direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Medisch Centrum Heenvliet
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid maakt (na vaststelling van het bestemmingsplan) de ontwikkeling van de vrijgekomen gronden aan de Wethouder Gelderlandlaan en aan twee zijden van de Verdouwenhoeck mogelijk. Op deze locatie was de accommodatie van voetbalvereniging GHVV'13 (voorheen H.V.V. Bernisse) gevestigd. Op de locatie Heenvliet Zuid worden verscheidene functies gerealiseerd;

  • detailhandel; in de vorm van een boodschappencentrum en een rijwielhandel;
  • medisch; in de vorm van het medisch centrum Heenvliet;
  • groen.

Voor het medisch centrum Heenvliet is het noodzakelijk dat op korte termijn een nieuwe huisvesting wordt gerealiseerd op de locatie Heenvliet Zuid. Omdat het bestemmingsplan Heenvliet Zuid nog de ontwerpfase en vaststellingsfase moet doorlopen is het niet mogelijk om het centrum met dit bestemmingsplan op korte termijn mogelijk te maken.

Daarom is in overleg met de gemeente besloten het plan voor medisch centrum mogelijk te maken met een aanvraag omgevingsvergunning. Deze vergunning wordt na verlening opgenomen in het nog vast te stellen bestemmingsplan Heenvliet Zuid. Het medisch centrum wordt gerealiseerd op de locatie overeenkomstig het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid.

1.2 Ligging plangebied

Het medisch centrum ligt in het westelijk plandeel van het voorontwerp bestemmingsplangebied Heenvliet Zuid.

Het plangebied van het medisch centrum (hierna plangebied) grenst aan de ontsluiting van het westelijk plandeel Heenvliet Zuid op de Verdouwenhoeck (oostkant), de Gouwershoeck (noordkant), aan de nog te realiseren parkeerplaats (westkant) en aan de nog te realiseren bebouwing voor detailhandel (west- en zuidkant).

Ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg N218 (Groene Kruisweg Oost). Ten noorden van het plangebied ligt de kern Heenvliet met ruïne Ravesteyn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0001.jpg"

Afbeelding globale ligging plangebied, ten opzichte van Heenvliet Zuid

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Heenvliet' welke is vastgesteld op 17 december 2013 door de voormalige gemeente Bernisse. Ter plaatse van het plangebied is 1 bestemming opgenomen; 'Groen'. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

De met de bestemming 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer; voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair en nutsvoorzieningen en water. Op of in deze gronden zijn geen gebouwen gebouwd.

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0002.jpg"
Afbeelding uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan, plangebied aangegeven met oranje cirkel

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod, waarin de bestaande en toekomstige situatie van het gebied wordt toegelicht. De toekomstige situatie betreft het mogelijk maken van het medisch centrum. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als zijnde grasveld welke omringd is door bomen.

Het medisch centrum Heenvliet is via een tijdelijke ontheffing gehuisvest in een aantal portocabins op het terrein van GHVV'13 (ontheffing is verleend op 6 september 2016). Deze tijdelijke oplossing is bouwkundig op korte termijn afgeschreven en tevens loopt de ontheffing op 3 september 2019 af. Op korte termijn moet een nieuw medisch centrum worden gerealiseerd.

In het bestaande medisch centrum Heenvliet zijn twee huisartsenpraktijken, een fysiotherapie praktijk en een apotheek gehuisvest.

2.2 Toekomstige situatie

Het medisch centrum wordt gevestigd op de locatie Heenvliet Zuid, in het noordoostelijke vlak van dit deel van het voorontwerp bestemmingsplangebied Heenvliet Zuid. Het medisch centrum wordt gerealiseerd op een perceel met een maximale grootte van 1000 m2. Op dit perceel wordt een gebouw met een bruto vloer oppervlakte van 1197m2 en een bouwhoogte van 8 meter gebouwd. Aan de west- en oostkant van het gebouw is een buitenruimte aanwezig met een oppervlakte van circa 354m2.

In het medisch centrum komen een tandarts, fysiotherapie, huisartsenpraktijk en een apotheek. In bijlage 1 tot en met 4 zijn de voorlopige situatietekening(en), impressies van de nieuwbouw en doorsnedes van de nieuwbouw opgenomen. Er zijn twee situatietekeningen gemaakt, 1 met de verkeersontsluiting aan de noordzijde en 1 met de verkeersontsluiting aan de zuidzijde. De definitieve ontsluiting wordt op een later moment bepaald. Indien de ontsluiting aan de zuidzijde wordt gerealiseerd dan schuift de nieuwbouw 6 meter op in noordelijke inrichting ten opzichte van de situering van het gebouw als de ontsluiting aan de noordzijde wordt gerealiseerd. De voorkeursvariant is om de ontsluiting aan de zuidzijde van het gebouw te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0004.jpg"

Afbeelding (voorlopige) situatietekeningen, 1 van de situaties wordt gerealiseerd dit is afhankelijk van de definitieve ontsluiting (zie hiervoor ook Bijlage 1 en Bijlage 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0005.jpg"

Afbeelding impressie nieuwbouw (zie hiervoor ook Bijlage 4)

Verkeer en parkeren

Een goede bereikbaarheid van het medisch centrum voor zowel auto als langzaam verkeer is belangrijk. Het plangebied is goed te bereiken vanaf de Groene Kruisweg en daarbij is er voor gekozen het centrum te huisvesten direct naast de ontsluiting van de locatie Heenvliet Zuid.

De beoordeling verkeer en parkeren wordt toegelicht in paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid.

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voort komen die van nationaal belang zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied ligt niet binnen een in het Barro aangewezen gebied.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.1.6. lid 2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.

De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt;

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Daarnaast moet ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) ook worden voldaan als een omgevingsvergunning, die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt (uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:96 (Groningen)). Uit artikel 5.20 Bor volgt dat slechts voor zover een omgevingsvergunning met toepassing van het bepaalde onder 3°, van artikel 2.12, eerste lid, onder a, Wabo wordt verleend, artikel 3.1.6, tweede lid, Bro van overeenkomstige toepassing is (uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3307 (Assen)). Omdat de realisatie van het medisch centrum mogelijk wordt gemaakt door toepassing van artikel 2.12, eerste lid onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het planvoornemen getoetst aan de ladder. Deze toetsing is opgenomen in 3.2.3.

3.1.1 Conclusie

Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan. Conform artikel 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening is het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, dit wordt toegelicht in 3.2.3.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsbeleid bestaande uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, vastgesteld op 20 april 2019.

