44 voorgevel:
de meest gezichtsbepalende, naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde en meest evenwijdig daaraan liggende gevel(s) van een hoofdgebouw;
 
1.45 (voor)gevel(rooi)lijn:
de (denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de voorgevel(s) van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.46 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke;
 
1.47 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning en/of een zorgappartement;
 
1.48 woning
een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:
  • één afzonderlijk huishouden, of
  • één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden, of maximaal 0 personen niet zijnde een huishouden;
1.49 zorgappartement:
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, die aangepast is voor bewoners met een geïndiceerde zorgbehoefte en waar die geïndiceerde zorg wordt geleverd aan die betreffende bewoners
.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Algemeen
 
Indien volgens het plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:
 
2.1.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
 
2.1.2 bebouwingspercentage:
een met een aanduiding op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
2.1.2 bouwhoogte:
de hoogte in meters vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met dien verstande, dat schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels en dergelijke, aan een gebouw ondergeschikte bouwdelen, buiten beschouwing blijven voor zover:
  • de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van de oppervlakte van de hoofdmassa bedraagt;
  • de vergroting ten hoogste 1,15 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
2.1.3 gevelbreedte:
de maat, gemeten tussen de hoofdzijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
 
2.1.4 goothoogte:
de hoogte in meters vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.5 oppervlakte:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.6 oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.7 peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet grenst aan de weg: de hoogte van het afgewerkte terrein, na voltooiing van de bouw, ter plaatse van de doorgaande weg.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, zonneluifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,3 m en de hoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Gemengd
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De gronden met de bestemming ‘Gemengd’ zijn bestemd voor:
  1. wonen in zorgappartementen, met de daarbij behorende maatschappelijke voorzieningen, of;
  2. wonen in woningen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.1.2;
  3. aan-huis-verbonden beroepen bij woningen;
  4. verhardingen;
  5. tuinen en groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. instandhouding en versterking van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - gemeentelijk monument’.
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
3.1.2 Nadere detaillering
Bij wijziging van gebruik van zorgappartementen naar woningen wordt het aantal woningen bepaald door de beschikbare parkeerplaatsen die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de woningen. Artikel 11 is hierbij van overeenkomstige toepassing
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor de bouw van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld’ mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd.
  3. Het aantal woningen of zorgappartementen ter plaatse van de aanduiding‘maximum aantal wooneenheden’ mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
  4. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding terplaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
  5. Indien de goot- en bouwhoogte niet is aangegeven op de verbeelding mag de bestaande goot- en bouwhoogte niet worden verhoogd. Bij vervangende nieuwbouw geldt de goot- en bouwhoogte van het te vervangen hoofdgebouw als maximum.
3.2.2 Erfbebouwing
Op of in deze gronden mag geen erfbebouwing worden gebouwd.
 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
  4. Aansluitend aan de gevel van het hoofdgebouw mag een privacyscherm worden opgericht met een lengte van 1,50 m en een hoogte van 1,80 m.
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een goede woonsituatie, de beeldkwaliteit, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
  1. de situering en de afmetingen van de bebouwing;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;
  3. de situering van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - gemeentelijk monument ’.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  3. het gebruik van aan huis-verbonden-beroepen bij zorgappartementen;
  4. het gebruik van zorgappartementen / woningen zonder voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te hebben, met inachtneming van artikel 11;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel:
    1. bij aan-huis-verbonden beroepen, voor zover ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
    2. door middel van internetverkoop;
  6. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening.
3.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen
In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1.1 gelden voor aan-huis-verbonden beroepen bij woningen de volgende bepalingen:
  1. het ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 40% van het vloeroppervlakte van de begane grond van de woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
  2. degene die de activiteiten in de woning en / of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waaronder de eigenaar van de woning;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;
  5. het beroep / bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  6. de activiteit dient een type A te zijn volgens het Activiteitenbesluit milieu;
  7. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
  8. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in de Erfgoedwet respectievelijk de 'gemeentelijke monumentenverordening':
  1. over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van een beeldbepalend pand ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – gemeentelijk monument’;
  2. het geheel of gedeeltelijk slopen, zoals bedoeld in lid 3.5 onder a is slechts toelaatbaar indien als gevolg daarvan voor vervangende nieuwbouw een omgevingsvergunning is verleend of anderszins nieuwbouw in redelijke mate vaststaat;
  3. het in lid 3.5 onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. welke het normale beheer en onderhoud betreffen;
    2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor:
  1. tuin- dan wel groenvoorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’: een ondergrondse parkeergarage;
  3. bermen en verkeerskundige voorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Hierbij geldt verder dat de gronden met de bestemming ‘Tuin’, vanwege locatie-specifieke omstandigheden, niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor. Vergunningvrij bouwen is daarmee is niet mogelijk.
 
