direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Erp, herziening Molentiend 39
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergrond en doel van het plan

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Kom Erp, herziening Molentiend 39" van de gemeente Meierijstad.

Op het adres Molentiend 39 te Erp (hierna: plangebied) staat een vrijstaande woning met enkele bijgebouwen. Deze woning past door de afwijkende ligging ten opzichte van de omliggende woningen niet in het straatbeeld. Daarnaast geeft het perceel, mede door achterstallig onderhoud, een rommelig beeld.

De eigenaar (hierna: initiatiefnemer) is voornemens de bestaande woning met bijbehorende bijgebouwen te slopen in ruil voor de bouw van vier nieuwe vrijstaande woningen, meer in lijn met de omliggende woningen. Dit voornemen leidt door de sloop van de verpauperde woningen en tuin en bouw van in de omgeving passende woningen vanuit stedenbouwkundig oogpunt tot een ruimtelijke kwaliteitswinst en vormt een logische afronding van de kern Erp.

De bouw van vier nieuwe vrijstaande woningen ter vervanging van één bestaande woning past echter niet in het vigerende bestemmingsplan "Kom Erp": de woningen passen niet binnen het bouwvlak en ter plaatse van het bouwvlak zijn slechts 2 woningen toegestaan.

Om de ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van Erp aan de Molentiend. Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

De Molentiend vormt de zuidelijke begrenzing van het plangebied. Naar het westen wordt het plangebied begrensd door het (achter)erf van de woning op Molentiend 37. In noordelijke- en oostelijke richting wordt het plangebied begrensd door wei- en akkerlanden.

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Erp", vastgesteld op 23 mei 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen', waar binnen het bouwvlak twee woningen mogen worden gebouwd. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Voorliggend initiatief past niet binnen het bouwvlak en behelst de bouw van vier woningen. Om de realisatie van het initiatief toch mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan "Kom Erp" opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit rapport is voorts als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en omgeving opgenomen.
  • Daaropvolgend wordt in hoofdstuk 3 het feitelijke (steden)bouwkundig plan beschreven.
  • Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het beleid waaraan het plan moet voldoen.
  • Hoofdstuk 5 tot en met 12 vervolgen met de met het plan samenhangende aspecten cultuurhistorie/archeologie, groen/natuur, water, fysieke belemmeringen Ladder duurzame verstedelijking, bedrijven en milieuzonering en verkeer.
  • Hoofdstuk 13 beschrijft de juridische aspecten (planregels en plankaart).
  • De financiële aspecten komen in hoofdstuk 14 aan bod.
  • Hoofdstuk 15 tenslotte bevat een rapportage van de resultaten van de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Huidige situatie omgeving

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Erp. Erp wordt in oost-west richting doorsneden door de rivier de Aa. Ten noorden van de Aa ligt het hoofddeel van de kern, met onder meer het dorpshart. Ten zuiden van de Aa ligt een kleine, latere uitbreiding van de kern, met onder meer bedrijventerrein Molenakker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0004.jpg" PLANGEBIED IN GROTER VERBAND

Het plangebied is onderdeel van deze latere uitbreiding en ligt aan de Molentiend. Er is in de directe omgeving een duidelijk onderscheid waarneembaar tussen de (woon)bebouwing langs de Molentiend en de bedrijfsbebouwing behorend bij bedrijventerrein Molenakker.

De Molentiend is een (historisch) bebouwingslint tussen Erp en Gemert. Dit bebouwingslint wordt gekenmerkt door grote diversiteit in bouwstijlen, dakvormen, kaprichtingen, goot- en nokhoogtes en situering. Dit beeld is ontstaan doordat de gaten in het lint in verschillende periodes opgevuld zijn en op locaties van eerdere bebouwing herontwikkeling heeft plaatsgevonden. Zodoende is er een onregelmatig bebouwingsritme ontstaan waarin de dichtheden sterk kunnen verschillen. De verschijningsvorm van de bebouwing is hoofdzakelijk traditioneel.

De hoofdgebouwen bestaan veelal uit één of twee bouwlagen en zijn voorzien van een kap, waarbij sprake is van een kaprichting evenwijdig aan de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0005.jpg"

LUCHTFOTO PLANGEBIED EN OMGEVING

De bedrijfsbebouwing op bedrijventerrein Molenakker heeft een stenige uitstraling. De aanwezige bebouwing heeft veelal een eenvoudig hoofdvolume en is vaak voorzien van een plat dak. De bouwhoogte van de bebouwing varieert van circa 4 tot 8 meter. Daarnaast is er ten aanzien van de bebouwing weinig aandacht besteed aan beeldkwaliteit (uitstraling).

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is een relatief rechthoekig perceel, grenzend aan de Molentiend, met een oppervlakte van circa 2.360 m². Op het perceel staat momenteel een woning met bijbehorende bijgebouwen. De woning bestaat uit één bouwlaag en is voorzien van een zadeldak, waarbij sprake is van een kaprichting evenwijdig aan de Molentiend.

In de huidige situatie heeft de woning een afwijkende (terugliggende) situering ten opzichte van de overige woningen langs de Molentiend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0006.jpg"

PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

Naast de woning staat er op het perceel een bijgebouw (garage). De rest van het perceel is in gebruik als (sier)tuin. Beplanting is hoofdzakelijk gesitueerd aan de zuidrand. Deze beplanting vormt een afscheiding tussen het stedelijk gebied van Erp en het open buitengebied. Ook staan er verspreid over het plangebied enkele solitaire bomen.

In de bermen staan linden als wegbeplanting. Het behoud van een bomenrij bij de entree van het dorp is waardevol.

Hoofdstuk 3 Visie op het plangebied

3.1 Beschrijving van de planontwikkeling

3.1.1 Bebouwing

Het exacte ontwerp van de vier nieuwe woningen is nog niet bekend. Door middel van deze bestemmingsplanherziening worden dan ook de randvoorwaarden bepaald waaraan de nieuwe woningen (en bijbehorende bouwwerken) moeten voldoen.

