direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1507BG005-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek) met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1507BG005-VG02 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ICT (internetverkoop) of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning (inclusief aan- en uitbouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij in ieder geval niet zijn begrepen reclame-uitingen.

1.4 aan- en uitbouwen

een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aanlegsteiger

een (houten) vloer met een oversteek boven de beschoeiing en het water, met vaste verankering in de grond onder het water c.q. plaatsvaste verankering aan de wal ten behoeve van het aanleggen van vaartuigen en woonboten.

1.8 achtergevel

gevel aan de achterzijde van een gebouw.

1.9 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte, productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.

1.11 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen, maar van de gemeente onafhankelijke, deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van de agrarische bedrijfsvoering, zoals de Stichting Agrarische beoordelingscommissie.

1.12 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.13 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.14 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed&breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaren.

1.17 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)-verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.18 bedrijfswoning

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.19 bedrijfsgebouwen

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.20 bestaand

bij bouwwerken: 

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;

bij gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag plaatsvinden krachtens een omgevinsgvergunning

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 boothuis

bouwwerk in de zin van een overdekte steiger ten behoeve van het bergen van maximaal 2 pleziervaartuigen.

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.29 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

de gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

1.33 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.34 bijzondere woonvorm

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen, inclusief (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding).

1.35 dagrecreatieve activiteiten

activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.

1.36 dakkapel

een uitspringend venster als onderbreking in een dakvlak.

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder wordt mede begrepen een internetwinkel, waarbij de detailhandel uitsluitend plaatsvindt via een electronische of schriftelijke opdracht verloopt.

1.38 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen.

1.39 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.40 eendenkooi

Een inrichting tot het vangen van wilde eenden, door middel van zogenaamde kooieenden (lokeenden), lokkers of kwakers, die er in worden gezet.

1.41 evenementen

periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.

1.42 extensief dagrecreatief medegebruik

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.43 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 gebruiksgerichte paardenhouderij

het fokken van veulens en de opfok van jonge paarden/pony's met de daaraan verbonden basistraining tot een leeftijd van 2 à 3 jaar, of het stallen van pensionpaarden/pony's, het trainen en africhten van paarden/pony's en/of het handelen dan wel verhuur in/van paarden/pony's.

1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel.

1.46 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 intensieve veehouderij

een bedrijf waar slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang wordt gehouden, onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;

1.48 kampeermiddel

niet als een bouwwerk aan te merken, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.49 kantoor

een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.50 kwekerij

een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.51 lawaaisporten

de autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.

1.52 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.53 manege

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.

1.54 mantelzorg

tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.55 natuurbeheer

het werk dat nodig is om de natuur in evenwicht te houden, met inachtneming van het cultuurlandschap en de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

1.56 nevenactiviteit

activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, en wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.57 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.58 ondergeschikte detailhandel

op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit tot de bestemming behorende bedrijven, waarbij de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie en waarbij de goederen functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.

1.59 ondersteunende teelt

het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen.

1.60 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.61 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.62 paardenbak

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden.

1.63 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.64 peil

het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.

1.65 permanente bewoning

gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan: het gebruik als woning door eenzelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.

1.66 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, welke niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

1.67 prostitutie

het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.68 publieksgerichte dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

1.69 recreatiesport

sporten, zoals hardlopen (atletiek), jeu-de-boules, schoolsporten, beachvolleybal, badminton, tafeltennis en skateboarden of inline-skaten.

1.70 recreatiewoning

een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

1.71 risicovolle inrichting

een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.72 ruwvoedergewassen

gewassen, zoals olifantengras, mai, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren, niet zijde weidegras.

1.73 scheepvaartverkeer

het verkeer te water.

1.74 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  • seksbioscoop

Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.

  • seksclub

Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.

  • seksautomaat

Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard.

  • sekswinkel

Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en videobanden, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.

  • prostitutiebedrijf

Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.75 theetuin/theeschenkerij

Activiteiten gericht op recreatie waar tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren zoals gebak, broodjes, hapjes en snacks aan de bezoekers en passerende recreanten worden verstrekt.

1.76 tuincentrum

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van en het verblijf in particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen en diensten (waaronder het geven van cursussen) worden aangeboden, alsmede kamerplanten en snijbloemen met de bijbehorende potten, vazen en dergelijke, waaronder dierenbenodigdheden en seizoensgebonden sierproducten (zoals paas-en kerstartikelen en dergelijke).

1.77 verblijfsgebied

gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.78 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of recreatieverblijven.

1.79 verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.)

het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.80 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en op grond van de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit ook op langere termijn (minimaal 10 jaar) gewaarborgd is. Aan beide criteria, volwaardigheid en continuïteit, moet worden voldaan. Het toetsingskader voor deze criteria is opgenomen in Bijlage 8 van deze regels.

1.81 voorgevel

gevel aan de voorzijde van een gebouw.

1.82 waarden

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.83 waterafvoergebied

een gebied begrenst door (stroom)scheidingen, waaruit beschouwd vanuit het afvoerpunt het water van dat gebied afstroomt of via bemaling getransporteerd wordt naar het desbetreffende afvoerpunt.

1.84 waterberging

als functie van water: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving.

1.85 winkel

een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.

1.86 woning

een gebouw inclusief aan- en uitbouwen, dat bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden.

1.87 woonboot

een voor bewoning bestemd schip dat is gelegen op een ligplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.88 wooneenheid

een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.89 woonzorgboerderij

een (voormalige) boerderij of zelfstandig gedeelte van een boerderij dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven, inclusief voorzieningen ten behoeve van een zorgboerderij; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

1.90 zomerhuisje

gebouw, niet zijnde een recreatiewoning, ten behoeve van dagrecreatief verblijf.

1.91 zorgboerderij

een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage
  • a. de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per bouwperceel gemeten;
  • b. ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per bouwperceel gemeten.
2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;

alsmede voor:

  • b. ondergeschikte (agrarische) nevenactiviteiten zoals aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Lijst van nevenactiviteiten;
  • c. een zorgfunctie als nevenactiviteit voor maximaal 16 zorgplaatsen bij wijze van dagopvang, alsmede educatie en voorlichting en commerciële dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • d. een agrarische aanverwant bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  • e. opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het agrarisch bedrijf;
  • f. gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • g. een siertuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • h. volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning': een plattelandswoning;
  • j. natuurbeheer;
  • k. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  • l. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • m. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • p. erven;
  • q. bouwwerken.
3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat deze achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen tevens bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
      • bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toelaatbaar indien deze noodzakelijk zijn in verband met een doelmatige bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;
      • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuin' en 'volkstuin' is een gebouw toegestaan waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 2. Bedrijfswoningen
      • bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
      • per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
      • ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
      • de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel de bedrijfswoning;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw;
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.
    • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - inpandige tweede woning' is een inpandige tweede wooneenheid toegestaan, met dien verstande dat:
      • het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal inpandige woongelegenheden binnen het hoofdgebouw, in het geval dat het aantal woongelegenheden binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd;
      • het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal inpandige woongelegenheden binnen het hoofdgebouw, in het geval dat het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat;
      • het hoofdgebouw bij herbouw door één aaneengesloten dak moet worden afgedekt;
      • de bestaande oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de inpandige tweede woning niet mag worden vergroot.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van silo's en watertanks mag niet meer dan 15 m bedragen, met dien verstande dat:
      • deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
      • de doorsnede van mestsilo's en watertanks niet meer bedragen dan 25 m;
      • de bouwhoogte van mestsilo's en watertanks niet meer mag bedragen dan 5 m;
      • de bouwhoogte van voedersilo's niet meer mag bedragen dan 15 m;
    • 4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' en op het adres Noord 28 zijn lichtmasten toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
    • 6. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 8. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen.

