direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Veghel, 3e ontwikkelplan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Jaarlijks ontvangt de gemeente Meierijstad diverse verzoeken van mensen die een ruimtelijke of functionele ontwikkeling willen realiseren in het buitengebied. Het merendeel van deze verzoeken ofwel initiatieven passen binnen de geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de voormalige gemeente Veghel en kunnen rechtstreeks worden verleend. Voor de overige initiatieven, waar dus geen omgevingsvergunning voor verleend kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan, is een nadere afweging nodig. Er dient te worden gekeken of het initiatief ruimtelijk/functioneel past in het buitengebied, een relatie heeft met het buitengebied en kwalitatief bijdraagt aan de ontwikkeling van het buitengebied. Op basis van deze nadere afweging kan het college al dan niet besluiten om in principe medewerking te verlenen.

Voor de initiatieven die niet passen binnen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en waarvoor het college in principe medewerking heeft verleend, is een (partiële) herziening van het bestemmingsplan nodig. Onderhavige rapportage betreft de partiële herziening voor acht initiatieven in het buitengebied. Eén van deze initiatieven, de bouw van een Ruimte-voor-Ruimte woning aan het Oudveld, ligt juist buiten de grens van het bestemmingsplan Buitengebied, binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Erp', zoals dat plan is vastgesteld op 23 mei 2013. In onderstaande tabel worden de initiatieven kort beschreven. In hoofdstuk 2 volgt een uitgebreidere beschrijving.

1.   Driehuizen 5   Uitbreiding van de oppervlakte van de bijgebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden en het uitbreiden van het bestemmingsvlak 'Wonen'.  
2.   Hoek 15 - Oudveld ong.   De bouw van een Ruimte-voor-Ruimte woning op de locatie Oudveld ong. (naast Oudveld 2) en ter compensatie daarvan het saneren van de intensieve veehouderij op de locatie Hoek 15.  
3.   Krijtenburg 4   Het beëindigen van het agrarisch bedrijf op de locatie Krijtenburg 4 en het wijzigen van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Wonen' met de aanduiding VAB ter plaatse van de te behouden voormalige bedrijfsbebouwing.  
4.   Krijtenburg 8   Het beëindigen van de intensieve veehouderij op de locatie Krijtenburg 8 en het wijzigen van de agrarische bestemming in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het gebruik van een deel van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen voor de uitoefening van een installatiebedrijf.  
5.   Meerbosweg 39   Het wijzigen van de geldende agrarische bestemming naar de bestemming 'Wonen', het splitsen van de karakteristieke boerderij in twee woningen, waarvoor overtollige agrarisch bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het leggen van de aanduiding VAB op een bestaande te behouden (landbouw)loods  
6.   Sluisweg 6-8   Het wijzigen van de bestemming 'Kantoor' naar de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning op de locatie Sluisweg 6. Een deel van de gronden met de bestemming 'Kantoor' zal worden toegevoegd aan het bestemmingsvlak van de locatie Sluisweg 8.  
7.   Willibrordushoek 2   Wijzigen van de geldende agrarische bestemming in 'Wonen' , waarbij de karakteristieke boerderij wordt gesplitst in 2 woningen. Tevens behoud van een open (hooi)schuur voor VAB-doeleinden en de mogelijkheid om één van de woningen in de toekomst te gebruiken voor een groepsaccommodatie.  
8.   Zandvliet 25   Toevoegen van de woonfunctie/-bestemming aan de bestaande bebouwing met een recreatieve bestemming (bed en breakfast)  

Tabel 1: Korte beschrijving van de initiatieven

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit negen op zichzelf staande locaties. De ligging van deze locaties zijn weergegeven op de navolgende afbeelding. De nummers op de afbeelding corresponderen met de nummers in de tabel hierboven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging van de planlocaties (1. Driehuizen 5, 2. Hoek 15 - Oudveld ong, 3. Krijtenburg 4, 4. Krijtenburg 8, 5. Meerbosweg 39, 6. Sluisweg 6-8, 7. Willibrordushoek 2, 8. Zandvliet 25) in buitengebied Veghel/Erp

1.3 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 per initiatief gekeken naar de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar het ruimtelijk relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van de initiatieven vanuit milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de financiële uitvoerbaarheid behandeld en in hoofdstuk 7 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid ter sprake.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en beoogde situatie

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt per initiatief een korte beschrijving van de bestaande situatie. Ook volgt een korte beschrijving van de beoogde situatie (planbeschrijving). Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 8).

2.1 Planlocatie 1: Driehuizen 5

2.1.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie 'Driehuizen 5' ligt ten noordoosten van de kern Veghel en is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie L nummers 4189, 4191 en 4192. In de huidige situatie is sprake van een vrijstaande woning met een groot omliggend terrein (ca. 15.500 m²) en diverse bijgebouwen. De bijgbouwen hebben een gezamenlijk oppervlak van ca. 245 m². Het omliggende terrein is in gebruik als siertuin (direct ten zuiden van het woonperceel), paardenweiden en een paardenbak met stapmolen (direct ten oosten van het woonperceel). Er worden hobbymatig 4 paarden gehouden. Het verharde/bebouwde deel van de gronden omvat ca. 3.625 m². De omliggende omgeving wordt gekenmerkt door gras- en akkergronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Luchtfoto van de planlocatie Driehuizen 5 en directe omgeving

2.1.2 Beschrijving beoogde situatie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het oprichten van een veldschuur (160 m²) voor de berging van materialen voor het verzorgen en onderhouden van de paarden, het aanleggen van een longeercirkel, het legaliseren van een bestaand bijgebouw (60 m²), het legaliseren van de reeds aangelegde tuin en de legalisatie van een reeds aangelegde paardenbak met stapmolen.

Op de onderstaande afbeelding is een schets van de toekomstige situatie te zien.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Schets toekomstige situatie planlocatie Driehuizen 5

Ter compensatie van de ontwikkeling worden landschapselementen aangelegd welke bijdragen aan de biodiversiteit. Zie onderstaande afbeelding voor een schets van de aan te leggen landschapselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Schets aan te leggen landschapselementen planlocatie Driehuizen 5

2.2 Planlocatie 2: Hoek 15 - Oudveld ong.

2.2.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie 'Hoek 15 - Oudveld ong.' omvat twee locaties. Dit is de locatie Hoek 15 en de locatie Oudveld ong. De locatie Hoek 15 ligt ten zuidoosten van de kern Erp en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie S nummers 66 (ged.), 83 en 84. De locatie Oudveld ong. ligt ten noorden van de kern Erp en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie R, nummer 1191.

Op de locatie Hoek 15 was een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd. Er werd naast de nog aanwezige akkerbouwtak 617 vleesvarkens gehouden. Op de onderstaande afbeelding is de bedrijfsbebouwing in de vorm van varkensstallen, werktuigenloodsen, bedrijfswoning en bijgebouwen zichtbaar. De varkensstallen zijn inmiddels gesloopt. Dit is aangegeven op afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Luchtfoto van de locatie Hoek 15 en directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Situering van de gesloopte varkensstallen

De locatie Oudveld ong. is onbebouwd en in agrarisch gebruik. De locatie ligt tussen de woning op Oudveld 2 en de woning op Oudveld 4 en heeft een oppervlakte van ca. 800 m². Aan de overzijde liggen de woningen Oudveld 1 en Oudveld 3. De bestaande situatie is zichtbaar op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 7: Luchtfoto van de locatie Oudveld ong. en directe omgeving

2.2.2 Beschrijving beoogde situatie

De voorgenomen ontwikkeling is gericht op de bouw van een nieuwe woning op de locatie Oudveld ong. in het kader van de zogenaamde Ruimte-voor-Ruimte regeling. Deze regeling maakt het mogelijk dat in ruil voor sloop van varkensstallen en inleveren van fosfaatrechten nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. In dit geval worden de varkensstallen en fosfaatrechten behorende bij de locatie Hoek 15 ingezet.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de volgende onderdelen:

  • bouw van een Ruimte-voor-Ruimte woning op de locatie Oudveld;
  • sanering van de intensieve veehouderijtak op de locatie Hoek 15;
  • herbestemming van de locatie Hoek 15 naar akkerbouw;
  • landschappelijke inpassing van de beide locaties.

Bouw van Ruimte-voor-Ruimte woning op de locatie Oudveld

Voor de inrichting van de locatie is een inrichtingsplan (zie afbeelding 8) opgesteld dat voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. Deze woning krijgt een landelijk karakter en sluit aan bij de bestaande bebouwingskarakteristiek. Voor de nieuwe woning gelden de volgende voorwaarden:

  • Inhoud maximaal 750 m³;
  • Vrijstaande bijgebouwen maximaal 100 m²;
  • Bouwkavel ca. 800 m²;
  • Bij situering van de woning rekening houden met tegenover gelegen woningen;
  • Landschappelijke inpassing met behoud van openheid.

Deze voorwaarden zijn zover als planologisch mogelijk vertaald in de regels en op de verbeelding (situering bouwvlak).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Inrichtingsplan Oudveld ong.

Sanering en herbestemming van de locatie Hoek 15

Ook voor de inrichting van de locatie Hoek 15 is een inrichtingsplan (zie afbeelding 9) opgesteld dat voorziet in een passende herbestemming. De betekent het volgende:

  • Verkleining van het bouwvlak van 9200 m² naar 5000 m²;
  • Landschappelijke inpassing met houtwallen op de nieuwe bouwvlakgrens;
  • Geen mogelijkheid tot vestiging van een nieuwe veehouderij.

Deze voorwaarden zijn zover als planologisch mogelijk vertaald in de regels en op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Inrichtingsplan Hoek 15

2.3 Planlocatie 3: Krijtenburg 4

2.3.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie 'Krijtenburg 4' ligt ten zuidwesten van de kern Zijtaart en is kadastraal bekend als 'Gemeente Veghel, sectie P, nummer 542.

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een agrarisch bouwvlak met aangrenzende agrarische gronden. Op het bouwvlak is bedrijfsbebouwing in de vorm van stallen, sleufsilo's, een mestsilo en een bedrijfswoning. Zie onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 10: Luchtfoto van de planlocatie Krijtenburg 4 en directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0011.png"

Afbeelding 11: Situering van de bedrijfsbebouwing (1. bedrijfswoning, 2. stallen, 3. bomenrij, 4. stallen, 5. mestsilo, 6. sleufsilo's)

2.3.2 Beschrijving beoogde situatie

De initiatiefnemer is voornemens de planlocatie in de toekomst te gebruiken als burgerwoning met daarbij de mogelijkheid voor de uitoefening van enkele kleinschalige (ondergeschikte) activiteiten. Het gaat hierbij om:

  • het hobbymatig houden van dieren;
  • opslag van machines voor beheer/onderhoud;
  • caravanstalling;
  • zorgverlening;
  • verblijfsrecreatie.

Voor deze activiteiten blijft een deel van de agrarische bebouwing behouden (4). De overige agrarische bebouwing (2), de mestsilo (5) en de sleufsilo's (6) worden gesloopt. Ook de bedrijfswoning (1) wordt gesloopt, maar deze wordt op een nieuwe plek binnen de planlocatie teruggebouwd met daarbij twee vrijstaande bijgebouwen (max. 150 m²). Het is de insteek om één bijgebouw in de toekomst te gaan gebruiken voor mantelzorg.

Ter compensatie van de ontwikkeling worden landschapselementen aangelegd welke bijdragen aan de biodiversiteit. Zie onderstaande afbeelding voor een schets van de toekomstige situatie (incl. de aan te leggen landschapselementen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0012.png"

Afbeelding 12: Beoogde ontwikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Krijtenburg 4

2.4 Planlocatie 4: Krijtenburg 8

2.4.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie 'Krijtenburg 8' ligt ten zuidwesten van de kern Zijtaart en is kadastraal bekend als 'Gemeente Veghel, sectie P, nummer 556 (ged.).

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een agrarisch bouwvlak met aangrenzende agrarische gronden. Op het bouwvlak is bedrijfsbebouwing in de vorm van stallen, sleufsilo's en een bedrijfswoning aanwezig. Zie onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0013.jpg" Afbeelding 13: Luchtfoto van de planlocatie Krijtenburg 8 en directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0014.png"

Afbeelding 14: Situering van de bedrijfsbebouwing (1. bedrijfswoning, 2. schuur/stal, 3. stal/opslag, 4. stal, 5. sleufsilo)

Voor de inrichting is op 28 januari 2003 een vergunning Wet milieubeheer, nu omgevingsvergunning milieu, afgegeven voor het houden van 91 stuks vleesvee, 93 zeugen (20 kraamzeugen en 73 dragende zeugen) met biggen en 452 vleesvarkens.

2.4.2 Beschrijving beoogde situatie

De initiatiefnemer is voornemens een deel van de bebouwing in de toekomst te gebruiken voor een installatiebedrijf en voor de stalling van landbouwwerktuigen ten behoeve van het onderhouden van de omliggende landbouwgronden. Voor deze activiteiten blijft een deel van de agrarische bebouwing behouden (1, 2 en 3). De overige agrarische bebouwing (4) en de sleufsilo (5) worden gesloopt.

