Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: StellaNova, Spijkenisse
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1930.BPStellaNova-3001

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gemeente Nissewaard en Maasdelta Groep hebben beiden de intentie uitgesproken om gezamenlijk de wijk Sterrenkwartier Hoog te herstructureren omdat de huidige woningen niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd (Mantelovereenkomst tussen de Maasdelta Groep en de gemeente Nissewaard, d.d. 11 oktober 2017). De komende jaren zal een groot aantal woningen worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komen nieuwbouwwoningen - zowel appartementen als grondgebonden woningen met een mix van huur en koop - terug. De sloop- en nieuwbouw in Sterrenkwartier Hoog zal plaatsvinden in vier fases. Onderhavig initiatief betreft fase 1 van deze herstructureringsopgave: 'Stella Nova' genaamd. Hierbij worden 140 woningen gesloopt, om plaats te maken voor 79 nieuwe woningen.
 
Het initiatief is niet passend binnen de vigerende bestemmingsregeling ter plaatse. Om de realisatie van het project planologisch-juridisch mogelijk te maken, is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde herontwikkeling gemotiveerd en planologisch mogelijk gemaakt.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen ter hoogte van de Kometenstraat in de wijk Sterrenkwartier, gemeente Nissewaard. De Planetenlaan en de watergang vormen respectievelijk de zuid- en noordzijde van het plangebied. Ten westen wordt de plangrens bepaald door de Kometenstraat en aan de oostzijde ligt de plangrens ter hoogte van het appartementencomplex aan de Uranusstraat.
 
De navolgende afbeeldingen geven de ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied: rode omkadering (Bron: Google Earth)
 
Globale begrenzing plangebied: rode omkadering (Bron: Google Earth)       
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'De Hoek-Sterrenkwartier 2009', vastgesteld op 1 september 2010 door de toenmalige gemeente Spijkenisse en onherroepelijk geworden op 21 oktober 2010.
 
Het plangebied is in dit plan bestemd voor 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer -2' en 'Wonen -1'. Ook is voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2' van kracht. Binnen de bestemming 'Wonen -1' zijn bouwvlakken opgenomen met de functieaanduiding 'gestapeld'.
 
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (globale begrenzing plangebied: rode omkadering)
 
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in herontwikkeling van de gronden. De nieuwe positie van de woningen en de bijbehorende verkeersstructuur en indeling van het openbaar gebied past niet geheel binnen de mogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan. Om het voorgenomen plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan partieel herzien te worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het gebied toegelicht. De toekomstige situatie betreft het mogelijk maken van de verschillende functies. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 tot en met 7 komen achtereenvolgens de juridische planopzet, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid aan bod
 
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in de wijk Sterrenkwartier, in de kern Spijkenisse. In het plangebied bevindt zich een drietal naoorlogse appartementencomplexen (jaren '60). Dit zijn vrijstaande blokken gelegen in een groene omgeving. Aan de Kometenstraat is parkeergelegenheid aanwezig in de vorm van haaksparkeren en geclusterd parkeren. Aan de oostzijde is het plangebied groen ingericht. Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Christiaan Huygenslaan, welke in directe verbinding staat met de Planetenlaan en Copernicuslaan. Voor langzaam verkeer bevindt zich aan de noordzijde een ontsluiting over het water richting de Duikerhoek. Het wijkcentrum is op loopafstand van het plangebied gelegen.
 
De woningen in het plangebied zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd.  Ook is de leefbaarheid op de locatie en in de directe omgeving door de jaren heen verslechterd. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie.
 
Impressie appartementencomplexen aan de Kometenstraat vanaf de Christiaan Huygenslaan (Google Maps)
 
Impressie appartementencomplexen en groen vanaf de Uranusstraat (Google Maps)
 
2.2 Toekomstige situatie
Het voornemen is de strook met gestapelde jaren '60-bebouwing aan de Planetenlaan te herontwikkelen. Daartoe zullen bestaande woningen worden gesloopt en worden nieuwe woningen gerealiseerd. Deze herontwikkeling gebeurt in fases, waarvan onderhavig initiatief fase 1 betreft: Stella Nova. In deze fase worden 140 woningen gesloopt. Daar voor in de plaats komen 79 nieuwe woningen.
 
Door ABB en Steenhuis Bukman Architecten is een stedenbouwkundig plan gemaakt voor deze locatie (Stella Nova Spijkenisse, 26 september 2017). uitgaande van het principe 'ruimtelijk wonen met een dorps karakter'. Onderstaande afbeeldingen tonen de toekomstige situatie van het plangebied:
       
Nieuwe situatie (Bron: Gemeente Nisserwaard, verkaveling fase 1 (maatvoering), 31-07-2018)
 
Impressie toekomstige situatie plangebied  (Bron,  ABB /Steenhuis Bukman Architecten, 17-09-2017)
 
Groene lijnen
In het ontwerpplan heeft het binnengebied veel aandacht gekregen. Groen komt op verscheidene manieren terug in het plan. Zo wordt de erfafscheiding aan de voorgevels gevormd door lange beukenhagen. Op de hoeken van de bouwblokken gaat het groen van de voorzijde over in een meer stedelijk karakter, vormgegeven met standaard erfafscheidingen in hoogwaardig materiaal. Dit zorgt voor een goede balans tussen steen en groen.
Het groene binnengebied dient een veilige plek te worden waar kinderen kunnen spelen en andere bewoners elkaar kunnen ontmoeten.
   
Programma
Het programma van fase 1 bestaat uit onder meer een drielaagse wandbebouwing aan de Planetenlaan met beneden-bovenwoningen, die aan de westzijde beëindigd wordt door een appartementencomplex van vijf lagen. Het resterende programma bestaat uit grondgebonden woningen, welke variëren in omvang en kapvorm. In totaal worden 79 woningen gerealiseerd. In de volgende tabel is onderscheid gemaakt in het type, aantal en oppervlakten van de woningen.
 