  • c. Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende regels
    • 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    • 2. een paardenbak wordt opgericht binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de (bedrijfs)woning;
    • 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' mag een paardenbak worden opgericht buiten het bouwvlak;
    • 4. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt niet meer dan 40 m bij 20 m;
    • 5. de bouwhoogte van paardenbakomheiningen bedraagt niet meer dan 1,5 m;
    • 6. de afstand van een paardenbak tot slootranden en greppels bedraagt ten minste 1,5 m;
    • 7. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, dient afschermende beplanting te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
    • 8. de paardenbak dient voorzien te zijn van natuurlijk bodemmateriaal.

  • d. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
    • 2. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m2 per 50 m2 volkstuin, zulks met een maximum van 16,5 m2 per volkstuin.

  • e. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van bedrijfsgebouwen als bedoeld in lid 3.2, onder a, onderdeel 1 winnen burgemeester en wethouder met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder onder a ten behoeve van het bouwen van gebouwen met een hogere bouwhoogte mits, dit voor een duurzame bedrijfsvoering noodzakelijk is en de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, onder b ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte waarbij geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, onder a ten behoeve van het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 30 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. het gebouw aan één zijde openblijft;
    • 4. het gebouw dient voor de huisvesting van hobbydieren van één huishouden en het de eerste en enige schuilstal van dit huishouden betreft;
    • 5. het gebouw aan de rand of in een hoek van het perceel dient te worden gepositioneerd, bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden;
    • 6. het dient te gaan om solitair gelegen percelen. Indien het perceel aansluit op het woonperceel van de aanvrager, dient de schuilstal binnen de vigerende bestemmingsregels te worden gerealiseerd;
    • 7. het gebouw een landelijke uitstraling dient te hebben, bestaande uit gepotdekselde houten gevelbekleding in een bedekte kleur en een schuine afdekking met een dakbedekking van bitumen shingles, leitjes of donkere dakpannen;
    • 8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien:
    • 1. de wijziging vergund is door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998), of het bevoegd gezag verklaard heeft dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998) niet noodzakelijk is, dan wel;
    • 2. de toename van stikstof depositie vanaf de betreffende veehouderij niet leidt tot een  overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000, dan wel;
    • 3. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'onder grenswaarde' binnen het PAS (Programma Aanpak Stikstof) aanwezig is, dan wel;
    • 4. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'vrije ontwikkelingsruimte' binnen het PAS (Programma Aanpak Stikstof) aanwezig is.
  • b. Onder de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt tevens verstaan het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van ondersteunende teelt van maïs of ruwvoeder tot ten hoogste 20% van het oppervlak van de bij het agrarisch bedrijf behorende agrarische gronden, voor zover gelegen ten zuiden van de Wetering West en de Wetering Oost en ten westen van de kern Krimpen aan de Lek.
  • c. Voor het uitoefenen van een ondergeschikte (agrarische) nevenactiviteiten dienen de volgende regels in acht te worden genomen:
    • 1. de landschappelijke openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
    • 3. nevenactiviteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij anders aangegeven, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarisch gebruik van gebouwen per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan aangegeven in Bijlage 1 Lijst van nevenactiviteiten' dan wel 500 m2 indien niets is aangegeven, met dien verstande dat de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
    • 4. opslag buiten de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de nevenactiviteit is niet toegestaan.
  • d. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijk oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van gebouwen en gronden voor vernieuwd ondernemen zoals aangegeven in de bij deze regels behorende 'Bijlage 2 Lijst niet agrarische functies', tot maximaal de aldaar genoemde oppervlakte en met inachtneming van de aldaar genoemde voorwaarden.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor het tijdelijk opslaan van bagger in de vorm van baggerdepots (weilanddepots) ter uitvoering van normale onderhoudswerkzaamheden aan watergangen.
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, onder b ten behoeve van het telen van maïs of ruwvoeder tot een groter percentage van de bedrijfsoppervlakte, mits de aanvrager voldoende heeft aangetoond dat de teelt op zodanige wijze plaatsvindt dat dit geen invloed heeft op de bodemdaling en door het bevoegd gezag ter zake vooraf advies van een deskundige op het gebied van bodembeheer is ingewonnen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 3.1 is het verboden op of in de lid 3.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
  • d. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • e. het aanleggen van landschapselementen op gronden niet behorende bij het agrarische bouwvlak.

3.6.2 uitzonderingsregels

het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 3.1 bedoelde bestemming.
  • b. werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van te beschermen landschappelijke belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en gebruik;
  • d. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • e. zien op het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunnning;

3.6.3 toetsingscriterium bij omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 3.6.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Agrarisch - Aanverwant

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Aanverwant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch aanverwant bedrijf zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'
  • b. aan-huis-verbonden beroep, uitsluitend in de bedrijfswoning en bijgebouwen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen, paden en verhardingen;
  • e. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • f. erven;
  • g. bouwwerken.
4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven. Indien geen goothoogte is aangegeven, mag de goothoogte niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven. Indien geen bouwhoogte is aangegeven mag de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedragen;
      • Indien alleen een bouwhoogte is opgenomen mag de goothoogte niet meer bedragen dan de bouwhoogte
    • 2. Bedrijfswoningen
      • bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
      • per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
      • ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
      • de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 3. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw;
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per bedrijf één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5 m2 per 50 m2 volkstuin, zulks met een maximum van 16,5 m2 per volkstuin.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, onder b ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte.