Wel is een globale situering van de woningen bekend. In onderstaande schets is de positie van de woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0007.jpg"

GLOBALE INRICHTINGSSCHETS

De meest oostelijke woning past niet binnen het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan. Bij het tekenen van het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan is slechts rekening gehouden met 2 percelen en 2 woningen die ongeveer op het midden van het perceel werden geplaatst. Het bouwvlak hoefde destijds dan ook niet verder oostelijk door te lopen. Bij de realisatie van 4 vrijstaande woningen, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3 meter dient te bedragen is een groter bouwvlak nodig.

In de structuurvisie zijn de gronden ten noorden van de Molentiend aangegeven als lint, als onderdeel van het bebouwd gebied van Erp. Het toevoegen van de woningen op het perceel passen hierin als onderdeel/ afsluiting van het lint. Met de realisatie van de woningen ontstaat een duidelijke dorpsrand met aan de straatzijde de eerste woning en verder naar achter een groene beplantingszone.

De randvoorwaarden ten aanzien van de uitstraling van de woningen, die ook in de regels zijn verwerkt, komen hieronder ter sprake.

Randvoorwaarden ten aanzien van de woningen:

  • De woningen worden voorzien van één of twee bouwlagen met kap;
  • De voorgevel van de meest westelijke woning komt te liggen in het verlengde van de bestaande woningen (o.a. Molentiend 37). De meest oostelijke woning ligt enkele meters terugliggend ten opzichte van de bestaande woningen. Dit gezien de vorm van het perceel.

Randvoorwaarden ten aanzien van bijgebouwen:

  • Bijgebouwen worden voorzien van één bouwlaag;
  • De maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een woning bedraagt 100 m²;
  • De verschijningsvorm (kapvorm, materiaalgebruik, enz.) van de bijgebouwen komt overeen met die van het hoofdgebouw.
3.1.2 Groen en water

Gezien de beoogde ontwikkeling zal een deel van de bestaande erfbeplanting worden verwijderd. Hiertoe zal, waar nodig, een vergunning worden aangevraagd.

Na oprichting van de nieuwe woningen zal de ontwikkeling landschappelijk worden ingepast. Daarvoor worden de volgende elementen behouden/toegevoegd:

  • De bestaande houtsingel / houtwal aan de oostzijde van het plangebied zal worden behouden. Hiermee is rekening gehouden bij de plaatsing van het bouwvlak;
  • Aan de voorzijde op de perceelsgrenzen zal een nieuwe (beuken)haag worden geplant;
  • De bestaande linden langs weg worden zoveel mogelijk behouden. Hiermee wordt rekening gehouden bij de definitieve situering van de inritten.
  • Op achterzijde van de percelen zal een infiltratiesloot worden aangelegd.

Op de onderstaande inrichtingsschets (zie ook bijlage 3 bij de regels) zijn de genoemde elementen zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0008.jpg"

INDICATIEVE NRICHTINGSSCHETS

3.1.3 Ontsluiting en parkeren

In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten op de Molentiend, een doorgaande weg tussen Erp en Gemert. Om te zorgen dat de nieuwe woningen geen hinder en overlast voor de omgeving met zich meebrengen, worden ter plaatse van de ontsluiting op de Molentiend verkeersveilige uitritten tot stand gebracht, conform de eisen van de wegbeheerder. De wegenstructuur in de omgeving van het plangebied zal hierdoor niet wijzigen.

Voor de precieze berekening van de benodigde parkeervoorzieningen is gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers uit het ASVV 2004. Het plan beoogt de bouw van vier nieuwe woningen. Voor de nieuwe woningen (weinig stedelijk, middelduur) dienen volgens de parkeerkengetallen 1,9 parkeerplaatsen per woning = 7,6 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Langs de Molentiend is geen ruimte om auto’s te parkeren. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor de benodigde parkeervoorzieningen. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee wordt gegarandeerd dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.

3.2 Beeldkwaliteitsplan

3.2.1 Algemeen

Het plan ligt in het gebied dat in de Welstandsnota omschreven is als: "H1 Historische dorpsgebieden" en heeft welstandsniveau een.

Criteria:

  • De massa en vorm van de nieuwbouw moet zorgvuldig ingepast worden tussen de bestaande bebouwing
  • De bouwhoogte één tot twee lagen met kap, dient te zijn afgestemd op de omgeving.
  • De bouwmassa moet zijn afgestemd op de bouwmassa en kapvorm van de belendende omgeving. Stedenbouwkundige accentuering kan een extra verdieping motiveren.
  • De bestaande samenhang (kappen evenwijdig aan de weg) in de vormgeving van de kappen in de omgeving blijven gehandhaafd.
  • Kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.
  • In hoofdzaak bakstenen voor gevels en dakpannen op de daken toepassen.

De planlocatie ligt aan de noordzijde van de Molentiend aan de rand van de bebouwde kom. Stedenbouwkundig vormt het hierdoor enerzijds een beëindiging van de lintbebouwing bestaande uit vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen en anderzijds een markering (poortfunctie) vanuit het landschap naar de bebouwde kom van het dorp. De architectuur van de bestaande bebouwing aan de Molentiend bestaat uit vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen uit een periode grofweg van de jaren 60-80 uit de vorige eeuw. De woningen bestaan hoofdzakelijk uit zandkleurig metselwerk en hebben een à twee lagen met kap, overwegend met zadeldaken evenwijdig aan de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0010.jpg"

3.2.2 Situering, massa en vorm

De nieuwe bebouwing bestaat uit vier vrijstaande woningen die middels vorm en architectuur de stedenbouwkundige beëindiging enerzijds en de poortfunctie anderzijds versterken.

