Plan: | Achterbroek 4 en 6, Berkenwoude |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BPW1903BG015-VG01 |
Op de percelen Achterbroek 4 en 6 in Berkenwoude was een sierteeltbedrijf gevestigd. Het bouwvlak heeft nog steeds de aanduiding 'Tuinbouw'. De bestemming 'Sierteelt' ten zuidoosten van het agrarisch bouwvlak tot de Graafkade is inmiddels geschrapt in het door de gemeenteraad op 28 november 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied, deelgebied Achterbroek'. Deze gronden zijn gewijzigd naar alleen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De hoofdbewoner van de Achterbroek 4 is heeft nu een hoveniersbedrijf. Hiervoor heeft hij de kas en schuur in gebruik genomen achter de woning Achterbroek 6 waar de gepensioneerde (schoon)ouders wonen.
Nu voortzetting van volwaardige agrarische bedrijfsactiviteiten niet meer mogelijk is zijn de eigenaren voornemens beide percelen om te zetten naar woondoeleinden. Het bestemmingsplan maakt deze opvolgfunctie mogelijk, waarbij een hoveniersbedrijf in milieucategorie 2 achter beide woonpercelen kan worden voortgezet. De wijziging voldoet aan de in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' genoemde voorwaarden. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Achterbroek 4-6, een bebouwingslint ten noorden van de kern Berkenwoude in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. Direct aan weerszijde van het plangebied liggen weilanden. Ten noorden en zuiden van de planlocatie aan (de overzijde van) de Achterbroek staan verspreid liggende woningen. Het plangebied en omgeving is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State |
"Buitengebied 2011" | 13 december 2011 | 3 april 2013 |
"Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard" | 29 januari 2019 | n.v.t. |
Het perceel is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' bestemd voor 'Agrarisch met waarden' met de aanduiding 'Tuinbouw'. In het bouwvlak zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Plangebied rood gestreept omlijnd.
Wijzigingsbevoegdheid opvolgfuncties
In het bestemmingsplan is in artikel 3.7.2 (opvolgfuncties) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de gronden gelegen binnen het bouwvlak te wijzigen, waarbij het daadwerkelijk als bedrijfsperceel in gebruik zijnde deel van de bestemming onder andere mag worden gewijzigd conform onderstaande opgave waarbij de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang.
In de juridische toelichting is hierover opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheden, onder nader aangegeven voorwaarden, mogelijkheden bieden voor nevenfuncties om bij algehele bedrijfsbeëindiging te komen tot een functiewisseling naar bijvoorbeeld louter een woonbestemming, of een binnen het landelijk gebied passende functie. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor nevenfuncties of functiewisseling, zal voor het betreffende perceel een wijzigingsplan worden opgesteld, waarbij een passende bestemming en eventuele aanduiding worden opgenomen.
Voorgenomen vervolgfuncties
Het voornemen is om de twee bestaande bedrijfswoningen te wijzigen naar woondoeleinden, waarbij achter de woonpercelen als nevenfunctie een hoveniersbedrijf mogelijk wordt gemaakt in de bestaande kas en schuur met een oppervlakte van afgerond 310 m². De totale oppervlakte van het hoveniersbedrijf (inclusief onbebouwde gronden) zal niet groter zijn dan 500 m², zodat een hoveniersbedrijf op grond van de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) onder milieucategorie 2 valt. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is een wijzigingsplan nodig. De Uitspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Veenweide
Berkenwoude ligt in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs de Lek, langs de kavelgrenzen, de tiendwegen en op de achterkaden. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.
Het veenweidegebied Links woning aan Achterbroek.
De voormalige sierteeltgronden. Nabijgelegen woning aan Achterbroek 8.
Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied.
Plangebied
Het plangebied is feitelijk al in gebruik voor woondoeleinden met achter de woonpercelen (in het agrarisch bouwvlak) een hoveniersbedrijf. In de kas en schuur vindt nagenoeg alleen opslag van materieel plaats met een beperkte buitenopslag. De werkzaamheden worden op locatie uitgevoerd. Hieronder zijn enkele foto's van het plangebied opgenomen.
De twee woningen aan Achterbroek 4 en 6. Uitrit tussen de woningen richting de polder.
De achterzijde van de twee woningen. De kas en schuur van het hoveniersbedrijf.