4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient zoveel mogelijk op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • c. opslag mag uitsluitend plaatsvinden achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfsgebouwen.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;

alsmede voor:

  • b. intensieve veehouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het agrarisch bedrijf;
  • d. telen van planten in het open weidegebied, uitsluitend op het adres en door de personen zoals genoemd in de gedoogbeschikking voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • e. het transporteren van melk door maximaal 2 melkwagens, uitsluitend op het adres en door de personen zoals genoemd in de gedoogbeschikking voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden', behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden', behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden.
  • h. gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • i. volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • j. ondergeschikte (agrarische) nevenactiviteiten zoals aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Lijst van nevenactiviteiten';
  • k. natuurbeheer;
  • l. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties
  • m. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • n. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. nutsvoorzieningen;
  • p. wegen en paden,

met de daarbij behorende:

  • q. erven;
  • r. bouwwerken
  • s. ter plaatse van de specifieke aanduiding ‘hobbymatig houden van dieren’, bij verdere uitsluiting van agrarische activiteiten in een omvang die als bedrijfsmatig kunnen worden beschouwd, het hobbymatig houden van dieren en opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het hobbymatig houden van dieren.
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning; Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen tevens bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
      • bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toelaatbaar indien deze noodzakelijk zijn in verband met een doelmatige bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bedrijfswoningen
      • bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
      • per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
      • de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 15 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw:
      • de de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.
      • goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en de bouwhoogte van paardenbakomheiningen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 3. de bouwhoogte van silo's en watertanks mag niet meer dan 15 m bedragen, met dien verstande dat:
      • deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
      • de doorsnede van mestsilo's en watertanks niet meer bedragen dan 25 m;
      • de bouwhoogte van mestsilo's en watertanks niet meer mag bedragen dan 5 m;
      • de bouwhoogte van voedersilo's niet meer mag bedragen dan 10 m;
    • 4. de bouwhoogte van sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
    • 5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' zijn lichtmasten toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 8. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel niet meer dan 2 m mag bedragen en op gronden voor de voorgevel niet meer dan 1 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van paardenbakomheiningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 m2.

  • c. Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende regels:
    • 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    • 2. een paardenbak wordt opgericht binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de (bedrijfs)woning;
    • 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' mag een paardenbak buiten het bouwvlak worden opgericht;
    • 4. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt niet meer dan 40 m bij 20 m;
    • 5. de bouwhoogte van paardenbakomheiningen bedraagt niet meer dan 1,5 m;
    • 6. de afstand van een paardenbak tot slootranden en greppels bedraagt ten minste 1,5 m;
    • 7. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, dient afschermende beplanting te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
    • 8. de paardenbak dient voorzien te zijn van natuurlijk bodemmateriaal.

  • d. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5 m2 per 50 m2 volkstuin, zulks met een maximum van 16,5 m2 per volkstuin .

  • e. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van bedrijfsgebouwen als bedoeld in lid 5.1, onder a, onderdeel 1 winnen burgemeester en wethouder met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, onder a ten behoeve van het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer dan 30 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. het gebouw aan één zijde openblijft;
  • d. het gebouw dient voor de huisvesting van hobbydieren van één huishouden en het de eerste en enige schuilstal van dit huishouden betreft;
  • e. het gebouw aan de rand of in een hoek van het perceel dient te worden gepositioneerd, bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden;
  • f. het dient te gaan om solitair gelegen percelen. Indien het perceel aansluit op het woonperceel van de aanvrager, dient de schuilstal binnen de vigerende bestemmingsregels te worden gerealiseerd;
  • g. het gebouw een landelijke uitstraling dient te hebben, bestaande uit gepotdekselde houten gevelbekleding in een bedekte kleur en een schuine afdekking met een dakbedekking van bitumen shingles, leitjes of donkere dakpannen;
  • h. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied.
5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is niet toegestaan, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien:
    • 1. de wijziging vergund is door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998), of het bevoegd gezag verklaard heeft dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998) niet noodzakelijk is, dan wel;
    • 2. de toename van stikstof depositie vanaf de betreffende veehouderij niet leidt tot een  overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000, dan wel;
    • 3. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'onder grenswaarde' binnen het PAS (Programma Aanpak Stikstof) aanwezig is, dan wel;
    • 4. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'vrije ontwikkelingsruimte' binnen het PAS (Programma Aanpak Stikstof) aanwezig is.
  • b. Onder de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt tevens verstaan het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van ondersteunende teelt van maïs of ruwvoeder tot ten hoogste 20% van het oppervlak van de bij het agrarisch bedrijf behorende agrarische gronden, voor zover gelegen ten zuiden van de Wetering West en de Wetering Oost en ten westen van de kern Krimpen aan de Lek.
  • c. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijk oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • d. Voor het uitoefenen van ondergeschikte (agrarische) nevenactiviteiten dienen de volgende regels in acht te worden genomen:
    • 1. De landschappelijke openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. Omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
    • 3. Nevenactiviteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij anders aangegeven, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarisch gebruik van gebouwen per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan aangegeven in Bijlage 1 Lijst van nevenactiviteiten dan wel 500 m2 indien niets is aangegeven, met dien verstande dat de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
    • 4. Opslag buiten de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de nevenactiviteit is niet toegestaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het gebruik van gebouwen en gronden voor vernieuwd ondernemen zoals aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Lijst niet agrarische functies, tot maximaal de aldaar genoemde oppervlakte en met inachtneming van de aldaar genoemde voorwaarden.
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor het tijdelijk opslaan van bagger in de vorm van baggerdepots (weilanddepots) ter uitvoering van normale onderhoudswerkzaamheden aan watergangen.
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4, onder b ten behoeve van het telen van maïs of ruwvoeder tot een groter percentage van de bedrijfsoppervlakte, mits de aanvrager voldoende heeft aangetoond dat de teelt op zodanige wijze plaatsvindt dat dit geen invloed heeft op de bodemdaling en door het bevoegd gezag ter zake vooraf advies van een deskundige op het gebied van bodembeheer is ingewonnen.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 uitzonderingsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 5.1 is het verboden op of in de lid 5.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het scheuren van grasland, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden';
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
  • e. het aanbrengen of rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • f. het aanleggen van landschapselementen op gronden niet behorende bij het agrarische bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden'.

5.6.2 uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 5.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 5.1 bedoelde bestemming.
  • b. werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van te beschermen landschappelijke belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en gebruik;
  • d. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • e. zien op het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunnning;

5.6.3 toetsingscriterium bij omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 5.6.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • b. bedrijven van categorie 1 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1';
  • c. bedrijven van categorie 1, 2, en 3 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • d. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' tot een oppervlak van ten hoogstens het oppervlak zoals is aangegeven op de verbeelding;
  • e. bedrijven zoals per adres aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 5 'Lijst overzicht bedrijven';
  • f. ondergeschikte detailhandel;
  • g. het gebruik van bedrijfsopstallen, uitsluitend op het adres en door de personen zoals genoemd in de gedoogbeschikking voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • h. aan-huis-verbonden beroep, uitsluitend in de bedrijfswoning en bijgebouwen;
  • i. paardenfysiotherapie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. wegen, paden en verhardingen;
  • l. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • m. erven;
  • n. bouwwerken.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte' is aangegeven. Indien geen goothoogte is aangegeven, mag de goothoogte niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven. Indien geen bouwhoogte is aangegeven mag de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedragen;
      • Indien uitsluitend een bouwhoogte is opgenomen mag de goothoogte niet meer bedragen dan de bouwhoogte.
    • 1. Bedrijfswoningen
      • bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
      • per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
      • ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
      • de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw;
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per bedrijf één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient zoveel mogelijk op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. Voor het doel ondergeschikte detailhandel mag niet meer dan 50 m2 verkoopvloeroppervlakte worden gebruikt dan wel de bestaande verkoopvloeroppervlakte indien deze meer bedraagt.
  • c. Voor het doel bedrijven zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
    • 2. opslag mag uitsluitend plaatsvinden achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfsgebouwen.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 en bedrijven van categorie 3 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten toestaan, dan wel bedrijfsactiviteiten die niet in de bij deze regels behorende Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn vermeld, indien deze wat betreft milieuhinder gelijk kunnen worden gesteld aan de op grond van lid 6.1, onder a toegestane bedrijven.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • b. gebouwen ten behoeve van nutvoorzieningen, zoals een gasontvangststation en een meet- en regelstation;
  • c. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren
  • d. wegen, paden en verhardingen;
  • e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • f. erven;
  • g. bouwwerken.
7.2 Bouwregels
  • a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 8 Bedrijventerrein