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Uit de kaart van de Omgevingsvisie is op te maken dat het plangebied ligt binnen een gebied aangewezen als ''Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied''.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied ligt niet binnen een ander aangewezen gebied in de Omgevingsvisie zoals een gebied met een bepaalde beschermingscategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0006.jpg"

Afbeelding uitsnede kaart Omgevingsvisie, bestaand stads- en dorpsgebied

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening zijn de regels aangaande stedelijke ontwikkelingen opgenomen. Hierbij wordt een ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning gelijkgesteld aan een bestemmingsplan. De voorwaarden en eisen die genoemd worden voor een bestemmingsplan zijn ook van toepassing op deze ruimtelijke onderbouwing voor het medisch centrum.

Artikel 6.10 stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Omdat het planvoornemen voorziet in een stedelijke ontwikkeling wordt de provinciale ladder toegelicht. De onderbouwing van de ladder is opgenomen in subparagraaf 3.2.3.

3.2.3 Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking

De aanvraag omgevingsvergunning voor het medisch centrum maakt een gedeelte van de herontwikkeling van Heenvliet Zuid mogelijk. Het plangebied ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het BSD. Het betreft de herontwikkeling van het plangebied waardoor de bestaande ruimtelijke- en functionele structuur van dit deel komen te vervallen en het medisch centrum gerealiseerd kan worden.

In deze subparagraaf wordt voor het planvoornemen de ladder onderbouwd.


Behoefte

Het masterplan Bernisse-Noord (d.d. 14 oktober 2014) voorziet in de verplaatsing van de voetbalvelden, de hervestiging van het medisch centrum en twee detailhandelslocaties en vormt de basis van de ontwikkeling van Heenvliet-Zuid. De detailhandels locaties in Heenvliet- Zuid voorzien in de vestiging van rijwielhandel (Leensvaart Rijwielen) en dagelijks boodschappencentrum. De provincie heeft in beginsel ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling.

Het medisch centrum Heenvliet is momenteel via een tijdelijke ontheffing gehuisvest in een aantal portocabins op het terrein van GHVV'13. Er is op korte termijn een nieuwe permanente locatie nodig.

In de huidige situatie voorziet het medisch centrum in de vraag vanuit de inwoners van Heenvliet en omgeving. Omdat het medisch centrum verhuist naar een nieuwe locatie en de functie op de bestaande locatie komt te vervallen, is geen sprake van een nieuw aanbod aan een medische voorziening. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aanbod van het medisch centrum nog steeds aansluit op de vraag vanuit het verzorgingsgebied en andersom.

De herontwikkeling van de locatie Gouwershoeck biedt mogelijkheden voor de vestiging van het medisch centrum. Er is voldoende ruimte beschikbaar voor zowel het centrum als voor parkeren. Door de ligging nabij de Groene Kruisweg Oost en nabij de kern Heenvliet is het medisch centrum goed bereikbaar op deze locatie. Het medisch centrum kan daardoor ook beter voorzien in de vraag omdat de locatie beter bereikbaar is, er meer ruimte is voor parkeren en er ruimte is voor uitbreiding.

Het planvoornemen voorziet in een specifieke behoefte van het medisch centrum Heenvliet. Het plangebied is qua ruimte en bereikbaarheid geschikt om te voorzien in deze behoefte. Dit is ook onderschreven in het masterplan. Door de voorgenomen ontwikkeling worden de gronden in het plangebied, welke onderdeel uit maken van de door provincie aangewezen bestaand stads- en dorpsgebied, getransformeerd ten behoeve van de functie zorg. Hierdoor blijven deze gronden goed benut na het vertrek van de voetbalvereniging.

Bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt binnen de door de Provincie aangewezen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Door de herontwikkeling in het plangebied wordt ruimte gecreëerd in binnenstedelijk gebied. De behoefte wordt daarmee opgevangen binnen het BSD en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving.

3.2.4 Conclusie

Het provinciaal beleid staat de uitvoering van het planvoornemen niet in de weg. Het plangebied ligt binnen het door de Provincie aangewezen bestaand stads- en dorpsgebied. Voor het voorliggende plan is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen en het plan voldoet hieraan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

De Structuurvisie 2025 van de voormalige gemeente Bernisse is vastgesteld op 21 september 2010. In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. In de structuurvisie worden de toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau is het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. De structuurvisie is daarmee te beschouwen als ruimtelijke doorvertaling van de Toekomstvisie 2007 (voormalige gemeente Bernisse).

In deze structuurvisie is per kern de strategie op kernniveau beschreven. In de onderstaande afbeelding is de strategiekaart voor de kern Heenvliet opgenomen. Hieruit is op te maken dat het plangebied is aangeduid als transformatiegebied waar onder woningbouw, voorzieningen en natuur/landschap ingepast kunnen worden.

In het plangebied wordt geen woningbouw gerealiseerd. Het planvoornemen sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie wat betreft het inpassen van een voorziening (medisch) en parkeren. De functie sport in het plangebied komt te vervallen ten behoeve van de realisatie van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0007.jpg" Afbeelding strategiekaart kern Heenvliet

3.3.2 Masterplan

Op 14 oktober 2014 is door de voormalige gemeente Bernisse een masterplan en ruimtelijke uitgangspunten voor het noordelijk deel van de gemeente (Bernisse-Noord) vastgesteld. Het plangebied is opgenomen in dit masterplan. Delen van het masterplan zijn verwerkt in de planbeschrijving in Hoofdstuk 2.

In de Toekomstvisie 2025 zoals door de gemeenteraad in 2007 is vastgesteld, is een (strategisch) profiel geschetst en een gewenst toekomstbeeld van Bernisse met een gewenste koers met betrekking tot wonen, werken en leven in de komende jaren en hoe dit qua voorzieningen zou worden georganiseerd.

In de Voorzieningennota (d.d. 14 oktober 2011) is een visie neergezet als voorstel voor de gewijzigde toekomstkoers, waarbij wordt gekozen voor behoud van een minimale basisstructuur per kern, met als kapstok de Brede School-gedachte. Uitgangspunt is het gefaseerd verplaatsen van het Boodschappencentrum Heenvliet, Leensvaart Rijwielen en het Medisch Centrum Heenvliet naar de vrijkomende sportlocatie aan de Gouwershoeck in Heenvliet.


Locatie Gouwershoeck

In Heenvliet zijn de grootschalige voorzieningen (sportvelden, begraafplaats, basisscholen, zwembad, volkstuinen en bedrijventerrein) aan de westzijde van het dorp gesitueerd en ingepakt in het groen. Met de transformatie van Heenvliet Zuid wordt het huidige groene raamwerk behouden en waar nodig versterkt. De ontwikkeling van de locatie mag de omgeving wat betreft verkeer en parkeren niet extra belasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0008.jpg" Afbeelding masterplan Bernisse Noord

3.3.3 Parkeerbeleid

De gemeente Nissewaard hanteert voor de parkeernormen de aanbevelingen van het CROW publicatie 381 uitgave december 2018 voor parkeren welke gebaseerd zijn op kencijfers. Hoeveel parkeerplekken er benodigd zijn per functie afhankelijk van de ligging van de locatie in het stedelijk gebied. Het plangebied ligt aan de rand van Heenvliet in de 'rest bebouwde kom kernen'. Voor de stedelijkheidsgraad wordt uitgegaan van 'niet stedelijk'. In de onderstaande tabel zijn de parkeernormen die van toepassing zijn in het plangebied opgenomen.