WoningtypeAantalm² GBOBenaming
Appartementen (huur)22ca. 72 - 76 m²De Grote Beer
Beneden-bovenwoningen (huur)21 (7 beneden en 14 boven)ca. 64 - 80 m²De Tweeling
Compacte rijwoning (sociale huur)8ca. 96 m²De Kleine Beer
Rijwoning (koop)12ca. 144 - 167 m²De Weegschaal
Luxe rijwoning (koop)16ca. 192 m²De Waterman
 
Parkeren en verkeer
Om het groene karakter van het plan te waarborgen, zullen parkeerplaatsen waar mogelijk omzoomd worden door groene hagen en het plaatsen van bomen. De luxe rijwoningen aan de waterkant zullen minimaal één parkeerplaats krijgen in de ruime voortuin op eigen terrein. Er zal voorzien worden in genoeg parkeerplaatsen volgens de hier te hanteren parkeernormen. Dit wordt nader beschreven in toelichting paragraaf 3.4.3.
    
De locatie is ontsloten aan de Planetenlaan direct via de Kometenstraat, waaraan ook een groot gedeelte van de parkeerplaatsen liggen. Daarnaast worden overige woningen ontsloten aan de Planetenlaan via Uranusstraat. Er wordt gebruik gemaakt van de reeds bestaande ontsluitingsstructuur.
hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid.
 
In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voort komen die van nationaal belang zijn:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
 
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) 
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
 
Het plangebied is niet gelegen binnen een in het Barro aangewezen gebied.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de sloop van 140 woningen en de bouw van 79 nieuwbouwwoningen mogelijk. Het planvoornemen gaat gepaard met het verminderen van het aantal woningen en is om die reden niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Bovendien doet het zich voor binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Derhalve is een nadere onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist.
 
Conclusie
Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan.
3.2 Provinciaal beleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 april 2019.
 
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
3.2.1 Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan de ambitie 'gezonde en aantrekkelijke leefomgeving'. De provincie wil de stap maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleven. Om een vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Met de beoogde ontwikkeling wordt er een kwaliteitsimpuls gegeven aan het leef- en vestigingsklimaat. Dit wordt gedaan door aandacht te besteden aan het binnengebied, er wordt een veilige en groene omgeving gecreëerd en een aantrekkelijke plek voor ontmoeting. Daarnaast wordt er met het gevarieerde woningbouwprogramma bijgedragen aan een evenwichtige woningvoorraad.
 
De rest van de ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een rivierdeltacomplex. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Gezien de ligging van het plangebied in stedelijk gebied is het rivierdeltacomplex niet van groot belang. In het plangebied bevinden zich verder geen watergangen waar rekening mee gehouden dient te worden.
     
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen voor 'Steden en dorpen'. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan versterking van het stedelijk groen en bouwt voort op de bestaande identiteit en het stedenbouwkundig patroon blijft behouden.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Voorne Putten'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Stedelijk gebied met hoogwaardig OV
De metro loopt centraal door het stedelijk gebied van Spijkenisse waardoor veel gebied binnen de invloedsfeer van dit hoogwaardig openbaar vervoer is gelegen. Ambitie voor dit gebied is om het zwaartepunt van de verstedelijking in stad en dorp binnen de invloedsfeer van het hoogwaardig openbaar vervoer te realiseren. Daarnaast is er de ambitie om een duidelijke aansluiting van routes tussen de haltes en het omringende landschap te behouden en te versterken. Met het beoogde woningbouwproject binnen de invloedsfeer is de ontwikkeling goed verbonden met het hoogwaardig openbaar vervoer. Tevens wordt de aansluiting op dit netwerk behouden doordat de bestaande infrastructuur niet gewijzigd wordt. Er worden enkel aanpassingen gedaan in het plangebied waardoor er een goede en logische ontsluiting ontstaat op de Planetenlaan.
 
Kwaliteit van stads- en dorpsrand
Spijkenisse heeft een herkenbaar historisch centrum, maar is in de loop van de tijd uitgegroeid tot de exponent van de grote stad Rotterdam. De openbaar vervoerverbinding, moderne hoogbouw en stedelijke uitbreidingen getuigen hiervan. De ambities voor de stad zijn het versterken van de relatie tussen de steden en het water en de dorpse geschiedenis verenigen met stedelijke ambities. Met de beoogde ontwikkeling zullen de woningen in de noordzijde van het plangebied een nadrukkelijke connectie hebben met het water. Doordat de tuinen van de woningen grenzen aan de watergang wordt de beleving van het water versterkt.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.
    
3.2.2 Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in  toelichting paragraaf 3.1 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling past bij de aard en de schaal van het gebied. Tevens is er in de huidige situatie reeds sprake van woningen in het plangebied. Met de beoogde ontwikkeling worden de woningen geherstructureerd en in aantal verminderd, waarmee de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Woonbeleid
Op 28 juni 2017 is de actualisatie van de woningmarkstrategie en woonvisie regio Rotterdam 2014 tot 2020 vastgesteld. Sinds januari 2017 wordt gewerkt aan een actualisatie van de woonvisie, met als doel om nieuwe woningmarktafspraken vast te stellen. In algemene zin voorziet het planvoornemen in de invulling van een regionale behoefte aan nieuwe woningen. Eén van de reeds gemaakte afspraken is de prioritering op bouwlocaties, een voorkeur om te bouwen op inbreidingslocaties.
 