Hierna zijn de hoofdvormen en architectonische uitgangspunten beschreven waaraan de uiteindelijke ontwerpen dienen te voldoen. Hiermee passen de woningen in hun omgeving.

  • 1. De twee meest westelijk gelegen woningen zullen eenvoudig van hoofdvorm zijn en bestaan uit twee lagen met kap evenwijdig aan de straat en sluiten qua architectuur aan bij de bestaande woningen ten westen van de locatie. De architectuur is ingetogen en eigentijds.
  • 2. De twee oostelijk gelegen woningen zullen enkele meters terug liggen ten opzichte van de rooilijn en zijn van een meer gedetailleerde architectuur. Deze woningen zullen aansluiten bij de jaren dertig woning aan de overzijde en vormen zo een poortfunctie naar het dorp. Deze woningen krijgen topgevels naar de straat en de meest oostelijke woning tevens een topgevel naar het landschap.
  • 3. Afhankelijk van de markt kan het plan variëren door van af het dorp gezien twee woningen, eenvoudig van hoofdvorm te realiseren en twee woningen van een meer gedetailleerde architectuur.
  • 4. Referentiebeelden:
afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0011.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0012.jpg"  

INGETOGEN EN EIGENTIJDSE ACHITECTUURMEER GEDETAILLEERDE ARCHITECTUUR

3.2.3 Materiaal textuur kleur

Materiaal- en kleurkeuze dienen logisch te zijn binnen het gekozen architectonische concept en de gekozen stijl.

  • 1. De twee westelijk gelegen woningen bestaan uit baksteen in een geelrode kleur en
  • 2. de twee oostelijk gelegen woningen in een roodbruine kleur.
  • 3. Dakgootbetimmeringen, boeiboorden, windveren en panelen in wit plaatmateriaal. Kozijnen wit.
  • 4. Dakbedekking van keramische pannen in een donkergrijze kleur.
3.2.4 Detaillering

De detaillering van metselwerk, kozijnen, dakgoten en overstekken dienen logisch te zijn binnen het gekozen architectonische concept.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0013.jpg"

ZICHT OP MOLENTIEND RIJDEN RICHTING DORP, DE EERSTE TWEE WONINGEN EVENTUEEL UITGEVOERD MET RONDE KAP IN PLAATS VAN MANSARDEKAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0014.jpg"

ZICHT OP MOLENTIEND RIJDEND

3.2.5 Overgang naar bestaand lint

De overgang naar het bestaand lint is te realiseren door de twee linker woningen als intermediair te beschouwen tussen de gele gevelmetselwerkcultuur van de bestaande woningen naar de rode handvorm architectuur (jaren dertig) van de laatste twee nieuwe woningen.

Dit te realiseren door voor de twee linker woningen te kiezen voor:

  • handgevormde baksteen met overgangskleur geel/rood gemengd.
  • eenvoudige hoofdvorm van de woning met eenduidig zadeldak, evenwijdig aan de straat.
  • eenvoudige detaillering in de sfeer van de bestaande woningen.
3.2.6 Overgang naar landschap

Door het behoud van de groenzone en het iets naar achteren plaatsen van de woningen wordt het eerste zicht op de woningen afgeschermd. De overgang naar het buitengebied wordt daarnaast ook gemaakt door het toepassen van een lage goot aan de rechterzijde bij de eindwoning aan het buitengebied. Ook de roodbruine kleur van de twee rechter woningen past bij de kleur van de woningen in het buitengebied en geeft daarmee een landelijke gevoel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0015.jpg"

TOEPASSING ROODBRUINE BAKSTEEN EN LAGE GOOT AAN ZIJDE BUITENGEBIED

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de

ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een behoefte is en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.

Projecten die minder dan elf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie (ABRvS woensdag 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Noord-Brabant vastgelegd in de Verordening Ruimte. In paragraaf 4.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.4 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Provinciaal beleid

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. Onderhavig plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0016.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE RUIMTELIJKE ORDENING

Analyse

Het plangebied ligt in de kern Erp die een 'kern in het landelijk gebied' betreft. Conform het structuurvisiebeleid moeten deze kernen voorzien in de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar locaties binnen het bestaande ruimtebeslag van de betreffende kern.

Het plan omvat het toevoegen van drie woningen als een vorm van inbreiding. In het kader van het regionaal overleg zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de uitbreiding van de woningvoorraad. De toevoeging van drie woningen, zoals in voorliggende herziening van het bestemmingsplan is opgenomen, past binnen de gemaakte afspraken.

Conclusie

Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Structuurvisie Ruimtelijke

Ordening.

4.3.2 Verordening ruimte Noord Brabant

De Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie per 1 januari 2018) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De Verordening maakt onderscheid in structuren en aanduidingen. De structuren zijn provinciedekkend. Afhankelijk van de waarden in of kenmerken van een gebied gelden er één of meerdere aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0017.jpg"

UITSNEDE PLANKAART VERORDENING RUIMTE

Het plangebied ligt binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied'.

Daarnaast is de aanduiding 'bevordering ruimtelijke kwaliteit' aan de orde:

In de Verordening ruimte staat opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend is gelegen in bestaand stedelijk gebied (art. 4.2). Onderhavige ontwikkeling (stedelijk van aard) voldoet hieraan. Als het gaat om nieuwbouw van woningen geldt ook het volgende (art. 4.3).

De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

  • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen;
  • b. de beoogd e nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor voorliggende bestemmingsplan voor woningbouw.

Het actuele woningbouwprogramma (te realiseren aanbod) sluit goed aan op de geprognotiseerde vraag. De beoogde woningen worden opgenomen in het woningbouwprogramma vanwege de ruimtelijke kwaliteitswinst en dat deze aanvullend zijn op het bestaande aanbod. Er is daarmee binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Veghel voldoende ruimte om de 3 woningen te realiseren. Ook omdat er, zo is de ervaring, met projectmatige ontwikkelingen vaak sprake is van uitloop en uitstel van plannen. Verder is juist in Erp de afgelopen jaren projectmatig (te) weinig gerealiseerd en vormt dit individuele project een goede aanvulling op het woningbouwprogramma.