Zorg      
Gezondheidscentrum   parkeernorm   aandeel bezoekers  
Per behandelkamer huisarts   3,3   55%  
Per behandelkamer fysio   2    
Per behandelkamer tandarts   2,6    
Apotheek   3,4    

Tabel parkeernormen plangebied (rest bebouwde kom kernen, niet stedelijk)

Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

3.3.4 Conclusie

Het planvoornemen past binnen het gemeentelijk beleid. Het inpassen van een medische voorziening in het plangebied past binnen de strategie voor Heenvliet welk is opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie. De berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in het plangebied is toegelicht in paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor het (voorontwerp) bestemmingsplan Heenvliet Zuid zijn diverse onderzoeken naar omgevingsaspecten uitgevoerd. De conclusies van deze onderzoeken worden in dit hoofdstuk toegelicht, hierbij wordt waar mogelijk alleen de onderzoeksconclusie toegelicht die betrekking heeft op het medisch centrum. Ook zijn er specifiek voor het planvoornemen beoordelingen bedrijven- en milieuzonering en akoestiek, verkeer en parkeren, luchtkwaliteit en water uitgevoerd. Dit wordt toegelicht in dit hoofdstuk.

4.1 M.e.r. beoordeling

4.1.1 Kader

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

De gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r.. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.1.2 Beoordeling

Het planvoornemen betreft het realiseren van een medisch centrum. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Er is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig indien de activiteit betrekking heeft op één van de volgende gevallen;

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de ontwikkeling van een locatie welke een oppervlakte heeft van minder dan 100 hectare. De bedrijfsvloeroppervlakte van het medisch centrum is 1000 m2 en bedraagt daarmee minder dan de genoemde drempelwaarde van 200.000 m2 of meer.

Wel is het nodig om voor het te nemen besluit, het bestemmingsplan, kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

1 Kenmerken project / activiteit

De omvang van het project betreft het realiseren van een medisch centrum. Deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 100 hectare en een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer.

2 plaats van het project / activiteit

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Nissewaard, kern Heenvliet. Voor het planvoornemen van de ontwikkeling Heenvliet Zuid, en daarmee ook het medisch centrum, zijn omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht. Hieruit volgt dat er geen belemmeringen zijn voor realisatie van het planvoornemen.

3 samenhang met andere activiteiten

Er is samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied, namelijk de ontwikkeling van Heenvliet Zuid. Binnen het plangebied van de omgevingsvergunning wordt de uitbreiding en de ontsluiting van het plangebied mogelijk gemaakt. De verdere ontwikkeling van Heenvliet Zuid wordt met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In het kader daarvan wordt onderbouwd of de andere ontwikkelingen binnen Heenvliet Zuid leiden tot belangrijke milieugevolgen. Voor het onderdeel van het medisch centrum is onderbouwd dat er geen sprake is van belangrijke milieugevolgen. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.

4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.1.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de navolgende paragrafen. Een formele m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Zoals toegelicht in hoofdstuk 2 wordt het medisch centrum naast de ontsluiting van Heenvliet Zuid gevestigd. Deze ontsluiting voor de auto en de fiets wordt gerealiseerd ter hoogte van de Verdouwenhoeck aan de noordzijde van het plangebied of ten zuiden van het plangebied. Naar alle waarschijnlijkheid wordt de ontsluiting ten zuiden van het plangebied gerealiseerd. De definitieve situering van de ontsluiting wordt nog bepaald. Beide mogelijkheden zijn opgenomen in de situatietekening en worden meegenomen in de omgevingsvergunning. In het kader van de inrichting van de openbare ruimte wordt de definitieve keuze gemaakt voor de ontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0009.jpg"

Afbeelding (voorlopige) situatietekening met ontsluiting aan de noordzijde, (zie hiervoor ook Bijlage 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0010.jpg"

Afbeelding (voorlopige) situatietekening met ontsluiting aan de zuidzijde, (zie hiervoor ook Bijlage 2)

Binnen de CROW-publicatie 317 zijn voor de functie van een medisch centrum geen specifieke verkeersgeneratie kengetallen aangegeven. Binnen de CROW worden er voor een soortgelijke functie zoals een gezondheidscentrum wel de verkeersgeneratie kengetallen aangegeven. Dit kengetal, 18,1, wordt ook voor het medisch centrum gehanteerd.

In het bestaande medisch centrum zijn 14 behandel/spreekkamers en een apotheek aanwezig (tezamen 15 kamers in het gezondheidscentrum). Het aantal verkeersbewegingen bedraagt dan 15 x 18,1 = 272 verkeersbewegingen.

In het nieuwe medisch centrum komen 18 behandelkamers en een apotheek (tezamen 19 kamers in het gezondheidscentrum). Het aantal verkeersbewegingen bedraagt dan 19 x 18,1 = 344 verkeersbewegingen.

De toename van het verkeer ten gevolge van het medisch centrum bedraagt 72 motorvoertuigbewegingen ten opzichte van de verkeersgeneratie van het bestaand medisch centrum. Deze toename bedraagt minder dan 1% dan de totale verkeersintensiteit van de Verdouwenhoeck en wordt dan ook aangemerkt als niet significante toename. De realisatie van het medisch centrum levert geen belemmeringen op voor de afwikkeling van verkeer op de omliggende wegen.

Parkeren

In de onderstaande tabel is opgenomen hoeveel parkeerplekken er voor het medisch centrum nodig zijn conform de parkeernormen van de gemeente, welke gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het CROW. Deze parkeerplekken worden gerealiseerd nabij het medisch centrum. Bij het medisch centrum zijn naast reguliere parkeerplaatsen ook 3 parkeerplaatsen voor artsen en 3 mindervaliden parkeerplaatsen beschikbaar. Het beleid ten aanzien van parkeren is in subparagraaf 3.3.3 nader toegelicht.

Functie   Norm aantal parkeerplekken (p.p.)   Berekening   Benodigd aantal parkeerplekken  
  Stedelijkheidsniveau, niet stedelijk, rest bebouwde kom  
Medisch centrum   Huisartsen 3,3 p.p. per behandelkamer   3,3 p.p. x 10 behandelkamers:   33,3  
  Fysiotherapie: 2,0 p.p. per behandelkamer   2,0 p.p. x 4 behandelkamers:   8  
       
  Tandarts: 2,60 p.p. per behandelkamer   2,60 p.p. x 4 behandelkamers:   10,4  
  Apotheek 3.4   Apotheek:3,4   3,4  
Totaal   55  

Tabel benodigd aantal parkeerplaatsen

In het plangebied zijn 55 parkeerplaatsen benodigd conform de parkeernormen.