In het bebouwingslint met ontginningsas aan de Achterbroek ten noorden van de kern Berkenwoude komen naast woningen ook boerderijen en enkele niet-agrarische functies voor. Het veenlint ligt midden in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. Nabij het plangebied zijn de agrarische functies al opgeheven. Hier staan nagenoeg alleen maar verspreid liggende vrijstaande woningen.
Op de percelen Achterbroek 4 en 6 staan twee bedrijfswoningen, welke toebehoorden aan een sierteeltbedrijf dat reikte tot de Graafkade. In onderstaande foto is dit nog duidelijk zichtbaar. Het bedrijf was groot circa 1,5 ha. Inmiddels is het bedrijf opgeheven en zijn de sierteeltgronden achter het bouwvlak gesaneerd ten behoeve van grasland. Aan weerszijde van het plangebied liggen sloten en aansluitend weiland met de karakteristieke verkavelingsstructuur.
Luchtfoto van het inmiddels gesaneerde sierteeltbedrijf.
De voormalige agrarische bedrijfswoningen worden omgezet in burgerwoningen met een hierbij behorend bestemmingsvlak voor de twee hoofdgebouwen. Het op het achtererf gelegen hoveniersbedrijf (éénmanszaak) wordt voortgezet in de bestaande schuur en kas (totale oppervlakte afgerond 320 m²) met hierbij behorend buitenterrein voor het stallen van een bedrijfsauto. Dit bedrijf maakt gebruik van de uitrit van de woning Achterbroek 4. Dit plangedeelte krijgt een functieaanduiding dat een hoveniersbedrijf kan worden voortgezet dan wel - overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid - zich hier een ander bedrijf in de milieucategorieën 1 en 2 kan vestigen. Sprake is alleen van een vervolgfunctie, zonder dat de (bedrijfs)bebouwing toeneemt.
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Achterbroek in het buitengebied van Berkenwoude. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. Deze buurtontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Berkenwoude en N207 via de Beijerscheweg. In westelijke richting is bij de T-splitsing Berkenwoude naar het zuiden bereikbaar. In noordelijke richting is via de Schaapjeszijde de Kattendijk en IJsseldijk Noord bereikbaar richting Gouda en Ouderkerk aan den IJssel.
De Achterbroek (richting N207). De oprit naar Achterbroek 4.
Parkeren
De woningen worden vanaf de twee bestaande uitritten ontsloten op de Achterbroek. De kavels zijn van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Bij de schuur van het hoveniersbedrijf is parkeergelegenheid voor dit bedrijf.
Qua parkeernorm wordt uitgegaan van 'koop, vrijstaand', 'niet stedelijk' in het 'buitengebied' (CROW, december 2018, publicatie 381). Hiervoor geldt een maximum parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 pp aandeel bezoekers). Deze parkeervraag wordt ruimschoots opgelost op eigen terrein, omdat op het erf 3 parkeerplaatsen per woning aanwezig zijn.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt alleen een functiewijziging mogelijk gemaakt van 2 bedrijfswoningen naar 2 burgerwoningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Voorts wordt op het achtererf een hoveniersbedrijf (éénmanszaak) in de bestaande schuur en kas voortgezet in plaats van een sierteeltbedrijf. De bedrijfsbebouwing zelf heeft maar een oppervlakte circa 310 m² op een perceel groot circa 500 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1).
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden. Op kaart 7 van de Omgevingsvisie maakt het plangebied onderdeel uit van 'Kroonjuweel cultureel erfgoed'.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Achterbroek ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Laag van de Ondergrond is het plangebied aangeduid 'Veencomplex - Veen'. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
In de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen maakt het gebied onderdeel van het veen(weide) landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Voorts dragen ontwikkelingen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plangebied aan een polderlint: de bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit maken een verdere onderverdeling in linten en bieden een handreiking voor het omgaan met nieuwe bebouwing ter plaatse. Richtpunten zijn onder andere:
Op de Laag van de stedelijke occupatie is het plangebied niet specifiek benoemd. In de Laag van beleving maakt het plangebied onderdeel uit van het 'Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard'. Het betreft het middengebied van de Krimpenerwaard dat wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap. als richtpunt geldt het herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang. Voorts ligt het plangebied in een stiltegebied. De stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. Richtpunt is dat in de stiltegebieden alleen ruimte is voor “gebiedseigen” geluid. In figuur 3 is een uitsnede van de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen opgenomen.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Dit wijzigingsplan maakt alleen een vervolgfunctie mogelijk van een voormalig agrarisch bedrijf naar woondoeleinden zonder dat de bebouwing wijzigt. Sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, welke al mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan, waarmee Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland eerder hebben ingestemd. Deze herontwikkeling tast de richtpunten niet aan.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De omzetting van agrarische- naar woondoeleinden met een klein hoveniersbedrijf in plaats van een sierteeltbedrijf is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid. De richtpunten uit het provinciale omgevingsbeleid worden niet aangetast.