Met de provincie en de regio Rotterdam zijn recent nieuwe afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningmarkt en de woningvoorraad. Met de sloop van een deel van de verouderde sociale huurwoningvoorraad is rekening gehouden bij deze Woningmarktafspraken (WMA). Ook het gedifferentieerd terug bouwen van (een lager aantal) woningen past binnen deze afspraken.
 
Elders binnen de gemeente wordt bij nieuwbouwplannen ook een aantal sociale huurwoningen opgenomen en aan de voorraad toegevoegd, zodat de totale voorraad aan sociale huurwoningen op peil blijft en zelfs nog licht groeit. Dit is nodig voor de gehele regio, en niet alleen voor Nissewaard, en is onderdeel van de afspraken met provincie en regio. Bij deze afspraken zijn de buurgemeenten ook betrokken, en de totale opgave en de verdeling is ook in de subregio Voorne-Putten afgestemd.
 
3.3.2 Conclusie
Het planvoornemen past binnen de Woningmarktafspraken met de regio. In het plangebied wordt een gevarieerd woningaanbod gerealiseerd. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat verouderde woningen worden gesloopt; de herstructurering zorgt voor een verbetering van de bestaande woningvoorraad.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie
Op 13 mei 2009 heeft het gemeentebestuur (toen nog gemeente Spijkenisse) de gemeentelijke structuurvisie voor de periode 2010-2020 vastgesteld.
 
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Spijkenisse op hoofdlijnen weer. De visie is het uitgangspunt voor de politieke agenda. Geen dichtgetimmerd eindplan, maar het vertrekpunt van de gemeente voor gesprekken met hogere overheden, marktpartijen en partners om ontwikkelingen en investeringen in de stad te initiëren. In de visie zijn de volgende kernkwaliteiten geformuleerd;
  1. Ligging aan de rand van de Randstad tussen stad en strand
  2. Stadsranden en stadsentrees
  3. Verbindende elementen
  4. Wonen in Spijkenisse
  5. Kwalitatief hoogwaardig stadscentrum
  6. Sociaal-culturele kwaliteiten
De Structuurvisie biedt negen punten voor de politieke agenda van het gemeentebestuur van Spijkenisse: ideeën voor verbeteringen in negen gebieden. Het plangebied is niet gelegen in één van deze negen gebieden.
 
In de visie is geen specifiek beleid ten aanzien van de nieuwbouw van woningen opgenomen
  
Afbeelding uitsnede gemeentelijke structuurvisie (plangebied is rood omcirkeld)
 
3.4.2 Wonen
Op 26 januari 2016 is de woonvisie 'Nissewaard woont' vastgesteld. In deze visie zijn onder meer de gemeentelijke woning ambities beschreven. Door demografische ontwikkelingen zal er in Nissewaard minder grootschalige nieuwbouw plaatsvinden dan voorheen. De focus zal verschuiven naar het transformeren van bestaande bebouwing, zodat die meer is afgestemd op de woonbehoeften van de huidige en toekomstige bewoners. Hierbij richt Nissewaard zich op haar eigen inwoners en op mensen uit de middenklasse die nu elders wonen.
 
Voor nieuwbouw is de ambitie opgesteld dat er alleen nog nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd in segmenten en woonmilieus die iets toevoegen. Hierbij gelden vijf basisprincipes:
  • het woningaanbod is toekomstbestendig;
  • de wijken en dorpen zijn gezinsvriendelijk;
  • de wijken en dorpen bieden sociale geborgenheid;
  • de wijken en dorpen zijn zelfvoorzienend;
  • de woonomgeving is groen en open.
In de woonvisie staat als beleidsdoel o.m. een meer gedifferentieerd en aantrekkelijk woonmilieu bieden voor de eigen inwoners en voor de regionale behoefte. Het herstructureren van de eenzijdige vroeg naoorlogse flatwijken, waar in het voorliggende plangebied sprake van is, is daar een onderdeel van.
Zoals aangegeven in het 'Prestatiekader 2019-2021' (d.d. 5 december 2018), vormt de herstructurering van de flatstrook van Sterrenkwartier één van de belangrijkste ontwikkelingen voor de komende jaren. De uitvoering daarvan loopt over een periode van 10 jaar (2019-2029). Indicatief is met de gemeente een programma gedeeld met 400-425 nieuwbouwwoningen, waarvan 240 sociale huurwoningen.
 
De woonvisie uit 2016 is gebaseerd op de bevolkingsprognoses uit 2015. Inmiddels zijn deze prognoses als gevolg van de economische groei verouderd. In 2019 vindt binnen Nissewaard (met een doorkijk naar heel Voorne-Putten) een Woningbehoeftenonderzoek (WBO) plaats en wordt er een nieuwe Woonvisie geschreven. Vooruitlopend daarop is bij de regionale Woningmarktafspraken al rekening gehouden met de gestegen woningbehoefte. Het groeisaldo nul is losgelaten en voor de komende 10 jaar wordt wel in groei voorzien en ook voor deze groei gebouwd. Dit is vertaald in een gedifferentieerd bouwprogramma met aandacht voor sociaal en duur, en voor koop en huur. De aantallen en woningtypen voor Stella Nova passen daar uitstekend in.
 
In november 2017 is een ontwikkelperspectief voor Spijkenisse opgesteld, 'Nissewaard naar 2040'. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt onder andere de kans voor de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in Spijkenisse kan worden opgelost. Over woningbouw wordt onder andere gezegd dat er een hernieuwde balans tussen huur en koop gevonden moet worden en het differentiëren van de woningvoorraad moet worden aangepakt. Het is ambitie dat mensen in Nissewaard een complete wooncarrière kunnen maken. De realisatie van het planvoornemen draagt bij aan de hernieuwde balans van huur- en koopwoningen om zo hoge concentraties van sociale problematiek tegen te gaan. Daarnaast draagt het voorgenomen plan bij aan het differentiëren van de woningvoorraad zodat er voor jong en oud een woning is en een wooncarrière binnen de eigen buurt of wijk mogelijk is. 
 
