direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Noord - 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aang

n van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 achtererf:

erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het fokken of houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen en met uitzondering van gebruiksgerichte paardenhouderijen;

1.9 agrarisch bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van het bestemmingsplan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.10 agrarische hobbyactiviteiten:

het houden van dieren op een kleinschalige niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activiteitenbesluit niet van toepassing is;

1.11 agrarisch hulpbedrijf/agrarische hulpactiviteit:

een bedrijf dat c.q. een activiteit die goederen en/of diensten levert overwegend aan agrarische bedrijven en/of overwegend agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), grondverzetbedrijven, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met uitzondering van landbouwmechanisatiebedrijven;

1.12 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.14 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, langs een weg of vaart in het landelijk gebied met geringe afstanden tussen de bouwkavels;

1.15 bebouwingspercentage:

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 bêd & brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.17 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, waaronder niet begrepen een horeca-inrichting of maatschappelijke voorziening;

1.18 bedrijfseigen:

van bedrijfseigen activiteit in het kader van mestvergisting wordt gesproken indien het opgewekt vermogen en de inkomsten van energieopwekking de schaal en inkomsten van de agrarische bedrijfsactiviteiten niet overstijgen;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.20 bedrijventerrein:

een perceel of een cluster van aaneengesloten percelen ten behoeve van een of meer bedrijven en dienstverlenende functies en de daarbij behorende voorzieningen;

1.21 belemmeringenstrook:

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van de leidingen;

1.22 beperkt kwetsbaar object:

een object als bedoeld in artikel 1, lid 1b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.23 bestaand(e):
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;
1.24 bestaande stikstofdepositie:
  • 1. de bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf is de stikstofdepositie van dat bedrijf die op het moment van vaststellen van het plan kan worden afgeleid van:
    • a. een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
    • b. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een onherroepelijke omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
    • c. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
    • d. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
  • 2. het feitelijke en planologisch legale gebruik van een agrarisch bedrijf indien de onder 1 bedoelde vergunning, verklaring, melding of berekening ontbreekt.
1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 binnenrijbaan:

overdekte piste voorzien van een doorgaans bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.29 boogstal:

stal die bestaat uit een kolomloze boogvormige overspanning van 25-50 meter breed en een hoogte van 6-12 meter;

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.31 bouwgrens:

een grens van een bouwvlak;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij direct met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.36 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:

een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter, zoals een stacaravan, chalet of trekkershut;

1.37 botenhuis:

over het water gebouwde loods, voor de berging van pleziervaartuigen;

1.38 chalet:

een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte houten materialen;

1.39 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.40 cultuurhistorische waarden:

het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen, waaruit de historie van een gebied te herleiden is;

1.41 daghoreca:

een horecabedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het tegen vergoeding verstrekken van voedsel, met in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie gedurende de dag en het begin van de avond, zoals een snackbar, broodjeshuis of restaurant; uitgezonderd zijn nachtelijke uitgaansgelegenheden zoals café/bar, casino en discotheek;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische, zakelijke en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, kantoren en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van detailhandel als hoofdactiviteit, een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.44 e-commerce:

het verhandelen van goederen aan particulieren, waarbij het contact met die particulieren uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en uitgestald ten verkoop en waarbij het (bedrijfs)pand de ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de binnen de bestemming toegelaten bedrijvigheid, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.45 ecologische hoofdstructuur (EHS):

een samenhangend stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

1.46 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt;

1.47 extensieve dagrecreatie:

vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of het natuurgebied waarbij het ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;

1.48 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het houden en berijden van paarden primair gericht is op de recreatieve/sportieve beleving en waar het geven van instructie in ondergeschikte mate plaatsvindt;

1.50 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.51 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.52 glastuinbouwbedrijf:

een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;

1.53 groepsaccommodatie:

een verblijf of meerdere verblijven met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeermiddelen of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.54 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven;

1.55 grondgebonden veehouderij:

een veehouderij is in ieder geval grondgebonden wanneer het minimaal voldoet aan één of meerdere van de volgende voorwaarden:

  • het voor het vee benodigde ruwvoer is voor tenminste de helft afkomstig van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond èn de dierlijke mest kan voor tenminste de helft op/voor bij het bedrijf behorende landbouwgrond worden afgezet/benut (zie voor een nadere toelichting Bijlage 1 Grondgebondenheid van veehouderijbedrijven);
  • het bedrijf heeft een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden (GVE) of minder per hectare gras en voedergewassen.
1.56 hogere waarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.57 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.58 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.59 houtteelt:

bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 6, tweede lid, van de Boswet;

1.60 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.61 intensief veehouderijbedrijf (niet grondgebonden veehouderij):

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.62 jachthaven:

haven die naar zijn aard en inrichting bedoeld en geschikt is voor het in hoofdzaak aanleggen of aangelegd houden van pleziervaartuigen, met bijbehorende voorzieningen;

1.63 kampeerboerderij:

een boerderij die geheel of gedeeltelijk is ingericht met een of meer verblijven met slaapplaatsen, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.64 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals een tent, vouwwagen, caravan of camper;

1.65 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en – blijkens die inrichting - bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.66 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.67 kap:

een dak met een zekere helling;

1.68 karakteristiek gebouw:

een gebouw met zodanige kenmerken of een zodanige verschijningsvorm, dat het een positieve invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving, of typerend en gezichtsbepalend is voor een zekere historische tijdsperiode. Het betreft in ieder geval gebouwen die zijn opgenomen op de monumentenlijst van rijk of gemeente, en gebouwen die in een bestemmingsplan zijn opgenomen in een inventarisatie van aanwezige karakteristieke gebouwen.

1.69 karakteristiek van omgeving/kern/landschap/functioneel:

elementen in of fysieke of functionele kenmerken van de omgeving van een functie of van een gebouw, die medebepalend zijn voor de fysieke, esthetische of functionele kwaliteit van het gebied;

1.70 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.71 kleine windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as.
1.72 kleinschalig kamperen:

verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter op een agrarisch bouwperceel, bij een voormalig agrarisch bedrijf of binnen de bestemming Wonen van ten minste 5.000 m2, in de vorm van een kampeerterrein voor maximaal 15 of - bij afwijken van de regels - maximaal 25 kampeermiddelen, niet zijnde bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;

1.73 kwekerij:

een agrarisch bedrijf, anders dan een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en waarvan de productie niet overwegend afhankelijk is van de onbebouwde/open grond in de directe omgeving van het bedrijf;

1.74 kwetsbaar object:

een object als bedoeld in artikel 1, lid 1l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.75 landschappelijk inpassingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder erfbeplanting en lichtuitstoot, met dien verstande dat

  • bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of een nieuw agrarisch bouwvlak het landschappelijk inpassingsplan moet worden opgesteld volgens de Nije Pleats methodiek:;
  • voor erfbeplanting alleen het gebruik van inheemse soorten is toegestaan, met uitsluiting van coniferen en laurierkers;
1.76 landschappelijke waarden:

aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.77 lessenaarsdak:

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.78 ligplaats:

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.79 loonbedrijf:

een bedrijf dat landbouwwerktuigen en vakmensen aan voornamelijk agrarische bedrijven verhuurt, inclusief het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;

1.80 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheidsdienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.81 manegebedrijf:

gebruiksgerichte paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.82 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.83 mestbassin:

een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede grondput, met of zonder omdijking;

1.84 mestsilo:

een ander bouwwerk, in de vorm van een mestbassin, niet zijnde een foliebassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;

1.85 mestzak:

een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

1.86 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.87 nachtelijke uitgaansgelegenheid:

een inrichting die gericht is op het verstrekken van (sterke) dranken, het ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansen en het verhuren van zalen aan (besloten) gezelschappen, zoals café, bar, casino en discotheek;

1.88 natuurlijke waarden:

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.89 Nije Pleats methodiek:

een methode van planvorming waarbij een team van deskundigen in een vroeg stadium integraal adviseert over alle aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf zoals afwijking van of uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of de verplaatsing van een agrarisch bedrijf;

1.90 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut;

1.91 oeverrecreatie:

recreatie die zich langs het water afspeelt, waaronder hengelen, spelevaren, schilderen;

1.92 ondergeschikte tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij;

1.93 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.94 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.95 paardrijbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.96 peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;
1.97 pensionstal:

een bedrijf kan als pensionstal worden beschouwd indien de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden;

1.98 perifere detailhandel:

detailhandel die qua volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra, waaronder uitsluitend worden begrepen:

  • detailhandel in brandbare of explosiegevaarlijke stoffen;
  • detailhandel in auto's, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers, meubelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra, plant- en dierbenodigdheden, fietsen en autoaccessoires;
  • detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van industrie en ambacht in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
1.99 permanente bewoning:

gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;

1.100 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf;

1.101 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.102 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.103 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.104 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.105 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, stacaravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende beperkte niet aaneengesloten gedeelten van het jaar als recreatieverblijf te worden gebruikt;

1.106 recreatieappartement:

een zelfstandige voorziening voor verblijfsrecreatie aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.107 relatie:

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;