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met categorie 5 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 4'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  • b. wegen, paden en verhardingen;
  • c. bedrijfsvoorzieningen waaronder kantoren, opslagruimten en personeelsvoorzieningen;
  • d. verkeer- en verblijfsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • e. erven;
  • f. bouwwerken.
8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak met inachtneming van het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven maximum bebouwingspercentage;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum goothoogte ' is aangegeven;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven.
    • 1. Bedrijfswoningen
      • een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
      • ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding;
      • de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw;
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per bedrijf één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • b. opslag mag uitsluitend plaatsvinden achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfsgebouwen;
  • c. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • d. Voor het doel ondergeschikte detailhandel mag niet meer dan 50 m2 verkoopvloeroppervlakte worden gebruikt dan wel de bestaande verkoopvloeroppervlakte indien deze meer bedraagt.

Artikel 9 Detailhandel - Tuincentrum

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuincentrum, met daarbij behorende ondergeschikte activiteiten en voorzieningen waaronder een grondgebonden kwekerij en buitenopslag;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. wegen en paden;
  • d. overige verhardingen;
  • e. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • f. erven;
  • g. bouwwerken.
9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 8 m bedragen.
    • 1. Bedrijfswoning
      • een bedrijfswoning wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
      • in de bestemming is één bedrijfswoning toegestaan;
      • de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen bij de bedrijfswoning
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw;
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per bedrijf één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • b. opslag mag uitsluitend plaatsvinden achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfsgebouwen;
  • c. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen voor jonge kinderen;
  • c. fietspaden en voetpaden door de groenvoorzieningen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor het gebruik van de groenvoorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers en straatmeubilair;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor het gebruik van de fietspaden en voetpaden, zoals verkeersboden en straatverlichting;
  • f. waterlopen en waterplassen.

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van straatverlichting mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 zoals aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 6 'Staat van horeca-activiteiten';
  • b. het wonen in een bedrijfswoning, voor zover een bedrijfswoning op grond van de bouwregels is toegestaan;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen, paden en verhardingen;
  • e. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • f. erven;
  • g. bouwwerken.
11.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Bedrijfsgebouwen
      • bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 8 m bedragen.
    • 1. Bedrijfswoningen
      • bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
      • per horecabedrijf en per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
      • de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw;
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:

  • a. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
  • b. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. er dient op eigen terrein te worden geparkeerd;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • c. bijzondere woonvorm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm';
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, paden en verhardingen,

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken.
12.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak met inachtneming van het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven maximum bebouwingspercentage;
    • 2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen, tenzij met aanduiding 'maximum goothoogte' anders is aangegeven;
    • 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 8 m bedragen, tenzij met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' anders aangegevens;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding;
    • 5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 9 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  • b. ecologische verbindingszone;
  • c. bos- en groenvoorzieningen;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. gemalen (inclusief behuizing, verhardingen, terreinafscheidingen, opslagplaats slootvuil etcetera), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal'
  • f. kampeerterrein ten behoeve van het kamperen in kampeermiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • g. een beheerssteunpunt/vogelobservatiehut en kanoverhuur met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van natuurbeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • h. eendenkooi, ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi';
  • i. educatievoorzieningen waaronder begrepen een filmzaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
  • j. het wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • k. ambulancepost en carpoolplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - ambulancepost';
  • l. zomerhuisje, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zomerhuisje';
  • m. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • n. volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • o. een aanlegsteiger, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger';
  • p. een uitkijkpunt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beverbrug';
  • q. bestaande wegen en paden;
  • r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • s. bouwwerken.
13.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn 5 trekkershutten alsmede een toiletgebouw toegestaan, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' zijn gebouwen toegestaan, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' is ten hoogste één gebouw toegestaan, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, waarvoor de volgende regels gelden:
    • 1. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
    • 2. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - ambulancepost' zijn uitsluitend bestaande gebouwen toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zomerhuisje' is één zomerhuisje toegestaan, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan de bestaande;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beverbrug' is een uitkijkpunt met een maximale hoogte van 14 m toegestaan;
  • h. voor het overige mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 13.1 is het verboden op of in de in lid 13.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het scheuren van grasland;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanleggen van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • e. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen.

13.3.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 13.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 13.1 bedoelde bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van te beschermen landschappelijke belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en gebruik;
  • d. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • e. zien op het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

13.3.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 13.3.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a Wro het plan wijzigen voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' ten behoeve van de bouw van een bezoekerscentrum, mits:

  • a. de oppervlakte van het gebouw niet meer dan 250 m2 bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • c. wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 33.1.

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve activiteiten en recreatieve voorzieningen in de vorm van speel- en picknickplaatsen, wandelpaden, fietspaden en visplaatsen;
  • b. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • c. recreatiesport, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege en ijsbaan';
  • d. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • e. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken.
14.2 Bouwregels
  • a. Op of in de gronden zonder aanduiding mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tevens bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd;
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van recreatieve voorzieningen mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van straatverlichting mag niet meer dan 7 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van een brug mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
  • d. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5 m2 per 50 m2 volkstuin, zulks met een maximum van 16,5 m2 per volkstuin;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'aantal volkstuinen' mag het aantal volkstuinen niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven;
  • e. Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege en ijsbaan' gelden de volgende regels:
    • 1. een clubgebouw wordt gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    • 2. de maximale bruto-vloeroppervlak van een clubgebouw mag niet meer bedragen dan met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van een clubgebouw mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding;
    • 4. de bouwhoogte van een reclame-uiting op een clubgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m hoger dan de bouwhoogte van het clubgebouw;
    • 5. de bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 6. de bouwhoogte van een lichtmast mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 7. de bouwhoogte van een manegehek mag niet meer bedragen dan 1,8 m;
    • 8. de bouwhoogte van een erfafscheiding ten behoeve van een ijsbaan/skeelerbaan mag niet meer bedragen dan 2 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege en ijsbaan' is, naast het bepaalde in lid 14.1, onder c, uitsluitend het volgende specifieke gebruik toegestaan:

  • a. een ijsbaan, tevens skeelerbaan, met daarbij behorend clubhuis, alsmede met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor het aangegeven gebruik, zoals bouwwerken op het dak van het clubhuis voor reclame-uitingen, vlaggenmasten, lichtmasten, een erfafscheiding, bruggen, dammen en duikers. Het clubhuis kan tevens gebruikt worden voor maatschappelijke functies, zoals voor kaartverenigingen of EHBO-cursussen, mits de hoofdfunctie van het clubgebouw in stand blijft.
  • b. een manege met daarbij behorend clubhuis, met daarbij behorende rijbaan, spring- en menparcours, paardenbakken en trainingcirkel en met daarbij behorende andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor het aangegeven gebruik, zoals bouwwerken op het dak van het clubhuis voor reclame-uitingen, vlaggenmasten, lichtmasten, hekwerken, bruggen, dammen en duikers
  • c. het houden van evenementen als bedoeld in artikel 2.24 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Nederlek, met bijbehorende bouwwerken en een grondoppervlak van maximaal 4.000 m².
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 14.1 is het verboden op of in de in lid 14.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • d. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen.