In het voorliggende geval worden 140 relatief kleine en verouderde gestapelde woningen vervangen door een gevarieerd programma van in totaal 79 gestapelde en grondgebonden woningen in vier typen. Het planvoornemen is hiermee passend binnen de woonvisie.
 
3.4.3 Parkeerbeleid
Op grond van de Mobiliteitsagenda 2020 + en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren & Laden En Lossen' moeten voor het parkeren in de nieuwbouw eerst de stedelijkheidsgraad en de ligging in de gemeente worden vastgelegd. Het gebied is te karakteriseren als ‘rest bebouwde kom’ en ‘sterk stedelijk’. De meest recente parkeernormen volgens het CROW dienen gehanteerd te worden. Dat betreft thans CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018).
 
Op basis van de overeenkomst tussen de Maasdelta Groep en de gemeente Nissewaard, wordt in het voorliggende geval uitgegaan worden van de 'Harmonisatie parkeernormeringen' (d.d. 9 februari 2016), waarbij de Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie (CROW, 2012) worden gehanteerd. Dat levert het volgende beeld op:
 
Woning typeParkeernormAantal pp 
28 rijenwoningen1,850,4 
22 appartementen huur1,328,6 
21 Beneden-bovenwoningen1,327,3 
8 compacte rijwoningen (sociale huurwoningen)1,512 
Totaal 118,3 
Tabel parkeernormen plangebied 
 
Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen in de nieuwe situatie bedraagt 119. In het voorgenomen plan zijn 124 parkeerplaatsen opgenomen, waaronder 24 plaatsen op eigen terrein (zie onderstaande afbeelding). Voor wat betreft het voorliggende initiatief wordt voldaan aan de gestelde parkeernomen. 
 
Overzicht parkeren (bron stedenbouwkundige verkaveling fase 1, mei 2018)
 
Rekening houdend met ook de parkeervraag van de aangrenzende Carré- en Lunet-appartementen zijn, zo blijkt uit berekeningen van de aanwezigheidspercentages, twee extra openbare parkeerplaatsen nodig. Dat wordt bij de verdere uitwerkingen meegenomen. Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor die extra parkeerplaatsen.
 
3.4.4 Conclusie
In de gemeentelijke structuurvisie is geen specifiek beleid opgenomen voor nieuwbouwwoningen en het plangebied is niet gelegen binnen één van de negen aangewezen gebieden. Derhalve levert deze visie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
 
Het planvoornemen is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid en het ontwikkelperspectief. De sloop van de huidige woningen en het woningbouwplan in het plangebied voorziet in de behoefte aan een gedifferentieerde woningvoorraad en een hernieuwde balans tussen huur en koop. De nieuwbouw wordt gerealiseerd binnen de structuur van een bestaande woonwijk. Bovendien zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  
hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r. beoordeling
4.1.1 Kader
Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt onderzocht of de activiteiten(en), die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen in onderdeel C (m.e.r.-plicht) en onderdeel D (m.e.r.-beoordelingsplicht). Daarnaast dient het college van Burgemeester en Wethouders bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen;
  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
In onderdeel C zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D zijn de activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-procedure van toepassing is.
 
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
4.1.2 Beoordeling
Het planvoornemen betreft het realiseren van 79 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. In onderdeel D is onder D 11.2 de volgende activiteit opgenomen; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.
 
In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 79 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  
Vormvrije m.e.r. beoordeling
  1. Kenmerken project / activiteit,
De omvang van het project betreft het realiseren van 79 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Uit de beoordelingen van de aspecten verkeer (toelichting paragraaf 4.2) en luchtkwaliteit (toelichting paragraaf 4.9) blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.  
  1. plaats van het project / activiteit
Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied van Spijkenisse.  
  1. samenhang met andere activiteiten
Het voorgenomen plan hangt samen met herstructureringsplannen voor aangrenzende woonblokken in het Sterrekwartier. Binnen het plangebied wordt de nieuwbouw mogelijk gemaakt. Het realiseren van woningen sluit aan bij de rest van de woonwijk Sterrenkwartier. 
  1. kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen
De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
 
4.1.3 Conclusie
Voor het project is dan geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. De gemeente Nissewaard moet nog wel een officieel besluit nemen dat deze procedures niet nodig zijn.
 
4.2 Verkeer
Aangezien het huidige woningenaantal (140) aanzienlijk hoger is dan het aantal nieuwbouwwoningen dat hier voor in de plaats komt (79), kan worden aangenomen dat geen sprake zal zijn van extra verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie. De realisatie van de herstructurering zal dan ook geen problemen veroorzaken met betrekking tot verkeersafwikkeling.
 
4.3 Bedrijven- en milieuzonering
4.3.1 Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
 
De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'.
 
Een rustige woonwijk kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten/functies en/of in de directe nabijheid van drukke gebiedsontsluitingswegen. 
De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.
4.3.2 Beoordeling
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van maatschappelijke functies. Het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming van wonen is gelegen kan dan ook gekenmerkt worden als 'rustige woonwijk'.
 
Op iets grotere afstand zijn een aantal maatschappelijke functies (onderwijs) en een bedrijfsfunctie aanwezig. Er zal dan ook getoetst worden aan de hand van de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' of de richtafstanden tot het plangebied voldoen.  
 