1.108 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.109 schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegd gezag:
  • 1. een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
  • 2. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
  • 3. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
  • 4. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
1.110 schuilgelegenheid:

een gebouw of bouwwerk dat noodzakelijk is voor het schuilen van dieren in verband met het welzijn van de dieren;

1.111 serrestal:

stal die bestaat uit tunnelframes die reeksen boogvormige daken vormen en die relatief makkelijk is uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen of door een nieuwe tunnel toe te voegen;

1.112 sleufsilo:

een ander bouwwerk voor de opslag van mest of groenvoer;

1.113 standplaats:

een al dan niet afgebakende plaats voor het plaatsen van bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.114 stedelijke functies:

functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen (dorpen en steden), waaronder worden verstaan woningen, functioneel niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijven, zakelijke en commerciële dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen, met de bijbehorende infrastructuur, nutsvoorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen;

1.115 torensilo:

een ander bouwwerk voor de opslag van (groen)voer;

1.116 trekkershut:

een gebouw in de vorm van een lichte constructie voor recreatief verblijf, met een maximum oppervlakte van 40 m2 en een maximum hoogte van 3,80 m, met beperkt sanitaire voorzieningen;

1.117 tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van siergewassen, alsmede op het verkopen en leveren van siergewassen en andere goederen voor het inrichten van siertuinen;

1.118 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is;

1.119 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.120 voormalige boerderij:

een voormalig agrarische bedrijfsbehuizing, bestaande uit een traditionele, streekeigen woning met inpandige bedrijfsruimte;

1.121 waterhuishoudkundige situatie:

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.122 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten et cetera;

1.123 windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine;

1.124 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.125 woonplan:

een door de gemeenteraad vastgesteld, gemeentelijk dan wel intergemeentelijk plan waarin de behoefte, fasering, aanleg, aantallen woningen en kwaliteit van woningen van woningbouwlocaties voor een bepaalde periode binnen de gemeente of meerdere gemeenten is aangegeven inclusief de relatie met herstructurering van de bestaande woningvoorraad, dat tot stand is gekomen in onderlinge afstemming met gemeenten in de woningbouwregio;

1.126 woonschip:

elk drijvend of anderszins geheel of in hoofdzaak in het water geplaatst voorwerp, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de bouwverordening van de gemeente De Fryske Marren, dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is;

1.127 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

1.128 zomerseizoen/kampeerseizoen:

de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.129 zorgaccommodatie:

sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn;

1.130 zorgboerderij:

een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, wordt gecombineerd met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische, natuurbeherende of andere bij het agrarisch bedrijf behorende activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 lessenaarsdak:

in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

2.8 masthoogte van een windturbine:

de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet met een ondergeschikte intensieve tak;
  • c. intensieve veehouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. productiegebonden detailhandel, met een maximum verkoopoppervlak van 120 m2;
  • e. paardrijbakken voor hobbymatig gebruik, uitsluitend binnen het bouwperceel;
  • f. agrarisch loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • g. wijnboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten';
  • h. antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • i. het storten en in depot nemen van zand, klei en/of baggerspecie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot';
  • j. kleinschalige daghoreca ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • k. kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', dat voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in lid 3.6.7;
  • l. kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf';
  • m. uitsluitend het houden, fokken en trainen van paarden, ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij', alsmede voor handel in paarden en paardenshows op de stoeterij aan de Haulsterweg 40 te Haskerhorne voor maximaal drie maal 1 week per jaar;
  • n. parkeerterrein ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • o. verblijfsrecreatieve voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • p. dagrecreatie, met daaraan ondergeschikte horeca en detailhandel, zoals de verkoop van productiegebonden en streekeigen producten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - activiteitenboerderij';
  • q. schooleducatie en schooltuin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatie';
  • r. uitsluitend een agrarische loods voor agrarische opslagdoeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm agrarisch - loods';
  • s. paardrijbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak';
  • t. het medegebruik als parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - parkeerterrein', voor maximaal drie maal 1 week per jaar tijdens paardenshows op de stoeterij aan de Haulsterweg 40 in Haskerhorne;
  • u. wonen, anders dan ten behoeve van het bedrijf, in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • v. woonschip voor recreatief gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - woonschip';
  • w. windturbine, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'windturbinepark' en 'windturbine';
  • x. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • y. vaarrecreatie;
  • z. extensieve dagrecreatie;
  • aa. waterkering;
  • ab. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
  • ac. het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • ad. natuurontwikkeling en agrarisch natuur- en landschapsbeheer;

met de daarbij behorende:

  • ae. gebouwen;
  • af. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, ontsluiting van woningen en gronden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken;
  • ag. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal agrarische bedrijven per bouwvlak bedraagt niet meer dan één, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijven' aangegeven aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' is sprake van één agrarisch bedrijf.
3.2.2 Agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. alle gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de oppervlakte van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 10.000 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, mag per bedrijf niet meer bedragen dan 2.000 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. alle gebouwen en overkappingen worden achter de naar de weg gekeerde gevel(s) gebouwd;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 5 m en 14 m;
  • f. de dakhelling bedraagt tenminste 15°, uitgezonderd een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 die plat mag worden afgedekt;
  • g. het bouwen van kassen, nissenhutten, boog- en serrestallen is niet toegestaan.
  • h. de oppervlakte die in gebruik is voor het agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)';
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per agrarisch bedrijf, dan wel niet meer dan het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is tevens het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, toegestaan; de onder c tot en met f genoemde bouwregels zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.
3.2.4 Sanitairgebouwen

Voor het bouwen van sanitairgebouwen bij kleinschalige kampeerterreinen gelden de volgende regels:

  • a. sanitairgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van sanitairgebouwen bedraagt per bouwperceel niet meer dan 50 m2;
  • c. de goothoogte van sanitairgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
3.2.5 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a mogen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – loods' uitsluitend gebouwen voor opslagdoeleinden worden gebouwd ten behoeve van de omliggende agrarische gronden, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte met niet meer dan 15% mag worden vergroot.
3.2.6 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de onder lid 3.2.6, sub b tot en met d genoemde andere bouwwerken worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. silo's:
    • 1. de oppervlakte en inhoud van mestsilo's bedragen niet meer dan respectievelijk 750 m2 en 2.500 m3 per bedrijf;
    • 2. de bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 5 m (exclusief afdekking) en van sleufsilo's maximaal 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van torensilo's bedraagt niet meer dan 12 m dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. erf- en terreinafscheidingen:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
    • 2. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt;
  • d. masten:
    • 1. er zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag maximaal één windturbine worden gebouwd, de masthoogte en wieklengte van de windturbine bedragen niet meer dan is aangegeven in Bijlage 3 Maatvoering windturbines;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' mag een antennemast worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 55 m bedraagt;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' mogen maximaal vier windturbines worden gebouwd, de masthoogte en wieklengte van de windturbines bedragen niet meer dan is aangegeven in Bijlage 3 Maatvoering windturbines;
  • f. de hoogte van de gronddepots bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte;
  • g. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van het verkeer en voor waterhuishoudkundige voorzieningen bedraagt niet meer dan 6 m;
  • h. de bouwhoogte van andere bouwwerken voor zover hiervoor niet genoemd, bedraagt niet meer dan 3 m.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwings- en landschapsbeeld nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen en bouwwerken, in die zin dat wordt aangesloten bij bestaande bebouwing;
  • b. de (transparante) vormgeving van andere bouwwerken, met name afrasteringen en omheiningen;
  • c. de plaats van lichtmasten, met het oog op het voorkomen van lichthinder.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub e, voor een afwijking van de goothoogte van werktuigenbergingen tot 6,5 m mits goed landschappelijk ingepast en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
  • b. lid 3.2.6 sub b2, voor een afwijking van de bouwhoogte van mestsilo's tot niet meer dan 7 m, de bouwhoogte van een afdekking niet meegerekend;
  • c. lid 3.2.6 sub b3, voor een afwijking van de bouwhoogte van torensilo's tot niet meer dan 25 m, mits het aantal niet meer bedraagt dan drie per agrarisch bedrijf;
  • d. lid 3.2.6 sub d2, voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m.
3.4.2 Dakhelling bedrijfsgebouwen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub f, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een platte afdekking, tot niet meer dan 30% van de totale bebouwde oppervlakte.