4.2.2 Aanbouwen, overkappingen en carports
Op of in deze gronden mogen geen aanbouwen, overkappingen en carports worden gebouwd.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van een erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 1 m.
4.2.4 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ tot een diepte van niet meer dan 4 m onder het plaatselijke maaiveld.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  5. het gebruik van gronden voor het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding: ‘specifieke vorm van verkeer – hellingbaan’ een hellingbaan ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage;
  2. ter plaatse van de aanduiding‘specifieke vorm van verkeer – erfafscheiding’: een erfafscheiding;
  3. parkeervoorzieningen, bermen en verkeerskundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en overige voorzieningen van algemeen nut;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van ondergronds bouwen ter plaatse van de ‘specifieke vorm van verkeer – hellingbaan’.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van een erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 m.
5.2.3 Ondergronds bouwen
  1. Ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding‘specifieke vorm van verkeer – hellingbaan’ tot een diepte van niet meer dan 4 m onder het plaatselijke maaiveld.
  2. Ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding‘parkeergarage’ tot een diepte van niet meer dan 4 m onder het plaatselijke maaiveld.
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
5.3.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen of goederen en goederen;
  5. het gebruik van gronden voor het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.
Artikel 6 Wonen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
6.1.1 Algemeen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor:
  1. wonen in woningen, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 11;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ijskelder’: een ijskelder;
  3. ter plaatse van de aanduiding‘specifieke vorm van wonen – erfafscheiding’: een erfafscheiding;
  4. ter plaatse van de aanduiding‘parkeergarage’: een ondergrondse parkeergarage;
  5. aan-huis-verbonden beroepen;
  6. internetverkoop;
  7. verhardingen en parkeervoorzieningen;
  8. tuinen en groenvoorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
6.1.2 Nadere detaillering
Voor zover sprake is van uitbreiding of wijziging van de functie zoals beschreven in lid 6.1.1 wordt naast het bepaalde in in dit artikel, tevens verwezen naar artikel 11.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor de bouw van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – patiowoningen’ mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding‘gestapeld’ zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  4. Ter plaatse van de aanduiding‘vrijstaand’ zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  5. Het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding‘maximum aantal wooneenheden’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
  6. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding‘maximale goot- en bouwhoogte’.
  7. Indien de goot- en bouwhoogte niet is aangegeven op de verbeelding mag de bestaande goot- en bouwhoogte niet worden verhoogd. Bij vervangende nieuwbouw geldt de goot- en bouwhoogte van het te vervangen hoofdgebouw als maximum.
  8. Toename van het aantal woningen door vervangende nieuwbouw, uitbreiding, verbouw of splitsing is niet toegestaan.
6.2.2 Erfbebouwing
Voor het bouwen van erfbebouwing gelden de volgende bepalingen:
  1. Tenzij de aanduiding ‘bebouwing uitgesloten’ geldt, is erfbebouwing zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte aan erfbebouwing gelegen binnen het bouwvlak niet wordt meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte genoemd onder b.
  2. Het gedeelte van het bouwperceel buiten het bouwvlak mag voor niet meer dan 40% worden bebouwd met een maximale oppervlakte van 100 m2.
  3. Ter plaatse van de aanduiding‘bebouwing uitgesloten’ is geen bebouwing toegestaan.
  4. De goot- en bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,25 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding een andere goot- en/of bouwhoogte is aangegeven.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘erfafscheiding’ bedraagt de hoogte van de erfafscheiding maximaal 2 m;
6.2.4 Ondergronds bouwen
  1. Ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding‘specifieke vorm van wonen – ijskelder’ tot een diepte van niet meer dan 4 m onder het plaatselijke maaiveld.
  2. Ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding‘parkeergarage’ tot een diepte van niet meer dan 4 m onder het plaatselijke maaiveld.
6.3 Nadere eisen
 