BestemmingMaximaal toegestane milieucategorieFunctieAdresSBI-codeRichtafstand
Maatschappelijk2OnderwijsZwanenhoek 41852, 853130 m
Centrum1Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.
Sterrenhof 32
561
10 m
Centrum1Supermarkten, Warenhuizen
Sterrenhof 6-14
47110 m
Maatschappelijk2Onderwijs
Galileïlaan 1-3
852, 853130 m
Tabel overzicht omliggende milieuhinderlijke functies     
 
De afstand van de geplande bebouwing tot de dichtstbij zijnde milieuhinderlijke functie, de school op Zwanenhoek 41 is circa 150 m. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand tussen milieuhinderlijke functies en milieugevoelige functie en wordt gesteld dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3.3 Conclusie
De bouwvlakken waarbinnen de nieuwe woningen worden gerealiseerd zijn niet gelegen binnen de richtafstanden van de omliggende milieuhinderlijke functies. Derhalve wordt gesteld dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende bedrijven door de realisatie van de woningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
 
4.4 Bodem
4.4.1 Kader
Wet bodembescherming (Wbb) 
De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem en het zich daar in bevindende grondwater te beschermen. Enerzijds bevat deze wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor de bodem en het grondwater. Als er toch een verontreiniging optreedt dienen maatregelen te worden genomen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Deze zorgplichtbepaling verplicht bij (dreigende) bodemverontreiniging, dus ook van het grondwater, tot het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. De zorgplicht geldt alleen voor zogenaamde ‘nieuwe' bodemverontreinigingen, dit zijn gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan.
 
Anderzijds moeten bestaande verontreinigingen (ontstaan voor 1 januari 1987) worden aangepakt en gesaneerd of beheerd. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging indien voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Als een geval van ernstige verontreiniging is vastgesteld dan is er sprake van een potentieel risico dat aanleiding geeft tot een vorm van saneren of beheren. 

Besluit en Regeling bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) met bijbehorende Regeling bevat het wettelijk kader voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem of in oppervlaktewater. Voor toepassing in oppervlaktewater is een specifieke zorgplicht in het Besluit bodemkwaliteit opgenomen om nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater te voorkomen. Voor toepassing op de landbodem is deze al afdoende opgenomen in de Wet Bodembescherming. Het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit is van toepassing op elk gebied waarvoor geen gebiedspecifiek beleid is vastgesteld. Uitgangspunt van het generieke kader voor landbodems is dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie moet aansluiten bij de functie die de bodem heeft. Ook mag de actuele kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren. Naast de toetsingskaders voor gebiedspecifiek en generiek beleid, kent het Besluit nog een andere categorie van toepassingen: grootschalige toepassingen. Bij deze categorieën hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wél moet worden voldaan aan de kwaliteitseisen en randvoorwaarden die het Besluit stelt aan deze toepassingen.
  
Nota bodembeheer regio Voorne-Putten
De regio Voorne-Putten bestaat uit de gemeenten Westvoorne, Brielle, Hellevoetsluis en Nissewaard.
  
Specifieke situaties en aanvullende bepalingen 
Vrijstelling van bodemonderzoek 
In volgende gevallen kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek:
  1. Het bouwwerk raakt de grond niet of het bestaande feitelijk gebruik blijft gehandhaafd.
  2. Het te bebouwen oppervlak is kleiner dan 50 m².
  3. Het bouwwerk heeft geen woon- of verblijfsfunctie, dat wil zeggen dat in het gebouw minder dan twee uur per dag mensen aanwezig zijn;
  4. Op de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) valt de locatie binnen de zone schone grond. Toelichting: aangezien in de Bouwverordening is vastgelegd dat ontheffing verleend kan worden bij een omgevingsvergunning (aspect bouwen) omdat er voldoende gegevens bekend zijn met betrekking tot de bodemkwaliteit, wordt de bodemkwaliteitskaart in combinatie met de nota bodembeheer geaccepteerd bij bouwaanvragen op onverdachte locaties.
In de situaties 2 t/m 4 geldt de vrijstelling alleen indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging (puntbronnen of diffuus verspreide verontreiniging). Hiertoe wordt een historische toets uitgevoerd. In de situaties 2 en 3 wordt dit door de gemeente gedaan. In situatie 4 vult de aanvrager van de vergunning het formulier 'Historische toets' in. Op basis hiervan beoordeelt de gemeente of vrijstelling verleend kan worden. Als dit niet het geval is, moet de aanvrager alsnog een bodemonderzoek uitvoeren.
  
Verhoogde gehalten metalen in het grondwater 
In de regio komen verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater voor. Bij matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen dient per situatie bekeken te worden of sprake is van een bodemverontreiniging of natuurlijk verhoogde achtergrondgehalten. Indien verhoogde gehalten aan zware metalen kunnen worden gerelateerd aan bedrijfsactiviteiten op of in de omgeving van het onderzochte perceel dient altijd een herbemonstering plaats te vinden. Op basis van de resultaten van de herbemonstering dient per geval bepaald te worden of nader onderzoek noodzakelijk is. Indien de verhoogde gehalten niet gerelateerd kunnen worden aan bedrijfsactiviteiten en er geen sprake is van een verontreiniging van de grond, is mogelijk sprake van een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte. Herbemonstering is, mits voldoende onderbouwd, dan niet noodzakelijk.