14.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 14.1 bedoelde bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van te beschermen landschappelijke belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en gebruik;
  • d. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • e. zien op het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

14.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 14.4.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 15 Recreatie - Verblijfsrecreatie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatief verblijf;
  • b. wonen in een recreatiewoning, uitsluitend op de adressen en door de personen genoemd in de persoonsgebonden beschikkingen voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  • d. paden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bouwwerken.
15.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. recreatiewoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat per bouwvlak één recreatiewoning is toegestaan;
    • 2. de inhoud van een recreatiewoning mag niet meer dan 300 m³ bedragen;
    • 3. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 4 m bedragen.

  • b. Per bouwvlak is een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van maximaal 5 m2.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels

Onder een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval begrepen het permanent bewonen van recreatiewoningen en kampeermiddelen voor zover niet genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 7 Lijst persoonsgebonden beschikkingen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaald in lid 15.1 is het verboden op of in de in lid 15.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • d. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen.

15.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 15.1 bedoelde bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van te beschermen landschappelijke belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en gebruik;
  • d. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • e. zien op het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

15.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 15.4.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 16 Sport - Golfbaan

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Golfbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. golfbaan voor ten hoogste 9 holes;
  • b. driving range;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. een clubhuis met kleedaccommodaties en ondergeschikte horeca in de vorm van een sportkantine;
  • e. een restaurant, uitsluitend op de begane grond;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. paden en verhardingen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken.
16.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de maatvoering van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande.
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten behoeve van recreatieve voorzieningen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van vangnetten ten behoeve van het doel driving range mag niet meer dan 17 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 16 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat in de bestemming één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 16.1 is het verboden op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • b. het aanleggen van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • c. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen.

16.3.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 16.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 16.1 bedoelde bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van te beschermen landschappelijke belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en gebruik;
  • d. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • e. zien op het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

16.3.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 16.3.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, waarvan het aantal rijstroken ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen ;
  • b. in- en uitritten;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals dammen en bruggen.
17.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 9 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van straatverlichting mag niet meer dan 12 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer dan 3 m bedragen;
17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van de realisering van geluidswerende voorzieningen.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterberging;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. A-watergangen;
  • e. scheepvaartverkeer met de daarbij behorende voorzieningen, niet zijnde boothuizen;
  • f. gemaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • g. wonen in woonboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  • h. bestaande botenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhuis' ;
  • i. aanlegsteigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger';
  • j. extensief dagrecreatief medegebruik,

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken.
18.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van woonboten gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal woonboten bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
    • 2. de oppervlakte van een woonboot bedraagt ten hoogste het bestaande oppervlak;
    • 3. de inhoud van een woonboot bedraagt ten hoogste de bestaande inhoud.
  • b. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' is een gebouw toegestaan;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' zijn aanlegsteigers, vlonders en loopbruggen toegestaan, waarbij geldt dat ten hoogste het bestaande aantal en de bestaande maatvoering is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - botenhuis' is ten hoogste het bestaande aantal botenhuizen toegestaan en mag de maatvoering van de botenhuizen niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het scheepvaartverkeer mag niet meer dan 12 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal', mag niet meer dan 10 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van straatverlichting mag niet meer dan 7 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 18.2, onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande aanlegsteigers, woonschepenligplaatsen en botenhuizen dan wel het herplaatsen van teniet gegane aanlegsteigers, woonschepenligplaatsen of botenhuizen mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterhuishouding, in welk kader de waterbeheerder gehoord wordt.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • c. bed & breakfast;
  • d. mantelzorg;

alsmede voor:

  • e. nevenactiviteiten, zoals vermeld in onderdeel A van de bij deze regels behorende Bijlage 3 'Gebruik vrijkomende agrarische bebouwing', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-voormalige agrarische bedrijfsbebouwing', met dien verstande dat uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van de bestaande bebouwing en opslag buiten de bebouwing niet is toegestaan. Indien aangegeven mogen nevenactiviteiten tevens plaatsvinden op aangrenzende gronden;
  • f. een woonzorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgboerderij';
  • g. een fietsenhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • h. een groothandel in wormen en diervoeder, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'groothandel';
  • i. bestaande bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • j. een groothandel in vloeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in vloeren';
  • k. wonen in een caravan, uitsluitend op het adres en door de personen zoals genoemd in de persoonsgebonden beschikking voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • l. het in werking hebben van een inrichting, uitsluiten op het adres en door de personen zoals genoemd in de persoonsgebonden beschikking voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • m. het parkeren/stallen van 15 auto's, uitsluitend op het adres en door de personen zoals genoemd in de persoonsgebonden beschikking voor zover vermeld in de bij deze regels behorende Bijlage 7 'Lijst persoonsgebonden beschikkingen';
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. tuinen en erven;
  • p. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • q. bouwwerken.
19.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. Woningen en aan- en uitbouwen
      • woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
      • per bouwvlak is één woning toegestaan, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
      • ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan; 
      • de inhoud van woningen inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer dan 715 m³ bedragen;
      • aan- en uitbouwen worden minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning gebouwd;
      • de goothoogte van woningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
      • de bouwhoogte van woningen mag niet meer dan 10 m bedragen.
    • 1. Bijgebouwen
      • bijgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tevens bijgebouwen mogen worden gebouwd;
      • de oppervlakte van bijgebouwen bij de woning mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is weergegeven, dan wel de bestaande oppervlakte met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per bijgebouw:
      • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 bedragen;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.
      • indien er meer oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig is dan in onderstaande tabel aangegeven, mag de volledige oppervlakte alleen worden teruggebouwd onder de voorwaarde dat dit in exact dezelfde maatvoering geschiedt.