Figuur 3: Links uitsnede Kaart 14 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' van de Omgevingsverordening en rechts Kaart 'Laag van de beleving' van de Kwaliteitskaart.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt alleen een functiewijziging van twee bestaande woningen mogelijk met ondergeschikt een kleinschalig hoveniersbedrijf in plaats van een sierteeltbedrijf. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied'. Er vindt alleen een bestemmingswijziging plaats zonder dat bebouwing en bouwwerken worden toegevoegd binnen de bestaande structuren/ linten, zodat de richtpunten niet in het geding zijn. Het lint blijft in stand, terwijl sprake is van gebiedseigen 'geluid', zodat het plan ook voldoet aan het richtpunt voor stiltegebied (kaart 6 van de Omgevingsverordening).
Op kaart 14 van de Omgevingsverordening maakt het plangebied onderdeel uit van het 'Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard'. Hier geldt het herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang.
Op grond van artikel 6.9 lid 2 kan een bestemmingsplan voor een gebied in beschermingscategorie 1, zoals opgenomen in kaart 14 in bijlage II (zie figuur 3) alleen voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder a (inpassen).
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in een functiewijziging van agrarische- naar woondoeleinden met een klein hoveniersbedrijf, zonder dat de bebouwing wijzigt. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit past, welke al bij wijzigingsbevoegdheid mogelijk is gemaakt in het geldende bestemmingsplan. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
De ruimtelijke- en beeldkwaliteit blijven ongewijzigd bij een omzetting van 2 agrarische bedrijfswoningen naar 2 burgerwoningen met een klein ondergeschikt hoveniersbedrijf in het buitengebied. De provinciale belangen zijn niet in het geding. De kavelstructuur en het slotenpatroon worden niet aangetast. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen), lid 2 en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit). Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Het middendeel van de Krimpenerwaard heeft een gevarieerd en kleinschalig landschapsbeeld door de aanwezigheid van linten met wegbeplantingen, eendenkooien en pestbosjes. De zone aan weerskanten van de Vlist kenmerkt zich door het sterke contrast van kleinschalig lint en open veenweide dwars op de overheersende oostwest oriëntatie in de Krimpener- en Lopikerwaard.
Het plangebied bevindt zich in een veenlint met enkele ontginningsas en wetering. De enkele ontginningslinten zijn asymmetrisch van opbouw, omdat de weg wordt begeleid door een bredere waterloop en een smallere sloot of greppel. Kenmerkend is de manier waarop de doorgaande weg en de opritten naar de erven, over een brug of duiker, met elkaar verweven zijn geraakt. Langs de lange oost-westlinten liggen de boerderijen gemengd met woningen. Karakteristiek voor de Krimpenerwaard is het contrast tussen dichtbebouwde linten en de onbebouwde polderwegen. De laatste jaren zijn er hier en daar tussen de historische boerderijen en woonhuizen in de linten nieuwe woningen gebouwd als uitkomst van de Ruimte-voor ruimte-regeling. Hierbij behorende hoofdambities zijn onder andere:
Ambitiebeeld
Ambitiebeeld is het koesteren van het uitgestrekte veenweidegebied en de relatieve openheid met het eeuwenoude kavelpatroon in landbouw- en natuurgebied. Ook behoud en versterken van het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte oostwest georiënteerde linten en de verschillen in symmetrie respectievelijk asymmetrie tussen de linten onderling maken hiervan onderdeel uit.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.
Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Linten blijven linten'. Dit wordt hieronder beschreven.