Ter compensatie van de ontwikkeling worden landschapselementen aangelegd welke bijdragen aan de biodiversiteit. Zie onderstaande afbeeldingen voor een schets van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 15: Voorgenomen ontwkikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Pater van den Elsenlaan 15

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0016.jpg"

Afbeelding 16: Landschappelijke inpassing planlocatie Krijtenburg 8

2.5 Planlocatie 5: Meerbosweg 39

2.5.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie 'Meerbosweg 39' ligt ten zuidwesten van de kern Erp en is kadastraal bekend als 'Gemeente Erp, sectie S, nummers 1336, 1497, 1498 (ged.) en 1499 (ged.).

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een agrarisch bouwvlak met aangrenzende agrarische gronden. Op het bouwvlak is bedrijfsbebouwing in de vorm van voormalige stallen voor de veehouderij (ca. 1.225 m²), sleufsilo's (ca. 775 m²), een landbouwloods (ca. 400 m²) en een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij aanwezig. Deze boerderij is aangewezen als gemeentelijk monument. Navolgend is een aantal foto’s weergegeven van de projectlocatie in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0017.png"

Afbeelding 17: Luchtfoto van de planlocatie Meerbosweg 39 en directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0019.jpg"

Afbeelding 18: Foto's planlocatie Meerbosweg 39 met links de langgevelboerderij en rechts de landbouwloods

2.5.2 Beschrijving beoogde situatie

Initiatiefnemer is voornemens de cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij te splitsen in twee wooneenheden. De huidige landbouwloods met een oppervlakte van ca. 400 m² zal daarbij behouden blijven. De loods zal vooralsnog worden gebruikt voor de stalling van landbouwwerktuigen ten behoeve van het onderhouden van de omliggende landbouwgronden. Initiatiefnemer is in bezit van ca. 13 hectare landbouwgrond. De landbouwloods wordt tevens gebruikt als verblijfplaats voor de kerkuil en boerenzwaluw. Het saneren van deze loods is mede vanuit behoud flora en fauna niet gewenst.

Overtollige, voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en sleufsilo’s, zullen in samenhang worden gesloopt. De nog vigerende milieuvergunning zal worden ingetrokken. De agrarische hoofdactiviteit zal dan ook worden gesaneerd. Het huidige agrarische bouwvlak komt daarmee te vervallen. Ter plaatse wordt een tweetal woonbestemmingen beoogd ten behoeve van de twee wooneenheden. De landbouwloods zal daarmee binnen de woonbestemming vallen. In verband met het voorgenomen gebruik voor (semi-)agrarische doeleinden en mogelijk toekomstig hergebruik voor andere doeleinden zal ter plaatse van de landbouwloods de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - VAB-doeleinden" in het plan worden opgenomen. De overige gronden zullen worden bestemd naar ‘Agrarisch met waarden’, zonder bouwvlak. In navolgende afbeeldingen is de beoogde (planologische) situatie na herontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0020.png" Afbeelding 19: Beoogde planologische situatie na herontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0021.png"

Afbeelding 20: Beoogde situatie na herontwikkeling

2.6 Planlocatie 6: Sluisweg 6-8

2.6.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie 'Sluisweg 6' ligt ten oosten van de kern Keldonk en is kadastraal bekend als 'Gemeente Erp, sectie P, nummers 207, 208 en 685'.

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een braakliggend, verwilderd terrein, waar het fundament van een voormalige langgevelboerderij zichtbaar is. De langgevelboerderij stamde uit 1728 en had een inhoud van circa 1.800 m³. Door een brand in 2008 zijn de boerderij en aangrenzende gebouwen compleet verwoest, alleen de fundering is nog aanwezig.

De voormalige langgevelboerderij lag parallel aan de weg en was in gebruik als kantoor (industrieel ontwerpbureau) met bijbehorende bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0022.jpg"

Afbeelding 23: Luchtfoto van de planlocatie Sluisweg 6 en directe omgeving

2.6.2 Beschrijving beoogde situatie

De initiatiefnemer is voornemens de in 2008 afgebrande boerderij te herbouwen. In feite is de beoogde ontwikkeling te beschouwen als een omzetting van een kantoor met bestaande bedrijfswoning (bestemming 'Kantoor') naar een reguliere woning (bestemming 'Wonen'). De woning komt op dezelfde plaats als de afgebrande boerderij, waardoor er geen sprake is van extra ruimtebeslag.

Voor de inrichting van de locatie is een inrichtingsplan (zie afbeelding 24) opgesteld dat voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. Deze woning krijgt een landelijk karakter en sluit aan bij de bestaande bebouwingskarakteristiek. Voor de nieuwe woning gelden de volgende voorwaarden:

  • Inhoud maximaal 750 m³;
  • Vrijstaande bijgebouwen maximaal 100 m²;
  • Bouwvlak ca. 800 m²;

Deze voorwaarden zijn zover als planologisch mogelijk vertaald in de regels en op de verbeelding (situering bouwvlak).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0023.png"

Afbeelding 24: Inrichtingsplan Sluisweg 6

2.7 Planlocatie 7: Willibrordushoek 2

2.7.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie Willibrordushoek 2 ligt ten zuiden van de kern Eerde op korte afstand van de snelweg A50. De locatie is kadastraal bekend gemeente Veghel, sectie R, perceelnummers 808, 810, 811, 812, 813, 450, 451 en 697 (de percelen 808 en 810 gedeeltelijk van toepassing. Het erf rondom de aanwezige bebouwing op de planlocatie heeft een oppervlakte van circa 6.000 m2.

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een agrarisch bouwvlak, waarbinnen ook het weiland/grasveld tussen de boerderij en de openbare weg is begrensd. Op het bouwvlak is bedrijfsbebouwing aanwezig in de vorm van een boerderij met aangebouw, twee voormalige stallen en een open machinestalling/(hooi)schuur. Zie de volgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0024.png"

Afbeelding 25: Luchtfoto van de planlocatie en directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0025.png"

Afbeelding 26: Luchtfoto van de planlocatie

2.7.2 Beschrijving beoogde situatie

De initiatiefnemer wil de bestaande karakteristieke boerderij verbouwen tot 2 zelfstandige woningen, dit mede ter behoud van de cultuurhistorische waarden van het pand. Hij is bereid stalruimten af te breken, maar wenst een open (hooi)schuur te behouden en deze te gebruiken voor VAB-doeleinden. Voor de realisatie van het plan zal de agrarische bestemming worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding VAB op de te behouden schuur. De initiatiefnemer beoogd één van de woningen in de toekomst te gaan gebruiken als groepsaccommodatie (recreatief verblijf) en wil daarvoor een afwijkingsbevoegdheid opnemen in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0026.png"

Afbeelding 27: Voorgenomen ontwikkeling planlocatie Willibrordushoek 2

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0027.png"

Afbeelding 28: landschappelijke inpassing planlocatie Willibrordushoek 2

2.8 Planlocatie 8: Zandvliet 25

2.8.1 Beschrijving bestaande situatie

De planlocatie Zandvliet 25 ligt ten westen/zuidwesten van de kern Eerde en is kadastraal bekend gemeente Veghel, sectie R, nummers 300 en 301 met een gezamenlijke oppervlakte van circa 4.500 m2. In de huidige situatie is sprake van bebouwing in een H-vorm met een oppervlakte van 360 m2. In deze bebouwing zijn een vijftal overnachtingsmogelijkheden voor bed & breakfast ingericht.

Het terrein kent een duidelijk voor-, zij- en achterterrein. Het voorterrein is ingericht voor het parkeren van de voertuigen van de gasten. Het zij- en achterterrein zijn ingericht als een landschappelijke tuin, die grenst aan de Eerdse bossen.

De planlocatie wordt van de kern Eerde gescheiden door gras- en akkerlanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0028.png"

Afbeelding 29: Luchtfoto van de planlocatie Zandvliet 25 en directe omgeving

2.8.2 Beschrijving beoogde situatie

De voorgenomen ontwikkeling is gericht op het toevoegen van een woonfunctie/-bestemming aan de bestaande planlocatie c.q. bebouwing. Deze woonfunctie is noodzakelijk voor de exploitatie van de bed en breakfastvoorzieningen in verband met de opvang en verzorging van de gasten.

De woonfunctie wordt ingericht binnen de bestaande bebouwing. Deze ruimtelijke ontwikkeling heeft derhalve geen fysieke ingrepen tot gevolg. De nieuwe woonfunctie wordt mogelijk gemaakt door toepassing van de zogenoemde BIO-regeling, hetgeen betekent dat de initiatiefnemer een bijdrage stort in het gemeentelijk fonds voor verbetering van de kwaliteit van de omgeving in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0029.png"

Afbeelding 30: landschappelijke inpassing planlocatie Zandvliet 25

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het actuele ruimtelijke beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op dit voor de negen planlocaties kaderstellende beleid. Het betreft hier hoofdzakelijk het integrale ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk relevante facet- en sectorbeleid komt in hoofdstuk 4 ter sprake.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Ook vervangt de structuurvisie de ruimtelijke doelen en uitspraken, zoals opgenomen in de Tweede Structuurschema Militaire Terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De structuurvisie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Hierbij wil het Rijk zich niet meer met alles bemoeien, maar strategisch op hoofdlijnen sturen. Onder het motto: 'decentraal wat kan, centraal wat moet' hebben decentrale overheden (provincies en gemeenten) meer ruimte gekregen om hun eigen weg te gaan.

Het Rijk gaat uit van de volgende drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze hoofddoelen zijn vertaald naar de volgende 13 nationale belangen:

    • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
    • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
    • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
    • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
    • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
    • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
    • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
    • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
    • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
    • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
    • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
    • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
    • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De juridische borging van deze belangen vindt plaats in het Barro.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro is gericht op doorwerking van de in de Structuuvisie Ruimte en Infrastructuur opgenomen nationale belangen, in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallele Kaagbaan.

De volgende nationale belangen hebben doorwerking in de gemeente Veghel:

  • Rijksvaarwegen;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Rijksvaarwegen

De belangrijkste vaarwegen van Nederland, waaronder de Zuid-Willemsvaart, vormen samen het Hoofdvaarwegennet (HVWN), dat in beheer is bij het Rijk. Op de Rijksvaarwegen staat een vlotte en veilige doorvaart van de beroepsvaart centraal. Op dit te waarborgen dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • 1. de doorvaart van de scheepvaart in breedte, hoogte en diepte;
  • 2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieappartauur voor de scheepvaart;
  • 3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • 4. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • 5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De zone waarbinnen belemmeringen voorkomen moeten worden (vrijwaringszone) is afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg. De Zuid-Willemsvaart is een Rijksvaarweg van CEMT-klasse IV. Voor deze CEMT-klasse geldt een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden van de vaarweg.

Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de Zuid-Willemsvaart.

Defensie

Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0030.jpg"

Afbeelding 31: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen de negen planlocaties blijven daar ruimschoots onder, er worden dus geen rijksbelangen geschaad.

Hoofdwegen en hoofdspoorwegen

De belangrijkste autowegen van Nederland, waaronder de A50, vormen samen met het Hoofdwegennet (HWN), dat in beheer is bij het Rijk. Langs de hoofdwegen zijn reserveringsgebieden (vrijwaringszones) aangewezen ten behoeve van mogelijke toekomstige wegverbreding. Voor de A50 geldt een vrijwaringszone van 34 meter aan weerszijden van de weg. Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de A50.

Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van Boerdonk ligt een voorkeurstrace voor buisleidingen van nationaal belang. Binnen dit trace met een breedte van 70 meter zijn geen nieuwe activiteiten toegestaan die een belemmering vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Geen van de acht/negen planlocaties liggen binnen het voorkeurstrace.

Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geisoleerd raken en uitsterven. Om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de internationale verplichtingen op het vlak van biodiversiteit en dat de samenhang van het stelsel wordt verzekerd, is borging van een landsbreed planologisch beschermingsregime noodzakelijk. Daarom is de ecologische hoofdstructuur als een nationaal ruimtelijk belang opgenomen in de SVIR.

In het Barro is opgenomen dat provincies verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing en bescherming van de ecologische hoofdstructuur. Provincies moeten verzekeren dat de begrenzing en het planologische beschermingsregime, doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen en regels daarbij. Deze doorwerking is geregeld in de provinciale Verordening ruimte. De planlocaties in onderhavig bestemmingsplan maken geen van allen onderdeel uit van een ecologische hoofdstructuur.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2010, partiele herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B). Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.

Deel A: Visie en sturing

Visie

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling.

Sturing

De provincie zet voor het realiseren van haar doelen vier manieren van sturen in. Het gaat in de eerste plaats over het regionaal samenwerken, want in de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant hebben de verschillende partijen elkaar hard nodig. Daarnaast neemt de provincie

in een aantal gevallen zelf het initiatief bij ruimtelijke ontwikkelingen, door (mee) te gaan ontwikkelen. Ook staat de provincie voor de bescherming van waarden en geeft zij sturing aan de ontwikkeling van functies in bepaalde gebieden. Ten slotte stimuleert de provincie die ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de realisatie van de provinciale doelen.