Als het plangebied via de noordzijde wordt ontsloten dan zijn in het plan 48 parkeerplaatsen beschikbaar, dit betekent een tekort van 7 parkeerplekken, daarmee wordt niet voldaan aan het aantal benodigde parkeerplekken conform de normen.

In geval de ontsluiting aan de zuidzijde van het gebouw wordt gerealiseerd dan schuift het gebouw 6 meter in noordelijke richting op. In dit plan zijn 55 parkeerplaatsen beschikbaar, dit betekent dat daarmee wordt voldaan aan het aantal benodigde parkeerplekken conform de normen. Naar verwachting wordt de ontsluiting aan de zuidkant gerealiseerd waardoor er voldoende parkeerplekken beschikbaar zijn in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0011.jpg"

Afbeelding (voorlopige) situatietekening met ontsluiting noordzijde met daarin 48 parkeerplaatsen (zie hiervoor ook Bijlage 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0012.jpg"

Afbeelding (voorlopige) situatietekening met ontsluiting zuidzijde met daarin 55 parkeerplaatsen (zie hiervoor ook Bijlage 2)

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren leveren geen belemmeringen op.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

4.3.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging tussen met name wonen, bedrijven en voorzieningen. Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van de Groene Kruisweg, hetgeen aan te merken is als hoofdinfrastructuur. Ten noorden van het plangebied ligt een woonwijk, die louter een woonbestemming heeft. De bebouwing aan de Gouwershoeck ligt daarom in de directe nabijheid van voorzieningen en bedrijven (in zowel de bestaande als nieuwe situatie). Voor deze bebouwing is daarom sprake van een gemengd gebied. De omgeving van de achterliggende woningen worden beschouwd als een rustige woonwijk, omdat hier de woonfunctie dominant aanwezig is.

Omdat het plangebied in een gemengd gebied ligt en aan een drukke ontsluitingsweg ligt is een verkleining van de richtafstanden met één afstandsstap aanvaardbaar (met uitzondering van het aspect gevaar).

4.3.2 Onderzoek

Het planvoornemen betreft de realisatie van een medisch centrum (exclusief verblijf). Tevens wordt voorzien in parkeergelegenheid rondom het medisch centrum. Dergelijke functies zijn geen milieugevoelige functies. Wel dient bepaald te worden of de nieuwe functie het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies kan beïnvloeden. De functie wordt op basis van de richtafstandenlijst, zoals opgenomen in bijlage 1 van de VNG brochure, als volgt ingedeeld:

SBI-code   Functie   Milieu-categorie   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied   Maatgevend aspect  
4773   Medisch centrum   1   10   Gevaar  

Tabel beoogde functie en benodigde richtafstand tot woningen

De grens van het plangebied ligt op circa 30 meter van de dichtstbijzijnde bouwvlakken van woningen aan de Gouwershoeck. Aan de richtafstand van 10 meter wordt derhalve ruimschoots voldaan. Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.

Akoestiek

Het medisch centrum is geen bedrijf met geluidsproducerende activiteiten. Wel kan geluidshinder worden veroorzaakt door verkeer van en naar het medisch centrum. Het kan hierbij gaan om geluidshinder veroorzaakt door verkeersbewegingen en/of parkerende auto's.

De verkeerstoename ten gevolge van het medisch centrum betreft een niet significante toename. Geluidshinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, anders dan nu al wordt veroorzaakt door de Verdouwenhoeck, wordt daarom niet verwacht. Geluidshinder ten gevolge van het parkeerterrein (aanrijdende- en wegrijdende auto's en dichtslaan van portieren) wordt ook niet verwacht gezien de afstand van 30 meter tot bestaande woningen, voor een parkeerterrein geldt ook een afstand van 10 meter voor geluid. Een akoestisch onderzoek is daarom niet uitgevoerd.

4.3.3 Conclusie

De beoogde functie betreft een milieubelastende functie die gerekend wordt tot milieucategorie 1. Omdat sprake is van een gemengd gebied geldt een maximale gereduceerde richtafstand van 10 meter tot gevoelige functies. De dichtstbijzijnde woning ligt op ten minste 30 meter van de milieubelastende functie in het plangebied. Derhalve kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat van bestaande woningen niet onevenredig wordt beïnvloed.

4.4 Bodem

4.4.1 Kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb).

4.4.2 Onderzoek

Op 3 februari 2016 heeft bureau DETA MILIEU een verkennend bodemonderzoek, waterbodemonderzoek en asbest in puin onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied van Heenvliet Zuid. De onderzoeksresultaten zijn samengevoegd in één rapport welke als zijnde Bijlage 7 is toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

Het doel van het onderzoek was inzicht te verkrijgen in de algemene kwaliteit van de (waterbodem (aard en concentraties van verontreinigde stoffen in grond en grondwater. en verspreidbaarheid van vrijkomende baggerspecie).

Verkennend bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is een hypothese opgesteld voor het al dan niet aanwezig zijn van bodemverontreiniging op de onderzoekslocatie. Hierbij zijn de bekende bodemonderzoeken. eventuele bodembedreigende activiteiten, de bodemkwaliteitskaart en alle overige beschikbare data in overweging genomen.

De resultaten van het vooronderzoek geven geen aanleiding om een bodemverontreiniging op de locatie te veronderstellen. De onderzoekslocatie wordt als onverdacht beschouwd.

Waterbodemonderzoek

De resultaten van het vooronderzoek geven geen aanleiding om een waterbodemverontreiniging op de locatie te veronderstellen. De waterbodem wordt als onverdacht beschouwd.

Asbest in puin onderzoek

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een puinverharding aangetroffen, welke bestaat uit puin. Deze is onderzocht op asbest In puin, conform de NEN 5897. Ten behoeve van het asbest in puin onderzoek en op basis van het eerder uitgevoerde onderzoek is een hypothese opgesteld voor het al dan niet aanwezig zijn van een verontreiniging met asbest op de onderzoekslocatie. De locatie wordt onderzocht conform de strategie voor een 'onverdachte' locatie uit de NEN 5897.

Onderzoeksresultaten

Verontreinigingssituatie land bodem

In mengmonster MM3 (boringen 02 en 03; 0-0,5 m -mv) is een gehalte aan koper aangetroffen, dat de interventiewaarde overschrijd. In de Individuele monsters van MM3 (boringen 02 en 03, diepte 0,5 tot 1,0 m -mv) zijn geen verhoogde gehalten aan koper aangetroffen. Derhalve wordt er van uit gegaan dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging met koper. In de overige grondmengmonsters, zijn geen verhoogde waarden voor de geanalyseerde parameters aangetroffen. In het grondwatermonster is een concentratie barium boven de streefwaarde aangetroffen.

