direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Oosterzee - Holsteinpad 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BWOOS19HOLSTEINPD5-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente is het verzoek binnen gekomen om het voormalige agrarisch perceel Holsteinpad 5 te Oosterzee te wijzigen ten behoeve van een woonbestemming. Omdat de locatie is bestemd voor agrarische functies, is de reguliere bewoning op basis van het geldende bestemmingsplan niet direct mogelijk.

Wel is in artikel 4 van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden naar de bestemming wonen. De gemeente De Fryske Marren wil in principe medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier toepassing aan gegeven.

1.2 Plangebied

In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het huidige bestemmingsvlak Agrarisch - Agrarisch bedrijf. De (globale) ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWOOS19HOLSTEINPD5-VA01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWOOS19HOLSTEINPD5-VA01_0002.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 27 juni 2011. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. De reguliere woonfunctie is op grond van deze bestemming niet toegestaan. Een uitsnede is in figuur 2 opgenomen.

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestaande bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.3 wordt op de voorwaarden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWOOS19HOLSTEINPD5-VA01_0003.png"

Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt redelijk solitair in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren op ongeveer 1,2 kilometer ten zuiden van de kern Oosterzee en wordt ontsloten op het Holsteinpad.

Aan het Holsteinpad is afwisselend sprake van woon- en (agrarische) bedrijfsfuncties. Het Holsteinpad betreft een doodlopende weg uitsluitend bestemd voor functies gelegen aan deze weg. De weg sluit in westelijke richting aan op de Veendijk. In noordelijke richting sluit deze weg aan op de N924 om vervolgens op de A6 aan te sluiten.

Het plangebied betreft een voormalig boerderijerf. Op het erf staat de voormalige boerderijwoning inclusief bedrijfsbebouwing. Het erf staat enigzins open in het grootschalig open landschap. Enkel aan de voorzijde, de zuidkant, en de oostzijde van het erf staat enkele erfbeplanting. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWOOS19HOLSTEINPD5-VA01_0004.png"

Figuur 3. Luchtfoto plangebied (bron: Ruimtelijke plannen)

2.2 Toekomstige situatie

De gewenste situatie bestaat uit het in gebruik nemen van de voormalige boerderij ten behoeve van reguliere bewoning. Het uiterlijk van de bebouwing blijft vooralsnog ongewijzigd. De ontwikkeling vindt plaats in een gebied waar woonfuncties met enkele agrarische functies voorkomen. De agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de milieutechnische aanvaardbaarheid van deze situatie.

De inrichting van het perceel blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Aan de landschappelijke elementen vinden geen aanpassingen plaats. De huidige ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee gecontinueerd.

Verkeer en parkeren

Het Holsteinpad is een verkeersluwe ontsluitingsroute bestemd voor bestemmingsverkeer aan deze weg. Deze 80-km/uur-weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de nieuwe functie van het perceel. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande aansluiting op deze weg. Aan deze weg worden geen aanpassingen voorgesteld. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.

Het parkeren vindt plaats op het bestaande terrein. Hierbij wordt uitgegaan van de parkeernormen volgens kencijfers van het CROW (Publicatie 317). Volgens de publicatie geldt dat er 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen op het erf aanwezig moeten zijn als er sprake is van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied. Hiervoor is op het terrein voldoende ruimte.

2.3 Planologische inpasbaarheid

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4 lid 4.8.1 sub a van het bestemmingsplan. Hiermee wordt de bestemming gewijzigd ten behoeve van woonfunctie. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij een aantal toetsingscriteria betrokken worden. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

Ten eerste wordt beoordeeld in welke mate de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad.

Dit wijzigingsplan voorziet slechts in een functiewijziging naar wonen. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats.

Ten twee wordt beoordeeld in welke mate de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad.

In hoofdstuk 4 wordt beschreven dat de functiewijziging de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de bedrijven niet schaadt.

Ten derde wordt beoordeeld in hoeverre het plan uitvoerbaar is, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding.

Hoofdstuk 4 en 5 gaat op de uitvoerbaarheid van de functiewijziging in. Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is.

Ten vierde wordt de landschappelijke inpassing beoordeeld.

Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van vrijkomende agrarische bebouwing ten behoeve van bewoning. In de huidige- en toekomstig situatie is sprake van een goede landschappelijke inpassing. Dat betekent een continuering van de bestaande situatie. De boerderij blijft met dit wijzigingsplan behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een plan om een bedrijfsfunctie naar woonfunctie om te zetten is, vanwege de kleinschaligheid, geen stedelijke ontwikkeling). Om deze reden is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, wordt de randvoorwaarde gegeven dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

De provincie wil de vitaliteit van het platteland versterken verder door ‘kwaliteitsarrangementen’. Een kwaliteitsarrangement is een concreet project waarin nieuwe passende vormen van wonen, werken, recreëren, verzorging, cultuur, educatie en/of de wijziging van bestaande functies gelijktijdig worden gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Een voorbeeld hiervan is hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing ten behoeve van bewoning.

Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van vrijkomende agrarische bebouwing ten behoeve van bewoning. In de huidige- en toekomstig situatie is sprake van een goede landschappelijke inpassing. Dat betekent een continuering van de bestaande situatie. De boerderij blijft met dit wijzigingsplan behouden. Hiermee wordt aangesloten bij de ambities van de provincie.