Linten blijven linten
De bebouwing van het landelijke gebied is geconcentreerd in de linten. Door de ontginning vanuit de rivieren hebben de linten een oost-west oriëntatie. De linten zorgen voor een geleding van het landschap in noord-zuid richting en lange open ruimtes in oostwest richting. De linten in het gebied zijn in twee categorieën te onderscheiden: dijklinten en veenlinten. Binnen deze twee categorieën wordt verder gedifferentieerd. Als ambitie wordt aangehouden: Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
De Achterbroek ligt in een veenlint met enkele ontginningsas. Het lint ligt aan een smalle weg met aan weerszijden watergangen, meestal een bredere wetering en aan de andere kant een smalle sloot. De watergangen variëren in breedte door kleinschalige turfwinning in het verleden. Het waterpeil ligt nauwelijks lager dan de weg, samen met de brede sloten zorgt dit voor een waterrijk beeld in het lint. Op delen staan tussen weg en wetering knotwilgen in rijen. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant bijna continu bebouwing, en aan de andere kant losse bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. Aanvullende ambities zijn onder andere:
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
Het plangebied ligt ten zuiden van de Achterbroek in het veenlint met enkelvoudige ontginningsas. De landschappelijke dynamiek wijzigt niet, omdat alleen de twee voormalige agrarische bedrijfswoningen van functie wijzigen naar wonen en de bestaande schuur en kas achter de woonpercelen qua gebruik worden gewijzigd van sierteelt naar opslag voor een hoveniersbedrijf. De zichtlijnen vanaf de Achterbroek naar het open polderlandschap worden evenmin aangetast. De aan weerszijde gelegen sloten blijven behouden. De woonpercelen zijn al landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting. Per saldo blijft de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk. Het contrast tussen het verdichte veenlint en het open veenweidegebied blijft beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
De vervolgfunctie is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard. De ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied wordt niet aangetast.
Op 2 juli 2009 is de Structuurvisie K5 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De visie op hoofdlijnen luidt als volgt:
'Belangrijke structuurdragers voor de ruimtelijke ontwikkeling zijn de bodemsamenstelling, het watersysteem, het landschap, de infrastructuur en het kernenpatroon. Deze vormen samen het ruimtelijk raamwerk voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied: ruimtebeslag voor stedelijke functies, landbouw, recreatie, natuurontwikkeling, wateropgaven en wegenaanleg.'
De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten voor wat betreft de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied zijn:
Voor de agrarische sector als economische pijler en vernieuwend ondernemerschap zijn de volgende uitgangspunten van toepassing.
Voor de instandhouding ruimtelijke kwaliteit dijken en linten geldt dat de ruimtelijke kwaliteiten van dijken en linten, de aanwezige karakteristieke bebouwing en de doorzichten op het landschap worden gewaarborgd. Bestaande opstallen kunnen onder bepaalde voorwaarden en in voorkomende gevallen worden gebruikt en/of verbouwd voor vernieuwend ondernemerschap en/of een woonfunctie.
Conclusie
In het Ruimtelijk Ontwikkelingsbeeld is het plangebied aangeduid als 'Bebouwingslint met cultuurhistorische waarde' in het 'Agrarisch gebied met behoud van landschaps- en natuurwaarden' (figuur 4). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming, omdat in het agrarisch gebied primair het agrarisch gebruik voorop staat, waarbij de woningen van functie wijzigen en door vernieuwend ondernemerschap alleen gebruik wordt gemaakt van de bestaande bedrijfsgebouwen voor een klein hoveniersbedrijf. Hierdoor blijft de landschapskarakteristiek behouden. De openheid, het kavel- en slotenpatroon worden niet aangetast.
Figuur 4: Uitsnede ruimtelijk ontwikkelingsbeeld.
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Bergambacht heeft op 28 oktober 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' vastgesteld. Hierin staan de gewenste en mogelijke ontwikkelingen voor de komende jaren binnen de gemeente beschreven. Algemene doelstelling van de structuurvisie is het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening binnen de gemeente.
Naast een integrale visie die inzicht geeft in de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van de gemeente zowel in de kernen als in het buitengebied, is ook een rapportage opgenomen van de in- en uitbreidingslocaties en herstructureringsgebieden, waarbij is weergegeven hoe tot keuzes en oplossingen is gekomen.