6.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een goede woonsituatie, de beeldkwaliteit, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
  1. de situering en de afmetingen van de bebouwing;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;
  3. de situering van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - gemeentelijk monument ’.
6.4 Specifieke gebruiksregels
 
6.4.1 Algemeen
Voor aan-huis-verbonden beroepen en internetverkoop gelden de volgende bepalingen:
  1. De functie mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de woning.
  2. Het gebruik blijft in ruimtelijke en visuele zin ondergeschikt aan de woonfunctie.
  3. De bruto vloeroppervlakte benodigd voor het gebruik bedraagt niet meer dan 25% van de oppervlakte van de woning met een maximum van 25 m2.
  4. Het gebruik levert geen onevenredige hinder op voor de woonomgeving en doet geen onevenredige afbreuk aan het woonkarakter van de wijk.
  5. Het gebruik omvat geen verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
6.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen
In aanvulling op het bepaalde in lid 6.4.1 gelden voor aan-huis-verbonden beroepen de volgende bepalingen:
  1. het ten behoeve van de aan huis gebonden activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 40% van het vloeroppervlakte van de begane grond van de woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
  2. degene die de activiteiten in de woning en / of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waaronder de eigenaar van de woning;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;
  5. het beroep / bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  6. de activiteit dient een type A te zijn volgens het Activiteitenbesluit milieu;
  7. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
  8. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
6.4.3 Internetverkoop
In aanvulling op het bepaalde in lid 6.4.1 gelden voor internetverkoop de volgende bepalingen:
  1. Er mag geen showroom en/of verkoopruimte aanwezig zijn.
  2. Er mag geen uitstalling ten behoeve van verkoop plaatsvinden.
  3. Er mag geen mogelijkheid aan personen worden geboden voor het ter plaatse afhalen van goederen.
  4. Er mag geen mogelijkheid aan personen worden geboden voor het ter plaatse betalen van goederen.
  5. Indien de internetverkoop wordt uitgeoefend in een bijgebouw mag de afstand van het bijgebouw tot de woning niet meer bedragen dan 10 m.
6.4.4 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van woningen zonder voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te hebben, met inachtneming van artikel 11;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel:
    1. bij aan-huis-verbonden beroepen, voor zover ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
    2. door middel van internetverkoop;
  5. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen of goederen en goederen;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening. 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens die aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen dieper dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) ten opzichte van het maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waaronder begrepen boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) ten opzichte van het maaiveld.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. ten hoogste 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) reiken óf dieper reiken dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) én een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 100 m2;
  2. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits door een ter zake deskundige;
  3. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
7.5.1 Slopen
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, delen van gebouwen dan wel andere bouwwerken te slopen.
 
7.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. sloopwerkzaamheden ter uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 7.2 in acht is genomen.
  2. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  3. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
7.5.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 7.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarde van de gronden.
  2. Het bevoegd gezag kan één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de in lid 7.5.1 bedoelde omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, rijplaten of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien tijdens werken of werkzaamheden vondsten van hoge waarde worden aangetroffen, dan wordt hier terstond melding van gemaakt bij het bevoegd gezag die vervolgens in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
7.6.1 Ligging, omvang, wijzigen of verwijderen
 
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:
    1. de ligging van de bestemming‘Waarde – Archeologie 2’ te verschuiven;
    2. de mvang van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ te vergroten of verkleinen;
    3. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ van de verbeelding te verwijderen;
    4. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ te wijzigen in de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ voor zover de geconstateerde aan- of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
  2. Alvorens het plan te wijzigen wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
 