Grutsk op 'e Romte

De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Laagveengebied'. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Voor dit plan zijn de langgerekte lineaire bebouwingslinten in samenhang met de sterke richting van de verkaveling van belang. Daarnaast geeft de provincie aan dat nieuwe functies in de kleinschalige gebouwen met behoud van hun oorspronkelijke vorm en ligging in het veenontginningslandschap moeten plaats vinden.

De functiewijziging, die dit plan voorstelt, doet geen afbreuk aan de provinciale belangen. Daarnaast wordt gehoor gegeven aan het advies om de nieuwe functie wonen in de bestaande gebouwen te realiseren met behoud van zijn oorspronkelijke vorm en ligging in het veenontginningslandschap.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1.2 van de verordening worden regels gegeven gericht op het hergebruiken van vrijkomende (agrarische) bebouwing. Wonen is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen. Tevens dienen bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden te blijven en mogen geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen omvat.

Met de onderhavige functiewijziging is sprake van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. De woonfunctie gaat plaats vinden in de oorspronkelijke boerderij. Hier vinden geen wijzigingen in plaats. Per saldo ontstaat er ook geen extra woning. Tevens ontstaan er geen beperkingen voor de ontwikkelingen van agrarische bedrijven in de omgeving. Hier wordt in paragraaf 4.1 specifiek op ingegaan. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied 2010

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010 is binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' . Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. In paragraaf 2.3 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de voorwaarden en daarmee passend binnen het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Het plangebied ligt redelijk solitair in het buitengebied. De dichtstbijzijnde functie ligt op grote afstand. Het betreft een agrarisch bedrijf aan het Holsteinpad 6, op circa 85 meter ten zuiden van het plangebied. Voor deze bedrijven gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. Het bedrijf bevindt zich op circa 85 meter van het plangebied. Het plangebied ligt dus op voldoende afstand van deze bedrijven. De voorgestelde functiewijziging levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op. Van geurhinder zal geen sprake zijn.

4.2 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Er is geen sprake van een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. De woonfunctie in de voormalige bedrijfswoning houdt deze functie en er worden geen woningen toegevoegd. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. Het wegverkeerslawaai is daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het wijzigingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20180903-2-18667). De watertoets is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Daar het plan een functiewijziging behelst, heeft het Wetterskip aangegeven dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. De watertoets is hiermee voor Wetterskip Fryslân afgerond.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is danwel geschikt kan worden gemaakt voor het beoogde functiegebruik.

Het plangebied omvat het perceel Holsteinpad 5 te Oosterzee. Gelet op de beoogde functie is het plangebied in ieder geval geschikt als de grondkwaliteit voldoet aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse wonen en de grondwaterkwaliteit voldoet aan de streefwaarden. Alsdan worden de risico's als gevolg van verontreinigende stoffen in de bodem verwaarloosbaar geacht bij normaal gebruik van de beoogde functie van het plangebied.

Gelet op het historisch gebruik van het plangebied als agrarisch erf is het niet uitgesloten dat de bodemkwaliteit van het plangebied niet voldoet aan van de maximale waarden van de bodemfunctieklasse wonen en de grondwaterkwaliteit niet voldoet aan de streefwaarden. De bodemkwaliteit van het plangebied is in dat opzicht verdacht. Er kan niet terug worden gevallen op de bodemkwaliteitskaart met gemiddelde achtergrondwaarden. Ook is er geen bodemonderzoek uitgevoerd om de verdenking weg te nemen danwel te bevestigen.

Derhalve is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 toegevoegd. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen transactie van het onroerend goed, noch voor een eventuele toekomstige afgifte van een bouwvergunning in het kader van woon- en/of werkfuncties. Tevens kan worden geconcludeerd dat de voormalige bovengrondse dieseltank geen nadelige invloed heeft gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de steentijd-bronstijd. Voor de periode ijzertijd - middeleeuwen is geen onderzoek nodig.

Met dit wijzigingsplan worden geen ingrepen voorgesteld. Geconcludeerd wordt dat in het voorliggende wijzigingsplan geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt waarvoor archeologisch veldonderzoek aan de orde is.

4.6 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer afstand, namelijk de Rottige Meenthe en Brandemeer. Op circa 1,7 kilometer ten noorden ligt het Tjeukemeer. Dit is een NNN-gebied. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied treden geen nadelige effecten op voor deze natuurgebieden.

Soortenbescherming

De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten, en/of het slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaatsvindt.

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In de omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of door leidingen. Zodoende levert het aspect externe veiligheid geen belemmeringen op voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er is slechts sprake van een functiewijziging. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien wordt met dit wijzigingsplan de agrarische bestemming omgezet naar een lichtere woonbestemming. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten uit de wijzigingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. Met dit wijzigingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

Het voorontwerpwijzigingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voorgelegd aan de overleginstanties. De provincie Fryslan en Tennet hebben op het voorontwerpwijzigingsplan gereageerd en aangegeven geen opmerkingen te hebben.

Het ontwerpwijzigingsplan is vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswzijen ingediend.

Vervolgens is het wijzigingsplan op 24 april 2019 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders. De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan €10.000 er sprake is van een 'kruimelgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Ook wordt er geen anterieure overeenkomsten afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. De gemeentelijke kosten worden gedekt vanuit de leges. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst af.

 

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

Verbeelding

Het Wijzigingsplan 'Oosterzee - Holsteinpad 5' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente De Fryske Marren.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan betreft de bestemming 'Wonen'.