Asbestonderzoek 
Asbestonderzoek is verplicht bij bodemonderzoeken van locaties die op grond van voorinformatie uit terreinbezoek, vooronderzoek of tijdens veldwerkzaamheden verdacht zijn gebleken op het voorkomen van asbest. Dit betreft onder andere:
  • Erven van agrarische bedrijven met bebouwing van voor 1993 of waar voor 1997 sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
  • Autosloperijen;
  • Puinhoudende bodemlagen;
  • Oude ophooglagen binnen de bebouwde kom.
4.4.2 Onderzoek
In het beoogde plan worden woningen gerealiseerd, deels op gronden die nu een groenbestemming hebben. Daarmee is sprake van een ontwikkeling naar een 'strenger gebruik'. Er is geen sprake van een geval waarbij een vrijstelling van bodemonderzoek geldt.  Volgens DCMR zijn er reeds onderzoeken uitgevoerd waarbij melding wordt gemaakt van twee bovengrondse olietanks en drie ondergrondse olietanks. Daarnaast heeft er bij de aanleg van deze tanks slootdemping plaatsgevonden, waarbij op voorhand niet duidelijk was of dat met schoon zand is uitgevoerd. Derhalve heeft er een vooronderzoek van de bodemkwaliteit volgens NEN 5725 plaats gevonden.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat er brandstoftanks aanwezig zijn geweest en zijn verwijderd (10.000 en 15.000 litertanks), al is de exacte ligging niet bekend. Wellicht bevonden deze zich op de kopse kanten van de flats, waar zich nu gasaansluitingen bevinden. Anderzijds wordt in een document aangegeven dat de tanks mogelijk inpandig in het ketelhuis waren gelegen. Tevens bevinden zich twee gedempte sloten op de onderzoekslocatie, aan weerszijden van een voormalige weg die vroeger ter plaatse van de flat aan de Uranusstraat gelopen heeft. Bovengenoemde deellocaties zijn verdacht voor bodemverontreiniging.
Van de beide parkeerplaatsen is niet bekend of zich onder de klinkerverharding nog een halfverharding (puin) bevindt; als er puin worden aangetroffen, dan is deze verharding verdacht voor asbest. Voor het overige kan de onderzoekslocatie als 'onverdacht' worden beschouwd. 
 
Er is door Inventerra een Verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 18-2234.1-RO1AvH, d.d. 4 februari 2019); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. Het betreft een verkennend bodemonderzoek conform
NEN 5740 en een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707. Conform deze NEN-normen dient eerst een hypothese te worden opgesteld omtrent de aan- en afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verspreiding van eventuele bodemverontreinigingen: een vooronderzoek NEN 5725. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor asbest in de puinhoudende klei, verdacht voor olieproducten op de mogelijke locaties van (voormalige) tanks en verdacht voor diverse parameters ter plaatse van de slootdempingen. Het overige terrein is als onverdacht voor bodemverontreiniging beschouwd.
 
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:
  • in één mengmonster van de bovengrond is een lichte verontreiniging met PCB aangetoond. In geen van de overige grondmengmonsters zijn verontreinigingen aanwezig;
  • in het grondwater op de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde concentraties barium vastgesteld;
  • bij het uitgevoerde asbestonderzoek is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
 
De hypothese ‘verdachte locatie’ dient verworpen te worden, aangezien geen verontreinigingen met asbest, olieproducten of verontreinigingen ter plaatse van de dempingen zijn vastgesteld. Hierbij worden de lichte verhoogde concentraties met barium in het grondwater beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties.
 
Voor de lichte verontreiniging met PCB is geen oorzaak aan te geven. Op basis hiervan zou de hypothese ‘onverdacht voor verontreiniging’ voor het overige terrein (strikt genomen) verworpen moeten worden. Het verhoogde gehalte is echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
4.4.3 Conclusie
Op basis van bovenstaande bevindingen kan geconcludeerd worden dat, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, het terrein geschikt is voor de huidige en de toekomstige bestemming.
4.5 Archeologie
4.5.1 Kader
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een Wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) zal het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2021 in werking zal treden.
 
De huidige groene ruimtes tussen de bebouwing zijn in het bestemmingsplan De Hoek-Sterrenkwartier 2009 voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond daarvan is het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 80 cm niet toegestaan. Naar verwachting wordt een grotere diepte gehanteerd.
 
Daarnaast heeft de gemeente Spijkenisse het archeologiebeleid verankerd in een Erfgoedverordening, een beleidsnota en de Archeologische Waardenkaart (AWK) Spijkenisse. Volgens de kaart ligt het plangebied in een gebied met een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De archeologische waarden zijn binnen dit gebied te verwachten beneden 0,5 m –Mv. De gemeente voert zodoende het beleid dat voor initiatieven die groter zijn dan 200 m2 en waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 0,5 m –Mv onderzoek moet plaatsvinden. Omdat de voorgenomen ingreep de vrijstellingscriteria voor dit gebied overschrijdt, geldt in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag een archeologische onderzoeksplicht.
4.5.2 Onderzoek
In het plangebied is volgens de gemeentelijke beleidskaart sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen bodemingrepen archeologisch vooronderzoek nodig is. De afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR) heeft de eventuele noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek in het kader van de geplande nieuwbouw op de planlocatie in Sterrenkwartier Hoog beoordeeld. Vervolgens hebben zij het 'Programma van Eisen voor een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen in het plangebied ‘Sterrenkwartier’ te Spijkenisse' (d.d. 18-09-2018) opgesteld, waarmee duidelijkheid bestaat over het te verrichten archeologische onderzoek. Dit Programma van Eisen is als bijlage 2. bijgevoegd (zie bijlagen bij toelichting).
 
Door Transect is een Inventariserend Veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd (projectcode 18110043, d.d. 21-05-2019): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3. Het doel van dit inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie
over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Dit is gedaan met behulp van boringen. Overigens is in dit onderzoek een zone aan de Uranusstraat onderzocht die geen deel uitmaakt van het voorliggende bestemmingsplan.
 