3 Algemene regels
    
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Bestaande maten
 
Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aanwezig is, dan wel gebouwd mag worden krachtens een omgevingsvergunning en dat in het plan als gevolg van de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten en/of situering afwijken van de (maatvoerings)bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten en/of situering als bepaling van de maatvoering of situering, met dien verstande dat:
  1. bestaande maten die meer of minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als respectievelijk ten hoogste of ten laagste toelaatbaar worden geacht, een en ander met uitzondering van de oppervlaktematen voor erfbebouwing op gronden met de bestemming ‘Wonen’;
  2. de (onderdelen van) bouwwerken waarvan de maten afwijken van wat in hoofdstuk 2 is bepaald, niet mogen worden vergroot of verhoogd;
  3. bij herbouw het bepaalde onder 1 uitsluitend van toepassing is, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen in geringe mate worden overschreden, voor zover en meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de in dit plan voorgeschreven maten met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
    1. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
    2. deze om esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is en;
    3. de toepasselijke bestemmingsplanregel zelf geen mogelijkheid tot afwijking biedt;
De in dit artikel genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Parkeernormen
 
In geval van (vervangende) nieuwbouw en/of een wijziging en/of uitbreiding van het gebruik van gronden en/of gebouwen dient op eigen terrein minimaal te worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 2. Voor de afmetingen van parkeerplaatsen dient te worden voldaan aan de afmetingen zoals opgenomen in de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van de CROW-uitgave d.d. oktober 2012.
Artikel 12 Voorwaardelijke bepaling
 
12.1 Kwalitatieve verplichting – inrichtingsplan
 
Het gebruik van de plangronden of zich daarop bevindende bebouwing overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming ten behoeve van de in het betrokken inrichtingsplan opgenomen ontwikkeling levert, een strijdig, ook niet onder de bescherming van artikel 14.2 van de planregels vallend, gebruik van gronden en bouwwerken op als de inrichting, zoals voorzien in het als bijlage 1 betrokken inrichtingsplan, niet is gerealiseerd en niet in stand wordt gehouden binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan of van gebruik van de betreffende gronden overeenkomstig de bestemming ervan ten behoeve van de in het betrokken inrichtingsplan opgenomen ontwikkeling.
 
12.2 Kwalitatieve verplichting – waterberging
 
Het gebruik van de plangronden of zich daarop bevindende bebouwing overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling levert, een strijdig, ook niet onder de bescherming van artikel 14.2 van de planregels vallend, gebruik van gronden en bouwwerken op als er geen waterbergingsvoorziening wordt gerealiseerd ter grootte van 71,7 m
3 en niet in stand wordt gehouden binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan of van gebruik van de betreffende gronden overeenkomstig de bestemming ervan ten behoeve van de ontwikkeling.  
12.3 Kwalitatieve verplichting – geluid
 
Het gebruik van de plangronden of zich daarop bevindende bebouwing overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling levert, een strijdig, ook niet onder de bescherming van artikel 14.2 van de planregels vallend, gebruik van gronden en bouwwerken op als er voorafgaand aan ingebruikname geen karakteristieke geluidwering volgens NEN 5077 van een uitwendige scheidingsconstructie wordt gerealiseerd van tenminste:
  1. voor verblijfsgebieden: het verschil tussen de hoogst berekende cumulatieve geluidsbelasting uit het rapport ‘Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Boschweg 118 te Schijndel’ zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels en 33 dB;
  2. voor verblijfsruimten: een karakteristiek geluidswering die maximaal 2 dB lager is dan de karakteristiek geluidwering als bedoeld in sub a.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Algemeen toetsingscriteria afwijkingen en wijzigingen
 
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de stedenbouwkundige - en beeldkwaliteitseisen;
  2. de milieusituatie;
  3. natuurlijke en landschappelijke waarden;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  7. de parkeerbalans.
13.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met ten hoogste 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
‘Regels van het bestemmingsplan ‘Boschweg 114 - 118 Schijndel’’