3.4.3 Boog- en serrestallen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub e en f voor het bouwen van boog- en/of serrestallen, mits:

  • a. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
  • b. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
  • c. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bebouwing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • f. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige lichthinder voor de omgeving.
3.4.4 Uitbreiding intensieve neventak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub c voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, tot niet meer dan 3.000 m2, dan wel met ten hoogste 15% van de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, mits:

  • a. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit het realiseren of behouden van een volwaardig bedrijf en deze noodzaak is aangetoond, dan wel voortvloeit uit gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie en de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2.
3.4.5 Tweede bedrijfswoning

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, sub b, voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning, mits:

  • a. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  • b. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
  • d. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • e. de bouwregels van lid 3.2.3 van toepassing zijn.
3.4.6 Uitbreiding agrarische bebouwing tot een oppervlakte van meer dan 10.000 m2

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a en b, voor het bouwen van gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken voor het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak en/of gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 en maximaal 15.000 m2, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bouwperceel als bedoeld in lid 3.2.2, sub a geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. bij overschrijding van het bouwvlak direct wordt aangesloten aan het aaneengesloten oppervlak van het bouwvlak van 15.000 m2 en deze overschrijding niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
  • c. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bebouwing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; en
    het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek is opgesteld;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.
3.4.7 Schuilstallen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  • d. er niet meer dan één schuilstal per (hobbymatige) dierhouder wordt gebouwd;
  • e. er niet meer dan één schuilstal per kavel en per 5.000 m2 kaveloppervlakte wordt gebouwd;
  • f. met de vormgeving van de bebouwing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  • g. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • i. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.4.8 Trekkershutten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen maximaal tien trekkershutten binnen het bouwvlak en aansluitend op de bestaande bebouwing, mits:

  • a. de oppervlakte per trekkershut niet meer bedraagt dan 40 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,80 m;
  • c. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven;
  • f. tevens kan worden afgeweken voor het verblijfsrecreatief gebruik, zoals bepaald in lid 3.6.9.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid is toegestaan, mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken;
      • 100 m2;
  • 2. het uiterlijk van de bedrijfswoning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 3. er voldoende bergruimte in of bij de bedrijfswoning overblijft;
  • 4. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 5. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 6. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 7. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 8. de parkeer- of verkeerdruk niet onevenredig toeneemt.

b Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt, met uitzondering van het kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' waarvan het aantal standplaatsen niet meer bedraagt dan 25;
  • 2. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 3. het kampeerterrein binnen het bouwperceel op of aansluitend aan het erf wordt aangelegd;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 ;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

c Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie van dat agrarisch bedrijf op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden;
  • b. het gebruiken van gronden buiten het bouwperceel voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten, met uitzondering van de bestaande opslagen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan voor kleinschalig kamperen en bêd & brochje;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • f. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen;

met dien verstande dat:

    • 1. het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming;
    • 2. het bepaalde in sub a eveneens niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Opstelling voor zonne-energie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 34 Algemene gebruiksregels, voor het gebruik van gronden gelegen binnen een bouwperceel ten behoeve van het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie, mits het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel en met dien verstande dat de bouwregels voor andere bouwwerken in 3.2.6 onder h van overeenkomstige toepassing zijn.

3.6.2 Stikstofdepositie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub a, voor een toename van de bestaande stikstofdepositie, mits:

  • a. vooraf een schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegde gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied is afgegeven, waaruit blijkt dat uit oogpunt van deze bescherming, tegen de betreffende toename van de bestaande stikstofdepositie geen bedenkingen zijn. Bij ontbreken van deze verklaring blijft deze afwijkingsbevoegdheid buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten c.q. wordt deze geweigerd;
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.6.3 Houtteelt

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van houtteelt, met dien verstande dat deze afwijking niet mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' dan wel daar waar de gronden die mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.6.4 Opslag buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub b, voor de permanente opslag van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten buiten het bouwvlak, mits:

  • a. wordt aangetoond dat opslag binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie of gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is;
  • b. de opslag van mest in mestzakken buiten het bouwvlak een oppervlakte heeft van niet meer dan 3.000 m2; 
  • c. de totale oppervlakte van het bouwvlak, inclusief de permanente opslag van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten gelegen buiten het bouwvlak, van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet meer dan 30.000 m2 bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte van het bouwvlak, inclusief de permanente opslag van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten gelegen buiten het bouwvlak, van een intensief veehouderijbedrijf niet meer dan 15.000 m2 bedraagt, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt;
  • e. de opslag zoveel mogelijk aansluit op bestaande bebouwing en/of opgaande beplanting;
  • f. solitaire opslag zo veel mogelijk wordt voorkomen door aansluiting te zoeken bij reeds bestaande opslag in de omgeving;
  • g. het verzoek om afwijking van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de opslagvoorzieningen ter versterking van het landschappelijk karakter,
    het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de opslagvoorzieningen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; en
    het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek is opgesteld;
  • h. voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;
  • i. aan- en afvoerroutes voldoende capaciteit hebben en opstelplaatsen voor laad- en losgelegenheid op de agrarische gronden zijn gesitueerd;
  • j. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • k. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.6.5 Mestvergisting

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub c voor het verwerken, bewerken of vergisten van mest en of de verbranding, vergisting of vergassing van biomassa, of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. deze ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten;
  • b. ten hoogste één vergistings-, vergassings- of verbrandingsinstallatie per agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • c. deze activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de installatie; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de installatie uit oogpunt van milieubelasting, infrastructuur en verkeersbelasting ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht.
3.6.6 Niet agrarische nevenactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van de volgende niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

  • 1. zorg, met dien verstande dat woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in het hoofdgebouw en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
  • 2. detailhandel in streekeigen producten, tot een maximum oppervlakte van 120 m2;
  • 3. natuur- en landschapsbeheer;
  • 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
  • 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
  • 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie;
  • 7. bedrijfsmatige stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de activititeiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • c. het parkeren op eigen erf dient plaatsvindt;
  • d. er geen opslag en/of de stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de landschappelijke waarden, het ruimtelijk beeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.6.7 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub b, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen met deze omvang in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt; mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de perceelsgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de betreffende gronden op of aansluitend aan het erf van de aanvrager zijn gelegen;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het kampeerterrein; het gebruik van het kampeerterrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
3.6.8 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub d, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.6.9 Trekkershutten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub d, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van maximaal tien trekkershutten, mits tevens kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.4.8.

3.6.10 Paardrijbak buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak, voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op het bouwperceel of aangrenzend aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming;
  • b. is aangetoond dat binnen het bouwperceel dan wel bestemmingsvlak bij een woonbestemming geen ruimte meer is voor een paardrijbak;
  • c. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • d. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
  • e. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • f. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • g. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de paardrijbak; het gebruik van de paardrijbak is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • h. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en de archeologische waarden.
3.6.11 Erfvergroting woningen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien de bestaande diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal de helft van de oppervlakte van het bestaande erf bij de woning bedraagt en niet meer bedraagt dan 5.000 m2;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak voor zover breder dan 4 m;
  • b. het dempen van sloten;
  • c. het aanleggen van nieuwe parkeervoorzieningen, nieuwe wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, nieuw water en nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden en de cultuurhistorische waarden en de gezamenlijke oppervlakte van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 onder c niet meer dan 5.000 m2 bedragen.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van een vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf, zonder dat de totale oppervlakte van het bestaande bouwvlak wordt vergroot, mits:

  • a. de bedrijfstechnische noodzaak is aangetoond;
  • b. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • e. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.8.2 Uitbreiding grote grondgebonden agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is opgenomen in Bijlage 2 Lijst grote agrarische bouwvlakken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 30.000 m2, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • c. er een goede ontsluiting kan worden gerealiseerd;
  • d. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter dat via de Nije Pleats methodiek tot stand is gekomen; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • h. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.8.3 Grondgebonden grarische bedrijven toevoegen aan Bijlage 2

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat een grondgebonden agrarisch bedrijf dat niet is opgenomen in de Bijlage 2 Lijst grote agrarische bouwvlakken alsnog op deze lijst wordt geplaatst zodat dit bedrijf de mogelijkheid krijgt om het bouwvlak vergroten tot een totale oppervlakte van ten hoogste 30.000 m2, mits:

  • a. het bedrijf kan aantonen dat het de veestapel zodanig wil uitbreiden dat dit een groter bouwvlak rechtvaardigt;
  • b. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.8.2.
3.8.4 Uitbreiding intensieve veehouderijbedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een intensief veehouderijbedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 10% van het bestaande bouwvlak, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. de nieuwe situatie een maatschappelijk voordeel oplevert voor een of meer van de volgende aspecten:
    • 1. verbetering van dierenwelzijn;
    • 2. vermindering van milieubelasting en van uitstoot van milieubelastende stoffen;
    • 3. een innovatieve bedrijfsvoering die bijdraagt aan duurzaamheid en daardoor een voorbeeldfunctie heeft;
    • 4. aanmerkelijke landschappelijke verbetering, waaronder het elders slopen van minimaal een gelijke oppervlakte aan bebouwing;
  • c. geen sprake is van een toename van het aantal dieren indien het bestaande bouwvlak reeds een gezamenlijke oppervlakte heeft van 15.000 m2 of meer;
  • d. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; indien sprake is van uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 moet het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek worden opgesteld;
  • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • h. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.8.5 Mestvergisting intensieve veehouderij

Het colllege van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een intensief veehouderijbedrijf met maximaal 5.000 m2 voor de bouw van een mestvergistingsinstallatie, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de mestvergistingsinstallatie;
  • b. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; indien sprake is van uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 moet het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek worden opgesteld;
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • e. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • f. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.8.6 Uitbreiding agrarische bedrijven die zich buiten het plangebied bevinden