Op basis van het archeologisch vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:
  1. Het plangebied ligt in een voormalig kwelderlandschap, waarbinnen sprake is van een afwisseling van kleiafzetting en veenvorming. Tot het Laat-Neolithicum lag het plangebied vermoedelijk in een nat deel van het estuarium van de Maas, in de loop van het Laat-Neolithicum tot in de Midden-IJzertijd in een veenmoeras en vanaf de Late IJzertijd vermoedelijk in een kwelder. Daarbij lag in het westelijk deel van het plangebied een omvangrijke getijdegeul, die het oostelijk aangrenzende deel ontwaterde. Vanaf de Late Middeleeuwen is het plangebied overstroomd, waarbij uiteindelijk een 50-90 cm dik pakket klei is afgezet.
  2. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is het plangebied in twee verwachtingszones op te delen. Het grootste deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting vanwege het voorkomen van een intacte top van het Hollandveen, die op plaatsen tevens sporen van veraarding vertoond. De top van het Hollandveen bevindt zich in het plangebied (ten dele) op de afzettingen van Duinkerke-I, hetgeen het gevolg is van het losscheuren van het veen ten tijde van de overstromingen in de Late IJzertijd (Duinkerke-I transgressies). Hierdoor is het veen integraal gaan drijven alsmede eventuele erop en -in gelegen archeologische resten. Dit proces is eveneens op een andere plek in Spijkenisse aangetoond. Voor het grootste deel van het plangebied geldt zodoende voor de top van dit veen een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Op één plaats binnen het plangebied is de aanwezigheid van een vindplaats zo goed als zeker. Het betreft het gebied in het noordoostelijk deel van het terrein, waar (veraard) veen zich binnen -3,0 m NAP bevindt en waar verbrand bot is gevonden. In combinatie met de resultaten van een opgraving uit 1963 in de talud van de singel aansluitend op dit gebied, is de archeologische verwachting op resten hier zeer hoog (op resten uit de IJzertijd-Middeleeuwen; specifiek Midden-IJzertijd). De hoge en zeer hoge archeologische verwachtingszones binnen het plangebied zijn weergegeven op onderstaande afbeelding.
Archeologische verwachtingskaart (bron: Transect, d.d. 21 mei 2019)
 
Advies
Op basis van het veldonderzoek is geconstateerd dat het plangebied een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting heeft. Met het oog op de voorgenomen herontwikkelingen, verdient het de aanbeveling archeologische maatregelen te treffen.
  1. Voor het gebied met een hoge verwachting wordt geadviseerd een Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase. Doel van dit onderzoek is om de aanwezigheid van vindplaatsen in dit gebied vast te stellen of uit te sluiten. Dit onderzoek zou kunnen plaatsvinden in de vorm van boringen (in een grid van 10 bij 10 m). De boringen kunnen zich beperken tot circa 50 cm in de top van het Hollandveen (onder de Afzettingen van Duinkerke-I).
  2. In het gebied met een zeer hoge verwachting zijn reeds aanwijzingen voor de aanwezigheid van een vindplaats. De kans is groot dat er resten aanwezig zijn, die samenhangen met de vindplaats die direct ten oosten van het plangebied ligt. Daarom verdient het de aanbeveling binnen deze zone een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de kwaliteit, omvang, datering en behoudenswaardigheid van de gevonden resten te kunnen vaststellen (Inventariserend veldonderzoek, waarderende fase).
Voor beide onderzoeken is een Programma van Eisen (PvE) nodig, waarin de opzet van het onderzoek wordt omschreven en vastgelegd. Dit moet namens het bevoegd gezag (de gemeente Nissewaard) zijn goedgekeurd. Het is raadzaam in ieder geval eerst de karterende fase van het onderzoek in het gebied te doorlopen, zodat eventueel later uit te voeren proefsleuven in het hoge verwachtingsgebied gelijktijdig met het onderzoek in het zeer hoge verwachtingsgebied kunnen plaatsvinden.
 
Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Nissewaard) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
 
4.5.3 Conclusie
In het plangebied is sprake van hoge en zeer hoge verwachtingen. Het bevoegd gezag (de gemeente Nissewaard) dient een besluit te nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden, met een Programma van Eisen (PvE) dat goedgekeurd is namens het bevoegd gezag. Het benodigde aanvullende onderzoek zal in een later stadium uitgevoerd worden.
 
In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor het gehele plangebied, waarmee de archeologische belangen afdoende zijn veiliggesteld. Het aspect archeologie vormt om die reden dan ook geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.6 Externe veiligheid
4.6.1 Kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van Rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.6.2 Onderzoek
 
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
  
Uitsnede risicokaart (globale begrenzing plangebied zwarte omkadering)
       
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbij zijnde risicovolle inrichten zijn twee tankstations, aangegeven in rood op bovenstaande kaart. Deze inrichten vormen echter geen gevaar voor de voorgenomen plannen aangezien voor beide inrichten een risicoafstand (PR 10-6) van 0 m geldt.
Het plangebied ligt tevens niet in het effectgebied van gevaarlijke transportroutes en buizenleidingen.
 
Aangezien er in het voorgenomen plan sprake is van een afname van het bewonersaantal ten opzichte van de huidige situatie kan er geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de externe veiligheidsregels.
4.6.3 Conclusie
Rond en in Spijkenisse zijn inrichtingen met gevaarlijke stoffen en transportroutes waar over gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig. Deze inrichtingen en transportroutes bevinden zich op dusdanige afstand van het plangebied zodat deze geen extra risico vormen met het voorgenomen initiatief.
 
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het milieukundige aspect van de externe veiligheid er geen onoverkomelijke knelpunten zijn.
 
4.7 Flora en Fauna
4.7.1 Kader
In Nederland is de bescherming van belangrijke natuurwaarden vanaf 2017 wettelijk vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het gaat hierbij zowel om bescherming van soorten als bescherming van gebieden.
 