De oriëntatie vormt stedenbouwkundig/ landschappelijk gezien een probleem in Bergambacht. zo is de groen- en waterstructuur onderbroken en niet door het hele dorp heen is doorgezet. Ook de verkeers- en parkeerstructuur is onduidelijk. De algehele kavelstructuur is noord-zuid georiënteerd. De groenstructuur loopt echter van oudsher oostwest (in de vorm van tiendwegen en weteringen).
Verdere verstening van het buitengebied is niet gewenst. Wel is onder voorwaarden een toename van het aantal woningen mogelijk via o.a. de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De openheid van het landschap en doorzichten in de bebouwingslinten dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Er hoeft op de middellange termijn niet in het buitengebied gebouwd te worden, omdat binnen het bestaand dorpsgebied en op inbreidingslocaties in de kernen voldoende ruimte resteert om tot een gevarieerde wijkopbouw en een goede leefomgeving te komen.
Verburgering en vernieuwend ondernemerschap
De “verburgering” van het platteland die plaatsvindt door de functiewijziging van vrijkomende (historische) boerderijen is toelaatbaar, mits passend in het Veenweidepact. Ten behoeve van het behoud van deze boerderijen kan meer worden toegestaan dan nu is bepaald in het vigerende bestemmingsplan voor het landelijk gebied. Daarbij kan worden gedacht aan de bewoning van een voormalige boerderij door een burger, de bewoning van historische boerderijen door meerdere gezinnen, maar ook de mogelijkheden die het vernieuwend ondernemerschap bieden (wijziging naar andersoortige functies zoals recreatie). De vraag is of vrijkomende schuren (inclusief stallen) ook gebruikt mogen worden voor bewoning (indien dit bijvoorbeeld de enige mogelijkheid is cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te behouden voor de toekomst). Eén en ander dient echter wel binnen randvoorwaarden te gebeuren, zodat het behoud van de cultuurhistorische waarde gewaarborgd wordt en geen aantasting van het landschap plaatsvindt:
Bebouwingslinten
Naast de drie kernen kent Bergambacht nog een aantal linten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen. Zo kunnen worden onderscheiden: Achterbroek, Zuidbroek, Oost- en Westeinde, Benedenberg, Tussenlanen en Bovenberg. Eigenlijk bevindt alle bebouwing in het buitengebied zich in deze linten, die dan ook een zeer divers gebruik kennen: agrarische bedrijven, woningen en niet-agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling wordt in de visie niet specifiek beschreven, omdat deze een hoog abstractieniveau heeft. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als 'Woon-gemengd lint' (zie figuur 5). De functiewijziging naar Wonen levert een kwaliteitsverbetering op van het bebouwingslint, omdat sierteeltbedrijf wordt gesaneerd ten behoeve van wonen, waarbij de bestaande schuur en kas achter het woonperceel een passende vervolgfunctie krijgt voor een hoveniersbedrijf. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.
Conclusie
De beoogde planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie, zoals deze nadien is uitgewerkt in het bestemmingsplan Buitengebied 2011, waarin een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor een opvolgfunctie naar Wonen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten in milieucategorieën 1 en 2. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing.
Figuur 5: Plankaart Structuurvisie 'Beleef Bergambacht'.
Dit wijzigingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Ten behoeve hiervan heeft het rijk eerder aan de provincies gevraagd om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Dit provinciale kader moet vastleggen welke randvoorwaarden den provincie hanteert inzake:
Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.
In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in het buitengebied. In dit wijzigingsplan wordt een vervolgfunctie naar wonen met een klein hoveniersbedrijf mogelijk gemaakt zonder dat de bebouwing toeneemt. Deze vervolgfunctie is in overeenstemming met de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid waarmee de provincie eerder heeft ingestemd. Hiermee wordt verrommeling tegengegaan. De woonbebouwing blijft binnen het bestaande bouwperceel en past qua aard en schaal bij wat er al is op de locatie. De ruimtelijke kwaliteit in het veenweidegebied blijft dan ook tenminste gelijk. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan en een functiewijziging mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 6.9, lid 1 (ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening. Dit is verder beschreven in de beeldkwaliteitsparagraaf (paragraaf 3.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard). Mitsdien is dit wijzigingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De vervolgfunctie op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de Structuurvisie 'Beleef Bergambacht'. De cultuurhistorische structuur van het lint wordt niet aangetast. Evenmin worden bestaande zichtlijnen naar het veenweidegebied beperkt als gevolg van deze functiewijziging.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit wijzigingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit wijzigingsplan wordt alleen een functiewijziging mogelijk gemaakt van twee bestaande woningen met een klein hoveniersbedrijf. Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat een functiewijziging van twee bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen met een klein hoveniersbedrijf volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.