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing voor agrarische bedrijven, aansluitend op agrarische bouwpercelen gelegen binnen de diverse aangrenzende bestemmingsplannen, en behorend tot agrarische bedrijven binnen een kom, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bouwvlak en het bestaande bouwvlak in het aangrenzende bestemmingsplan na de uitbreiding niet meer bedraagt dan 15.000 m2;
  • c. het wijzigingsvoorstel gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • g. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.8.7 Bedrijfsverplaatsing

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf naar een nieuw aan te brengen bouwvlak van ten hoogste 30.000 m2, mits:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak hiertoe aannemelijk is gemaakt dan wel dit noodzakelijk is in verband met het realiseren van een maatschappelijk gewenst doel;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat hervestiging op een bestaande agrarische bedrijfslocatie niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, dat via de Nije Pleats methodiek tot stand is gekomen en waarbij omwonenden zijn betrokken; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: ligging en vormgeving van het bouwvlak, lichtuitstoot, verkeersbewegingen; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. is voorzien in de noodzakelijke weidevogelcompensatie, zoals bedoeld in artikel 7.2.4 van de Verordening Romte;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • g. het bouwvlak op de locatie van het vrijkomende perceel wordt verwijderd;
  • h. voor het overige de regels van artikel 3 van toepassing zijn;
  • i. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
3.8.8 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • b. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 dan wel Artikel 26 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.9 Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie,Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;
  • 4. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggbouwd ten behoeve van de nieuw functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie zoveel mogelijk binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. de wijziging naar een recreatieve functie beperkt blijft tot maximaal 15 appartementen binnen bestaande hoofdgebouwen of binnen bestaande karakteristieke bebouwing, groepsaccommodatie en bêd & brochje;
  • i. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • j. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • k. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.10 Wijziging in bestemming Bedrijf-Paardenhouderij

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming in de bestemming Bedrijf - Paardenhouderij, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft en overtollige en leeg blijvende schuren worden gesloopt ;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggbouwd ten behoeve van de nieuw functie;
  • c. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
  • d. de afstand tot de dichtstbijzijnde woonbestemming ten minste 50 m bedraagt;
  • e. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • f. de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft;
  • g. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • h. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • i. de activiteiten zoveel mogelijk binnen de gebouwen plaatsvinden;
  • j. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • k. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van Artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.11 Wijziging in bestemming Sport-Manege

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming in de bestemming in de bestemming Sport - Manege, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft en overtollige en leeg blijvende schuren worden gesloopt;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggbouwd ten behoeve van de nieuw functie;
  • c. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
  • d. de afstand van de manege tot de dorpsrand niet meer dan 2,5 km bedraagt;
  • e. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • f. de manegefunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft;
  • g. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het
  • h. plan;
  • i. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • j. de activiteiten zoveel mogelijk binnen de gebouwen plaatsvinden;
  • k. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • l. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van Artikel 22 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.12 Wijziging in plattelandswoning

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen voor wonen in de bedrijfswoning, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, mits:

  • a. het aantal woningen binnen het bouwperceel niet toeneemt;
  • b. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na wijziging wordt de betreffende woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en zijn de bouwregels van lid 3.2.3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuincentrum;
  • b. kwekerij;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met:
  • d. wonen, anders dan ten behoeve van het bedrijf, in een voormalige bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale oppervlakte aan gebouwen, inclusief kassen, per bedrijf bedraagt 6.000 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt,
  • b. de oppervlakte van de kassen mag, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, worden vergroot met maximaal 20% van de bestaande omvang van de kassen;
  • c. de goothoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m;
  • f. de dakhelling bedraagt tenminste 15°, uitgezonderd aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van 100 m2.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is tevens het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, toegestaan; de onder b tot en met e genoemde bouwregels zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.
4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • c. binnen het bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwhoogte

Mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.3 sub d, voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m.
4.4.2 Uitbreiding kwekerij

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1, sub a, voor het vergroten van het bouwperceel van een kwekerij tot ten hoogste 15.000 m2, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bedrijf geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • c. met de vormgeving van het bouwperceel zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  • d. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • g. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.
4.4.3 Uitbreiding kassen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1, sub b, voor de vergroting van de oppervlakte van kassen tot een maximum van 50% van de bestaande oppervlakte, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. uit een bedrijfsplan blijkt dat sprake is van een economisch levensvatbare bedrijfsontwikkeling en verplaatsing van het bedrijf naar de glastuinbouwlocaties Noordwest Fryslân niet haalbaar is;
  • b. door de uitbreiding ter plaatse geen clustering van meerdere glastuinbouwbedrijven ontstaat;
  • c. door de uitbreiding het bestaande tuincentrum met niet meer dan 50% van de bestaande omvang wordt vergroot;
  • d. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
  • f. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan, mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken;
      • 100 m2;
  • 2. het uiterlijk van de bedrijfswoning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 3. er voldoende bergruimte in of bij de bedrijfswoning overblijft;
  • 4. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 5. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 6. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 7. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 8. de parkeer- of verkeerdruk niet onevenredig toeneemt.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de uitstalling van goederen voor verkoop in het tuincentrum;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • b. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf of minimaal 3.000 m2 aan kassen van een voormalig glastuinbouwbedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 dan wel Artikel 26 van overeenkomstige toepassing zijn.
4.6.2 Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische kwekerijen met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken moet worden omgegaan;
  • b. er ten hoogste 50 % van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. de wijziging naar een recreatieve functie beperkt blijft tot maximaal 15 appartementen binnen bestaande hoofdgebouwen of binnen bestaande karakteristieke bebouwing, groepsaccommodatie en bêd & brochje;
  • i. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • j. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • k. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

De onder 1 tot en met 4 genoemde functies zijn, met gebruik van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar.

4.6.3 Wijziging in plattelandswoning

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen voor wonen in de bedrijfswoning, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, mits:

  • a. het aantal woningen binnen het bouwperceel niet toeneemt;
  • b. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na wijziging wordt de betreffende woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en zijn de bouwregels van lid 4.2.2 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, die zijn genoemd in milieucategorie 1 en 2 van Bijlage 4 Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
  • b. bestaande bedrijven, die zijn genoemd in Bijlage 6 Lijst met bestaande bedrijven, op de aldaar genoemde percelen;
  • c. autoverkoopbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – autoverkoop' en uitsluitend inpandig;
  • d. molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van 'bedrijf – molen';
  • e. opslag ten behoeve van de visserij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • f. opslag van goederen en materialen ten behoeve van onderhoud en beheer van wegen e.d, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – opslagterrein';
  • g. palingkwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – palingkwekerij';
  • h. palletbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - palletbedrijf';
  • i. transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf';

met daaraan ondergeschikt:

  • j. afschermend groen, ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • k. kleinschalig kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • l. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen;
  • n. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • risicovolle inrichtingen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijven per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan één, dan wel niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' is sprake van één bedrijf;
  • c. de oppervlakte van de gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • d. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • e. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - palletbedrijf' dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij niet meer dan 60% van het bouwvlak mag worden bebouwd;
  • f. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - palletbedrijf' bedraagt niet meer dan 12 m;
  • h. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • i. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van 'bedrijf - molen' mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van onderhoud, herstel en inwendige verbouwing, waarbij de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd dient te blijven.
5.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' aangegeven aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan ten behoeve van het Ecopark De Wierde, met dien verstande dat de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de bedrijfswoning is uitgesloten;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van de silo's ter plaatse van de aanduiding 'silo' bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m);
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt, met uitzondering van hijswerktuigen, niet meer dan 3 m.
5.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, sub c, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot :

  • maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken);
  • tot meer dan 50% van het bestaande bebouwde oppervlak, indien het bestemmingsvlak grenst aan bestaand stedelijk gebied,

gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
5.4.2 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, sub d, voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Toegestaan gebruik
a Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is toegestaan, mits

  • 1. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 2. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de bedrijfsvoering;
  • 3. het kampeerterrein binnen het bouwvlak wordt aangelegd;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 ;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.
b Bêd & brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de bedrijfsvoering;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
c Detailhandel

Het gebruik van de gronden en gebouwen voor detailhandel is toegestaan, mits

  • 1. dit verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en
  • 2. de detailhandel bedrijfsmatig ondergeschikt is en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2.
5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan voor bêd & brochje, voor kleinschalig kamperen tot maximaal 15 standplaatsen en voor het kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Opslag buiten gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, sub f en lid 5.5.2, sub a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoverkoop', voor het plaatsen van auto's aan de westzijde van het bedrijfsgebouw, ten behoeve van verkoop, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
5.6.2 Bedrijven milieucategorie 3.1

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, sub a ten behoeve van de vestiging van bedrijven genoemd in milieucategorie 3.1 van Bijlage 4 Staat van bedrijven, mits:

  • a. het bedrijf wat betreft de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met bedrijven die zijn genoemd in milieucategorie 1 en 2;
  • b. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • c. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
5.6.3 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5.2, sub c, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de bedrijfsvoering;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf, wijzigen in de bestemming Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 Bedrijf - Loonbedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Loonbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijven per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan één;
  • b. de oppervlakte van de gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • c. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is.
6.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt, met uitzondering van hijswerktuigen, niet meer dan 3 m.
6.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1, sub b, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot :

  • maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak, of
  • tot meer dan 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), indien het bestemmingsvlak grenst aan bestaand stedelijk gebied,

gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
6.4.2 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1, sub c, voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf - Loonbedrijf, wijzigen in de bestemming Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel Cultuur en ontspanning, Dienstverlening Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. transformatorstations, gasdrukmeet- en/of regelstations en gemalen;
  • b. brandweergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';
  • c. gasontvangststation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation';
  • d. waterwinning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – waterwinning';
  • e. windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark';
  • f. ontvangst- en zendstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';

met daaraan ondergeschikt:

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen;
  • i. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, lichtvoorzieningen, groenvoorzieningen en andere bouwwerken.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 9 m,
  • c. de bouwhoogte van het gasontvangststation ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' bedraagt niet meer dan 5 m;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
7.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
7.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de masthoogte en wieklengte van de windturbines, ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark', mogen niet meer bedragen dan is aangegeven in Bijlage 3 Maatvoering windturbines, met dien verstande dat ten hoogste twee windturbines mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de zendmast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen van woningen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woningen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  • e. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken met uitzondering van technische installaties, bedraagt niet meer dan 6 m.
7.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1, sub a, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

Artikel 8 Bedrijf - Paardenhouderij

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • b. voorzieningen behorende bij een gebruiksgerichte paardenhouderij, zoals een stapmolen, longeercirkel en buitenrijbaan;
  • c. productiegerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - productiegerichte paardenhouderij';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • e. de verhuur van boten en ligplaats voor boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – watersport';
  • f. agrarische cultuurgrond;
  • g. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen;
  • i. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijven per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan één;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' is sprake van één bedrijf;
  • c. de oppervlakte van de  gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • d. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 14 m voor maximaal één gebouw met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m², dan wel de bestaande bouwhoogte en oppervlakte indien deze meer bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de overige gebouwen bedraagt niet meer dan 12 m dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt.
8.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
8.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een buitenrijbaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt en met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
8.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Bouwhoogte

Mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.3, sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
8.4.2 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, sub c, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
8.4.3 Binnenrijbaan

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, sub c, voor de realisatie van een binnenrijbaan, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m²;
  • b. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m;
  • c. de binnenrijbaan niet wordt gerealiseerd in open agrarische gebieden;
  • d. de noodzaak wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
  • e. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
  • f. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • g. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
8.4.4 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, sub d, voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Toegestaan gebruik
a Buitenrijbaan

Het gebruik van de gronden voor een buitenrijbaan is toegestaan, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m².

b Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is toegestaan, mits:

  • 1. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 2. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 3. het kampeerterrein binnen het bouwvlak wordt aangelegd;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 ;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.
8.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.

Artikel 9 Bedrijf - Waterzuivering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Waterzuivering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rioolwaterzuiveringsinstallatie;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegstaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt, met uitzondering van technische apparatuur, niet meer dan 3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1, sub a, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

Artikel 10 Bos

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan bossen;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. vaarrecreatie;

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • g. voet-, fiets- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte bedragen niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen gebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' met een oppervlakte van ten hoogste 15 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
10.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • b. de bouw van walbeschoeiingen en steigers anders dan voor vervanging of herstel is niet toegestaan.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Walbeschoeiingen en steigers

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2, sub b, voor de bouw van walbeschoeiingen en steigers, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarde, het ruimtelijk beeld, het gebruik van de vaarweg en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen;
  • b. het dempen of graven van watergangen of waterpartijen;
  • c. het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden;
  • d. het verharden van bestaande paden;
  • e. het maken van dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen.
10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 10.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

10.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden.

Artikel 11 Cultuur en ontspanning

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sauna met inpandig- en buitenzwembad, massageafdeling, beautyafdeling, fitnessafdeling en een hotelaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'sauna';
  • b. ooievaarsdorp, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ooievaarsdorp';

met daaraan ondergeschikt:

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - extra bijgebouwen' mogen worden gebouwd:
    • 1. een bijgebouw met overkapping ten behoeve van een houtgestookte energiecentrale worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 180 m2;
    • 2. een overkapping/carport met zonnepanelen ter hoogte van de parkeerplaatsen met een maximale oppervlakte van maximaal 2.652 m2.
11.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
11.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. er is per bestemmingsvlak één bedrijfsgebonden reclamezuil toegestaan, met een maximale hoogte van 20 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
11.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, sub a, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 75%;
  • b. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
11.4.2 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, sub b voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Functiewijziging voormalige agrarisch bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Cultuur en ontspanning, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 12 Detailhandel

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', al dan niet in combinatie met een hoveniersbedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de  gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt.
12.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
12.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt, niet meer dan 3 m.
12.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.3, sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
12.4.2 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1, sub b, voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.

Artikel 13 Dienstverlening

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlenende bedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt.
13.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
13.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt, niet meer dan 3 m.
13.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.3, sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
13.4.2 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1, sub a, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot :

  • maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken);
  • tot meer dan 50% van het bestaande bebouwde oppervlak, indien het bestemmingsvlak grenst aan bestaand stedelijk gebied,

gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
13.4.3 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1, sub b voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de gronden en gebouwen voor detailhandel is toegestaan, mits:

  • a. dit verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en
  • b. de detailhandel bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is.
13.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Dienstverlening, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 14 Horeca

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. café;
  • b. restaurant;
  • c. zalenaccommodatie;
  • d. hotel;
  • e. slijterij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
  • f. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de Legemeersterweg 1a te Legemeer en Huisterheide 6 te Sint Nicolaasga.
14.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. er is per bestemmingsvlak één bedrijfsgebonden reclamezuil toegestaan, met een maximale hoogte van 20 m;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
14.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.2, sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
14.4.2 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1, sub a voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot :

  • maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken);
  • tot meer dan 50% van het bestaande bebouwde oppervlak, indien het bestemmingsvlak grenst aan bestaand stedelijk gebied,

gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
14.4.3 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1, sub b voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Horeca, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 15 Maatschappelijk

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van religieuze, medische, sociale en educatieve instellingen;
  • b. administratiekantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • c. molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – molen';
  • d. zorgaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';

met daaraan ondergeschikt:

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de  gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de dakhelling van gebouwen bedraagt tenminste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - molen' mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van onderhoud, herstel, en inwendige verbouwing, waarbij de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd dient te blijven.
15.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
15.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
15.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Uitbreiding gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1, sub a voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot :

  • maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken);
  • tot meer dan 50% van het bestaande bebouwde oppervlak, indien het bestemmingsvlak grenst aan bestaand stedelijk gebied,

gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
15.4.2 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1, sub b voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.

Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats.

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 50 m2;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 6 m.
16.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grasland;
  • b. water;
  • c. moeras;
  • d. bos;
  • e. eendenkooi;
  • f. agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
  • g. vaarrecreatie;
  • h. extensieve dagrecreatie;
  • i. bestaande aantal ligplaatsen voor boten (recreatie), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
  • j. wonen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met:
  • k. dagrecreatie ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • l. kiosk, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kiosk';

alsmede voor:

  • m. het herstel, onderhoud en ontwikkeling van natuurlijke waarden met het oog op zowel een functie als broed-, pleister- en foerageergebied voor vogels, als met het oog op de flora van (half-) natuurlijke graslanden;
  • n. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan meren, water, rietlanden, oeverstroken en eilanden;
  • o. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan water en moerasbossen;
  • p. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan het water en het omliggende Kooibos en de instandhouding van de cultuurhistorische verschijningsvorm;

met de daarbij behorende:

  • q. gebouwen;
  • r. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen, ontsluiting van woningen en gronden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken;
  • s. voet-, fiets- en ruiterpaden, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - fietspad" in ieder geval als fietspad worden ingericht;
  • t. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 17.2.1, sub a mogen ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, mits:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, per bedrijf niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. er geen kassen worden gebouwd;
    • 3. er geen nissenhutten, boog- en serrestallen worden gebowud;
    • 4. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 10 m;
    • 5. de dakhelling, aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 uitgezonderd, tenminste 15° bedraagt.
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 17.2.1, sub a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kiosk' een kiosk worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
17.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per agrarisch bedrijf;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
17.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 4 m (exclusief afdekking) en van sleufsilo's maximaal 3 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte en inhoud van mestsilo's bedragen niet meer dan respectievelijk 750 m2 en 2.500 m3 per agrarisch bedrijf;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m; met dien verstande dat buiten het bouwperceel uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' bedraagt niet meer dan 14 m;
  • h. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het verkeer, bedraagt buiten het bouwperceel niet meer dan 3 m;
  • i. de bouw van walbeschoeiingen en steigers anders dan voor vervanging of herstel is niet toegestaan.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Gebouwen voor watersport, oever- en dagrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1, sub a en b, voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor watersport, oever- en dagrecreatie buiten het bouwperceel en het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • b. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 8 m;
  • c. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarde, het ruimtelijk beeld, het gebruik van de vaarweg en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.3.2 Walbeschoeiingen en steigers