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.

Deel B: Structuren: ambitie, beleid en uitvoering

De ruimtelijke belangen en keuzes, zoals opgenomen in deel A, zijn in deel B vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt.

Groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het is de groenblauwe ruggengraat van het landschap, die zowel het landelijk gebied als stedelijk gebied van Noord-Brabant dooradert. Binnen deze groenblauwe structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  • Een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit
  • Een robuuste en veerkrachtige structuur
  • De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken
  • De gebruikswaarde van natuur en water verbeteren

Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de groenblauwe structuur de volgende drie perspectieven:

  • 1. Het kerngebied groenblauw: De kern bestaat uit natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones. Ook belangrijke waterstructuren horen tot het kerngebied. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.
  • 2. De groenblauwe mantel: De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave.
  • 3. De gebieden voor waterberging: deze gebieden zijn - bij dreigende wateroverlast - van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals landbouw en natuur zich blijvend ontwikkelen mits ze zijn afgestemd op de beoogde waterfuncties.

Landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Binnen dit landelijk gebied wil de provincie het volgende bereiken:

  • Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie
  • Ruimte voor agrarische ontwikkeling
  • Een duurzame land- en tuinbouw
  • Versterking van het landschap

Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen het landelijk gebied de volgende twee perspectieven:

  • 1. Gemengd landelijk gebied: Gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen.
  • 2. Accentgebied agrarische ontwikkeling: Gebied waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Het buitengebied van Veghel is niet aangewezen als accentgebied agrarische ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0032.png" Afbeelding 32: Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie 2010, partiele herziening 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)

Stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. Binnen deze stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  • Concentratie van verstedelijking
  • Inspelen op demografische ontwikkelingen
  • Zorgvuldig ruimtegebruik
  • Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
  • Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur
  • Versterking van de economische kennisclusters

Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de stedelijke structuur de volgende twee perspectieven:

  • 1. Stedelijk concentratiegebied: In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.
  • 2. Kernen in het landelijk gebied: De kernen in het landelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen).

Infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. Voor deze infrastructuur wil de provincie het volgende bereiken:

  • 1. Betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen
  • 2. Bevorderen bereikbaarheid.

Planlocatie   Gemend landelijk gebied   Groenblauwe mantel   Zoekgebied verstedelijking  
1. Driehuizen 5   ja   nee   nee  
2a. Hoek 15   nee   ja   nee  
2b. Oudveld ong.   ja   nee   ja  
3. Krijtenburg 4   ja   nee   nee  
4. Krijtenburg 8   ja   nee   nee  
5. Meerbosweg 39   nee   ja   nee  
6. Sluisweg 6   ja   nee   ja  
7. Willibrordushoek 2   ja   nee   nee  
8. Zandvliet 25   ja   nee   ja  

Tabel: gebiedsindeling structuurvisie per planlocatie

De planlocaties vallen onder 'gemengd landelijk gebied' of 'groenblauwe mantel' en/of 'zoekgebied verstedelijking' (zie bovenstaande tabel en afbeelding 32). De juridische borging vindt plaats in de Verordening ruimte 2014.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. In deze verordening vertaalt de provincie de in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant opgenomen visie en structuren in algemene regels waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Stedelijke ontwikkelingen;
  • 3. Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • 4. Agrarische ontwikkelingen, en;
  • 5. Overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In de Verordening ruimte wordt onderscheid gemaakt in vier structuren. De stedelijke structuur, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied. Zoals in de voorgaande paragraaf al gebleken liggen de planlocaties in de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied.

Hieronder wordt gekeken naar de algemene regels die voor alle planlocaties gelden. Ook wordt kort stilgestaan bij de locatiespecieke regels. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0034.png"

Afbeelding 33: Uitsnede Verordening ruimte 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)

Algemene regels

De volgende algemene regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkelingen in alle planlocaties:

  • 1. Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit
    • a. Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
    • b. Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bevordering ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Deze kernkwaliteiten zijn in hoofdlijnen beschreven in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek uitgewerkt in de Gebiedspaspoorten.

In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1) en kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2).

Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De provincie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden.

In de navolgende tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'zorgvuldig ruimtegebruik'.

1.   Driehuizen 5   De beoogde ontwikkeling op de locatie Driehuizen 5 behelst het legaliseren van bestaande voorzieningen en een beperkte uitbreiding van de bebouwing binnen het bestaande bouwperceel. Er vindt derhalve geen groter ruimte beslag plaats met de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het principe van zuinig ruimtegebruik.  
2.   Hoek 15 en Oudveld ong.   De beoogde ontwikkeling omvat de bouw van een vrijstaande woning op de locatie aan het Oudveld en het beëindigen van een intensieve veehouderij, sloop van agrarische bedrijfsgebouwen en het passend herbestemmen van de locatie Hoek 15. De bouwkavel aan het Oudveld is 830 m2 groot, terwijl het agrarisch bouwvlak van de locatie Hoek 15 wordt verkleind van 9.200 m2 naar 5.000 m2. Gezien dit belangrijk kleinere ruimtebeslag past deze ontwikkeling binnen het principe van zuinig ruimtegebruik.  
3.   Krijtenburg 4   De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 4 voorziet in het omzetten van de agrarisch bestemming naar de bestemming ‘wonen’ met de aanduiding ‘VAB’ voor de te behouden bebouwing. Door het ruimtebeslag te verkleinen (begrenzing van bestemming ‘wonen’) en afbraak overtollige bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik.  
4.   Krijtenburg 8   De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 8 voorziet in het beëindigen van het agrarisch bedrijf en het omzetten van de bestemming naar ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘installatiebedrijf’. Door overtollige bebouwing af te breken, het ruimte beslag te verkleinen (kleiner bouwvlak) en gebruik van bestaande resterend bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimte gebruik.  
5.   Meerbosweg 39   De beoogde ontwikkeling op de locatie Meerbosweg 39 voorziet in het omzetten van de agrarisch bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ en de splitsing van de karakteristieke langgevel boerderij. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing en beperking van het ruimtebeslag (kleinere begrenzing bouwvlak) wordt voldaan aan het principe van zuinig ruimtegebruik.  
6.   Sluisweg 6-8   De beoogde ontwikkeling op de locatie Sluisweg 6 behelst het omzetten van de bestemming ‘Kantoor’ met bedrijfswoning naar de bestemming ‘Wonen’. Door aan te sluiten op het bestaande perceel wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik.  
7.   Willibrordushoek 2   De beoogde ontwikkeling op de locatie Willibrordushoek 2 voorziet in het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ en het splitsen van de karakteristieke boerderij. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing en overtollige bebouwing af te breken wordt voldaan aan het principe van zuinig ruimtegebruik.  
8.   Zandvliet 25   De beoogde ontwikkeling op de locatie Zandvliet omvat het toevoegen van de functie wonen aan de bestaande bebouwing, die nu alleen een recreatieve bestemming heeft. Omdat er alleen gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing en deze bebouwing voor een deel een andere functie krijgt, wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik.  

Tabel: Zuinig ruimtegebruik per planlocatie

Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In onderstaande tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'.

1.   Driehuizen 5   De beoogde ontwikkeling op de locatie Driehuizen 5 behelst het legaliseren van bestaande voorzieningen en een beperkte uitbreiding van de bebouwing binnen het bestaande bouwperceel. De begrenzing va de bestemming 'Wonen' wordt daarmee verruimd, hetgeen een waardevermeerdering betekent. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en aanleg van landschapselementen.  
2.   Hoek 15 en Oudveld ong.   De beoogde ontwikkeling omvat de bouw van een vrijstaande woning op de locatie aan het Oudveld en het beëindigen van een intensieve veehouderij, sloop van agrarische bedrijfsgebouwen en het passend herbestemmen van de locatie Hoek 15. De ontwikkeling voldoet aan de regels van Ruimte-voor-Ruimte, zoals opgenomen in de Verordening 2014. Zoals in die verordening is vastgelegd zijn de regels van kwaliteitsverbetering niet van toepassing.
Desalniettemin vindt kwaliteitsverbetering plaats door passende landschappelijk inpassing van de locatie Hoek 15.  
3.   Krijtenburg 4   De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 4 voorziet in het omzetten van de agrarisch bestemming naar de bestemming 'wonen' met de aanduiding 'VAB' voor de te behouden bebouwing. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door sloop van bestaande bebouwing, het verwijderen van verhardingen, het beperken van het bouwvlak, landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur.  
4.   Krijtenburg 8   De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 8 voorziet in het beëindigen van het agrarisch bedrijf en het omzetten van de bestemming naar 'Bedrijf' met de aanduiding 'installatiebedrijf'. Aangezien er sprake is van een forse beperking van het ruimtebeslag en de afbraak en/of het verwijderen van bestaande voorzieningen betekent deze ontwikkeling een waardevermindering.
Aan kwaliteitsverbetering wordt verder invulling gegeven door een passende landschappelijke inpassing van de locatie Krijtenburg 8.  
5.   Meerbosweg 39   De beoogde ontwikkeling op de locatie Meerbosweg 39 voorziet in het omzetten van de agrarisch bestemming naar de bestemming 'Wonen' en de splitsing van de karakteristieke langgevel boerderij. Het plan tot verbouwing van de boerderij zal worden beoordeeld door de monumentencommissie opdat cultuurhistorische waarden worden behouden.
Daarnaast zal de locatie voorzien worden van een landschappelijke inpassing.  
6.   Sluisweg 6-8   De beoogde ontwikkeling op de locatie Sluisweg 6 behelst het omzetten van de bestemming 'Kantoor' met bedrijfswoning naar de bestemming 'Wonen'. Deze ruimtelijke ontwikkeling betekent op zichzelf al een kwalitatieve verbetering. Verder wordt zorggedragen voor de ontwikkeling en het behoud van een goede landschappelijke inpassing, wat in het bestemmingsplan zal worden geborgd.  
7.   Willibrordushoek 2   De beoogde ontwikkeling op de locatie Willibrordushoek 2 voorziet in het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Wonen' en het splitsen van de karakteristieke boerderij. De verbouwing van de boerderij zal worden getoetst door de monumentencommissie, opdat cultuurhistorische waarden worden behouden en zo mogelijk worden hersteld. De locatie wordt passend landschappelijk ingepast, terwijl het ruimtebeslag (bouwvlak) aanzienlijk wordt ingeperkt. Daarmee is ook voor de toekomst kwaliteitsverbetering geborgd.  
8.   Zandvliet 25   De beoogde ontwikkeling op de locatie Zandvliet omvat het toevoegen van de functie wonen aan de bestaande bebouwing, die nu alleen een recreatieve bestemming heeft. Er wordt een woonfunctie toegevoegd aan de bestaande bebouwing. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door een zogenoemde BIO-bijdrage in het gemeentelijke fonds.  

Tabel: Kwaliteitsverbetering per planlocatie

Locatiespecifieke regels

Hieronder wordt per locatie gekeken naar de specifieke regels die geldend zijn voor de beoogde ontwikkelingen.

Driehuizen 5

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Driehuizen 5:

  • 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
    • a. Artikel 7.7: Wonen

Artikel 7.7: Wonen

De beoogde ontwikkeling op de locatie Driehuizen 5 voorziet in een uitbreiding van gronden, die worden gebruikt voor de functie 'wonen'. Er is sprake van een bestaande woning, waarbij enkel de oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden wordt vergroot. Dit sluit aan op artikel 7.1, onder a. van de Verordening ruimte op basis waarvan alleen bestaande woningen zijn toegestaan.

De in bijlage 1 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Hoek 15

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 15:

  • 1. Artikel 6 Groenblauwe mantel
    • a. Artikel 6.6: Overige agrarische bedrijven

Artikel 6.6: Overige agrarische bedrijven

De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 15 voorziet in de beëindiging van de intensieve tak (varkenshouderij) van een gemengd agrarisch bedrijf. Dit sluit aan op artikel 6.6, lid 1, onder b. van de Verordening ruimte 2014.

Op grond van artikel 6.6, lid 1, onder b kan een bestemmingsplan voorzien in omschakeling naar een overig agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 hectare bouwperceel, mits:

I. deze omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;
II. deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de

onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.


Oudveld ong.

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Oudveld ong.:

  • 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
    • a. Artikel 7.8: Ruimte-voor-ruimte

Artikel 7.8 Ruimte-voor-ruimte

De beoogde ontwikkeling op de locatie Oudveld ong. voorziet in de bouw van een vrijstaande woning, waarbij wordt voldaan aan de regeling Ruimte-voor-ruimte, zoals opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

Op grond van artikel 7.8 kan een bestemmingsplan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

a. er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;
b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

De in bijlage 2 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkelingen op de locatie Hoek 15 en Oudveld ong. voldoen aan de bovenstaande voorwaarden voor omschakeling en Ruimte-voor-ruimte.