Ook moet rekening gehouden worden met artikel 3 inzake bevordering van ruimtelijke kwaliteit. Voor onderhavig plan is het volgende van toepassing (art. 3.1, Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit).

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

  • het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
  • toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het plan is gelegen in gemengd gebied in de nabijheid van bedrijventerrein Molenakker. Te midden van diverse woningen, bedrijfs- en gemengde bestemmingen. Het betreft hier een typische inbreidingslocatie. Door hier maximaal vier woningen te realiseren, die de reeds bestaande bebouwing vervangt, wordt een dergelijk ruimtebeslag niet gelegd op een uitbreidingslocatie en wordt een wat ‘vervallen’ locatie voorzien van een nieuwe impuls. Een opwaardering. De nieuwe woning(en) krijgen een tuin die passend is in/bij de omgeving. Onder paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Verder wordt rekening gehouden met alle van toepassing zijnde milieuaspecten, waarop in het volgende hoofdstuk nader wordt ingegaan.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.

4.3.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie

Door de gemeente Veghel is op 19 december 2013 de Structuurvisie 'Structuurvisie Veghel 2030' vastgesteld. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.ERP000BP0012017P-VG01_0018.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE VEGHEL 2030

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030, Menu voor de toekomst vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn op hoofdlijnen beschreven. De structuurvisie omvat het gehele grondgebied van de gemeente Veghel en heeft betrekking op de periode tot 2030.

In deze structuurvisie is veel aandacht voor het versterken van de dorpse woonkwaliteiten in de zeven kernen binnen de gemeente en het op peil houden van de bijbehorende voorzieningen.

Ten aanzien van wonen beschrijft de structuurvisie de bestaande dorpse woonkwaliteiten als kwaliteiten die de gemeente wil versterken. Daarbij wordt ook aangegeven dat bij toekomstige woningbouwontwikkelingen een belangrijke voorwaarde is dat deze gepaard gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering kan bestaan uit:

  • het aanhelen van linten en/of het versterken van identiteitsbepalende ruimtelijke structuren;
  • het versterken van de kwaliteiten van de dorpscentra;
  • verbreding van het aanbod aan dorpse en landelijke woonmilieus.

Buiten deze algemene uitgangspunten zijn per dorp ook meer specifieke uitgangspunten geformuleerd. Voor Erp geldt het volgende:

Het dorp moet landelijk blijven, maar moet ook kunnen groeien. Uitbreiding is daarom minder gewenst dan inbreiding.

Onderhavige locatie is gelegen in het bestaand gemengd gebied waarbij wonen de boventoon voert en kan gezien worden als een inbreidingslocatie binnen de kern Erp. Het betreft momenteel geen ‘groene’ plek voor openbaar gebruik, maar het is een plek die als 'bedrijfs' locatie inclusief nog bestaande bebouwing in gebruik is geweest. Het toevoegen van maximaal drie woningen zorgt voor een versterking van het karakter van de straat, het lint.

De ontwikkeling past dan ook binnen de ontwikkelingsvisie van de Structuurvisie.

4.4.2 Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan Meijerijstad 2017-2022 Waardevol water in Meierijstad

Op 26 juli 2017 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP+) 2017-2022 vastgesteld. Hierin beweegt de gemeente mee met de veranderingen om ons heen. In het VGRP+ wordt de opgave voor de komende planperiode in beeld gebracht en wordt getoond op welke strategische wijze hier invulling aan wordt gegeven.

Om een bijdrage te leveren aan het toekomstbeeld zijn voor de komende planperiode speerpunten en aandachtsvelden benoemd. Hierbij richt de gemeente zich op het creëren van maatschappelijke meerwaarde en ruimtelijke kwaliteit.

De speerpunten komen voort uit de omgevingsgerichte watervisie Meierijstad, een evaluatie van bestaand beleid en de urgentie om in te spelen op ontwikkelingen zoals klimaatverandering en verduurzaming, de veranderende rol tussen overheid en maatschappij en de behoefte om het systeem zo optimaal mogelijk in te richten.

Naast voortzetting van de reguliere werkzaamheden richt de gemeente zich de komende planperiode op de volgende speerpunten:

  • Klimaatbestendig inrichten openbaar en particulier gebied
  • Verhogen waterbewustzijn en stimuleren waterbewust handelen
  • Verduurzamen afvalwaterketen
  • Behalen Kaderrichtlijn water (KRW)-doelen
  • Doelmatig verwerken afvalwater in het buitengebied
  • Verhogen belevingswaarde en benutten water voor natuur en recreatie
  • Verder professionaliseren van het stedelijk waterbeheer
  • Samenwerken

Voor voorliggend initiatief is het speerpunt 'Klimaatbestendig inrichten openbaar en particulier gebied' een belangrijk speerpunt. Daaronder valt 'streven naar hydrologisch neutraal bij nieuwbouw'

Uitbreidings- en reconstructieplannen van woningbouw en/of (reconstructies van) infrastructuur kunnen tot een toename van afstromend verhard oppervlak leiden. Hierdoor ontstaat een versnelde afvoer van hemelwater, met mogelijk overbelasting van het ontvangend oppervlaktewater en/of het rioleringssysteem. Bij dergelijke ontwikkelingen hanteert de gemeente als uitgangspunt dat plannen hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

Als voorkeursvolgorde hanteert de gemeente: infiltreren - bergen - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar riolering.

Bij een toename van het afstromend verhard oppervlak van 0- 10.000 m2 dient daarom 60 mm berging per m2 binnen het plangebied te worden gerealiseerd.