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.3, sub i, voor de bouw van walbeschoeiingen en steigers, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarde, het ruimtelijk beeld, het gebruik van de vaarweg en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
      • 50 m2;
  • 2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. het uiterlijk van de woning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 4. er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 5. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 7. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 8. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 9. de parkeer- of verkeerdruk niet toeneemt in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.

b Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' is toegestaan, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
17.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van gronden buiten het bouwperceel voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve mestvergisting;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan voor bêd & brochje;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • e. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
17.5.1 Niet agrarische nevenactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1 sub f, voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van de volgende niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

  • 1. zorg, met dien verstande dat woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in het hoofdgebouw en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
  • 2. detailhandel in streekeigen producten, tot een maximum oppervlakte van 120 m2;
  • 3. natuur- en landschapsbeheer;
  • 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
  • 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
  • 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie,
  • 7. bedrijfsmatige stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de activititeiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • d. er geen opslag en/of de stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, het ruimtelijk beeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
17.5.2 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.4.2, sub c, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
17.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
17.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen of graven van watergangen of waterpartijen;
  • b. het maken van walbeschoeiingen, kaden, dijken en pieren;
  • c. het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - fietspad";
  • d. het aanleggen van aanlegplaatsen;
  • e. het maken van dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen;
  • g. het aanplanten van bomen en/of opgaand houtgewas;
  • h. het egaliseren van de gronden;
  • i. het ophogen van de gronden;
  • j. het diepploegen van de gronden.
17.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 17.6.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

17.6.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
  • a. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • b. De in lid 17.6.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 17.1 omschreven waarden.
  • c. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie;
  • b. visteelt met daaraan verbonden dagrecreatieve activiteiten, alsmede paint-ball-, apenkooi- en survival-activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'viskwekerij';
  • c. volkstuinencomplex, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • e. waterkering;

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • b. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van berg-, schuil-, toilet- en wasgelegenheid worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 200 m2;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde in lid 18.2.1, sub a, b en c geldt dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'viskwekerij' de gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde in lid 18.2.1, sub a en b geldt dat op gronden ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' per volkstuin gebouwen en/of kassen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 20 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.
18.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
18.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

Artikel 19 Recreatie - Jachthaven

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ligplaats voor boten;
  • b. reparatie en verhuur van boten;
  • c. verenigingsgebouw met ondergeschikte horeca;
  • d. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de  gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
    • 1. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
19.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
19.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • c. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken met uitzondering van hijswerktuigen, bedraagt niet meer dan 3 m.
19.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.3, sub b voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
19.4.2 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.1, sub a voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtutstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen;
  • b. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.

Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen, appartementen en kampeerboerderij;
  • b. uitsluitend kamperen, ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein;
  • c. recreatiewoningen, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • d. recreatieappartementen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  • e. camperplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplaats';
  • f. overloopgebied voor kampeermiddelen gedurende 6 weken in de zomervakantie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - overloop kampeerterrein';
  • g. theetuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - theetuin';
  • h. vier bestaande woonwagens ten behoeve van verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - woonwagen';
  • i. bestaande jachthaven en botenverhuur;
  • j. bestaande zeilschool;

met daaraan ondergeschikt:

  • k. agrarisch nevenbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
  • l. manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • m. gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • n. stalling van boten en caravans, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – botenloods';
  • o. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • p. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand. al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • q. gebouwen;
  • r. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de  gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 20.2.1, sub a mag de bebouwde oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – botenloods' ten behoeve van een botenstalling worden vergroot met maximaal 240 m2;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 20.2.1, sub a geldt dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen' de gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' is geen bebouwing toegestaan;
  • f. het aantal bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, in de vorm van recreatiewoningen, appartementen en stacaravans mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • g. het aantal recreatieappartementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen' op het adres Leeuwarderweg 10 in Snikzwaag bedraagt niet meer dan 7;
  • h. het aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' op het adres Leeuwarderweg 19 in Snikzwaag bedraagt niet meer dan 5; de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 2,2 m en 3,5 m (vanuit peil); de dakhelling bedraagt 20°; de oppervlakte bedraagt 60 m2 (vloer) en 85 m2 (dak); de recratiewoningen worden binnen het bouwvlak gebouwd met een onderlinge afstand van minimaal 6 m en met de nok loodrecht op de weg (circa 85°);
  • i. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • j. de oppervlakte van een sanitair gebouw ten behoeve van kampeerders bedraagt per bouwvlak niet meer dan 50 m2; de goothoogte van het gebouw bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • k. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • l. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt.
20.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
20.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
20.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2.3, sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
20.4.2 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1, sub a, voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
20.4.3 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1, sub b, voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Toegestaan gebruik

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is toegestaan, mits:

  • 1. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 2. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de bedrijfsvoering;
  • 3. het kampeerterrein binnen het bouwvlak wordt aangelegd;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 ;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. het kleinschalig kamperen uitsluitend plaatsvindt in mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans.
20.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen;
  • b. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Incidenteel kamperen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 voor het gebruik van gronden voor incidenteel kamperen, mits:

  • a. het bouwperceel een oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m2;
  • b. het incidenteel kamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het aantal dagen dat er in deze periode gekampeerd wordt ten hoogste 10 bedraagt;
  • d. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, zoals trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst.
20.7 Wijzigingsbevoegdheid
20.7.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Recreatie - Verblijfsrecreatie, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13 14, 18, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 21 Sport

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. golfbaan met bijbehorende horeca en verblijfsrecreatieve voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan';
  • b. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'ijsbaan' en tevens voor gereguleerde overnachtingsplaats voor campers, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de gronden ten behoeve van gereguleerde overnachtingsplaatsen voor campers niet meer dan 200 m2 bedraagt;
  • c. sportcomplex met ijsbaan/skeelerbaan en tennisbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';
  • d. camperplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - camperplaats';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • f. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan', al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen;
  • h. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum' mag niet meer bedragen dan 200 m2;
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 21.2.1, sub a mogen de gebouwen, daar waar een bouwvlak is aangegeven, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer of minder dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer of minder bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt.
21.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' bedraagt niet meer dan één;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
21.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' bedraagt niet meer dan 25 m;
  • d. de bouwhoogte van voorzieningen voor de sport en verlichting bedraagt niet meer dan 15 m;
  • e. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
21.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2.1, sub a voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen;
  • b. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning.

Artikel 22 Sport - Manege

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebruiksgerichte paardenhouderij in de vorm van een manegebedrijf;
  • b. voorzieningen behorende bij een manegebedrijf, zoals een kantine, stap-/trainingsmolen, paddock, longeercirkel, één of meer binnenrijbanen en één of meer buitenrijbanen;
  • c. agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • e. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand; al dan niet in combinatie met:

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de  gebouwen (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken) bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • b. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 14 m voor maximaal één gebouw met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m², dan wel de bestaande bouwhoogte en oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van de overige gebouwen bedraagt niet meer dan 10 m dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 20º en maximaal 60º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
  • g. de gezamenlijke vloeroppervlakte van ruimten binnen gebouwen ten behoeve van een kantine, waaronder wordt begrepen een keuken, bar met zitruimte en opslagruimte ten behoeve van de kantine, mag niet meer dan 75 m² bedragen.
22.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
22.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een buitenrijbaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt en met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. op een bouwperceel zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
22.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

22.4 Afwijken van de bouwregels
22.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 22.2.3, sub c voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
22.4.2 Uitbreiding bedrijfsgebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1, sub a,voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken), gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de verkeerssituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
22.4.3 Herbouw gebouwen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1, sub b, voor de herbouw van gebouwen op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de gebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeerssituatie, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
22.5 Specifieke gebruiksregels
22.5.1 Toegestaan gebruik
  • a. Het gebruik van de gronden voor een buitenrijbaan is toegestaan, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m².
22.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag en stalling van materialen en goederen buiten de gebouwen, tenzij de opslag plaatsvindt op het achter- en/of zijerf en aan het zicht is onttrokken;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van de rijbak indien de afschermende beplanting niet is aangelegd en in stand gehouden wordt zoals overeengekomen.

Artikel 23 Verkeer - Wegverkeer

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen en picknickplaatsen;
  • c. infrastructurele voorzieningen;
  • d. tankstation met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • e. verlaadplaats voor landbouwproducten;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • g. waterkering;

met de daarbij behorende

  • h. gebouwen;
  • i. erven en terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.

In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. begrepen.

In de bestemming is, afgezien van de aanpassingen van de Haulstersingel in relatie met het Tracébesluit Knooppunt Joure, en afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet voorzien in een ingrijpende wijziging van het profiel; dit betekent dat de weg-as niet mag worden verschoven en het aantal rijstroken (volgens de definitie van de Wet geluidhinder) niet mag worden vergroot.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bedraagt, exclusief luifels, niet meer dan 300 m2 per tankstation;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen als bedoeld in lid 23.2.1, sub a bedraagt niet meer dan 5 m;
  • c. de inhoud van gebouwen anders dan bedoeld in lid 23.2.1, sub a bedraagt niet meer dan 50 m3.
23.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bedraagt maximaal 5 m;
  • c. de bouwhoogte van de antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' bedraagt maximaal 25 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m.