Krijtenburg 4

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 4:

  • 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
    • a. Artikel 7.7 Wonen

Artikel 7.7: Wonen

De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 4 voorziet in het hergebruik van een agrarische bedrijfswoning voor burgerbewoning. Dit sluit aan op artikel 7.7, lid 3 van de Verordening ruimte 2014. Op grond van artikel 7.7, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:

  • a. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  • b. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • c. de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning

De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 4 voorziet in het hergebruik van een agrarische bedrijfslocatie voor enerzijds 'wonen' (zie artkikel 7.7 hiervoor) en anderzijds voor VAB-doeleinden. Dit laatste sluit aan op artikel 7.10, lid 1 van de Verordening ruimte 2014. Op grond van artikel 7.10, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, mits:

  • a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  • b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
  • c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

De in bijlage 3 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Krijtenburg 8

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 8:

  • 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
    • a. Artikel 7.10: Niet-agrarische functies

Artikel 7.10: Niet-agrarische functies

De beoogde ontwikkeling op de locatie Krijtenburg 8 voorziet in het hergebruik van een agrarische bedrijfslocatie voor een niet-agrarische functie (installatiebedrijf). Dit sluit aan op artikel 7.10, lid 1 van de Verordening ruimte 2014.

Op grond van artikel 7.10, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, mits:

  • a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  • b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
  • c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

De in bijlage 4 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Meerbosweg 39

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Meerbosweg 39:

  • 1. Artikel 6 Groenblauwe mantel
    • a. Artikel 6.7: Wonen

Artikel 6.7: Wonen

De beoogde ontwikkeling op de locatie Meerbosweg 39 voorziet in het hergebruik van een agrarische bedrijfswoning voor burgerwoondoeleinden en de splitsing van een karakteristieke boerderij en, hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor VAB-doeleinden. Deze ontwikkelingen sluiten aan op artikel 6.7, leden 3 en 4 van de Verordening ruimte.

Op grond van artikel 6.7, lid 3, onder b kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen). Voorwaarde is dat met de vestiging of splitsing het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend is. Het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing wordt verzekerd door de aanwijzing als gemeentelijk monument en de verplichting dat de initiatiefnemer bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een restauratie- en herstelplan voorlegd aan de monumentencommissie.

Op grond van artikel 6.7, lid 5 kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:

  • a. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  • b. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • c. de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning.

De beoogde ontwikkeling op de locatie Meerbosweg 39 voorziet in het hergebruik van een agrarische bedrijfslocatie voor enerzijds 'wonen' (zie artkikel 6.7 hiervoor) en anderzijds voor VAB-doeleinden. Dit laatste sluit aan op artikel 6.10, lid 1 van de Verordening ruimte 2014. Op grond van artikel 7.10, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, mits:

  • d. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  • e. de ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • f. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • h. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • i. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • j. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • k. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • l. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

De in bijlage 5 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Sluisweg 6-8

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Sluisweg 6-8:

  • 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
    • a. Artikel 7.7: Wonen

Artikel 7.7: Wonen

De beoogde ontwikkeling op de locatie Sluidweg 6-8 voorziet in de omzetting van de bestemming 'Kantoor' naar 'Wonen'. Dit sluit aan op artikel 7.7, lid 5 van de Verordening ruimte 2014.

Op grond van artikel 7.7, lid 7 kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:

  • a. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  • b. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • c. de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning.

De in bijlage 6 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Willibrordushoek 2

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Willibrordushoek 2:

  • 1. Artikel 7 Gemengd landelijk gebied
    • a. Artikel 7.7: Wonen

Artikel 7.7: Wonen

De beoogde ontwikkeling op de locatie Willibrordushoek 2 voorziet in de splitsing van een karakteristieke boerderij, hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en de mogelijkheid van een groepsaccommodatie. Deze ontwikkelingen sluiten aan op artikel 7 van de Verordening ruimte.

Op grond van artikel 7.7, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen). Voorwaarde is dat met de vestiging of splitsing het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend is. Het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing wordt verzekerd door de aanwijzing als gemeentelijk monument en de verplichting dat de initiatiefnemer bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een restauratie- en herstelplan voorlegd aan de monumentencommissie.

Artikel 7.10: Niet-agrarische functies

De beoogde ontwikkeling op de locatie Willibrordushoek 2 voorziet in het hergebruik van een agrarische bedrijfslocatie voor een niet-agrarische functie (installatiebedrijf). Dit sluit aan op artikel 7.10, lid 1 van de Verordening ruimte 2014.

Op grond van artikel 7.10, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, mits:

  • a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  • b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
  • c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

De in bijlage 7 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Zandvliet 25

De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Zandvliet 25:

  • 1. Artikel 8.2 Zoekgebied stedelijke ontwikkeling
    • a. Artikel 8.2: Regels voor kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties

Artikel 8.2: Regels voor kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties

De beoogde ontwikkeling op de locatie Zandvliet 25 voorziet in de toevoeging van een woonfunctie aan bestaande bebouwing met een recreatieve bestemming. Dit sluit aan op artikel 8.2, lid 1 van de Verordening ruimte 2014.

Op grond van artikel 8.2, lid 1 kan een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' in een bebouwingsconcentratie voorzien in de bouw van één of meer woningen mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

  • a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren;
  • b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 6.8 en artikel 7.8 (ruimte-voor-ruimte).

De in bijlage 8 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030

Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. De voormalige gemeente Veghel heeft dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente gedaan.

Het grondgebied van Veghel (gemeente Meierijstad) kent twee gezichten. Rond de A50, de Zuid-Willemsvaart en de N279 is Veghel vooral een werkstad. Een werkstad die grootschalig is, onderdak biedt aan toonaangevende bedrijven en die (inter)nationaal meetelt. Het andere gezicht van Veghel is juist kleinschalig en dorps en wordt vooral gedragen door het landschap en de woongebieden binnen de gemeente. In die combinatie van klein- en grootschaligheid, van werkstad en woondorpen, daarin schuilt de grote kracht van Veghel. In de structuurvisie wordt er voor gekozen om voort te bouwen op deze typisch Veghelse kwaliteiten. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn om Veghel als 'werkstad' op de kaart te houden en als 'woondorp(en)' juist meer op de kaart te zetten. Soms zal de overgang tussen werkstad en woondorpen geleidelijk zijn. In andere gevallen kiest de structuurvisie er heel nadrukkelijk voor om het verschil juist te accentueren. Om deze visie te kunnen realiseren, gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. Stedelijke voorzieningen concentreren; de aanwezigheid van stedelijke voorzieningen op korte afstand vormt een belangrijk deel van de aantrekkelijkheid van Veghel als woongemeente.
  • 2. Dagelijkse voorzieningen in de buurt houden, deze leveren een belangrijke bijdrage aan de sociale cohesie en de maatschappelijke betrokkenheid van inwoners.
  • 3. Bouwen met dorpse kwaliteiten; er is veel meerwaarde te behalen door nieuwe locaties in lagere dichtheden te ontwikkelen, of (deels) groen in te vullen.
  • 4. Investeren in openbaar vervoer en fiets, ter bevordering van de bedrijvigheid en leefbaarheid.
  • 5. Groenblauwe ruggengraat versterken; de basis van de groene en ecologische kwaliteiten van de gemeente wordt gevormd door de Aa, de Leijgraaf en de bijbehorende beekdalen. Uitgangspunt is om deze groenblauwe ruggengraat waar mogelijk te versterken en nog meer dan voorheen als kwaliteit naar buiten toe uit te dragen.
  • 6. Een gedifferentieerd buitengebied; er wordt ingezet om de bestaande diversiteit in het buitengebied verder uit te bouwen.
  • 7. Investeren in hoofdinfrastructuur; een goede bereikbaarheid is cruciaal voor een werkgemeente als Veghel.
  • 8. Differentiatie van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen om te kunnen onderscheiden in het grote aanbod aan bedrijfsgronden.

Met name uitgangspunt 5 en 6 zijn van belang voor het buitengebied. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een indeling van het buitengebied in de volgende vijf gebiedstypen (zie afbeelding 34):

Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat
De basis voor de gebiedstypen wordt gevormd door de Aa en de Leijgraaf en de bijbehorende beekdalen. In deze groenblauwe ruggengraat zijn landschap en ecologie leidend, andere functies zijn inpasbaar mits ze geen aantasting vormen. Waar mogelijk vindt versterking van de groenblauwe ruggengraat plaats, bijvoorbeeld door de Aa weer meer te laten meanderen, de aanleg van natuurlijke oevers en de inrichting van delen van het gebied voor waterberging.

Geen van de planlocaties is gelegen binnen binnen het gebiedstype 'Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat'.

Veghels mozaïek
In een brede ring rond Veghel ligt een landschap dat zich kenmerkt door een combinatie van functies, waarbij steeds sprake is van clusters in het landschap. Dit gebiedstype heet daarom het Veghels mozaïek. De kernen Eerde, Zijtaart en Mariaheide liggen binnen dit gebiedstype, evenals het toekomstige woongebied Veghels Buiten. De invulling van de clusters verschilt per deelgebied. Rond Eerde zijn ze bijvoorbeeld veelal gericht op (verblijfs)recreatie en bij Veghels Buiten gaat het vooral om geclusterde woningen. De kwaliteit van het Veghels mozaïek ligt in het evenwicht tussen het landschap, de groenblauwe structuur en de bebouwde clusters. Het gebied vormt hiermee een duidelijke overgangszone tussen de kern Veghel en de overige delen van het buitengebied.

De planlocaties Willibrordushoek 2, Zandvliet 25 zijn gelegen binnen het gebiedstype 'Veghels mozaïek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0036.png"

Afbeelding 34: Uitsnede Structuurvisie Veghel 2030

Ontwikkelen afwisselend 'buitenlandschap'
Ten noorden en zuiden van Erp ligt een afwisselend landschap, waarin landbouw, wonen, werken en recreatie in samenhang worden ontwikkeld, met veel onderlinge relaties. Het gebied ten noorden van Erp is bovendien grotendeels aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied voor de aanwezige glastuinbouw. Bestaande bedrijven kunnen hier in beperkte mate uitbreiden. In dit 'buitenlandschap' is geen van deze functies dominant. In tegenstelling tot het Veghels mozaïek worden gebouwde functies langs de linten geconcentreerd, voortbouwend op de traditionele wijze waarop het buitengebied is ontwikkeld. Alleen bij glastuinbouw kan in beperkte mate sprake zijn van clusters tussen de linten. Recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur aan een van de uitvalswegen van Erp ontwikkeld, zodat de relatie tussen Erp en het buitengebied verder kan worden versterkt en Erp bijna als vanzelfsprekend in recreatieve fietsroutes wordt opgenomen.

De planlocaties Hoek 15, Oudveld ong. en Meerbosweg 39 liggen binnen het gebiedstype 'Buitenlandschap Erp'. De beoogde ontwikkelingen passen binnen dit gebiedstype dat wordt gekenmerkt door een gevarieerde plattelandseconomie.

Agrarisch kerngebied
In het meest zuidelijke deel van de gemeente ligt een agrarisch kerngebied. Landbouw en veeteelt zijn hier de leidende functies. Het inpassen van andere functies is mogelijk, mits deze niet beperkend zijn voor de landbouw. Binnen het agrarisch kerngebied liggen drie landbouwontwikkelingsgebieden. Deze zogenaamde LOG's bieden doorgroeimogelijkheden voor met name de intensieve veehouderij. De bijbehorende bebouwing is ook in dit gebiedstype gekoppeld aan de linten, en kan in sommige gevallen grootschalig zijn.

De planlocaties Krijtenburg 4 en 8 liggen binnen het gebiedstype 'Agrarisch kerngebied'.

De beoogde ontwikkelingen passen binnen dit gebiedstype, aangezien beide geen belemmering vormen voor agrarische ontwikkelingen ter plaatse.

Agrarisch landschap noordflank Veghel
In het noorden van de gemeente, ten noorden van de A50, ligt eveneens een agrarisch landschap. Het maakt deel uit van een veel groter agrarisch gebied rond Vorstenbosch en Heeswijk-Dinther. Hoewel minder intensief en dominant dan in het agrarisch kerngebied is de agrarische sector ook hier de drager. De mogelijkheden voor de inpassing van functies als wonen en kleinschalige recreatieve voorzieningen zijn echter groter. Als dit gebeurt, geldt wederom de eis dat de bijbehorende bebouwing aan de linten is gekoppeld.

De planlocatie 'Driehuizen 5' ligt binnen het gebiedstype 'Agrarisch landschap noordflank Veghel'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype waar het agrarisch gebruik prevaleert, maar nog steeds mogelijkheden zijn voor de inpassing van andere functies.

Bebouwingsconcentraties

Binnen de bebouwingsconcentraties, die zich kenmerken door bebouwingsdichtheid en functiemenging, zijn verruimde mogelijkheden voor woningbouw aanwezig. De Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling is hiervoor leidend.

De planlocaties 'Driehuizen 5', 'Hoek 15' en 'Willibrordushoek 2' zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie. De beoogde ontwikkelingen passen binnen dit gebiedstype.