Indien een retentieopgave van toepassing is, bekijkt de gemeente samen met de ontwikkelende partij(en) of er kansen zijn om gelijktijdig de waterkwaliteit en/of belevingswaarde van de leefomgeving te verhogen, bijvoorbeeld door vergroening, verdrogingsbestrijding, etc. De gemeente hanteert hierbij als uitgangspunt dat de retentievoorziening binnen het plangebied wordt gerealiseerd. Daar waar mogelijk worden kansen benut om retentievoorzieningen te combineren.

4.4.3 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Cultuurhistorie en archeologie

5.1 Cultuurhistorie

De weg Molentiend is samen met andere wegen aangeduid als een historische-geografisch lijnelement met een redelijk hoge waarde. Het plan leidt niet tot een verandering van het beloop van de weg en vormt derhalve geen aantasting van dit cultuurhistorisch waardevolle element.

5.2 Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is onder meer opgenomen dat voor bouwwerkzaamheden gelegen binnen een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde én met een oppervlakte van meer dan 100 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

De gemeente Veghel heeft een eigen archeologische verwachtingskaart. Op deze kaart is onderhavig plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het bouwplan heeft voorts een oppervlakte van meer dan 100 m². Een archeologisch onderzoek is derhalve vereist.

BAAC bv uit 's-Hertogenbosch heeft in het kader van een eerdere bestemmingsplanprocedure een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 1.

Uit het archeologisch onderzoek volgt dat de te verwachten archeologische waarden ter plaatse van het zuidoostelijke deel van het plangebied én op een diepte van meer dan 70 cm onder maaiveld bevinden. Indien grondwerkzaamheden in dit plandeel plaatsvinden op een grotere diepte dan 70 cm -mv dan is een nader onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek vereist. In geval de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 70 cm -mv is geen nader onderzoek nodig.

Er is door het bevoegd gezag een selectiebesluit afgegeven op 17 november 2010 dat zij kunnen instemmen met de conclusies van het rapport V-10.0217 van BAAC.

Thans zijn nog geen bouwplannen bekend. Theoretisch is het mogelijk te bouwen waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 70 cm -mv. In de planregels is opgenomen dat ter plaatse van het zuidoostelijke deel van het plangebied niet dieper gebouwd mag worden dan 70 cm -mv, en indien nader onderzoek aangeeft dat er geen sprake is van archeologische waarden er dieper gebouwd mag worden.

Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft het aspect archeologie in voldoende mate aangetoond.

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Groenstructuur en natuur

6.1 Groenstructuur plangebied

Gezien de beoogde ontwikkeling zal een deel van de bestaande erfbeplanting worden verwijderd. Hiertoe zal, waar nodig, een vergunning worden aangevraagd.

Na oprichting van de nieuwe woningen zal nieuwe erfbeplanting worden aangebracht.

Op de inrichtingsschets in bijlage 3 zijn de verschillende elementen zichtbaar.

Aan de voorzijde van de nieuwbouw zullen op privéterrein opnieuw hagen (landschappelijke soort bijv. beuk) aangeplant worden. Ook zal aan de achterzijde van het perceel een bergingsvoorziening aangelegd worden, waarschijnlijk in de vorm van een infiltratiesloot.

In de bermen voor de woningen staan nu linden als wegbeplanting. Het behoud van een bomenrij bij de entree van het dorp is waardevol. Hiermee zal rekening gehouden worden bij de situering van de inritten.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt geregeld dat genoemde elementen binnen een jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan dienen te worden aangelegd.

6.2 Wet Natuurbescherming

6.2.1 Quickscan flora en fauna

In verband met de bestemmingsplan procedure is het noodzakelijk een Quickscan flora en fauna uit te voeren. Door middel van de quickscan wordt in beeld gebracht of de ontwikkeling in strijd is met de natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden. Hierbij wordt gekeken naar gebiedsgerichte bescherming en soortgerichte bescherming.

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet bundelt de drie vorige wetten op het gebied van soort- en gebiedsbescherming; Boswet, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet.

Door Staro is in januari 2017 een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies beschreven.

Het in de rapportage beschreven onderzoek had tot doel het vaststellen van de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten van de wet Natuurbescherming. Tevens had het onderzoek tot doel vast te stellen op welke wijze en in welke mate de voorgenomen ontwikkeling invloed kan hebben op het eventueel voorkomen van beschermde soorten. Op basis van dit onderzoek is vastgesteld welke maatregelen getroffen en vervolgstappen genomen dienen te worden om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving zal worden gehandeld. Aanvullend is bepaald of voorgenomen ontwikkelingen effect hebben op de beschermde natuurwaarden van nabijgelegen natuurgebieden.

Conclusies

Beschermde gebieden

Het is gezien de kleinschalige aard van de plannen en de relatief grote afstand tot beschermde gebieden redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op Natura 2000-gebieden en/of het NNN.

Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor beschermd zijn onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.

Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming

Het slopen van de woning heeft een negatief effect op eventueel aanwezige gierzwaluwnesten. Nader onderzoek naar gierzwaluwen in het broedseizoen dient uit te wijzen of gierzwaluwen in het te slopen gebouw nestelen en zo ja, welke mitigerende maatregelen genomen dienen te worden om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen verkrijgen.

De tuin kan als foerageergebied dienen voor huismussen. Tijdens en na de herinrichting van het plangebied zal voldoende foerageergebied aanwezig blijven voor huismussen. De voorgenomen plannen zullen geen negatief effect hebben op het foerageergebied van huismussen.

Het plangebied is geschikt als foerageer- en broedgebied voor algemene vogelsoorten. In het plangebied en directe omgeving blijven voldoende geschikte alternatieve foerageer- en broedgebied aanwezig. Derhalve hebben de voorgenomen plannen geen negatieve effecten tot gevolg ten aanzien van het foerageer- en broedgebied van algemene vogelsoorten.