Onderzoek/ beoordeling
Sprake is van een gemengd buitengebied, omdat naast enkele verderop gelegen veehouderijbedrijven ook woningen en overige niet-agrarische functies voorkomen. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van het plangebied met twee woningen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Binnen een straal van 100 meter zijn geen veehouderijbedrijven of overige niet agrarische functies gelegen, doch alleen woningen. De hoveniersactiviteiten vinden op minimaal 40 m afstand plaats van de twee woningen, zodat voor de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er daarom geen bezwaren tegen de beoogde opvolgfunctie aan de Achterbroek 4 en 6 in Berkenwoude.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen, omdat er binnen het invloedsgebied (zowel bestaand als toekomstige ontwikkeling) geen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen worden verstaan (Art. 1 Wgh):
Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt aan de Achterbroek met een snelheid van 60 km/ uur. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en bestaande woningen aan de Achterbroek 4 en 6 waarvoor de uitzondering van toepassing is als genoemd in artikel 76, lid 3 Wgh. Dit betekent dat lid 1 en 2 van artikel 76 niet gelden met betrekking tot deze woningen. Hierdoor is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek niet nodig. Een bedrijf in milieucategorie 2 valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de nabij gelegen wegen.
Industrielawaai
De bedrijfsactiviteiten vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij het bevoegd gezag zal tijdig een milieumelding worden gedaan. Aan de door het bevoegd gezag te stellen (geluid)voorschriften kan worden voldaan. In de nabijheid liggen verder geen bedrijfsterreinen. Met inachtneming hiervan kan er voor de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Onderzoek/ beoordeling
Vanuit oogpunt van bodem bestaan er geen belemmeringen tegen het voorgenomen gebruik, omdat het feitelijke gebruik voor woondoeleinden niet wordt gewijzigd. Wanneer in de toekomst grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de functiewijziging op het onderhavige plangebied.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een "goede ruimtelijke ordening". Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er alleen sprake van een vervolgfunctie van 2 bedrijfswoningen naar 2 burgerwoningen. Een sierteeltbedrijf wordt gesaneerd. In de plaats hiervan komt alleen een klein hoveniersbedrijf in de bestaande bedrijfsbebouwing.
De NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, is geraadpleegd voor 2017 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Achterbroek. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Deze ontwikkeling maakt een functiewijziging mogelijk van agrarische doeleinden naar woondoeleinden. Voor dit plan is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. De Benedenberg zelf is ook niet opgenomen als een route gevaarlijke stoffen.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen.
Ten zuiden van het plangebied liggen twee aardgastransportleidingen van de Gasunie: een leiding (A-553) met een diameter van 36 inch en een druk van 66,2 bar (24 m ten zuiden van het plangebied) met een inventarisatieafstand GR van 430 m en een leiding (A803) met een diameter van 48 inch en een druk van circa 80 bar (230 m ten zuiden van het plangebied) met een inventarisatieafstand van 580 m. Rondom de aardgastransportleidingen ligt conform artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding. Binnen deze belemmeringenstrook gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik van de gronden ter bescherming van de aardgastransportleiding. De leidingen zijn weergegeven in figuur 6.
De populatiedichtheid in het buitengebied is zodanig laag, dat de eventuele beperkte verhoging van het aantal mensen dat in het gebied verblijft, niet leidt tot een vergroting van het groepsrisico. Het wijzigingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarmee de populatiedichtheid toeneemt. Een berekening van het groepsrisico wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Hiermee is het groepsrisico voldoende verantwoord.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart is aangegeven dat op het perceel Achterbroek 11 een bovengrondse propaantank aanwezig is met een inhoud van 3.000 m3 met een risicoafstand van PR 10-6 van 10 meter (figuur 6). De situatie wijzigt niet door dit wijzigingsplan. Voor het overige zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd. Er zijn geen belemmeringen voor deze planontwikkeling.