Artikel 24 Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. fietsveerpont ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - fietspont';
  • c. ligplaats voor boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
  • d. ligplaats voor woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  • e. amerikaanse windmotor, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - molen';
  • f. scheepvaartverkeer;
  • g. waterrecreatie;
  • h. kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van de bediening hiervan;

met de daarbij behorende:

  • i. gebouwen;
  • j. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • k. de lengte en breedte van woonschepen bedraagt niet meer dan de bestaande lengte en breedte;
  • l. de bouwhoogte van woonschepen bedraagt niet meer dan 3,5 m dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • a. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' en 'woonschepenligplaats' en ten behoeve van nutsvoorzieningen en kunstwerken;
  • b. de oppervlakte en bouwhoogte van bergingen bij woonschepen bedragen niet meer dan respectievelijk 7 m2 en 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de oppervlakte van bergingen bij woonschepen mag worden vergroot met maximaal 15% van het bestaande bebouwde oppervlak, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met dien verstande dat uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van het vernieuwen en veranderen van de bestaande bergingen;
  • d. de inhoud van gebouwen voor nutsvoorzieningen en kunstwerken bedraagt niet meer dan 50 m3.
24.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken voor de geleiding en regeling van het (water)verkeer en van kunstwerken bedraagt niet meer dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bouw van walbeschoeiingen en steigers anders dan voor vervanging of herstel is niet toegestaan.
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Walbeschoeiingen en steigers

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.2, sub c voor de de bouw van walbeschoeiingen en steigers, mits:

  • a. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarde, het ruimtelijk beeld, het gebruik van de vaarweg en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
24.4 Specifieke gebruiksregels
24.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
  • b. het innemen van een ligplaats voor permanent bewoonde woonschepen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'.

Artikel 25 Wonen

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt

  • b. recreatieve bewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • c. recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • d. uitsluitend tuin, ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • e. recreatieappartementen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  • f. dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension';
  • g. botenverhuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenverhuur';
  • h. een loods voor hobbymatig gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hobbymatige loods';
  • i. molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - molen';
  • j. waterkering;

met de daarbij behorende:

  • k. gebouwen;
  • l. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' genoemde aantal;
  • b. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
25.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • b. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - molen' mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van onderhoud, herstel en inwendige verbouwing, waarbij de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd dient te blijven.
25.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens bedraagt ten minste 0,5 m;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • f. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m.
25.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
25.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

25.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 25.2.2, sub a voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  • b. lid 25.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
25.5 Specifieke gebruiksregels
25.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan, mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
      • 50 m2;
  • 2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. het uiterlijk van de woning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 4. er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 5. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 7. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 8. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 9. de parkeer- of verkeerdruk niet toeneemt in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.

b Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

c Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 3. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 en een gooothoogte van maximaal 3,5 m;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

d Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

  • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • 4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • 5. er geen lichtmasten worden geplaatst.
25.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. splitsing van een woning in meerdere woningen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 25.5.1, sub b en c genoemde bêd & brochje en kleinschalige kampeerterreinen en ook met uitzondering van de gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' en 'recreatiewoning'.
25.6 Afwijken van de gebruiksregels
25.6.1 Erfvergroting

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.1, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast voorzover de bestaande diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal 5.000 m2 bedraagt;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
25.6.2 Kleinschalig kamperen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.5.1, sub c, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt, mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de bouwperceelgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
25.6.3 Recreatieappartementen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.5.2, sub c voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • 2. de recreatieappartementen in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • 3. het aantal recreatieappartementen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
25.7 Wijzigingsbevoegdheid
25.7.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Wonen, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie of Recreatie - Verblijfsrecreatie en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13 14, 18 of 20 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 26 Wonen - Voormalig boerderij

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalig boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:

met daaraan ondergeschikt:

  • b. stalling van caravans, ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
  • c. stalling van boten en caravans, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – botenloods';
  • d. opslag voor hooi en werktuigen, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • e. opleidings- en trainingscentrum, passend binnen het bepaalde in lid 26.6.1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opleiding en training';
  • f. activiteiten verband houdende met het onderhoud van natuurterreinen en beheersgebieden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbeheer;
  • g. 5 recreatieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  • h. windturbine, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  • i. waterkering;

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' genoemde aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden de woningen aaneen gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de oppervlakte van een woning bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' niet meer dan is aangegeven.
26.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • b. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
26.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens bedraagt ten minste 0,5 m;
  • c. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' niet meer dan 200 m2 en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' niet meer dan 84 m2;
  • d. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aaangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • g. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m.
26.2.4 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – natuurbeheer' mogen gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 300 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 7 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - botenloods' mogen gebouwen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m.
26.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt en met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten voor een paardrijbak bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag maximaal één windturbine worden gebouwd, de masthoogte en wieklengte van de windturbines bedragen niet meer dan is aangegeven in Bijlage 3 Maatvoering windturbines;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
26.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

26.4 Afwijken van de bouwregels
26.4.1 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt onder van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 26.2.1, sub c voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw tot:
    • 1. ten hoogste 150 m2, mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 2. ten hoogste 200 m2 , mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 3. ten hoogste 250 m2, mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • b. de in lid 26.4.1, sub a genoemde vergroting is alleen toegestaan indien de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, dan wel hobbymatige activiteiten.
  • c. lid 26.2.1, sub c voor vervangende herbouw van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
    • 1. de totale oppervlakte na herbouw niet meer bedraagt dan 75% van de bestaande oppervlakte;
    • 2. aan de te verlenen omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    • 3. de bebouwing zo goed mogelijk aansluit bij de bestaande bebouwing;
  • d. lid 26.2.2, sub a voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  • e. lid 26.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijhorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens;
  • f. lid 26.2.5, sub d voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
26.5 Specifieke gebruiksregels
26.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 2. alle bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen gebouwen, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • 3. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 4. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • 5. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 6. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt.

b Stalling van boten en caravans

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de stalling van boten en caravans is toegestaan, mits:

  • 1. de opslag plaatsvindt binnen de voormalige bedrijfsgebouwen;
  • 2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte bij de woning overblijft.

c Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

d Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 3. de gronden in de directe nabijheid van de woning zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 en een goothoogte van maximaal 3,5 m;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

e Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

  • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • 4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • 5. de verlichting direct bij en uitsluitend gericht op de paardrijbak wordt geplaatst en deze niet meer dan 60 LUX/m² produceert, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak; bovendien mag de verlichting niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur; dit om lichtoverlast te voorkomen.
26.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de splitsing van een woning in meerdere woningen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 26.1 genoemde (verblijfs)recreatie en de in lid 26.5.1, sub c en d genoemde bêd & brochje en kleinschalige kampeerterreinen.
26.6 Afwijken van de gebruiksregels
26.6.1 Aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.1, sub a Aan huis verbonden beroep of bedrijf en toestaan dat:

  • a. gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit die niet is genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, mits dit aan-huis-verbonden-beroep of deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer milieubelastend is dan de beroepen en activiteiten die wel in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid zijn genoemd;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt vergroot tot de oppervlakte van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen, mits deze niet meer bedraagt dan 400 m2, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte voor opslag en/of stalling binnen de gebouwen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten niet hoeft te worden beperkt tot ten hoogste 400 m2;

waarbij in beide gevallen geldt dat de woonfunctie niet in onevenredige mate wordt aangetast.

26.6.2 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.1, sub d voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt, mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de bouwperceelgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
26.6.3 Incidenteel kamperen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.2, sub c voor het gebruik van gronden voor incidenteel kamperen, mits:

  • a. het bouwperceel een oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m2;
  • b. het incidenteel kamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het aantal dagen dat er in deze periode gekampeerd wordt ten hoogste 10 bedraagt;
  • d. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, zoals trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst.
26.6.4 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.2, sub c, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
26.7 Wijzigingsbevoegdheid
26.7.1 Ruimte-voor-ruimte voor beeldverstorende bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, uitsluitend als compensatie voor de sloop van bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • b. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bestaande en de nieuwe locatie overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. voor de bouw van de nieuwe woning zijn de bestemmingsregels van Artikel 25 van toepassing zijn.
26.7.2 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Wonen - Voormalig boerderij, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie of Recreatie - Verblijfsrecreatie en de volgende functies toestaan:

  • 1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • 2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • 4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;

mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13 14, 18 of 20 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 27 Leiding - Gas

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding van een ondergrondse leiding voor het transport van gas ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' inclusief voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

27.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van de bestaande legale gebouwen;
  • b. op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 27.2, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits het geen kwetsbaar object betreft en de belangen van de leiding niet worden geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik;
  • b. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
27.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 27.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
27.5.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

27.5.4 Inwinnen advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 27.5.1, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. bovengrondse hoogspanningsleidingen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. andere bouwwerken.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande legale gebouwen;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
28.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. er mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
28.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 28.2.2, voor het bouwen van de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 28.1, sub b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het permanent opslaan van goederen.
28.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 28.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
28.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

28.4.4 Inwinnen advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.4.1, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 29 Waarde - Archeologie

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

29.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
29.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
    • 3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
      • a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • c. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • b. Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in 29.3 sub a, onder 3, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • d. het verlagen van het waterpeil.
29.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 29.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
29.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 29.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, waneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
29.4.4 Inwinnen advies

Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 29.4.3, sub c wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

29.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 30 Waarde - Cultuurhistorie

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de herkenbaarheid van dijken, dijkrestanten, (voormalige) tracés van tramwegen, wegen en dergelijke.
30.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden.
30.2.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 30.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
30.2.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 30.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden.