Als het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen plaatsvindt, wordt voorkomen dat negatieve effecten optreden ten aanzien van broedende algemeen voorkomende vogelsoorten. Globaal geldt de periode half maart t/m juli als broedseizoen. In de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.

Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op het foerageergebied zijn redelijkerwijs uit te sluiten.

Het slopen van de woning heeft een negatief effect op mogelijk aanwezige vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen gedurende de periode half mei t/m september dient uit te wijzen of verblijfplaatsen van vleermuizen in het te slopen gebouw aanwezig zijn en zo ja, welke mitigerende maatregelen genomen dienen te worden om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen verkrijgen.

Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming

Mogelijk vormt het plangebied (onderdeel van het) leefgebied van egel, haas, huisspitsmuis, konijn, ree, vos, aardmuis, bosmuis, dwergmuis, ondergrondse woelmuis en/of veldmuis. Voor deze soorten geldt in provincie Noord-Brabant een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling.

Het is aannemelijk dat gewone pad en bruine kikker binnen het plangebied voorkomen. Voor deze soorten geldt in provincie Noord-Brabant in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.

Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen.

Het plangebied functioneert mogelijk als landhabitat voor Alpenwatersalamander. Voor de Alpenwatersalamander geldt geen vrijstelling van de Wet natuurbescherming. Om te voorkomen dat exemplaren van Alpenwatersalamander worden gedood, dienen voorbereidende werkzaamheden, zoals verwijderen van begroeiing en bouwrijp maken, te worden uitgevoerd in de periode dat de dieren in het water verblijven; de voortplantingsperiode half maart tot en met augustus. Wanneer het terrein bouwrijp is, is het geen geschikt leefgebied meer voor Alpenwatersalamander.

Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van het leefgebied van eekhoorn. In het plangebied zijn geen nesten van eekhoorn aangetroffen. De voorgenomen plannen hebben geen negatieve effecten tot gevolg ten aanzien van het leefgebied van eekhoorn.

Uit voorgaande conclusies blijkt dat een vervolgonderzoek naar gierzwaluwen en vleermuizen noodzakelijk is om de vast te stellen welke maatregelen getroffen en vervolgstappen genomen dienen te worden om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving zal worden gehandeld.

6.2.2 Vervolgonderzoek Gierzwaluwen en vleermuizen

In navolging van de conclusies uit de Quickscan flora en fauna is door Staro in het voorjaar en de zomer van 2017 een vleermuis en gierzwaluw onderzoek verricht.

De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3 Vleermuis en gierzwaluwonderzoek.

Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen.

Vleermuizen

Het plangebied en de directe omgeving worden gebruikt als foerageergebied door gewone dwergvleermuis en laatvlieger. De voorgenomen plannen hebben hier geen negatief effect op. In de woning aan Molentiend 39 bevindt zich één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis. In de schuur in het noorden van het plangebied bevindt zich eveneens één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis. Sloop van deze gebouwen leidt tot vernietiging van deze verblijfplaatsen. Hiermee wordt de Wet natuurbescherming (art. 3.5 lid 4) overtreden. Het nemen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk.

Gierzwaluwen

Er zijn geen nestplekken van gierzwaluwen waargenomen aan de panden gelegen aan Molentiend 39.

Kerkuil

Het plangebied vormt onderdeel van het (grotere) leefgebied van kerkuil. Een verblijfplaats is niet vastgesteld in het plangebied. De voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op kerkuil.

Conclusie

Voor de sloop van de woning en/of schuur dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Hiervoor is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk.

De procedure hiervoor is reeds in gang gezet.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Inleiding

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

7.1.1 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

7.1.1.1 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen

7.1.1.2 Gemeentelijk beleid

Een beschrijving van het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan Meijerijstad 2017-2022 is opgenomen in paragraaf 4.4.2.

7.1.2 Watersysteem
7.1.2.1 Bodem

Ter plaatse is sprake van matig fijn zand. De verticale k-waarde is niet bepaald tijdens het bodemonderzoek. Voor de berekening wordt derhalve een k-waarde van 0,4 (dit betekent een ‘slechte’ mogelijkheid voor infiltratie) aangehouden. Dit is een conservatieve aanname, omdat zandgrond in principe goed infiltreert.

7.1.2.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

7.1.2.3 Grondwater

De GHG is niet vastgesteld tijdens het bodemonderzoek. Op de bodemkaart is een GHG opgenomen van >80 cm -mv. Het waterschap spreekt zelfs van 60-80 cm -mv. Bij het genoemde bodemonderzoek is de freatische grondwaterspiegel bepaald op ca 2,5 m -mv. Dit betreft echter een momentopname. In het vervolg van deze paragraaf wordt derhalve uitgegaan van een GHG van 60 cm -mv (worst case scenario).

7.2 Toekomstige situatie

7.2.1 Hemelwater
7.2.1.1 Voorkomen wateroverlast

Bij het realiseren van de nieuwe woningen zal ter voorkoming van wateroverlast rekening gehouden worden met de hoogteligging ten opzichte van het omliggende terrein. De bebouwing zal 20-30 cm hoger dan het omliggende terrein worden opgericht. De feitelijke toetsing van het hoogteligging zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen plaatsvinden.

7.2.1.2 Verhard oppervlak

Zoals vermeld wordt alle bestaande bebouwing gesloopt. Dit geeft de mogelijkheid

het hemelwater vanaf de daken en verharde oppervlakken in de nieuwe situatie

volledig te infiltreren. Het plan omvat ca 800 m² bebouwing en 600 m² terreinverharding, tezamen 1.400 m².

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie.

In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De toename van verhard oppervlak staat in de derde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie.

omschrijving   bestaand   nieuw   toename  
bebouwing   ca. 230   m2   ca. 800   m2   ca. 570   m2  
bestrating   ca. 370   m2   ca. 600   m2   ca. 230   m2  
totaal   ca. 600   m2   ca. 1.400   m2   ca. 800   m2  

De totale toename van de verharding/bebouwing bedraagt ca. 800 m2.