De locatie Sluisweg 6-8 is gelegen binnen het gebiedstype 'Woningbouwlocaties: kern Veghel/kerkdorpen'. Ter plaatse is feitelijk sprake van een bestaand woongebied. De beoogde ontwikkeling op deze locatie past binnen het gebiedstype.

3.3.2 Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling

In de Gebiedsvisie ´Buitengebied in Ontwikkeling´ is voor de gemeente het beleid uitgewerkt, zoals dat door de provincie Noord Brabant wordt voorgestaan in de Beleidsnota “Buitengebied in ontwikkeling” (20 juli 2004, vastgesteld door GS van Noord-Brabant). De Gebiedsvisie bestaat uit een visie op hoofdlijnen, een achtergronddocument waarin de bestaande gebiedskenmerken beschreven zijn en een regeling over (financiële) tegenprestaties bij ontwikkelingen.


De gebiedsvisie heeft de status van Structuurvisie, zodat deze een wettelijke basis vormt voor locatiegerichte planontwikkeling. De gebiedsvisie bevat voorstellen voor een zonering van het landelijk gebied met per zone mogelijkheden voor functieontwikkeling, functieverandering en hergebruik van gebouwen; dit alles gekoppeld aan een tegenprestatie. Deze tegenprestatie kan bestaan uit (een combinatie van) sloop van overtollige bebouwing, landschapsversterking door erfbeplanting of fondsvorming.

De beoogde ontwikkelingen op de planlocaties passen binnen de visie op hoofdlijnen. Daarnaast geldt voor elke ontwikkeling een specifieke tegenprestatie.

Hoofdstuk 4 Verantwoording en onderzoek

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het opstellen van een bestemmingsplan te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische- en milieuhygiënische situatie. Zeker wanneer door middel van een bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe ontwikkeling.

4.1 Bodem

Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

In principe moet er bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan een bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd. Er zijn situaties dat de gemeente vrijstelling kan verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. Dit is ondermeer het geval als het bestaande feitelijke gebruik gehandhaafd blijft, als met de wijziging niet wordt voorzien in de oprichting van een woon- of verblijfsfunctie (ruimte waar meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zijn) of als de locatie op de regionale bodemkwaliteitskaart is aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). Alle planlocaties zijn op de regionale bodemkwaliteitskaart aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). De gemeente kan voor alle planlocaties vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek.

Vrijstelling wordt door de gemeente verleend indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging. Om dit te kunnen bepalen is voor alle planlocaties een historische toets uitgevoerd. Zie het formulier 'Historische toets t.b.v. vrijstelling bodemonderzoek' dat onderdeel is van de verschillende ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 8). Zie in onderstaande een korte samenvatting.

1.   Driehuizen 5   In februari 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de locatie Driehuizen 5. Er zijn licht verhoogde gehalte en concentraties aangetroffen. Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering.  
2.   Hoek 15 en Oudveld ong.   Voor de locatie Hoek 15 is er geen sprake van een functiewijziging, waarvoor het van belang is de bodemkwaliteit in ogenschouw te nemen.
Op de locatie Oudveld ong. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat er geen noemenswaardige verontreinigingen in de bodem zijn aangetroffen.
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering.  
3.   Krijtenburg 4   Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering.  
4.   Krijtenburg 8   Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering.  
5.   Meerbosweg 39   Voor de planlocatie is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van die onderzoeken blijkt dat de bodem ter plaatse van de boerderij niet noemenswaardig is verontreinigd.
Voor de herontwikkeling is tevens een historische toets uitgevoerd. Nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering.  
6.   Sluisweg 6-8   Voor de planlocatie is in 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, gecombineerd met een nader asbest-in-grond onderzoek. Uit de resultaten van deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.  
7.   Willibrordushoek 2   Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering.  
8.   Zandvliet 25   Onderhavig voornemen brengt geen bodemwerkzaamheden met zich mee. De gronden zullen niet worden geroerd. De geschiktheid van de bodem hoeft derhalve voor de nieuwe functie niet te worden getoetst.
 

Tabel: bodemkwaliteit per planlocatie

4.2 Geluid

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor industrie-, weg- en spoorweglawaai. De Luchtvaartwet stelt normen aan luchtvaartlawaai.

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie, waarbij wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object, onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.


  Planlocatie   Wegverkeerslawaai  
1.   Driehuizen 5   Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering  
2.   Hoek 15 en Oudveld ong.   Op de projectlocatie Hoek 15 wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Op de projectlocatie Oudveld ong. wordt een geluidgevoelig object toegevoegd. De locatie is gelegen binnen de onderzoekszones van Oudveld en Bolst. Uit het uitgevoerde geluidonderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.  
3.   Krijtenburg 4   Er wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Uit de resultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Ook de andere ontwikkelingen, die ter plaatse mogelijk worden zullen geen geluidbelasting ondervinden, hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.  
4.   Krijtenburg 8   Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
De geluidemissie op de projectlocatie zal afnemen door de omzetting van de agrarische functie naar die van installatiebedrijf (opslag). Ook de verkeersbewegingen voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten van en naar de projectlocatie leiden niet tot overschrijdingen van de normen voor verkeerslawaai. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.  
5.   Meerbosweg 39   Er wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. De locatie is aan een doodlopend gedeelte van de Meerbosweg, met een zeer lage verkeersintensiteit. De locatie is tevens gelegen binnen de onderzoekszone van doorgaande route van de Meerbosweg, maar op zodanige afstand dat overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet voorstelbaar is. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.  
6.   Sluisweg 6-8   Er wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Uit de resultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, mits de woning op enige afstand van de Sluisweg wordt gesitueeerd. Dit zal in het bestemmingsplan worden geborgd. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.  
7.   Willibrordushoek 2   Er wordt een geluidsgevoelig object (splitsing boerderij in 2 woningen) toegevoegd als bedoeld in de Wgh. De projectlocatie ligt onder andere binnen de onderzoekszone van de Rijksweg A50. Uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning 53 dB zal bedragen. Er wordt dan ook een hogere grenswaarde voor de nieuwe woning aangevraagd.  
8.   Zandvliet 25   Er wordt een nieuwe woonfunctie c.q. een geluidgevoelig object toegevoegd. De locatie is niet gelegen binnen de geluidzone van een weg en het aantal verkeersbewegingen op de Zandvliet zijn niet noemenswaardig te noemen, waardoor een te ruime blootstelling aan wegverkeerslawaai niet aan de orde is. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Wet geluidhinder wordt niet overschreden.  

Tabel: wegverkeerslawaai per planlocatie

4.2.2 Spoorweglawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de spoorweg getoetst moet worden.

Geen van de planlocaties ligt binnen de geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.2.3 Industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - voorheen ook wel A-inrichtingen genoemd - zijn te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidzone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Geen van de planlocaties ligt binnen een dergelijke geluidszone. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.2.4 Luchtvaartlawaai

Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.

Geen van de planlocaties ligt binnen deze geluidzone. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die per definitie niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

  Planlocatie    
1.   Driehuizen 5   Het realiseren van onderhavige ontwikkeling vormt geen belemmering met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit en een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering.  
2.   Hoek 15 en Oudveld ong.   De voorgenomen ontwikkeling op de locatie Hoek 15 betekent dat de huidige bijdrage aan de luchtkwaliteit ter plaatse wegvalt. Derhalve een verbetering van de luchtkwaliteit.
De beoogde ontwikkeling op de locatie Oudveld ong. valt onder de lijst van categorieën van gevallen, die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging. Luchtkwalitiet vormt geen belemmering.  
3.   Krijtenburg 4   De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van omvang en genereert afhankelijk van de invulling van de VAB-locatie een beperkt aantal vervoersbewegingen (aanname van maximaal 20 vervoersbewegingen per dag). Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate'. Bovendien behelst de voorgenomen ontwikkeling het beëindigen van een veehouderij, waardoor sprake zal zijn van een afname van de stikstofemissie ter plaatse. Luchtkwaliteit vormt geen belemmmering.  
4.   Krijtenburg 8   De voorgenomen ontwikkeling genereert minder verkeersbewegingen dan de huidige agrarische bedrijfsfunctie. Tevens kan worden gesteld, dat de voorgenomen ontwikkeling valt onder de categorie "Niet in betekende mate". Luchtkwaliteit vormt geen belemmering.  
5.   Meerbosweg 39   De beoogde ontwikkeling op deze locatie valt onder de lijst van categorieën van gevallen, die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging. Met de beoogde herontwikkeling zal de milieuvergunning voor het houden van koeien, paarden en vleesstieren worden ingetrokken. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De beoogde herontwikkeling heeft derhalve slechts een positief effect op de luchtkwaliteit in de omgeving. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering.  
6.   Sluisweg 6-8   Een luchtkwaliteitsonderzoek is opgenomen in de lijst NIBM en is onder het aantal van 1.500 woningen gelegen. De ontwikkeling van de woning zorgt niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect
‘Luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van het gewenste plan.  
7.   Willibrordushoek 2   De beoogde ontwikkelingen in de vorm van een 2e woning en/of een groepsaccommodatie dragen "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.  
8.   Zandvliet 25   Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. De plannen voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op voor de planontwikkelingen.  

Tabel: luchtkwaliteit per planlocatie

4.4 Geur

De regelgeving voor geur van dierenverblijven ligt vast in de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze regelgeving, die onderscheid maakt in voorgrondbelasting en vaste afstanden, dient in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend of een melding kan worden geaccepteerd.

Voorgrondbelasting
Op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv en artikel 3.115, lid 1 van het Activiteitenbesluit gelden er normen voor de geurbelasting die een individuele veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze geurbelasting, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³), wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De maximale voorgrondbelasting is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of niet-concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom). De standaardnormen uit de Wgv en het Activiteitenbesluit zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Deze normen gelden alleen voor dieren (zoals varkens, vleesvee en pluimvee) waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0037.png"

Tabel: Voorgrondbelasting conform Wgv en Activiteitenbesluit

Gemeente Veghel ligt in een concentratiegebied. Er geldt een voorgrondbelasting van 3,0 ouE/m³ of 14,0 ouE/m³. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Een eventuele afwijkende gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.

Gemeente Veghel heeft op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 3 van de gemeentelijke geurverordening zijn de in de onderstaande tabel opgenomen (van de wet afwijkende) geurnormen vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0038.png"

Tabel: Voorgrondbelasting conform 'Geurverordening'

* van de wettelijke standaardnorm afwijkende norm

Op afbeelding 35 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven waar de normen op van toepassing zijn. De bestaande woongebieden zijn rood. De bestaande bedrijventerreinen, zones grenzend aan woongebieden, bebouwingsconcentraties buitengebied en ontwikkelingslocaties woongebieden zijn oranje. De ontwikkelingslocaties bedrijventerreinen, zones grenzend aan bedrijventerreinen, landbouwontwikkelingsgebieden en het overig buitengebied zijn geel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0039.png" Afbeelding 35: Normgebieden uit de gemeentelijke geurverordening

Driehuizen 5

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Het aspect gurhinder vormt geen belemmering.

Hoek 15 en Oudveld ong.

De voorgenomen ontwikkeling op de locate Hoek 15 heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Het aspect geurhinder vormt hier geen belemmering.

De ontwikkeling op de locatie Oudveld ong. heeft wel betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. De planlocatie is niet gelegen binnen een contour van een veehouderij.

Krijtenburg 4

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het beëindigen van een bestaande bron van geurbelasting. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en de omgeving verbetert. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering.

Krijtenburg 8

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. De beoordeling van de bedrijfswoning en de afstand tot nabijgelegen veehouderijen wijzigt niet. Het bedrijfsgebouw ten behoeve van het installatiebedrijf kan niet worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering.

Meerbosweg 39

De planlocatie Meerbosweg 39 voorziet in het beëindigen van een bestaand agrarisch bedrijf en het splitsen van de boerderij in twee woningen. Er wordt derhalve een geurgevoelig object toegevoegd. De afstand tot de meest dicht bij de projectlocatie gelegen veehouderij bedraagt 800 meter. De beoogde ontwikkeling is niet bezwaarlijk in het kader vande voorgrondbelasting.

Ook ten aanzien van de achtergrondbelasting is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering.

Sluisweg 6-8

De voorgenomen ontwikkeling heeft uit planologisch oogpunt bezien geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Wel is van belang dat de afstand tot omliggende veehouderijbedrijven niet wordt verkleind. Dit zal in het bestemmingsplan worden geborgd door het opnemen van een bouwvlak. Ook ten aanzien van de achtergrondbelasting is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering.

Willibrordushoek 2

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object (boerderijsplitsing en/of groepsaccommodatie). Uit de berekeningen met V-Stacks Vergunningen blijkt, dat de ontwikkelingen geen belemmeringen vormen voor de omliggende agrarische bedrijven. Ook ten aanzien van de achtergrondbelasting is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering.