Grootte achtererfgebied   Maximale gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
< 500 m²   50 m²  
500 - 750 m²   75 m²  
750 m²   100 m²  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning niet meer dan 1 m mag bedragen en de bouwhoogte van paardenbakomheiningen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. het bouwen van lichtmasten is niet toegestaan;
    • 4. de bouwhoogte van een windturbine/windwokkel mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat per bouwperceel één windturbine/windwokkel is toegestaan, waarbij de afstand van een windturbine/windwokkel tot omliggende woningen minimaal 10 m bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
  • c. Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende regels:
    • 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    • 2. een paardenbak wordt opgericht binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de voorgevel van de (bedrijfs)woning;
    • 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' mag een paardenbak worden opgericht buiten het bouwvlak;
    • 4. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt niet meer dan 40 m bij 20 m;
    • 5. de bouwhoogte van paardenbakomheiningen bedraagt niet meer dan 1,5 m;
    • 6. de afstand van een paardenbak tot slootranden en greppels bedraagt ten minste 1,5 m;
    • 7. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, dient afschermende beplanting te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
    • 8. de paardenbak dient voorzien te zijn van natuurlijk bodemmateriaal;
    • 9. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, onder a, onderdeel 2 en toestaan dat bijgebouwen met afwijkende maatvoeringen mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m en de goothoogte niet meer dan 3 m, mits:

  • a. het bestaande oppervlak aan bijgebouwen, gerekend vanaf 150 m2, met minimaal 50% wordt gereduceerd.
19.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep zijn de volgende regels van toepassing:
    • 1. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. er dient zoveel mogelijk op eigen terrein te worden geparkeerd;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. Voor het uitoefenen van een bed & breakfast zoals genoemd in lid 19.1 onder c mogen maximaal 3 kamers per bouwperceel worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen, met dien verstande dat:
    • 1. het gebruik niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    • 2. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
    • 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien;
    • 4. de bedrijfsvoering van de bed & breakfast uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
    • 5. de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen beschikt (douche/bad, wc en keuken(blok).
19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 en toestaan dat:

  • a. de omvang van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep en toestaan dat deze niet meer mag bedragen dan 60% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 80 m2 mits het aan-huis-verbonden beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft en behoudt, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bedrijfsbebouwing', nevenactiviteiten mogen worden uitgeoefend, zoals vermeld in onderdeel B van de bij deze regels behorende Bijlage 3 Gebruik vrijkomende agrarische bebouwing, tot maximaal de aldaar genoemde oppervlakte en met inachtneming van de aldaar genoemde voorwaarden;

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding met een diameter van ten hoogste 48" en een druk van ten hoogste 80 bar.

20.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 20.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.

20.3 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding - Gas'.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 20.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van desbetreffende leiding en:

  • a. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 20.1 is het verboden op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren

20.5.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 20.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 20.1 bedoelde bestemming;
  • f. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

20.5.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 20.5.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover:

  • a. geen schade ontstaat aan de gasleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a en b schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanning

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bestaande ondergrondse hoogspanningsleiding.

21.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden als bedoeld in lid 21.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsleiding worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
  • b. Voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn toegestaan op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en), zijn gelegen binnen de gronden als bedoeld in lid 21.1, mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de bestaande hoogte.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 21.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende hoogspanningsleiding en ter zake vooraf advies van de beheerder is ingewonnen.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 21.1 is het verboden op of in de lid 21.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals heipalen, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

21.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. mogen worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 21.1 bedoelde bestemming.

21.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 21.4.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover:

  • a. geen schade ontstaat aan de leiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a. en b., schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding.

22.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden als bedoeld in lid 22.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte van palen en masten ten behoeve van hoogspanningsleidingen niet meer mag bedragen dan 165 m, en de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
  • b. Voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn toegestaan op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en), zijn gelegen binnen de gronden als bedoeld in lid 22.1 mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de bestaande hoogte.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 22.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien:

  • a. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende hoogspanningsverbinding en ter zake vooraf advies van de beheerder is ingewonnen.
  • b. daardoor geen nieuwe gevoelige bestemmingen ontstaan waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.4.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 22.1 is het verboden op of in de lid 22.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals heipalen, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

22.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 22.1 bedoelde bestemming.

22.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 22.4.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover:

  • a. de werken of werkzaamheden de veiligheid van de hoogspanningsleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 23 Leiding - Riool

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse riooltransportleiding.

23.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 23.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 23.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 23.1 is het verboden op of in de lid 23.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals heipalen, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

23.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 23.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 23.1 bedoelde bestemming.

23.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 23.4.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover:

  • a. de werken of werkzaamheden de veiligheid van de rioolleiding en het doelmatig functioneren van die leiding niet schaden;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 24 Leiding - Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding en de daarbijbehorende beschermingszone.

24.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 24.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsverguning afwijken van het bepaalde in lid 24.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 24.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van het bepaalde in lid 24.1 is het verboden op of in de lid 24.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals heipalen, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • d. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

24.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 24.1 bedoelde bestemming.

24.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 24.4.1 kan slechts worden verleend indien en voor zover:

  • a. de werken of werkzaamheden de veiligheid van de waterleiding en het doelmatig functioneren van die leiding niet schaden;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 25 Waarde - Archeologie

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden of de daar te verwachten archeologische waarden.

25.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – uitsluitend met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels en het gestelde onder 25.3  – worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in dit lid, onder b, is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden om van gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie' de bodem beneden maaiveld te verstoren.
  • b. Het verbod onder a. is niet van toepassing indien het:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – aw1' een verstoring betreft van minder dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m²;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - amk' een verstoring betreft van minder dan 30 cm beneden maaiveld;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aw2' geen coupure of doorsnijding van de dijk plaats vindt;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw1' een verstoring betreft van minder dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m²;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw2' een verstoring betreft van minder dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m²;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw3' een verstoring betreft van minder dan 2 m beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m²;
    • 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw4' een verstoring betreft van minder dan 2 m beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m²;
    • 8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw5' een verstoring betreft van minder dan 4 m beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m²;
    • 9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw6' een verstoring betreft van minder dan 3 m beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 5.000 m²;
  • c. Het verbod onder a. is evenmin van toepassing voor werken en werkzaamheden die:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
    • 2. in het kader van het normale agrarische gebruik worden uitgevoerd, waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen van onderwaterdrainage;
    • 3. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd op het moment van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. Het verbod onder a. is evenmin van toepassing indien een rapport is overgelegd waarin de archeologische (verwachtings)waarde van de te verstoren bodem naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    • 1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of
    • 2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of
    • 3. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • e. Het overleggen van een rapport is niet nodig als uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de archeologische waarden van het terrein niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 26 Waterstaat - Waterkering

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding, met de daarbij behorende bouwwerken.

26.2 Bouwregels

Uitgezonderd bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Verkeer', mogen op deze gronden, gehoord de waterbeheerder, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van het in lid 26.1 genoemde doel onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bebouwing mag niet strijdig zijn met de belangen van de waterkering;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering, in welk kader van te voren advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 27 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterafvoergebied en waterberging;
  • b. sloten, watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. gemalen (inclusief behuizing, verhardingen, terreinafscheidingen, opslagplaats slootvuil etcetera), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • e. gebouwen en bouwwerken, zoals uitstroomhoofden, krooshekreinigers, bruggen, duikers, stuwen, keerwanden en andere werken.
27.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 27.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de grondoppervlakte van een gebouw ten hoogste 10 m² mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de grondoppervlakte van een gemaalbehuizing ten hoogste 50 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3,5 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste 5,5 m mag bedragen;
  • f. de hoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2,5 m mag bedragen.
27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 27.1 bedoelde andere door voorkomende bestemming(en), indien daardoor de waterstaatkundige belangen niet worden geschaad en ter zake vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 28 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 29 Algemene bouwregels

29.1 Karakteristieke bebouwing

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, raamindeling, alsmede de situering op het bouwperceel, te worden gehandhaafd, met dien verstande dat voor bouwwerken gelegen in de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' de onderhavige regeling met betrekking tot de situering op het bouwperceel buiten toepassing kan blijven, voor zover noodzakelijk vanuit het oogpunt van de waterbeheerder.