7.2.1.3 Berekening bergingscapaciteit

De toename van het verharde oppervlak is minder dan 2.000 m². Het waterschap stelt geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Uitgangspunt is dat het schone hemelwater op eigen terrein wordt opgevangen en geïnfiltreerd.

Uit het gemeentelijk beleid komt wel de eis naar voren om 60 mm berging per extra m2 verhard oppervlak te realiseren binnen het eigen plangebied.

Bij een toename van het verharde oppervlak moeten maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel: toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m¹) = bergingscapaciteit (m³). In onderhavig plan betekent dit dat er (800 m² x 1 x 0,06 m¹ =) 48 m³ moet worden geborgen.

7.2.1.4 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

Voor onderhavig plan is gekozen voor een een infiltratievoorziening in de vorm van een infiltratiesloot achter op het perceel, omdat via deze sloot het water, vertraagd, afgevoerd kan worden op de bestaande slotenstructuur. De infiltratievoorziening wordt voorzien van een opstuwende voorziening om de bergingscapaciteit te benutten en niet direct af te voeren via de sloten.

De feitelijke toetsing van het watersysteem zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen plaatsvinden.

7.2.2 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Molentiend geloosd worden. De initiatiefnemer zal hiervoor te zijner tijd een aanvraag doen voor de rioolaansluitingen.

7.2.3 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

7.2.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid van de gemeente en het waterschap met betrekking tot het

water en vormt geen planologische belemmering.

7.3 Wijze van overleg met waterschap

7.3.1 Advies waterschap

Op 18 augustus 2017 heeft het Waterschap laten weten na de ruimtelijke onderbouwing te hebben bekeken geen op- of aanmerkingen te hebben op dit plan gerelateerd aan het wateraspect.

Hoofdstuk 8 Fysieke belemmeringen

8.1 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen gelegen.

kabels en leidingen vormen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

8.2 Radarverstoringsgebied

De locatie is gelegen buiten het radarverstoringsgebied. Vliegveld Volkel is geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 9 Milieuhygienische verantwoording

9.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

9.2 M.e.r.- beoordeling

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.

Omdat de omvang van het plan ruimschoots onder de drempelwaarde van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten ligt en gelet op de resultaten van de hierna volgende reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

9.3 Bodem

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

De nieuwe woningen liggen in de tuin van de bestaande woning en daarmee binnen de woonbestemming. Er vindt geen functiewijziging plaats. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk. In het kader van een eerder bestemmingsplan is reeds aangetoond dat de gronden geschikt zijn voor bewoning.

9.4 Geluid (wegverkeerslawaai)

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

De Molentiend en de omliggende wegen zijn 30 km/uur-wegen. Het initiatief ligt derhalve niet binnen een onderzoekszone van wegen. In het kader van de Wet geluidhinder is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in 2011 een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te beoordelen of er voorzieningen nodig zijn om het gewenste binnenniveau te kunnen verkrijgen. Wij gaan ervan uit dat dit onderzoek nog steeds bruikbaar is.

De berekeningsresultaten laten zien dat ten gevolge van het verkeer op de Molentiend er hoge geluidbelasting op de voor- en zijgevels van de woningen optreden, tot maximaal 67 dB. De achtergevels van de woningen zijn geluidluw. Geadviseerd wordt om de geluidgevoelige verblijfsruimten zoveel mogelijk aan deze geluidluwe achtergevels te situeren.

Gezien het feit dat de geluidbelasting meer dan 53 dB bedraagt dienen de nieuw te realiseren woningen ook getoetst te worden aan de Bouwbesluitvoorschriften met betrekking tot de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies (karakteristieke gevelgeluidwering GA;k). De te treffen geluidwerende voorzieningen dienen door middel van een nader akoestisch gevelonderzoek de bepaald te worden.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen planologische belemmering voor het

plan.

9.5 Geluid (industrielawaai)

In paragraaf 11.1 Bedrijven en milieuzonering is de geluidsituatie met betrekking tot de bedrijvigheid in de omgeving beschreven.

9.6 Luchtkwaliteit

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat de toevoeging van 3 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van autosnelwegen of andere wegen met een zeer hoge intensiteit. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

 

9.7 Geur

Op het adres Boterweg 26 ligt een pluimveehouderij. De afstand tussen de pluimveehouderij en onderhavig plangebied is dusdanig groot dat de geurcontour van dit bedrijf niet over het plangebied heen ligt. In de directe omgeving van het plangebied liggen derhalve geen agrarische bedrijven die de voorgestane ontwikkeling kunnen belemmeren.

 

9.8 Externe veiligheid

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Op grond van deze besluiten dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht, behoudens voor projecten waarbij het GR, gelet op de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt (artikel 7.2 onder b sub 1 cBtev).

Analyse

Op het adres Hoogven 10 (bedrijventerrein Molenakker) is het transportbedrijf Van den Bosch gevestigd. Op het bedrijfsperceel wordt ethanol opgeslagen in tanks/tankauto's. In het kader van het Bevi is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de PR-contour aan de noord- en noordoostzijde niet buiten de grens van het bedrijfsperceel reikt. Onderhavig plangebied ligt derhalve buiten de PR-contour van het bedrijf.

De Molentiend, waaraan het plangebied grenst, is onderdeel van een provinciale weg. Over deze weg kan het transport van ethanol plaatsvinden. De intensiteit van het ethanoltransport is echter dermate laag dat geen sprake is van een PR-contour.