Verontreinigingssituatie waterbodem

De bij baggerwerkzaamheden vrijkomende baggerspecie uit de aangrenzende sloot op de onderzoekslocatie, is verspreidbaar op het aangrenzend perceel. Tevens is deze vrij toepasbaar in oppervlaktewater.

Verontreinigingssituatie verhardingslaag

Uit de analyseresultaten van monster MM puin, blijkt dat geen asbest is aangetroffen.

4.4.3 Conclusie

Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek en zijn er geen milieuhygiënische bezwaren tegen het beoogde gebruik van de locatie als grasland, of het toekomstige gebruik als zorgcentrum.

De onderzoeksresultaten wijzen niet op een belemmering voor de aanvraag omgevingsvergunning.

4.5 Archeologie

4.5.1 Kader

Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland

Volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) Zuid-Holland, opgenomen in kaart 1b (Archeologie waarden) van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (Provincie Zuid-Holland 2007), bevinden zich binnen het plangebied geen terreinen van hoge archeologische waarde en geen terreinen van zeer hoge archeologische waarde (tevens wettelijk beschermd). Archeologische Waardenkaart Bernisse

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) Bernisse (2008) wordt aan de locatie een middelgrote tot grote archeologische verwachting op resten uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen toegekend (BOOR 2011). Voor het gebied geeft de AWK aan dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter en tevens dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.

4.5.2 Onderzoek

Het BOOR (Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam) heeft in 2016 een bureau -en een verkennend archeologie onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het bestemmingsplangebied Heenvliet Zuid. Het rapport behorende bij dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Het onderzoek is verricht omdat bij de geplande werkzaamheden de bodem wordt ontgraven. Indien archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen deze hierbij worden aangetast of vernietigd.

In maart en april 2016 zijn in het onderzoeksgebied een verkennend en een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is verricht omdat bij de geplande werkzaamheden in het gebied - het bouwen van een medisch centrum en het graven van een waterpartij - de bovenste delen van de bodem zullen worden verwijderd. Indien archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen deze hierbij worden aangetast of vernietigd.

In het bureauonderzoek, waarbij onder meer is gekeken naar de historische situatie, de bodemopbouw ter plaatse en de bekende archeologische waarden in (de omgeving van) het plangebied, komt naar voren dat voor het plangebied een middelgrote archeologische verwachting geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit het Neolithicum (diepste niveau) en een middelgrote tot grote archeologische verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen.

Tijdens het verkennend inventariserend veldonderzoek zijn 12 boringen in 3 raaien over het onderzoeksgebied gezet. Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de bodemopbouw intact is. Omdat de top van het veen zich bevond op een diepte van soms minder dan een meter was de kans zeer groot dat dit niveau door ondiepe werkzaamheden zou worden verstoord. Daarom is besloten om twintig karterende boringen te zetten in het deel van het onderzoeksgebied waar de meeste bodemingrepen zouden plaatsvinden. Op deze wijze konden de top van het veen en het dunne kleipakket direct hierop worden geïnspecteerd op archeologische indicatoren.

Het verkennende en karterende inventariserende booronderzoek leverde uiteindelijk geen aanwijzingen op voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het onderzoeksgebied.

Advies BOOR

Op 4 juni 2019 heeft het BOOR een archeologisch advies uitgebracht, het advies is als Bijlage 9 bijgevoegd. De afdeling Archeologie ziet naar aanleiding van de plannen geen reden tot archeologisch veldonderzoek op de planlocatie. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis.

4.5.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande resultaten en het advies van het BOOR is de conclusie, dat er geen voorzieningen getroffen hoeven te worden om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Zonder verder archeologisch onderzoek kan worden gestart met de voorgenomen werkzaamheden.

Wel dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten in het plangebied. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, zoals aangegeven staat in de Erfgoedwet 2016, art. 5.10.

In verband met eventuele toekomstige ingrepen in het plangebied wordt de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd (Waarde - Archeologie 3) in het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid. Dit heeft geen gevolgen voor de realisatie van het medisch centrum omdat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen het archeologisch rapport overlegd kan worden.

4.6 Externe veiligheid

Voor de volledige beoordeling van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar Bijlage 6.

4.6.1 Kader

Voor de beoordeling van het onderdeel externe veiligheid zijn bepalend het plaatsgebonden risico en het groepsrisico behorende bij een risicobron in de omgeving van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans van overlijden van een persoon in de omgeving van een risicobron. Door het aanhouden van voldoende afstand kan een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden gegarandeerd. Voor het plaatsgebonden risico geldt een veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Een kwetsbaar object betreft woningen en o.a. gebouwen waar mensen langdurig kunnen verblijven.

4.6.2 Onderzoek

In de wijdere omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van één risicobron. Het gaat om het transport van gevaarlijke stoffen over de Groene Kruisweg (N218).

De N218 heeft geen PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plangebied binnen 200 meter van de N218 ligt, dient op basis van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes inzicht te worden gegeven in het groepsrisico. Een QRA is uitgevoerd voor het plangebied van het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid en het bestemmingsplangebied van Toldijk - Zuid. Beide gebieden zijn tezamen onderzocht en opgenomen in één rapport omdat een QRA een onderzoek is dat voor een groter gebied wordt uitgevoerd. Dat betekent dat beide ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op het groepsrisico. De QRA is toegevoegd in Bijlage 10.

Uit de berekening van de FN-curve blijkt dat in zowel de bestaande als nieuwe situatie het groepsrisico de oriëntatiewaarde (OW) ruim onderschrijdt. De waarde bedraagt 0,002 x OW. Daarnaast blijkt uit de vergelijking van de FN-curves dat er voor de maatgevende kilometer geen sprake is van een toename van het groepsrisico.

Omdat het groepsrisico lager is dan 0,1 x OW, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Derhalve is getoetst te worden aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes. Zie hiervoor Bijlage 6.

4.6.3 Advies DCMR

DCMR milieudienst Rijnmond heeft in november 2016 advies uitgebracht inzake externe veiligheid.

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van een groot aantal risicobronnen. Geen van de risicobronnen heeft een veiligheidszone die over het plangebied reikt. Daardoor zijn er geen directe belemmeringen voor de uitvoering van dit plan. Het plangebied bevindt zich wel binnen het groepsrisico-inventarisatie/verantwoordingsgebied van een aantal risicobronnen. Daarom is voor deze risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico nodig. Om deze verantwoording te kunnen uitvoeren, zijn voor een aantal risicobronnen aanvullende berekeningen van het groepsrisico nodig. Het betreffende risico's wegens transport, buisleiding en inrichtingen. Het aspect transport in relatie tot het groepsrisico is toegelicht in subparagraaf 4.6.2.