Zandvliet 25

Uit een gebiedsinventarisatie blijkt dat er in de directe omgeving geen veehouderijbedrijven zijn gelegen. Conform de geurverordening is de norm 8 ou, aangezien het plangebied is gelegen binnen de zone grenzend aan woongebied. Uit de kaart van de achtergrondbelasting geur van de gemeente Veghel blijkt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de planontwikkeling goed is. Geur is geen belemmering voor de planontwikkeling.

Vaste afstanden

Voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkkoeien, paarden en pelsdieren) gelden op grond van artikel 4, lid 1 en lid 2 van de Wgv en artikel 3.117, lid 1 van het Activiteitenbesluit minimaal aan te houden afstanden. Deze minimaal aan te houden afstanden zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0040.png"

Tabel: Vaste afstanden conform Wgv en Activiteitenbesluit

* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn

** Indien de pelsdieren in emissiearme huisvesting worden gehouden dan worden de afstanden uit de tweede rij van de tabel (buiten bebouwde kom) met 25 meter verkleind.

Op grond van artikel 6, lid 3 en lid 4 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere afstand van toepassing is, met dien verstande dat deze ten minste de helft bedraagt van de afstand zoals opgenomen in de bovenstaande tabel. Een eventuele afwijkende afstand dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - afstand nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.

Zoals hierboven ook al aangegeven heeft de gemeente Veghel op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 4 van de gemeentelijke geurverordening zijn van de wet afwijkende vaste afstanden vastgelegd voor Veghels Buiten met een zone daaromheen van 250 meter, de 250 meter zones grenzend aan bestaande woongebieden, de 250 meter zones grenzend aan bestaande bedrijventerreinen en voor de bebouwingsconcentraties Driehuizen, Zondveld en Nieuwe Veldenweg. Op afbeelding 35 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven met een blauwe arcering.


De van de wet afwijkende vaste afstanden zijn in de onderstaande tabel opgenomen. Deze afwijkende afstanden gelden niet voor pelsdieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0041.png"

Tabel: Vaste afstanden conform 'Geurverordening'

* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn, behoudens pelsdieren

** Vaste afstand is alleen van toepassing op veehouderijen waarin rechtens:
- minder dan 200 stuks melkrundvee (excl. vrouwelijk jongvee), of
- minder dan 340 stuks vrouwelijk jongvee, of
- minder dan 340 stuks melkvee (melkrundvee en jongvee opgeteld), of
- minder dan 100 paarden (excl. bijbehorende dieren in opfok < 3 jaar), of
- minder dan 50 overige landbouwhuisdieren (niet zijnde melkvee, jongvee en paarden) worden gehouden

Krijtenburg 4

De situering van de nieuwe woning op de planlocatie Krijtenburg 4 voldoet weliswaar niet aan de vaste afstand tot de dichtstbijgelegen veehouderij, maar de afstanden van die veehouderij tot andere woningen zijn al geringer. De betrokken veehouderij op het adres Krijtenburg 5 wordt door de voorgenomen ontwikkeling niet (verder) belemmerd

Achtergrondbelasting
Indirect heeft de regelgeving zoals opgenomen in de Wgv en het Activiteitenbesluit ook gevolgen voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen. Dit noemen we de 'omgekeerde werking'. Er moet aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt gekeken naar de achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is de gezamenlijke geurbelasting van alle rond een geurgevoelig object gelegen agrarische bedrijven. Voor de achtergrondbelasting gelden geen vastgestelde wettelijke normen. Gemeenten zijn vrij om eigen beleid ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te formuleren. Gemeente Veghel heeft hiertoe op 23 december 2010 de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de gemeentelijke normen opgenomen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeentelijke normen (toetswaarden) en afwegingsruimte zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Hierbij is aangesloten op de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bedachte methodiek voor de waardering van het woon- en leefklimaat. De RIVM heeft de achtergrondbelasting vertaald in een kans op geurhinder en heeft hieraan een beoordeling van het woon- en leefklimaat gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0042.png"

Tabel: Achtergrondbelasting conform 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder'

Inmiddels is met de vaststelling van de Verordening ruimte 2014 de gemeentelijke normering zoals opgenomen in de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' achterhaald. In de verordening is opgenomen dat de kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger mag zijn dan 12% (10 ouE/m³) en in het buitengebied niet hoger dan 20% (20 ouE/m³), tenzij er - indien blijkt dat de kans op geurhinder hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

De geurnormen zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe overbelastingen voor geurhinder ontstaan en om bij te dragen aan een afname van de belasting waar deze cumulatief te hoog is. Door onder voorwaarde van een proportionele bijdrage aan de afname van geurhinder ontwikkelingen toe te staan neemt de overbelasting af.

Zoals blijkt uit de bij de toelichting gevoegde ruimtelijke onderbouwingen is er op de locaties Driehuizen 5, Oudveld ong, Sluisweg 6 en Zandvliet 25 geen sprake van nieuwe geurgevoelige objecten en daarmee is evenmin sprake van nieuwe overbelaste situaties, zoals bedoeld in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

Voor de locaties Hoek 15, Krijtenburg 4, Krijtenburg 8 en Meerbosweg 39 kan worden vastgesteld, dat de achtergrondbelasting afneemt als gevolg van het beëindigen van (intensieve) veehouderijen. Het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van deze planlocaties wordt derhalve verbeterd.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor milieugevoelige functies;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.


Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).


De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid.


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.


Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.1948.BGV000BP0032017P-VG01_0043.png"
Tabel: Richtafstanden conform VNG

Driehuizen 5

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de introductie van (nieuwe) gevoelige bestemmingen noch in hinder veroorzakende (bedrijfs)activiteiten. Derhalve bestaan er op het gebied van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen voor de uitvoer van de betreffende ontwikkeling.

Hoek 15 en Oudveld ong.

De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 15 heeft tot gevolg dat het agrarisch bedrijf niet meer als een categorie 4.1 bedrijf behoeft te worden aangemerkt, maar als een 2.0 categorie bedrijf. Voor een dergelijk bedrijf is een grootste afstand van toepassing van 30 meter. De omliggende woningen/gevoelige bestemmingen liggen op grotere afstand.

De nieuwe woning op de locatie Oudveld ong. vormt een nieuwe gevoelige bestemming. In de directe omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven met een hindercontour gevestigd. Omliggende bedrijven liggen op afstanden van 460 en 550 meter. De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven en woningen en andersom.

Krijtenburg 4

Een woning wordt in het kader van milieuzonering gezien als een milieugevoelig object. Zorgverlening in de vorm van een zorgboerderij wordt eveneens gezien als een milieugevoelig
object. In de directe omgeving zijn hoofdzakelijk woonbestemmingen gelegen.

Bedrijven in de directe omgeving van de locatie Krijtenburg 4 betreft in hoofdzaak agrarische bedrijven. Ten aanzien van het agrarisch bedrijf op het adres Krijtenburg 5 wordt niet voldaan aan de richtafstand van 100 meter voor geur. Daarop is hiervoor in paragraaaf 4.4 ingegaan.

Krijtenburg 8

De beoogde ontwikkeling in de vorm van het vestigen van een installatiebedrijf op de locatie Krijtenburg 8 kan worden gezien als de vestiging van een milieucategorie 2 bedrijf (aannemersbedrijf met werkplaats: b.o. < 1.000 m2), als bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. De grootste afstand tot gevoelige objecten in de omgeving waarmee bij die vestiging rekening moet worden gehouden is 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand geldt voor een rustige woonwijk. In de directe omgeving van de locatie zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen, die voor hun bedrijfsactiviteiten te maken hebben met aan- en afrijdend verkeer.

Qua omgevingstype moet de directe omgeving van de locatie worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Hier kan als grootste afstand voor geluid worden aangehouden 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.

Bovendien moet hier worden vermeld, dat:

  • er geen sprake zal zijn van een werkplaats, maar enkel opslag van materialen;
  • het bestaande bedrijf een landbouwbedrijf betreft (fokken en houden van varkens) dat volgens de VNG-publicatie moet worden aangemerkt als een milieucategorie 4.1 bedrijf, zodat de stelling op haar plaats is, dat de omstandigheden voor gevoelige objecten in de omgeving van de locatie belangrijk wordt verbeterd.

Meerbosweg 39

In de omgeving van de planlocatie Meerbosweg 39 liggen enkele agrarische bedrijven. De afstand tot het dichtstbij gelegen bedrijf ligt op een afstand van zo'n 750 meter. Het meest dicht bij de projectlocatie gelegen niet-agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van circa 1,1 kilometer.

De planlocatie Meerbosweg 39 ligt derhalve volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' niet binnen de richtafstanden van bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de gewenste plan.

Sluisweg 6-8

Zowel de beoogde ontwikkeling, het realiseren van een burgerwoning, als de bestaande planologisch aanvaardbare functie 'kantoor' zijn milieutechnisch gezien een gevoelig object. Milieutechnisch verandert de situatie feitelijk niet.

Sluisweg 6 wordt omsloten door diverse woonbestemmingen. De meest dichtbij gelegen bedrijven agrarisch bedrijven en deze liggen op afstanden van 140, 170 en 200 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden van 100 en 50 meter.

Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

Willibrordushoek 2

De beoogde ontwikkelingen betreffen het realiseren van een tweede woning, die ook kan worden omgezet naar een groepsaccommodatie en een statische opslag van goederen. De omgeving van de planlocatie

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's die mensen lopen door het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water (transportroutes) en het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in hun omgeving. De meest effectieve manier om die risico's te beperken is het ruimtelijk scheiden van risicobron (inrichtingen, transportroutes, buisleidingen en luchthavens) en risico-ontvanger (kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object). Hiertoe zijn voor inrichtingen, in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), normeringen opgenomen. Voor transportroutes zijn deze normeringen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle gevallen worden bij de normeringen twee kernbegrippen onderscheiden: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Bij het PR gaat het om de kans per jaar, die één persoon loopt om op een bepaalde plek dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met gevaarlijke stoffen bij een bedrijf of transportas. Voor het PR geldt een 'harde' grenswaarde van 10-6/jaar (PR10-6) die op een kaart kan worden aangeduid met een contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt het PR niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Dit betekent dat op grond van zwaarwegende motieven van de norm kan worden afgeweken.

Groepsrisico (GR)

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet op kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het GR bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het GR geldt echter wel een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag (vrijwel altijd gemeentebestuur) dient binnen het invloedsgebied een afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Ook eventueel te nemen maatregelen en restrisico's dienen in de verantwoording opgenomen te worden.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

De wetgeving verdeelt gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Dit onderscheid resulteert enerzijds in een aantal criteria en anderzijds in met naam genoemde objecten. Onderstaand volgt een korte omschrijving van beide objecten.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen, waarin (of waarbij) groepen personen verblijven gedurende een aaneengesloten tijd. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen verminderd zelfredzaam zijn (bv. ziekenhuizen, bejaardenhuizen, kinderdagverblijven, etc.).

Beperkt kwetsbare objecten

Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende een langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat er onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.

Beleidsvisie externe veiligheid (2009)

Het gemeentelijke beleid met betrekking tot externe veiligheid is verankerd in de 'Beleidsvisie externe veiligheid' (vastgesteld 27 april 2009). In deze beleidsvisie zijn drie gebiedstypen bepaald, waarbij voor elk gebiedstype een eigen veiligheidsambitie is vastgelegd. Het buitengebied is aangewezen als gemengd gebied. In dit gebied zijn nieuwe risicovolle activiteiten niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn propaantanks en LPG-tankstations.

De ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle activiteit is ook niet toegestaan. Bij de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt hierbij niet geaccepteerd.

Inrichtingen

Nabij de planlocatie Meerbosweg 39 zijn twee Bevi-inrichting gelegen. Het gaat hier om bovengrondse propaantanks bij de woning Meerbosweg 37 en de propaangastank op de planlocatie.In beide gevallen betreft het opslag van propaangas voor huishoudelijk gebruik, vanwege het ontbreken van aansluitng op het aardgasnet. De nieuwe woning op de planlocatie ligt buiten de invloedsgebieden van de propaangastanks en deze.vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

Nabij de planlocatie Sluisweg 6-8 ligt eveneens een Bevi-inrichting. Het gaat hier om een propaangastank bij een veehouderij. De afstand van de planlocatie tot de propaangastank bedraagt zo'n 320 meter, dus ligt de planlocatie buiten de invloedsfeer van de Bevi-inrichting.De inrichting vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Sluisweg 6.

Transportroutes

Belangrijke wegen in het kader van externe veiligheid zijn de A50, N279 en het traject Udenseweg-Erpseweg-Boerdonksedijk. De vervoersfrequentie over deze wegen is echter dusdanig laag dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg.

De omvang van het invloedsgebied (1% letaliteitgrens) ligt rond de 200 meter. Wanneer zich binnen het invloedsgebied ontwikkelingen voordoen die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico, dient deze toename van het groepsrisico nader te worden verantwoord.