Het plangebied ligt daarentegen wel binnen het invloedsgebied van de weg voor wat betreft het GR. Voorliggend bestemmingsplan staat het toevoegen van drie woningen toe. Om te kunnen bepalen hoeveel het GR toeneemt is een vergelijking gemaakt met het aantal bestaande woningen langs de Molentiend, en wel tussen de kruisingen met de zijwegen Hoogstraat en Hoogven. Langs dit trajectdeel staan thans 29 woningen. Op deze locatie is het toevoegen van 1 woning reeds mogelijk. De toevoeging van twee extra woningen betekent derhalve een toename van het GR met 6,6%. Dat is lager dan de gestelde toename van 10%. Een verantwoording van de toename van het GR is dan niet nodig.

In de directe omgeving bevinden zich verder geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en/of objecten op basis waarvan een gevarencontour geldt. Tevens zijn er geen andere Bevi-inrichtingen en buisleidingen gevaarlijke stoffen in de directe omgeving gesitueerd.

Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van het plan.

Hoofdstuk 10 Verantwoording functioneel programmatische ontwikkeling

In paragraaf 4.2.2 is nader ingegaan op de verantwoording van de Ladder duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 11 Bedrijven en voorzieningen

11.1 Bedrijven en milieuzonering

11.1.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

11.1.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand
rustige woonwijk  
richtafstand
gemengd gebied  
werkelijke
afstand  
Hoogstraat 13:
Verkuijlen Electro Service  
41,42,43.3   2   30 m   10   75 m  
Hoogven 11:
Van den Bosch Transport  
494.0   3.2   100   50   55  
Hoogven 13:
Van Geffen Tegelhandel  
4752   2   30   10   30  
Molentiend 26:
natuursteenbedrijf  
267.2   3.1   50   30   15  

Het plangebied ligt binnen de richtafstand van Van den Bosch Transport. De richtafstand bedraagt 100 m op basis van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderhavig plangebied grenst aan het bedrijventerrein Molenakker en aan de relatief drukke weg Molentiend. Hiermee is voor wat betreft het aspect geluidhinder geen sprake van een rustige woonwijk, maar van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De betreffende richtafstand mag derhalve één afstandsstap worden verlaagd en wordt 50 m. De nieuwe woningen liggen op grotere afstand dan 50 m tot Van den Bosch Transport.

Het plangebied ligt voorts binnen de (verkleinde) richtafstand van het natuursteenbedrijf op het adres Molentiend 26. Er is onderzoek gedaan naar de geldende milieuvergunning van dit bedrijf. De bedrijfsactiviteiten zijn dermate beperkt dat het bedrijf geen belemmering vormt voor de nieuwe woningen.

Door de aanwezigheid van de bestaande woningen in de omgeving van het bedrijf vormt de nieuwe woningen tevens geen extra belemmering voor een eventuele uitbreiding van het natuursteenbedrijf. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden van overige omliggende bedrijven.

11.1.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 12 Verkeer

In paragraaf 3.1.3 Ontsluiting en parkeren is de verkeerssituatie met betrekking tot de huidige en toekomstige situatie beschreven.

Hoofdstuk 13 Juridische planopzet

13.1 Algemene opzet

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

13.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Verkeer (artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen voor het fietspad en de groenstrook voor de woningen. Er mag in deze bestemming niet worden gebouwd.

Wonen (artikel 4)

Deze bestemming geldt voor het grootste deel van het plangebied. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de vier woningen zijn toegestaan. Daarnaast zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden (paragraaf 3.1) vertaald in planregels.

Waarde - Archeologie (artikel 5)

Dit artikel bevat een beperking ten aanzien van bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde, ter bescherming van mogelijk in het gebied aanwezige archeologische resten. De resultaten uit het inventariserend archeologisch veldonderzoek zijn in dit artikel meegenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt. In de gebruiksregels zijn tevens voorwaardelijke verplichtingen voor het parkeren en de landschappelijke inpassing opgenomen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages. Daarnaast zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van een bed & breakfast-gelegenheid, huisvesting en mantelzorg.

Algemene wijzigingsregels (artikel 10)
In dit artikel is opgenomen dat het bevoegd gezag bevoegd is, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 14 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatie

Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Voor de realisering van het bestemmingsplan hebben de gemeente en initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten.

Planschade

Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in onderhavige situatie sprake is van planschade. Uitgangspunt is dat de gemeente en de initiatiefnemer een verhaalovereenkomst voor planschadevergoeding aangaan. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid op dit punt afdoende gewaarborgd.

Plankosten

Het voorliggende bestemmingsplan bevat de kaders waarbinnen de gewenste (plan)ontwikkeling in het plangebied kan plaatsvinden. De initiatiefnemer kan binnen de stedenbouwkundige en planologische randvoorwaarden zijn (bouw)plan en bijbehorende exploitatieopzetten uitwerken, waarbij het exploitatierisico geheel bij de initiatiefnemer ligt. De realisatie- en beheerkosten van de uit te werken inrichtings- en bouwplannen zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 15 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit overleg wordt ook in het kader van onderhavig bestemmingsplan gevoerd. Verder is er een landelijke voorziening waar in elektronische vorm de ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur van gemeenten, provincies en Rijk, voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn.

15.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gehad met alle direct omwonenden of belanghebbenden. Aan verzoeken in zake afstand tot de woning en verwijderen beplanting zijn inmiddels door verkoop van strook grond en snoeien/verwijderen beplanting tegemoet gekomen. Geen van allen hebben nog bezwaren.

15.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties.

Op 18 augustus 2017 heeft het Waterschap laten weten na de ruimtelijke onderbouwing te hebben bekeken geen op- of aanmerkingen te hebben op dit plan gerelateerd aan het wateraspect.

De provincie Noord-Brabant heeft het bestemmingsplan bekeken op de aspecten die op basis van het provinciaal ruimtelijke beleid relevant zijn. Het voorontwerpbestemmingsplan gaf geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

15.3 Planprocedure: zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 oktober tot en met 14 november 2018 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen binnengekomen. Ook worden geen ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het bestemmingsplan "Kom Erp, herziening Molentiend 39" is op 31 januari 2019 ongewijzigd vastgesteld.