4.6.4 Conclusie

Onderzoek AGEL

Het plangebied ligt binnen de risicobron de Groene Kruisweg. Het plangebied ligt niet binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied van deze weg. Derhalve gelden er geen directe belemmeringen vanuit de haalbaarheid. Wel is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De Veiligheidsregio is hierbij om advies gevraagd.

Indien het bevoegd gezag verantwoording neemt voor de waarde van het groepsrisico, gelden er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de planvorming.


Advies DCMR

De DCMR heeft de berekeningen van het groepsrisico van de relevante risicobronnen uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat door het planvoornemen:

  • het groepsrisico niet wijzigt bij een groepsrisico dat kleiner is dan de oriëntatiewaarde;
  • geen sprake is van een relevant groepsrisico voor de hogedruk aardgasleiding A-536 van de Gasunie;
  • het groepsrisico voor de hogedruk aardgasleiding A-624 van de Gasunie niet wijzigt bij een groepsrisico dat kleiner is dan de oriëntatiewaarde.


Het aspect externe veiligheid staat een verlening van de omgevingsvergunning niet in de weg.

4.7 Flora en Fauna

4.7.1 Kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen wordt via deze wet geregeld.

De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in ''Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden'' van de Wet natuurbescherming. De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in ''Hoofdstuk 3 Soorten'' en beschreven per beschermingsregime, De regels voor houtopstanden (voorheen Boswet) zijn beschreven in Hoofdstuk 4 van de wet.

Beschermingsregimes soorten

Bij de uitvoering van sloop van de gebouwen moet rekening worden gehouden met het huidige voorkomen van beschermde soorten planten en dieren in het plangebied. Als de voorgenomen ingreep leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing moet worden verkregen.

De Wet natuurbescherming onderscheid bij de bescherming van soorten drie beschermingsregimes:

  • Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Wnb 3.1),
  • Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Wnb 3.2) en
  • Beschermingsregime andere soorten (Wnb 3.3).

Met het in werking treden van de Wet natuurbescherming is het beschermingsregime voor een aantal soorten veranderd dan wel vervallen. Ook zijn een aantal soorten beschermd die dat voorheen niet waren. Voor soorten vallend onder ''Beschermingsregime andere soorten'' kan de provincie een vrijstelling verlenen voor handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (Wnb Art 3.10 lid 2a).

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde gebieden waarop de ingreep een negatief effect zou kunnen hebben. Het meest nabijgelegen wettelijk beschermde gebied, het Natura 2000-gebied Haringvliet bevindt zich op een afstand van 7,5 km van het plangebied.

Houtopstanden

Met de ingreep worden houtopstanden (7 bomen) gekapt. De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat. Omdat de kap van de bomen minder dan 20 bomen omvat zijn de regels ten aanzien van houtopstanden dus niet van toepassing.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op 750 meter afstand van het Natuurnetwerk Nederland. Directe effecten op de NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van de NNN is niet van toepassing.

4.7.2 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied zijn meerdere onderzoeken naar het aspect flora en fauna uitgevoerd. De verscheidene onderzoeken worden in deze subparagraaf nader toegelicht.

4.7.2.1 Toetsing Wet natuurbescherming

Adviesbureau Koeman en Bijkerk heeft in 2016 op basis van oriënterend veld- en bronnenonderzoek de effecten van de voorgenomen werkzaamheden beoordeeld m.u.v. de soortgroep vleermuizen omdat deze door een plaatselijke vleermuiswerkgroep zijn onderzocht. Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is aanvullend een nader onderzoek verricht naar een mogelijk broedgeval van de Buizerd (Balk 20162).

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In de rapportage (zie Bijlage 11) zijn de gegevens uit 2016 getoetst aan de nieuwe wet. Er heeft hiervoor geen nieuw veldonderzoek plaatsgevonden.


Resultaten

Effecten van de ingreep en te treffen maatregelen

Broedvogels (zonder jaarrond beschermd nest)

Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd kan bij het verwijderen van opgaande beplanting of kunstmatige objecten verstoring van broedende vogels optreden of zelfs vernietiging van nesten en broedsels. In de Wet natuurbescherming wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval wordt geconstateerd valt deze binnen de broedperiode, ongeacht de datum. Vernietiging van nesten en broedsels is een overtreding van verbodsbepaling Art. 3.1, lid 2 van de Wnb. Om dit te voorkomen worden de volgende maatregelen aanbevolen.

  • De werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode; bomen, bosschages en/of overige structuren waar vogels kunnen broeden buiten het broedseizoen van de algemene broedvogelsoorten verwijderen. Het broedseizoen loopt globaal van maart tot en met juli;
  • Bomen en struiken te inspecteren op broedgevallen vlak voor de kap;
  • Eventueel kan er voor worden gekozen om voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden en voorafgaand aan het broeden de opgaande vegetatie te verwijderen op de plekken waar ingrepen plaatsvinden, zodat deze onaantrekkelijk zijn voor vogels om er te broeden. Dit betekent dat de ingreeplocaties voor het verwijderen van de vegetatie op broedende vogels wordt gecontroleerd. Houdt er rekening mee dat de meeste vogels al in maart met de bouw van een nest beginnen.

Algemeen voorkomende soorten

Het plangebied kan van belang zijn voor enkele kleine zoogdieren zoals verschillende muizensoorten. Dit betreft echter nationaal beschermde soorten, waarvoor de provincie Zuid-Holland een algemene vrijstelling heeft gegeven bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient rekening te worden gehouden met de Zorgplicht (Art. 1.11 van de Wnb ).

Aan de zorgplicht kan worden voldaan door het treffen van de volgende maatregel: bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

Amfibieën en vissen

In het plangebied zal een deel van een sloot worden gedempt. In het plangebied komen vermoedelijk algemeen voorkomende soorten amfibieën en vissen voor. Bij het dempen van sloten kan, voor de aanwezige amfibieën en vissen voortplanting- en verblijfsbiotoop verloren gaan. De vissen zijn niet beschermd. De amfibieën die aanwezig zouden kunnen zijn, zijn nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming) waarvoor de provincie Zuid-Holland een algemene vrijstelling heeft gegeven bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient rekening te worden gehouden met de Zorgplicht (Art. 1.11 van de Wnb ). Aan de zorgplicht kan worden voldaan door de volgende maatregelen te nemen:

  • Voer de werkzaamheden aan de sloten uit in de periode tussen augustus en oktober (of november als de watertemperatuur het toestaat); buiten de voorplanting- en overwinteringsperiode;
  • Daarnaast wordt aanbevolen sloten vanuit een richting rustig te dempen en bij voorkeur te werken richting een open einde of aangrenzende sloot, zodat vissen kunnen vluchten naar aansluitende watergangen. Bij de uit te voeren werkzaamheden in het plangebied (aanleg van parkeerplaatsen ter hoogte van de bestaande sloot) dient hier rekening mee te worden gehouden.
4.7.2.1.1 Conclusie

Bij uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedvogels en mogelijk amfibieën en vissen. Indien de werkzaamheden met inachtneming van de genoemde maatregelen worden uitgevoerd wordt overtreding van verbodsbepalingen voorkomen en is een ontheffing van de Wet natuurbescherming op basis van de onderzochte soortgroepen niet nodig.