Figuur 6: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart aangeduid).
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Er zijn vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Onderzoek/ beoordeling
Waterhuishoudkundige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder Achterbroek. Ten noorden en westen (langs de Achterbroek) van het plangebied ligt een hoofdwatergang. Tussen en ten zuiden van het plangebied liggen overige watergangen (figuur 7).
Toekomstige situatie
Onderhavig plangebied bestaat uit een bestemmingsvlak voor wonen. Er is uitsluitend sprake van een functiewijziging. Deze omzetting gaat niet gepaard met extra bebouwing of verharding. Per saldo blijft het verhard oppervlak gelijk. Dit betekent dat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. De bebouwing ligt buiten de kern- beschermingszones van hoofdwatergangen en overige watergangen.
Afvalwaterketen en riolering
Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Afvalwater is aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.
Conclusie
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 25 november 2019 (dossiercode 20191125-40-21885) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen waterstaatkundige belangen zijn. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.
Figuur 7: Uitsnede Legger oppervlaktewatersystemen.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart (zie figuur 8) laat zien dat er in dit deelgebied pas een grote kans op archeologische sporen is dieper dan 5 m maaiveld (basis holoceen) in rivierduinen en dekzand in de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Delwijnen.
Figuur 8: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 9) heeft het gebied een lage trefkans, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 3m –Mv en een plangebied groter dan 10.000 m². Een archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten, omdat het plangebied veel kleiner is en er geen bodemingrepen plaatsvinden.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van toekomstig grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Figuur 9: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied zwart omlijnd).
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staan twee woningen die geen monumentale en cultuurhistorische waarde hebben. Verder is er alleen sprake van een vervolgfunctie zonder dat er verder wijzigingen plaatsvinden op beide percelen.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 7,3 km ten noorden van het plangebied. In zuidwestelijke richting ligt op circa 8,5 km de 'Boezems Kinderdijk'. Het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt circa 9,2 km zuidelijker. Sprake is alleen van een functiewijziging van twee bestaande percelen, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Ten noorden, zuiden en westen van het plangebied ligt bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland op minimaal 400 m afstand (figuur 10). Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 10: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op 7,3 km noordelijk gelegen 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' betreffen een Vogelrichtlijn en zijn niet stikstofrelevante Habitatrichtlijngebieden. Daarnaast zijn delen van de 'Uiterwaarden Lek' aangeduid als Natura2000-gebied. In zuidwestelijke richting ligt op circa 8,5 km de 'Boezems Kinderdijk', welke stikstof relevant is.
Ten opzichte van de bestaande planologische situatie is er geen sprake van extra verkeersbewegingen, omdat een sierteeltbedrijf wordt gesaneerd. In de plaats hiervan komt alleen een kleinschalig hoveniersbedrijf. Sprake is alleen van een functiewijziging van het plangebied, zodat gesteld kan worden dat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering.
Onderhavig initiatief voorziet uitsluitend in een functiewijziging van het plangebied. Er vinden voorts geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het gebruik maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Artikel 3 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Binnen het bestemmingsvlak zijn twee hoofdgebouwen toegestaan. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud hiervan vastgelegd.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is bij recht de uitoefening van een beroep aan huis mogelijk tot maximaal een oppervlakte van 25 m². Belangrijke voorwaarden zijn dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, er geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag optreden. Via een afwijking onder voorwaarden is ook een bedrijf aan huis mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 100 m². De voorwaarden zijn gelijk aan die voor het uitoefenen van een beroep aan huis. Daarnaast is als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie een Bed & Breakfast toegestaan.
Achter de woonpercelen is aanvullend ten behoeve van het perceel Achterbroek 4 een functieaanduiding opgenomen voor het oprichten van een hoveniersbedrijf in milieucategorie 2.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 8 Overige regels
In de 'Overige regels' zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 381 (december 2018). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 van december 2018.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 9 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 10 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.
Voor onderhavig ontwerp wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerp wijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 21 september 2020 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerp wijzigingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland worden aangemeld. De Watertoets is doorlopen via de Watertoets.nl. Hieruit bleek dat er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren zijn. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 4.2.