De planlocatie Willibrordushoek 2 is op 200 meter gelegen vanaf de rijksweg A50 en ligt daarmee op de grens van het invloedsgebied. In verband met de nabije ligging is in de ruimtelijke onderbouwing een algemene verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarnaast is advies opgevraagd bij de regionale brandweer. De regionale brandweer geeft aan dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed zal hebben op de zelfredzaamheid en de inzet van hulpverleningsdiensten in de omgeving van de planlocatie. De ligging van de planlocatie Willibrordushoek 2 binnen het invloedsgebied van de A50 vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Buisleidingen

De planlocaties Willibrordushoek 2 en Zandvliet 25 vallen binnen of het invloedsgebied van een buisleiding, een gastransportleiding DN 900, 66bar. In verband daarmee is advies gevraagd aan de regionale brandweer en het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Brabant-Noord. Deze hebben geadviseerd op de aspecten zelfraadzaamheid en bestrijdbaarheid. Een en ander is verder toegelicht in de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen.

4.7 Flora en fauna

De (wettelijke) bescherming van de flora en fauna verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.


Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is onderscheid te maken in planologische- en wettelijke bescherming. De wettelijke bescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB wet). Dit is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. Op grond van de wet zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.

Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of Wetlands. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 15 kilometer (Deurnsche Peel & Mariapeel).

De planologische bescherming is verankerd in de provinciale Verordening ruimte. Dit betreft de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en de attentiegebieden EHS.

Ecologische hoofdstructuur

De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geïsoleerd raken en uitsterven.

De planlocaties Hoek 15 en Meerbosweg 39 ligen nabij gronden, die zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur, c.q. het Brabants Natuur Netwerk. De beoogde ontwikkelingen op deze locaties, beëindiging van veehouderij activiteiten,heben uitsluitend een positieve invloed op de EHS.

Een deel van de grond op de planlocaties Zandvliet 25 zijn aangewezen als onderdeel van het Brabants Natuur Netwek. Deze gronden zijn opgenomen in het plan voor landschappelijke inpassing en de realisatie en instandhouding van de natuurwaarden zullen planologisch worden geborgd.

Ecologische verbindingszones
Ecologische verbindingszones betreffen smalle natuurlijk ingerichte verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Door de verbindingszones wordt versnippering en isolatie verminderd en kan onderlinge uitwisseling van populaties plaatsvinden, waardoor de stabiliteit wordt vergroot.

Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een ecologische verbindingszone.

Attentiegebieden EHS

Rondom de hydrologisch kwetsbare EHS gebieden (natte natuurparels) liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde attentiegebieden EHS. In deze gebieden worden ingrepen die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de natte natuurparels tegengegaan. Het betreft zowel ingrepen in het waterspoor (grondwateronttrekkingen) als ingrepen in het ruimtelijk spoor (grondverzet).

Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een attentiegebied EHS.


Soortbescherming
De wettelijke soortbescherming is op nationaal niveau geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffw). Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

- Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet;

- Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet;

- Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van ELI.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan, geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van LNV staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van de planlocaties tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.

In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven of er kans bestaat op aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

1.   Driehuizen 5   De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Wonen' met een regeling voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele positieve effecten voor flora en fauna worden verwacht van de landschappelijke inpassing van de planlocatie, die aansluit op gronden die zijn aangewezen als EVZ/EHS.  
2.   Hoek 15 - Oudveld ong.   De beoogde ontwikkeling voorziet in de beëindiging van een varkenshouderij op de locatie Hoek 15 en de bouw van een nieuwe woning op de locatie Oudveld ong. Fysieke ingrepen in de vorm van de sloop van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en de bouw van een woning met bijgebouw kunnen leiden tot verstoring van (mogelijke) rust- en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende soorten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden.  
3.   Krijtenburg 4   De beoogde ontwikkeling voorziet in de beëindiging van een agrarisch bedrijf en omzetting naar de hoofdfunctie 'wonen', waarbij de te behouden voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zal worden hergebruik voor nevenactiviteiten (VAB-doeleinden). Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden.  
4.   Krijtenburg 8   De beoogde ontwikkeling voorziet in de beëindiging van het agrarische bedrijf en hergebruik van een deel van de bebouwing voor opslag voor een installatiebedrijf. De te slopen bebouwing is niet geschikt als broedplaats voor vogels en/of vleermuizen. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden.  
5.   Meerbosweg 39   De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het beëindigen van de agrarische functie op de planlocatie, het verbouwen van de boerderij tot 2 woningen en het behoud van een bestaande landbouwloods voor nevenactiviteiten (VAB-doeleinden). De te behouden loods is ook in gebruik als verblijfplaats voor de kerkuil en de boerenzwaluw. Deze verblijfplaats blijft behouden. Binnen het plangebied is het voorkomen van algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën van tabel 1 niet uitgesloten. Hiervoor geldt een zorgplicht. Binnen de planlocatie zijn broedende vogels te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden.  
6.   Sluisweg 6-8   De beoogde ontwikkeling behelst het omzetten van de bestemming 'Kantoor' naar de bestemming 'Wonen'. Als gevolg van de herontwikkeling van de locatie zal van de aanwezige beplantingen in de vorm van bomen, ruigtekruiden en struiken, een deel van de planten worden verwijderd. Het perceel blijft evenwel voldoende bebost, zodat negatieve effecten voor de fauna grotendeels kunnen worden uitgesloten.
Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden.  
7.   Willibrordushoek 2   De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het splitsen van de boerderij in twee woningen en het behoud van een landbouwschuur (open loods) voor hergebruik (VAB-doeleienden). De te slopen voormalige agrarische gebouwen binnen het plangebied (twee schuren) zijn in het verleden intensief in gebruik geweest. Met de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt veel groen gerealiseerd. De ecologische waarde van het plangebied neemt daarmee toe. Naar verwachting worden geen natuurwaarden aangetast.  
8.   Zandvliet 25   De beoogde ontwikkeling hebelst het toevoegen van een woonfunctie aan bestaande bebouwing, die in gebruik is als bed en breakfast. Binnen het plangebied vinden geen fysieke wijzigingen plaats. Hierdoor worden eventuele standplaatsen of vaste rust- of verblijfplaatsen van diverse flora en fauna niet verstoord. Negatieve effecten op eventueel aanwezige beschermde soorten in de omgeving kunnen dus redelijkerwijs worden uitgesloten.  

Tabel: Verantwoording en onderzoek flora en fauna

4.8 Cultuurhistorie

Het behoud van cultuurhistorische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Het cultuurlandschap maakt immers deel uit van ons cultureel erfgoed.

De wet- en regelgeving met betrekking tot cultuurhistorie is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet regelt de (objectgerichte) bescherming en aanwijzing van monumenten. Recentelijk is de Monumentenwet 1988 gemoderniseerd. Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat cultuurhistorische waarden meegewogen dienen te worden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van historisch-stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan. Hierbij is onderscheid te maken in historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (vlak, lijn), historisch groen en historische zichtrelaties (molenbiotoop, enz.).

Historische bouwkunst
Met historische bouwkunst worden 'onroerende zaken' bedoeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

De boerderij op de planlocatie Meerbosweg 39 is aangewezen als gemeentelijk monument. In de redengevende beschrijving is de volgende onderbouwing opgenomen voor de aanwijzing van de boerderij als gemeentelijk monument:

“Nadat vanaf 1911 door Staatsbosbeheer de ontginning en bebossing van de Lijntste Heide en het Hurkske ter hand was genomen, werden in dit gebied in 1939 in opdracht van de gemeente zes ontginningsboerderijen gebouwd aan de huidige Meerbosweg (Erp) en aan de Lijnt (Keldonk). De identieke boerderijen zijn als modelboerderij ontworpen door de Erpse architect Egs. Heijkants en hebben de namen St. Otto, St. Henricus, St. Antonius, St. Jan, St. Adrianus en St. Alphonsus.

De ontginningsboerderij Meerbosweg 39, de St. Adrianushoeve, maakt derhalve een belangrijk

onderdeel uit van de ontginningsgeschiedenis van het Hurkske. De boerderij geeft in samenhang met de ontginningsboerderij Meerbosweg 37, de boswachterswoning Gemertsedijk 10 en de voorwerkerswoning Meerbosweg 43-45 en in samenhang een aantal groenelementen zoals de laan Amerikaanse eiken richting ontginningsboerderijen, een beeld van de ontginningsgeschiedenis van het Hurkske."

Gemeentelijke monumenten worden beschermd op basis van de Monumentenwet 1988. Om dubbele regelgeving te voorkomen is geen specifieke aanvullende regelgeving en bescherming in het bestemmingsplan opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal beoordeeld worden of de woonboerderij vanuit cultuurhistorisch op een juiste wijze gesplitst is.

De boerderij op de planlocatie Willibrordushoek 2 is dor de monumentencommissie van de voormalige gemeente Veghel aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Het pand zal in het bestemmingsplan worden aangeduid als 'karakteristiek' ([ka]} en verbouw tot twee woningen zal moeten bijdragen aan behoud en herstel van cultuurhistorische waarden.

Historische stedenbouw

Deze categorie wordt gevormd door een combinatie van historisch gegroeide ruimtelijke structuren en de historische bebouwing: een gehucht, dorp, stad of industrieel complex. Het gaat om gebieden die door hun samenhang in architectonische en stedenbouwkundige zin een herkenbare eenheid vormen.

Deze karakteristiek geldt onder andere voor de boerderij op de planlocatie Meerbosweg 39.

Voor de overige planlocaties is het aspect historische stedenbouw niet aan de orde.

Historische geografie

De gemeente is doorweven met waardevolle vlak- en lijnelementen. Het gaat daarbij om historische paden en wegen (veelal zandwegen), maar ook om verschillende landschapsvormen.

In de directe omgeving van alle planlocaties ligt wel een waardevol lijn element. Het gaat hier om oude wegtraces met een redelijk hoge of hoge waarde of een oude verkaveling. Voor alle planlocaties geldt dat de beoogde ontwikkeling geen afbreuk doet aan deze waardevolle lijnelementen.

Historisch groen
Naast historische bouwkunst is in het buitengebied ook historisch groen aanwezig. Dit betreft zowel solitaire bomen, als bosgebieden. Op de planlocatie Sluisweg 6-8 is dergelijk groen aanwezig. Behoud daarvan zal via het plan tot landschappelijke inpassing worden geborgd.

Historische zichtrelaties

Historische zichtrelaties betreft niet de grijpbare elementen zelf, maar de directe omgeving ervan. Ze beschrijven bijvoorbeeld de openheid van een bepaald gebied, de onderlinge visuele relatie tussen cultuurhistorische elementen en/of de visuele relatie tussen deze elementen en het omringende landschap. Geen van de planlocaties ligt in of in de directe omgeving van een historische zichtrelatie.

4.9 Archeologie

In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

  • Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
  • Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
  • Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerking van de resultaten voor rekening dient te nemen.

Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Veghel heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Op deze kaart zijn de volgende categorieën van gebieden te onderscheiden:

  • 1. AMK-terreinen;
  • 2. Terreinen met een hoge archeologische verwachting;
  • 3. Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting;
  • 4. Terreinen met een lage archeologische verwachting.

AMK-terreinen

Dit zijn terreinen waar in het verleden aangetoond is dat zich hier archeologische resten in de bodem bevinden. Deze terreinen zijn aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde archeologische monumentenkaart (AMK). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijk beschermde en niet wettelijk beschermde terreinen.

Voor AMK-terreinen geldt dat altijd een archeologisch onderzoek nodig is bij werken en/of werkzaamheden.

Terreinen met een hoge archeologische verwachting

Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandruggen en terreinen waarvan op basis van historische gegevens, oude kaarten, archeologische vondsten of nog aanwezige bebouwing bekend is dat er in het verleden belangrijke gebouwen (kastelen, kloosters, kerken, molens en hoeves) hebben gestaan.

Voor terreinen met een hoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 100 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.

Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting

Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandwelvingen, delen van beekdalen binnen een straal van 150 meter van dekzandruggen en terreinen binnen een straal van 100 meter van dekzandruggen.

Voor terreinen met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 250 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.

Terreinen met een lage archeologische verwachting

Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandvlakten, delen van beekdalen en laagtes.

Voor terreinen met een lage archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 10.000 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.

In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven in welk gebied het ligt en of een archeologisch onderzoek nodig.