Artikel 31 Waarde - Grasland

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Grasland' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de botanische waarden van gebieden met waardevolle graslanden en/of het behoud, herstel en de ontwikkeling van deze graslanden als weidevogelgebied.

31.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het scheuren, frezen, ploegen, dan wel het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden anders dan ten behoeve van graslandverbetering en/of herinzaai voor de instandhouding van bloemrijk of anderszins waardevol grasland.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het scheuren en frezen van de zode ten behoeve van graslandverbetering en/of herinzaai voor de instandhouding van bloemrijk of anderszins waardevol grasland;
  • b. het graven, verbreden en/of dempen van sloten en andere watergangen.
31.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 31.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
31.3.3 Toelaatbaarheid werkzaamheden

De in lid 31.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de botanische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Afstand tot wegen

Bij het bouwen van (bedrijfs)woningen moet de volgende afstand tot wegen worden aangehouden:

  • a. 30 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer', voor zover het de A6 en A32 betreft;
  • b. 20 m tot de as van de overige met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' aangegeven wegen;
  • c. 10 m tot de as van de niet met een afzonderlijke bestemming aangegeven wegen.
33.2 Afstand tot de kant van het water

Voor het bouwen van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet voor de te onderscheiden categorieën van vaarwegen een bepaalde afstand tot de kant van het water worden aangehouden.

Voor de aan te houden afstanden wordt verwezen naar de Vaarwegenverordening Friesland.

33.3 Wateradvies

Voorafgaand aan het realiseren van bebouwing of verharding met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.500 m2 moet in verband met de waterhuishoudkundige situatie advies worden gevraagd van de waterbeheerder.

Het gebruik van de nieuw te realiseren bebouwing of de verharding is uitsluitend toegestaan indien de eventuele watercompensatieverplichtingen zijn uitgevoerd en in stand gehouden conform het wateradvies.

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in artikel 37 sub A onder 6;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  • f. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.6.1 en 11.2.1

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' geldt dat een op grond van de bestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege de geluidszoneringplichtige inrichtingen van de gevels van dit geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

35.2 Milieuzone - geurzone

Binnen de aanduiding 'Milieuzone - geurzone' mogen geen woningen en andere geurgevoelige functies worden gerealiseerd.

35.3 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
35.3.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt voor het bouwen van andere bouwwerken dat ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' tevens ten behoeve van:

  • a. de drinkwaterwinning;
  • b. de drinkwaterproductie;
  • c. de drinkwaterdistributie;
  • d. de bescherming van de grondwaterkwaliteit;

mag worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen.

35.3.2 Afstemming

Voor deze gebieden is de provinciale milieuverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

35.4 Overige zone - microreliëf

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - microreliëf' dient het aanwezige reliëf van de gronden gehandhaafd te worden.

35.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) van het college van burgemeester en wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. egaliseren, afgraven, afschuiven, ophogen en diepploegen van gronden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
35.5 Veiligheidszone - bevi
35.5.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan,mits:
    • 1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
    • 2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
35.5.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.

35.5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' wordt verwijderd, mits de betreffende inrichting is gewijzigd of buiten gebruik is gesteld;
  • b. de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
35.6 Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation
35.6.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd dan wel worden gevestigd, gerekend vanaf 15 m vanaf de aanduidingsgrens 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation';
  • b. de bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen een afstand van 4 m vanaf de aanduidingsgrens 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation', met uitzondering van gebouwen die vallen onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
35.6.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande vergunde gebruik;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor beperkt kwetsbare objecten binnen een afstand van 4 m vanaf de aanduidingsgrens van het gasontvangststation ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation', met uitzondering van gebouwen die vallen onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
35.6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' wordt verwijderd, mits de betreffende activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.

35.7 Veiligheidszone - lpg
35.7.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan,mits:
    • 1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
    • 2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
35.7.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.

35.7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende inrichting is gewijzigd of buiten gebruik is gesteld;
  • b. de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
35.8 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Binnen gebieden gelegen binnen de op plankaart aangegeven 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' dient voorkomen te worden dat het huidige en/of toekomstige functioneren van de betreffende molens door windbelemmering ten gevolge van bebouwing en beplanting wordt beperkt.

35.8.1 Bouwregels

In een gebied met een straal van 100 m rond de molen is geen nieuwe bebouwing toegestaan. In het overige deel van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is geen bebouwing toegestaan met een bouwhoogte groter dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de voet van de molen.

35.8.2 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 35.8.1 en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende kan worden tegemoetgekomen;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
35.8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop':
    • 1. het ophogen van gronden binnen een straal rond 100 m rond de molen dan wel hoger dan de op grond van de in lid 35.8.1 maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting binnen een straal van 100 m rond de molen dan wel hoger dan de op grond van de in lid 35.8.1 maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur binnen een straal van 100 m rond de molen dan wel hoger dan de op grond van de in lid 35.8.1 maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  • c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende kan worden tegemoetgekomen. Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.
35.9 Vrijwaringszone - vaarweg

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden bestemd voor de (beroepsmatige) scheepvaart.

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

  • A. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot ten hoogste 50 m2;
    • 6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits:
      • de bruto vloeroppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
      • het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
      • de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
    • 7. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, mits:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
      • de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 8. voor de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, mits sprake is van een innovatieve pilot en dit middels en rapportage aannemelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat:
      • de diameter van de molen niet meer dan 2 m mag bedragen;
      • de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de windturbine landschappelijk wordt ingepast;
      • de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6 m;
      • bij het plaatsen van kleine windturbines onder hoogspanningslijnen de leidingbeheerder om advies wordt gevraagd.
  • B. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • 2. het ruimtelijke beeld;
  • 3. een goede windtoetreding naar molens;
  • 4. de natuurlijke waarden;
  • 5. de milieuhygiënische situatie;
  • 6. de verkeersveiligheid;
  • 7. de parkeersituatie;

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 m;
  • b. een zendmast voor telecommunicatie mag worden gebouwd tot een maximum bouwhoogte van 50 m;
  • c. de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de voorschriften opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen;
  • d. de bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits:
    • 1. deze wijziging niet samenhangt met nieuwe planmatige stads- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap;
    • 2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • e. het bestemmingsvlak van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf met maximaal 50% mag worden vergroot, gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:
    • 1. het bestaande bebouwde oppervlak met ten hoogste 50% wordt uitgebreid ten opzichte van het bestaande bebouwde oppervlak, gerekend vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 2. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd; 
    • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, de natuurwaarden (waaronder weidevogelwaarden), de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 4. deze wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast ten behoeve van de bestemmingen Bedrijf, Bedrijf - Loonbedrijf, Bedrijf - Nutsvoorziening, Bedrijf - Paardenhouderij, Bedrijf - Waterzuivering, Bos, Dienstverlening, Horeca, Maatschappelijk, Natuur, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Sport, Sport - Manege en Water.
  • f. een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster wordt toegestaan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de nieuwe stedelijke functie leidt tot afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster, en doet geen afbreuk aan de landschappelijke karakteristiek;
    • 2. een nieuw bedrijf behoort tot de milieucategorieën 1 of 2 van Bijlage 4 Staat van bedrijven, tenzij aangetoond kan worden dat het bedrijf qua aard, schaal, milieuhinder en fysieke uitstraling past in de omgeving;
    • 3. detailhandel houdt verband met de hoofdfunctie van het bouwperceel en is daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt;
    • 4. het aantal woningen past binnen een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan;
    • 5. deze wijzigingsbevoegdheid heeft geen betrekking op de bestemmingen Bos, Natuur en Water;
    • 6. een nieuwe woning voldoet tevens aan het bepaalde in artikel 25 Wonen.
  • g. de bestemming van agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven na bedrijfsbeëindiging, kan worden gewijzigd met het oog op een gebruik, inrichting en bebouwing ten behoeve van een inrichting ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie, met dien verstande dat:
    • 1. in het plangebied slechts één inrichting is toegestaan;
    • 2. bij wijziging van de bestemming de oppervlakte van de bestaande gebouwen met ten hoogste 10% mag worden vergroot;
    • 3. de afstand tot woningen van derden minimaal 100 m dient dient te bedragen;
    • 4. de afstand ten opzichte van de grens van de bebouwde kom, dan wel van een buurtschap minimaal 500 m dient te bedragen;
    • 5. de benodigde parkeergelegenheid op eigen erf gerealiseerd dient te worden.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:
    • 1. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder mag worden toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen;
    • 2. aangetoond moet zijn dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, in het bijzonder het open karakter van dit landschap, de geomorfologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 17 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 38 Overige regels

38.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
    Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of aan de meest recente beleidsregel indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaaalde in sub a en sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
39.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Buitengebied Noord - 2017.