29.2 Sloop karakteristieke bebouwing

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen of minder geschikt te maken voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming.

29.3 Bestaande bebouwing

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
29.4 Kelders

Onderkeldering is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen.

29.5 Bouwen nabij watergangen

Bebouwing dient ten minste 2 m, gemeten vanuit de boveninsteek van het talud, uit de randen van de watergang te worden gesitueerd.

Artikel 30 Algemene gebruiksregels

30.1 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • c. het in enigerlei vorm buiten de bedrijfsgebouwen opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van lawaaisporten;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windwokkels en zendmasten, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan.
30.2 Evenementen

Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horeca-activiteiten, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, ontheffing of afwijking is verleend.

Artikel 31 Algemene aanduidingsregels

31.1 Overige zone - beschermingszone eendenkooi

Voor gronden binnen de aanduiding 'overige zone - beschermingszone eendenkooi', zal bij de in bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden alsmede bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden rekening worden gehouden met het afpalingsrecht als bedoeld in de Flora- en faunawet.

31.2 Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' zijn de volgende regels van toepassing:

  • a. De agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Middelland 38 dienen binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van de eerste wabo-bouwvergunning voor het nieuwe bedrijf aan de Tiendweg West 32 te worden beëindigd.
  • b. Voor de afzonderlijke locaties Middelland 38 en Tiendweg West 32 geldt dat de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in de aanbevelingen van het als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen landschappelijk inpassingsplan (Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten, 2 mei 2012, kenmerk LTL/20595), dient te worden gerealiseerd binnen twee jaar na gereedmelding (artikel 1.25, tweede lid, Bouwbesluit 2012) van het bouwen van het eerste gebouw op het betreffende bouwperceel. De aangebrachte inheemse beplantingen overeenkomstig het landschapsplan dienen vervolgens als zodanig in stand te worden gehouden.
  • c. In afwijking op het bepaalde artikel 5.1 onder a geldt dat op het agrarische bouwperceel aan de Tiendweg 42, Krimpen aan de Lek, uitsluitend een grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan, waarbij de drempelwaarden voor dieraantallen, als genoemd in de bijlage behorend bij het Besluit milieueffectrapportage onder onderdeel D 14, niet wordt overschreden.
31.3 Geluidzone - industrie

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regel:

  • a. De bouw van een woning of een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, alsmede in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder, is binnen deze geluidzone niet toegestaan, tenzij:
    • 1. een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend, of
    • 2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
31.4 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:

  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
  • b. Op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b. en de bouw van gebouwen toestaan ingevolge de voor deze gronden geldende bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de kwaliteit van het grondwater.
31.5 Milieuzone - waterwingebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:

  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' zijn bestemd voor:
    • 1. het exploiteren van grondwater;
    • 2. het beschermen van grondwater;
    • 3. het bestaande agrarisch medegebruik;
    • 4. natuur;
  • b. Op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' mogen geen andere bouwwerken dan ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten van het waterleidingbedrijf worden gebouwd.
31.6 Milieuzone - stiltegebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regel:

  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn bestemd voor het voorkomen en beperken van geluidhinder.
31.7 Milieuzone - boringsvrijezone

De gronden met de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn aangewezen als boringsvrije zone.

  • a. De boringsvrije zone overkoepelt het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied. De grond is bestemd voor de bescherming van de afdekkende laag van het waterdoorvoerende pakket.
  • b. De grond mag niet dieper dan 2,5 m onder maaiveld worden geroerd. Alle handelingen in de bodem die de deklaag kunnen beschadigen zijn niet toegestaan. Dit geldt niet voor handelingen ten behoeve van grondwaterbeheer of handelingen waarvoor Gedeputeerde Staten toestemming heeft verleend. Heien van palen is toegestaan, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt.
31.8 Veiligheidszone – bedrijven

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven 1' en de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven 2' gelden de volgende regels:

31.8.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in de regels is bepaald, geldt op of in de gronden ter plaatse van

de aanduiding ‘veiligheidszone – bedrijven’ het volgende:

  • a. er mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven 1' geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. er mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven 2' geen kwetsbare objecten worden gebouwd.

31.8.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen 'veiligheidszone - bedrijven 1' voor beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen 'veiligheidszone - bedrijven 2' voor kwetsbare objecten.
31.9 Veiligheidszone - LPG

Voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:

  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn bestemd voor de bescherming van mens en dier tegen gevaar afkomstig van gevaarlijke inrichtingen of gevaarlijke objecten, in het bijzonder van een lpg-vulpunt.
  • b. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen worden gebruikt volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming, mits:
    • 1. het gebruik van de onderliggende bestemming niet in strijd is met het bepaalde onder a. en
    • 2. het gebruik van de onderliggende bestemming niet zodanig is dat daarmee het gebruik van de gronden in de toekomst onmogelijk wordt gemaakt, wordt bemoeilijkt of wordt beperkt.
  • c. Op of in gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die nodig zijn voor het tegengaan van het gevaar als bedoeld onder a.
  • d. De bouwhoogte van bouwwerken die benodigd zijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • e. Op de gronden mogen volgende de gebruiksregels van de onderliggende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits deze niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  • f. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder e. ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, indien deze als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden aangemerkt in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, mits aangetoond wordt dat deze objecten voldoen aan de normen van plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
31.10 Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen

Voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:

  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn bestemd voor de bescherming van mens en dier tegen ontploffingsgevaar of brandgevaar vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
  • b. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen worden gebruikt volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming, mits:
    • 1. het gebruik van de onderliggende bestemming niet in strijd is met het bepaalde onder a. en
    • 2. het gebruik van de onderliggende bestemming niet zodanig is dat daarmee het gebruik van de gronden in de toekomst onmogelijk wordt gemaakt, wordt bemoeilijkt of wordt beperkt.
  • c. Op de gronden mogen volgende de gebruiksregels van de onderliggende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits deze niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  • d. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder c. ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, indien deze als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden aangemerkt in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, mits aangetoond wordt dat deze objecten voldoen aan de normen van plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
31.11 Vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn bestemd voor de vrije windgang voor de molen en het vrije zicht op de molen.

31.11.1 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden de volgende regels:

  • a. Binnen de straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • b. Binnen de straal van 100 m tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen het bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaakt van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).

31.11.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.11.1 en toestaan dat de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Ter zake wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de molenbeheerder.