1.   Driehuizen 5   De beoogde ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Wonen' met een regeling voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. De planlocatie heeft een lage archeologische verwachting - dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Archeologisch onderzoek is in onderhavig geval niet aan de orde, omdat bodemingrepen zeer gering van oppervlakte (minder dan 10.000 m2) zijn.  
2.   Hoek 15 / Oudveld ong.   Op de planlocatie Hoek 15 is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' van toepassing. Ter plaatse van de planlocatie vinden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling geen graafwerkzaamheden plaats.
Op de planlocatie Oudveld ong. is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dat onderzoek wordt nader archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht in de vorm van een sleuvenonderzoek of het uitvoeren van de bodemingrepen voor de bouwwerkzaamheden onder archeologische begeleiding. In verband daarmee wordt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' voor deze planlocatie in dit plan opgenomen..  
3.   Krijtenburg 4   Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer grondwerkzaamheden plaatsvinden en/of sprake is van oprichten van bouwwerken met een oppervlakte van meer 100 m2 en dieper dan 0,3 meter. In het belang van de bescherming van mogelijke archeologiische waarden blijft de dubbelbestemming gehandhaafd.  
4.   Krijtenburg 8   Voor de planlocatie gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) en 'Waarde-archeologie 3' (middelhoge verwachtingswaarde). Het initiatief op deze planlocatie maakt alleen gebruik van bestaande bebouwing. Er vinden geen activiteiten en/of werkzaamheden in de bodem plaats. In verband met het initiatief heeft dan ook geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
De beide dubbelbestemmingen worden gehandhaafd om de archeologische waarden ook in de toekomst te beschermen.  
5.   Meerbosweg 39   Ter plaatse vande planlocatie is sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde op basis waarvan de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 4' is vastgesteld. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij een bodemverstoring van 10.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. Vanwege het initiatief wordt op de planlocatie de bodem niet geroerd op plekken waar de bodem niet reeds is geroerd. De dubbelbestemming blijft daarom gehandhaafd.  
6.   Sluisweg 6-8   Voor de planlocatie gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) en 'Waarde-archeologie 3' (middelhoge verwachtingswaarde). De realisatie van het initiatief, bouw van een woning, vindt plaats ter plaatse van de fundering van de voormalige bebouwing (vastgelegd binnen bouwvlak). Bodemingrepen maken geen onderdeel uit van dit initiatief.
Ter bescherming van eventuele in de bodem voorkomende cultuurhistorische waarden worden de dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie 2 en 3' in dit plan gehandhaafd.  
7.   Willibrordushoek 2   Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' (middelhoge verwachtingswaarde) van toepassing. Het initiatief op deze planlocatie maakt alleen gebruik van bestaande bebouwing. Er vinden geen activiteiten en/of werkzaamheden in de bodem plaats. In verband met het initiatief heeft dan ook geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
De dubbelbestemming wordt gehandhaafd om de archeologische waarden ook in de toekomst te beschermen.  
8.   Zandvliet 25   De beoode ruimtelijke ontwikkeling maakt enkel gebruik van bestaande bebouwing. Van bodemingrepen is geen sprake. Ten behoeve van de ontwikkeling heeft dan ook geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
De geldende dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' wordt in dit plan gehandhaafd.  

Tabel: Verantwoording en onderzoek archeologie

4.10 Water

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheerplan van het waterschap. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën ´vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)´ en ´voorkomen-scheidden-zuiveren (waterkwaliteit) zijn leidend.

 

Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden. In deze Kaderrichtlijn wordt aan alle lidstaten gevraagd om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Veghel valt onder het deelstroomgebied Maas. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.


Nationaal Bestuursakkoord Water
Midden jaren negentig ondervinden verschillende delen van Nederland regelmatig overlast van water. Dit heeft maatschappelijk en politiek de vraag doen rijzen of Nederland zijn waterhuishoudkundige situatie nog wel op orde heeft. En of we wel voldoende zijn voorbereid voor de 21e eeuw op de veranderingen in ons klimaat, ruimte en grondgebruik. Naar aanleiding van deze problematiek is de Commissie Waterbeheer 21e eeuw ingesteld. Deze commissie heeft in haar advies van augustus 2000 gepleit voor 'Ruimte voor Water'. Het Kabinet heeft deze aanbevelingen verwoord in het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' en 'Ruimte voor de Rivier'.


Dit heeft uiteindelijk geleid tot het Nationaal Bestuursakkoord Water. In dit akkoord hebben het Rijk en Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van de waterproblematiek. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden.


Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


De doelstelling van het NWP is van Nederland een veilige en leefbare delta te maken (houden), nu en in de toekomst. De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP.


Provinciaal Waterplan (provincie Noord-Brabant)
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. In het plan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profitbenadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare openbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van onze watersystemen.


Deze driedeling (people-planet-profit) heeft geleid tot de volgende in ruimtelijk opzicht van belang zijnde wateraspecten:

  • de gebieden voor hoogwaterbescherming;
  • de regionale waterbergingsgebieden;
  • de zoekgebieden voor behoud en herstel watersystemen;
  • de natte natuurparels met bijbehorende attentiegebieden;
  • de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening;
  • de beschermingszones voor innamepunten van drinkwater uit oppervlaktewater;
  • de wijstgebieden.


Waterbeheerplan (waterschap Aa en Maas)
Het waterbeheerplan 2010-2015 maakt inzichtelijk wat waterschap Aa en Maas in de planperiode van zes jaar gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren leven in een veilige, schone en prettige omgeving. Met haar waterbeleid streeft het waterschap Aa en Maas naar:

  • Veilig en bewoonbaar gebied; investeren in het verbeteren van dijken zodat de veiligheid tegen overstromingen blijft gewaarborgd.
  • Voldoende water; de knelpunten in agrarisch gebied oplossen door inrichtings- en beheermaatregelen en het aanpakken van de verdroging van natuurgebieden.
  • Schoon water; het verbeteren van (mogelijk) verontreinigde waterbodems en het afvalwater zo goed mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten blijven zuiveren.
  • Natuurlijk water; de doelstelling is onder andere om 30 kilometer beek te herstellen en 120 kilometer ecologische verbindingszones aan te leggen samen met gemeenten en terreinbeheerders.

Conform het beleid van het waterschap en de provincie dienen nieuwe plannen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd. Bij alle bouwplannen dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Conform de kwaliteitstrits schoonhouden - scheiden - zuiveren dienen in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheden van bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

Waterplan (gemeente Veghel)
In 2002 heeft de gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap, alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de gemeente. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding:

  • het watersysteem moet zo natuurlijk mogelijk kunnen functioneren;
  • de hydrologische invloed vanuit het plangebied op het regionale watersysteem is minimaal, ofwel er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Afgekoppeld regenwater moet in eerste instantie geinfiltreerd worden; indien dit niet mogelijk is worden begringsvijvers gebruikt. Pas in de laatste plaats wordt het water afgevoerd, het overtollige water dient dan wel uitgebufferd te worden tot een vergelijkbare afvoerfactor als het omliggende gebied;
  • er vindt zo min mogelijk vermenging plaats van schoon met vuil water;
  • water is een belangrijke drager van ecologische waarden;
  • water vormt een aantrekkelijk element.

Verantwoording en onderzoek

Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap de zogenaamde watertoets. In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema’s) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten:

  • 1. wateroverlastvrij bestemmen;
  • 2. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 3. doorlopen van de afwegingsstappen:‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’;
  • 4. hydrologisch neutraal bouwen;
  • 5. water als kans;
  • 6. meervoudig ruimtegebruik;
  • 7. voorkomen van vervuiling;
  • 8. waterschapsbelangen.


Onderstaand wordt op basis van de uitgangspunten gekeken naar de beoogde ontwikkelingen op de planlocaties.

Wateroverlastvrij bestemmen
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.


Voor alle planlocaties geldt dat sprake is van een locatie ‘die hoog en droog genoeg’ is.

Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) rioolstelsel.

Voor alle planlocaties geldt dat het vuile water gescheiden wordt afgevoerd van het schone hemelwater. Het schone hemelwater wordt ter plaatse opgevangen en het vuile water wordt afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.

Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’ doorlopen. Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:

  • hergebruik (bijvoorbeeld sproeiwater in kassen of voor koeling) wordt gestimuleerd. Het hergebruiken van regenwater is niet alleen milieubewust, maar kan bedrijven ook nog eens een flinke besparing opleveren;
  • infiltreren (via infiltratievoorzieningen zoals wadi’s of zaksloten) is mogelijk. Het plangebied wordt gekenmerkt door een relatief lage grondwaterstand met een gunstige doorlaatfactor;
  • buffering (opslagvoorziening, zoals retentievijver): er wordt verkozen om het hemelwater te bufferen en daarmee te zorgen voor een gedoseerde afvoer (infiltratie);
  • afvoer naar bestaande sloot of riolering: de opslagvoorziening (wadi/sloot) wordt voorzien van een (nood)overstort, zodat bij piekmomenten het water kan worden afgevoerd op de bestaande leggerwatergang ten noorden van het plangebied.

Voor alle planlocaties is gekozen voor infiltratie.


Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd.

Bij de planlocaties Oudveld ong. en Sluisweg 6 (< 2.000 m2), is sprake van een toename in verharding/bebouwing. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en de erfverharding zal ter plekke infiltreren. Bovendien wordt de toename van verhard oppervlakte van Oudveld ong. gecompenseerd met een grotere afname van verhard oppervlakte.


‘Meervoudig ruimtegebruik’
Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.

Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces;


Bij de beoogde ontwikkeling dienen de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.


Waterschapsbelangen
Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:

  • ruimteclaims voor waterberging;
  • ruimteclaims voor aanleg van natte EVZ’s en beekherstel;
  • aanwezigheid en ligging watersysteem;
  • aanwezigheid en ligging waterkeringen;
  • aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims ten behoeve van de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.


In en in de directe omgeving van de planlocaties liggen geen van dergelijke 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component.

4.11 Kabels en leidingen

De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in een gebied kunnen de realisatie van eventuele bouwplannen in de weg staan. Voor alle locaties geldt dat er buiten de normale huis- en bedrijfsaansluitingen geen leidingen aanwezig zijn die een fysieke belemmering vormen.

Hoofdstuk 5 Toelichting op regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.

In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels en verbeelding van een toelichting voorzien. Eerst wordt op grond van enkele (wettelijke) verplichtingen/veranderingen ingegaan op de algemene opzet (SVBP 2012 en Wabo). In daaropvolgende paragraaf wordt kort ingegaan op de verbeelding. De rest van het hoofdstuk staat in het teken van de regels.

5.1 Algemeen

5.1.1 Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Hiervoor is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Onder vorige wetten werden bijna geen regels gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt.


Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen (functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden.


De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

5.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden´. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.

5.2 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.3 Regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • 2. Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • 3. Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • 4. Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de regels van onderhavig plan moet worden gemeten.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdbestemmingen (Artikel 3 t/m 9)

Iedere bestemming is opgebouwd conform de richtlijnen uit de SVBP 2012, waarin een vaste opzet voor de bestemmingsregels is vastgelegd. De in dit plan opgenomen bestemmingen zijn:

  • 1. Agrarisch (Artikel 3);
  • 2. Agrarisch met waarden (artikel 4);
  • 3. Bedrijf (Artikel 5);
  • 4. Groen - Landschapselement (Artikel 6);
  • 5. Wonen (Artikel 7).

Dubbelbestemmingen (Artikel 8 t/m 10)

Voor het bestemmingsplan gelden ook een aantal dubbelbestemmingen. De regels uit de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemmingen zijn beide van toepassing. Bij strijd tussen de regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen zijn:

  • 1. Waarde – Archeologie 2 (Artikel 8);
  • 2. Waarde – Archeologie 3 (Artikel 9);
  • 3. Waarde – Archeologie 4 (Artikel 10);
5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 11)

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (Artikel 12)

In de algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen en met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, schoorstenen etc.

Algemene gebruiksregels (Artikel 13)

Hierin is bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemmingen te gebruiken. In de 'Overige regels' is hier een strafbepaling aan gekoppeld.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 14)

De algemene aanduidingsregels bevatten regelingen voor de gebiedsaanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen. Dit betreffen gebiedsaanduidingen die doorwerking hebben op meerdere verschillende (hoofd)bestemmingen. De in dit plan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn:

  • 1. Vrijwaringszone – radar (14.1).

Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)

In deze regel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 16)

In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.

Slotregel (Artikel 17)

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsdatum.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatie

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) is de gemeente verplicht tot kostenverhaal in geval in een nieuw bestemmingsplan bouwmogelijkheden worden voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat hier onder meer om de bouw van een woning.

Met het oog op dit kostenverhaal is de gemeenteraad verplicht bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12 Wro). Van de vaststelling van een exploitatieplan mag alleen worden afgezien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, geen locatie-eisen hoeven te worden gesteld en/of geen fasering aan de orde is. Van deze laatste twee punten is geen sprake in dit bestemmingsplan. Anderszins verzekerd is het geval als de gemeente de gronden waarvoor de bedoelde bouwmogelijkheid geldt, in eigendom heeft dan wel de gemeente met de eigenaar van de betreffende gronden een overeenkomst heeft gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld.

De gemeente heeft voor alle planlocaties een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Dit betekent dat het kostenverhaal in het kader van het onderhavige bestemmingsplan anderszins is geregeld en geen exploitatieplan verplicht is.

6.2 Planschade

Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, is voor alle planlocaties een planschadeovereenkomst afgesloten. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers.

6.3 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.


De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.


Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.


De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.


Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

Het plan is voorgelegd aan het waterschap en de provincie. Vooralsnog zijn er geen opmerkingen gemaakt.

7.2 Inspraak

Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. Gezien de aard en de omvang (beperkte planologische verandering) van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de aan de zienswijzenprocedure voorafgaande inspraakprocedure overgeslagen.

7.3 Vaststelling

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.