Vleermuizen zijn onderzocht door de lokale vleermuiswerkgroep.

Indien niet aan genoemde maatregelen kan worden voldaan dient wel ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden of gebieden die deel uitmaken van het NNN waarop de ingreep een negatief effect zou kunnen hebben.

4.7.2.2 Aanvullend onderzoek vleermuizen

De Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland (ZWG ZH) tussen mei en september 2016 een vleermuizeninventarisatie binnen het plangebied uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. Het doel van dit onderzoek is te onderzoeken in hoeverre het plangebied en de daarbinnen aanwezige bomen door vleermuizen worden gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats, vliegroute en foerageergebied. Tijdens het onderzoek werden vier soorten vleermuizen waargenomen. Dit betreffen gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis.


Conclusie

In het plangebied werden geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Wel bevinden zich in de woningen langs de Gouwershoeck meerdere paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Op basis van het masterplan worden de bomenrij en de watergang langs de Gouwershoeck vooralsnog niet aangetast. Hierdoor treden geen schadelijke effecten op voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Het plangebied heeft geen betekenis voor laatvlieger en rosse vleermuis.

Mits de verlichting wordt aangepast, treden door de planontwikkeling Heenvliet Zuid geen schadelijke effecten op voor vleermuizen. Indien de bomenrij langs de Gouwershoeck wel wordt gerooid en de watergang langs de Gouwershoeck wordt gedempt is een nieuwe effect beoordeling nodig. Als dit onderzoek nodig is dan wordt deze in het kader van het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid uitgevoerd, en staat de realisatie van het medisch centrum niet in de weg.


Aanpassen van de verlichting:

  • Armaturen afschermen van de watergangen en de bomenrijen.
  • Verlichting binnen een afstand van 10 meter tot de watergang en de bomenrij minimaliseren (lagere armaturen, zwakkere verlichting).

Aanbevelingen welke zijn voortgekomen uit het onderzoek

  • Natuurvriendelijk beheer van groen en open water.
  • Indien mogelijk in stand houden van donkere gebieden in de avonduren, vrij van straatverlichting.
  • Gelet op de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis wordt het aanbevolen natuur inclusief te bouwen. Dit kan door het inbouwen van vleermuiskasten in de gevels die gericht zijn op het water.

Met de bovengenoemde maatregelen dient rekening te worden gehouden bij de bouw van het medisch centrum.

4.7.2.3 Stikstof

De bescherming van de Europese Natura 2000-gebieden is opgenomen in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb richt zich met bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het 'Nee, tenzij' principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000- beheerplannen.

Het plangebied bevindt zich op een afstand 6,9 kilometer van het Natura 2000-gebied "Haringvliet". De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat is gelegen op circa 10,7 kilometer ter hoogte van het Natura 2000-gebied 'Voornes Duin".

De stikstofemissie van de ontwikkeling wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerd verkeer enerzijds en gasemissie van kooktoestellen en CV anderzijds. Uit het uitgevoerde stikstofonderzoek (zie hiervoor Bijlage 13) blijkt dat de bouwfase, in combinatie met de gebruiksfase (worst-case) geen significant effect heeft op de Natura2000-gebieden. Er zijn namelijk geen depositie-resultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

4.7.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied zich geen Natura 2000-gebieden of gebieden die deel uitmaken van het NNN waarop de ingreep een negatief effect zou kunnen hebben bevinden. Uit het onderzoek blijkt dat er rekening gehouden moet worden met broedvogels en mogelijk amfibieën en vissen. Indien de werkzaamheden met inachtneming van de genoemde maatregelen worden uitgevoerd wordt overtreding van verbodsbepalingen voorkomen en is een ontheffing van de Wet natuurbescherming op basis van de onderzochte soortgroepen niet nodig.

Uit het aanvullend onderzoek naar vleermuizen blijkt dat er geen schadelijke effecten optreden voor de aanwezige vleermuizen mits de verlichting wordt aangepast en de bomenrij langs de Gouwershoeck niet wordt gesloopt en de watergang langs deze weg niet wordt gedempt.
Vanuit het aspect stikstofdepositie gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Kader

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.

Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.

Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd. In de overige gevallen kan een project doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, ofwel dat:
  • de luchtkwaliteit door het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, ofwel dat:
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege het project, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert, ofwel dat:
  • er geen grenswaarden worden overschreden.

Voor kleinschalige ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor het gebruik van deze tool is het van belang inzicht te hebben in het aantal extra voertuigbewegingen als gevolg van de ontwikkeling.

4.8.2 Beoordeling luchtkwaliteit

Een beoordeling verkeersgeneratie heeft plaatsgevonden (zie onderdeel verkeer in 4.2). De toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het medisch centrum is in de NIBM-tool opgenomen, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0013.jpg"

Afbeelding NIBM-tool

Uit de NIBM tool blijkt dat de bijdrage van de toename van de verkeersgeneratie ten gevolge van het medisch centrum niet in betekende mate bijdraagt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

4.8.3 Conclusie

Op basis van de bepaalde verkeersgeneratie ten gevolge van het plan, blijkt dat deze in niet betekende mate bij draagt aan luchtverontreiniging. Uit de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening, blijkt dat de grenswaarden veel lager zijn dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen, worden er ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht. Om dit nader te onderbouwen is een nader onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek worden in de navolgende subparagraaf toegelicht.

4.9 Water

4.9.1 Kader

De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen uit te voeren.

Waterschap Hollandse Delta is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:

  • Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
  • Veilige (vaar)wegen;
  • Voldoende en schoon oppervlaktewater.

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.

Conform de ontwerpeisen van het waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%.

4.9.2 Onderzoek

Het plangebied is in de huidige bijna geheel onverhard (op een pad langs de watergang aan de noordzijde na). In onderstaande afbeelding is de waterberekening opgenomen (zie hiervoor ook Bijlage 5). Ten gevolge van de ontwikkeling (realisatie medisch centrum en parkeergelegenheid) neemt de verharding met 2893 m2 toe. Deze toename dient voor 10% gecompenseerd te worden, wat betekent dat een wateroppervlak van 289m2 aangelegd moet worden. Door de demping van de watergang aan de westzijde van het plangebied neemt het wateroppervlak binnen het plangebied met 135m2 af, dit dient voor 100% gecompenseerd te worden. De totaal benodigde watercompensatie bedraagt 424m2.