31.11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. In het belang van het bepaalde in lid 31.11.1 is het verboden of op in de in lid 31.11.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. binnen een afstand van 100 m rondom de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan 1/100 van de afstand van de beplanting tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • b. Het verbod als bedoeld onder a. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 2. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  • c. De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld onder a. kan slechts worden verleend indien en voor zover:
    • 1. indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing dan wel beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt door de nieuw aan te brengen beplanting;
    • 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de molenbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder 1., schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 32 Algemene afwijkingsregels

32.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

32.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  • a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken, riool-overstortkelders, rioolgemalen, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voor zover deze -indien het gebouwen betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m³ en geen grotere goothoogte dan 3 m, en – indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft – geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m2 en geen grotere bouwhoogte dan 4 m; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riooloverstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  • b. voor het bouwen van zendmasten en antenne-installaties ten behoeve van openbaar nut, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m;
  • c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking tenopzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt;
  • e. voor het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplaatsen, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  • f. ten behoeve van woningsplitsing in hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', mits:
    • 1. de woning(en) voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van deze regels;
    • 2. indien gesplitst wordt in twee of meer wooneenheden de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per wooneenheid maximaal 50 m2 bedraagt;
    • 3. de inhoud per wooneenheid minimaal 300 m3 bedraagt;
    • 4. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    • 5. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
    • 6. ter plaatse van de wooneenheden sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
    • 7. in de motivering een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving in verband met externe veiligheid en hoogspanningslijnen.
32.3 Voorwaarden voor afwijken

De omgevingsvergunning voor het afwijken bedoeld in dit artikel kan slechts worden verleend voor zover:

  • a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de van toepassing zijnde milieuwetgeving in acht wordt genomen;
  • c. zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
  • d. in het geval de beoogde wijziging samenvalt met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', er schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder voordat tot wijziging wordt overgegaan;
  • e. de wijziging geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid.
32.4 Aangrenzende percelen

De omgevingsvergunning voor het afwijken bedoeld in dit artikel kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

32.5 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het bepaalde in lid 32.2 is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 35, lid 35.1 van deze regels.

Artikel 33 Algemene wijzigingsregels

33.1 Wijze van afwegen en toe te passen afwegingscriteria:

Algemene criteria

Voor de wijzigingen zoals opgenomen in lid 33.2 tot en met 33.9 geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de verkeersintensiteiten op de bestaande wegenstructuur;
  • e. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte;
  • f. de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
  • g. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval geëist worden dat geen buitenopslag plaatsvindt;
  • h. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
  • i. een functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  • j. bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligh eid in acht te worden genomen;
  • k. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen, waaronder in elk geval met betrekking tot de gronden ter plaats van de aanduiding 'geluidszone - industrie';
  • l. functies die afbreuk doen aan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' (maximale geluidsbelasting 40 dB(A) worden niet toegelaten;
  • m. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet, in acht te worden genomen;
  • n. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
  • o. in het geval de beoogde wijziging samenvalt met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', dient er schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, voordat tot wijziging wordt overgegaan;
  • p. de functiewijziging mag geen belemmering vormen uit oogpunt van externe veiligheid.

33.2 Wijziging van 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', en 'Bedrijf' naar Wonen

Het college van burgemeester en wethouders kan de binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Bedrijf' voor de op de plankaart als 'bouwvlak' aangeduide gronden wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging;
  • b. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als 'Wonen';
  • c. voor wat betreft de bouwregels voor de voormalige bedrijfswoning, zijn de regels, zoals neergelegd in de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de voormalige agrarische gebouwen dient te worden teruggebracht tot maximaal 150 m2 aan niet voor wonen bestemde gebouwen;
  • d. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.

33.3 Wijziging van 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' naar 'Wonen met aanduiding specifieke bouwaanduiding - voormalige agrarische bedrijfsbebouwing'

Het college van burgemeester en wethouders kan de binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Bedrijf' voor de op de plankaart als 'bouwvlak' aangeduide gronden wijzigen in de bestemming 'Wonen met aanduiding specifieke bouwaanduiding-voormalige agrarische bedrijfsbebouwing', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging;
  • b. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als 'Wonen';
  • c. voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels voor de voormalige bedrijfswoning en gebouwen, zijn de regels, zoals neergelegd in de bestemming 'Wonen' met de nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-voormalige agrarische bedrijfsbebouwing' van overeenkomstige toepassing;
  • d. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.

33.4 Bouw van extra woningen na volledige bedrijfsbeëindiging

Het college van burgemeester en wethouders kan de binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Bedrijf' voor de als 'bouwvlak' aangeduide gronden wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van extra woningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien sprake is van volledige bedrijfsbeëindiging;
  • b. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als 'Wonen';
  • c. per voormalig bedrijf mag per 1000 m2 te slopen bedrijfbebouwing één woning worden teruggebouwd met een maximum van 3 woningen, met dien verstande dat bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
  • d. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de extra woningen worden landschappelijk ingepast;
  • f. wat betreft de bouw- en gebruiksregels voor de voormalige bedrijfswoning, alsmede de extra woningen zijn de regels, zoals neergelegd in de bestemming Wonen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de voormalige agrarische gebouwen dient te worden teruggebracht tot maximaal 50 m2 aan niet voor wonen bestemde gebouwen;
  • g. de oppervlakte aan bijgebouwen bij nieuwe woningen mag maximaal 50 m2 per woning bedragen;
  • h. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.

33.5 Bouw van extra woningen na sloop voormalige agrarische bedrijfsbebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de binnen de bestemming 'Wonen' met aanduiding specifieke bouwaanduiding-voormalige agrarische bedrijfsbebouwing' gronden wijzigen ten behoeve van de bouw van extra woningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien sprake is van volledige beëindiging van nevenactiviteiten;
  • b. per 1000 m2 te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing mag één woning worden teruggebouwd met een maximum van 3 woningen, met dien verstande dat bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
  • c. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de extra woningen worden landschappelijk ingepast;
  • e. wat betreft de bouw- en gebruiksregels van de bestaande woning, alsmede de extra woningen zijn de regels, zoals neergelegd in de bestemming Wonen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden teruggebracht tot maximaal 50 m2 aan niet voor wonen bestemde gebouwen;
  • f. de oppervlakte aan bijgebouwen bij nieuwe woningen mag maximaal 50 m2 per woning bedragen;
  • g. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.
33.6 Wijzigen bouwvlakken

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden aangepast ten behoeve van de situering van woningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het huidige bouwvlak mede is gelegen binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering;
  • b. aanpassing van het bouwvlak uit het oogpunt van waterstaatkundige belangen noodzakelijk is;
  • c. het bestaande oppervlak van het bouwvlak gelijk blijft.
33.7 Vergroting bouwvlakken tot 1 ha

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen ten behoeve van vergroting van bouwvlakken van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven tot ten hoogste 1 ha, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat door de onderneming aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch opzicht. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.

33.8 Vergroting bouwvlakken tot 1,5 ha

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen ten behoeve van vergroting van bouwvlakken van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de bestemming Agrarisch met waarden tot ten hoogste 1,5 ha, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat door de onderneming aangetoond wordt dat de vergroting noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch opzicht. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.

33.9 Wijziging van 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' naar 'Natuur'

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Natuur', onder de voorwaarde dat de desbetreffende gronden specifiek zijn verworven voor de realisering van de natuur- en landschapsfunctie.

Artikel 34 Algemene procedureregels

34.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 35 Overgangsrecht

35.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
35.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 36 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied (voormalige gemeente Nederlek)'.

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering van PM

De Voorzitter,

De Griffier,