De realisatie van de benodigde watercompensatie wordt opgenomen als voorwaarde bij de omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.OVGouwershoeck-3001_0014.jpg"

Afbeelding waterberekening bestaande en nieuwe situatie

4.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen van het medisch centrum. De realisatie van watercompensatie (424m2) is juridisch geborgd door het opnemen van de realisatie van watercompensatie als voorwaarde in de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Juridische planopzet

Het planvoornemen wordt mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Met deze vergunning wordt het afwijkende gebruik zorg en de realisatie van het medisch centrum planologisch mogelijk gemaakt. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als motivatiedocument voor de verlening van de vergunning.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het planvoornemen komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Er zijn geen gemeentelijke investeringen mee gemoeid. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwerp omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing is gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende een periode van 6 weken lagen de stukken ter visie en kon door een ieder zienswijze worden ingediend. Er is 1 zienswijze ingediend. De reactienota is als Bijlage 14 bijgevoegd. De zienswijze geeft geen aanleiding de ruimtelijke onderbouwing aan te passen en/of de vergunning niet te verlenen.

Voorontwerp bestemmingsplan

Het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd van 7 augustus 2018 tot en met 19 september 2018. Het was voor één ieder mogelijk om een inspraakreactie in te dienen. Ook is het voorontwerp bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar meerdere instanties toegezonden. Ook is een informatieavond georganiseerd.

Omdat het medisch centrum deel uitmaakte van dit voorontwerp bestemmingsplan zijn de reacties waar mogelijk verwerkt in de ruimtelijke onderbouwing. De reacties op het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid worden onderstaand kort toegelicht en vervolgens wordt toegelicht of deze reacties hebben geleidt tot een aanpassing van de ruimtelijke onderbouwing.

Toelichting inspraak- en vooroverleg reacties voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid
Reacties vooroverlegpartners

In totaal zijn 8 vooroverleg reacties ontvangen van de volgende overlegpartners.

  • Provincie Zuid-Holland

Naar aanleiding van de reactie moet een landgoedbiotoop worden opgenomen voor het oostelijk deel van het bestemmingsplangebied van het voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid. De planlocatie van het medisch centrum ligt niet binnen dit deel van het bestemmingsplan daarom behoeft de provinciale reactie geen verwerking in de ruimtelijke onderbouwing.

  • Gemeente Westvoorne

Blijkens de vooroverlegreactie heeft de gemeente geen opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Tennet

Blijkens de vooroverlegreactie heeft Tennet geen opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij geen opmerkingen

Blijkens de vooroverlegreactie heeft de Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij geen opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

De veiligheidsregio heeft advies uitgebracht ten aanzien nieuwe beperkt kwetsbare objecten en zorgdragen voor een goed voorlichting en instructie van aanwezige personen. Het advies wordt voor kennisgeving aangenomen en behoeft geen verwerking in de ruimtelijke onderbouwing.

  • Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)

De BOOR wil de paragraaf archeologie in het voorontwerp bestemmingsplan enkele punten tekstueel gewijzigd zien. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het BOOR wordt paragraaf 4.5 archeologie in de ruimtelijke onderbouwing tekstueel gewijzigd.

  • Waterschap Hollandse delta

De waterstaatkundige belangen staan in het bestemmingsplan voldoende benoemd en zijn daarmee dan ook op hoofdlijnen gewaarborgd. Ruimtelijk gezien is er dan ook geen belemmering om het bestemmingsplan aan te passen. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Naar aanleiding van de vooroverlegreacties is paragraaf 4.5 archeologie gewijzigd. De andere vooroverlegreacties leiden niet tot aanpassingen van de ruimtelijke onderbouwing.

Inspraak

In totaal zijn twee inspraakreacties ontvangen en is een informatieavond gehouden. De binnengekomen reacties hadden betrekking op de volgende onderwerpen;

  • de richtafstand tussen het plangebied en de nabijgelegen woningen
  • hinder van de activiteiten in het plangebied na realisatie van het planvoornemen zoals laden en lossen van vrachtwagens.
  • verkeer en parkeren waaronder de verkeersontsluiting van het plangebied, toename verkeer en het aantal parkeerplaatsen.
  • overlast tijdens de bouw.
  • invulling oostelijk deel plangebied voorontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid.
  • geluidsoverlast.
  • groen; behoud van bestaand groen en de realisatie van nieuw groen mede ter afscherming van de nieuwe ontwikkeling.

Naar aanleiding van de inspraakreacties wordt een verkeersonderzoek uitgevoerd naar een alternatieve ontsluiting van het plangebied. De ontsluiting voor de auto en de fiets wordt gerealiseerd ter hoogte van de Verdouwenhoeck aan de noordzijde van het plangebied of ten zuiden van het plangebied. Naar alle waarschijnlijkheid wordt de ontsluiting ten zuiden van het plangebied gerealiseerd. De definitieve situering van de ontsluiting wordt bepaald n.a.v. van het verkeersonderzoek. Ten tijden van het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing was dit verkeersonderzoek nog niet gereed. Beide mogelijkheden zijn daarom meegenomen in de omgevingsvergunning. Het besluitvak van de omgevingsvergunning is ruim genoeg om het gebouw te kunnen schuiven mocht de ontsluiting aan de zuidkant gerealiseerd worden. Voor het onderdeel parkeren is onderbouwd dat voldaan wordt aan de parkeernorm voor het medisch centrum.

Wat betreft de afstand tussen het plangebied en de nabijgelegen woningen. In de ruimtelijke onderbouwing is onderbouwd dat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter die geldt voor een medisch centrum. Voor het onderdeel geluid is ook onderbouwd dat er geen sprake van negatieve gevolgen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatste van de nabijgelegen bestaande woningen .

Aangaande het aspect groen, de reeds aanwezige bomen blijven grotendeels behouden. Afhankelijk van de definitieve inrichting van het gehele bestemmingsplangebied wordt de definitieve inrichting inclusief het groen bepaald. Dit is mede afhankelijk van de ontsluiting. In het kader van de realisatie van de gehele ontwikkeling van Heenvliet Zuid wordt dit nader uitgewerkt, dit heeft verder geen consequenties voor de realisatie van het medisch centrum.

Ten aanzien van de andere reacties, deze hebben geen directe relatie met het medisch centrum en worden daarom verder onderbouwd in het kader van het ontwerp bestemmingsplan Heenvliet Zuid.

Conclusie

Naar aanleiding van de inspraakreacties is het besluitvak van de omgevingsvergunning vergroot om het gebouw te kunnen verschuiven afhankelijk van de definitieve ontsluiting. De andere reacties hebben niet geleidt tot aanpassingen in de ruimtelijke onderbouwing.