Soortbescherming
Voor dier- en plantensoorten zijn in de Wnb een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan vooral de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 belangrijk zijn in het kader van flora- en faunaonderzoek bij onder andere ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden en hun bijzondere natuurwaarden vindt onder de Wet natuurbescherming plaats via Europese Natura 2000 -gebieden. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van specifieke natuurwaarden in gebieden die in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen en/of aangemeld zijn als speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden). Voor deze beschermde gebieden zijn aanwijzingsbesluiten opgesteld waarin beschreven staat voor welke (natuurlijke) habitats en dier- en plantensoorten het gebied aangewezen is. Voor deze kwalificerende waarden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld.
 
4.7.2 Onderzoek
Adviesbureau Natuur-Wetenschappelijk Centrum heeft in juni 2018 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd in het kader van de Wetnatuurbescherming (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Tijdens de quickscan is rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en vogels met een vaste verblijfsplaats.
 
Beschermde gebieden
Het Natura 2000-gebied dat het dichtstbij het plangebied ligt, is de “Oude Maas”. Dit beschermde natuurgebied ligt op 3 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de afstand en tijdelijke aard van de werkzaamheden zal er geen sprake zijn van nadelige effecten op habitattypen en doelsoorten die in het kader van de Wet natuurbescherming aangewezen zijn voor de Biesbosch. Een zogenaamde habitattoets is daarom niet nodig.
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of van een belangrijk weidevogelgebied. Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN of weidevogelgebied verloren gaat, is er geen toetsing aan de hier op betrekking hebbende wet- en regelgeving nodig.
 
Vleermuizen
De aanwezigheid van vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen binnen of op de grenzen van het plangebied kan uitgesloten worden. De woningen in het plangebied bevatten geen spouwgaten en/of daklijsten die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Derhalve hoeft er geen aanvullend onderzoek gedaan te worden. Het plangebied kan wel gebruikt worden als foerageergebied voor vleermuizen. Nadelige effecten op het foerageergebied van vleermuizen kunnen daarom uitgesloten worden.
 
Vogels met een vaste verblijfsplaats
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen jaarrond beschermde verblijfsplaatsen van vogels aangetroffen. er zijn wel bewoonde nesten aangetroffen van de Ekster en de Houtduif. Het gebied maakt echter geen onderdeel uit van de functionele leefomgeving van een vogelsoort met een vaste verblijfsplaats. Er zijn vanuit de Wet natuurbescherming daarom geen andere verplichtingen ten aanzien van deze vogelsoorten. 
Ten behoeve van broedvogels wordt aangeraden om verstorende werkzaamheden zoals kap- en rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
   
4.7.3 Conclusie
De resultaten van de Quickscan flora en fauna zijn samengevat:
  
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
 
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • in verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd. Tijdens de bouwfase moet daarnaast rekening gehouden worden met de kans op vestiging door (beschermde) pionierssoorten, zoals de Rugstreeppad, de Kleine plevier en de Oeverzwaluw.
 
Daarnaast worden de volgende maatregelen getroffen:
  1. Er wordt voorkomen dat in de broedtijd van de Oeverzwaluw steilwanden in zandlichamen op het bouwterrein aanwezig zijn. Mocht er toch sprake zijn van broedgevallen, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat nestholtes niet meer in gebruik zijn;
  2. voorbelast terrein kan aantrekkelijk zijn voor een soort als de Kleine plevier. Plaatsing van vlaggetjes kan het terrein minder aantrekkelijk maken. Als er sprake is van een broedgeval, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat eieren uitgekomen zijn;
  3. het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de Rugstreeppad aanwezig is.
4.8 Akoestiek
4.8.1 Kader
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.
 
De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting dient per gezoneerde weg te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden. Daarnaast is een akoestisch onderzoek noodzakelijk bij de reconstructie van wegen indien binnen het invloedsgebied van de reconstructie van de weg geluidgevoelige bestemmingen gelegen zijn.
 
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt bij o.a.:
  • nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen;
  • bestaande geluidgevoelige bestemmingen nabij nieuwe wegen.
Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als toetsingskader kan hierbij aangesloten worden bij het normenstellen van de Wgh of wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving.
  
Wet geluidhinder 
Zonering
Behalve langs 30 km/uur-wegen en woonerven bevindt zich overeenkomstig artikel 74 Wgh aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied). De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:
  • stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom (bepaald door komgrensborden) met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de bebouwde kom dat is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
Normstelling
In het geval nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd binnen een zone van een weg, dan mag de geluidbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde, dient beoordeeld te worden of geluidreducerende maatregelen doelmatig dan wel mogelijk zijn. Als maatregelen onvoldoende resultaat oplevert of niet mogelijk zijn, dan kan door het bevoegd gezag hogere waarden worden vastgesteld. In deze situatie zijn burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard het bevoegd gezag. 
Voor de plansituatie zijn de volgende grenswaarden van toepassing:
  • Voorkeurswaarde: 48 dB (artikel 82 Wgh);
  • Maximale ontheffingswaarde: 63 dB (artikel 83, lid 2 Wgh).
4.8.2 Onderzoek
Woningen zijn geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder, waarbij de woningen zich bevinden binnen de wettelijk bepaalde onderzoekszone van de Planetenlaan. De nieuwe woningen worden op dezelfde plek aan de Planetenlaan gebouwd als de bestaande woningen en het aantal geluidgehinderden neemt hierbij af. Maar uit de Geluidsbelastingkaarten derde tranche 2017 blijkt dat de woningen aan de Planetenlaan niet aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder voldoen. Er is dan ook een akoestisch onderzoek vereist om aan te tonen dat aan de bepalingen van de Wet geluidhinder wordt voldaan, waarschijnlijk in de vorm van een ontheffing.
 
De resultaten van het akoestisch onderzoek zullen eind juni 2019 beschikbaar zijn. Vooruitlopend daarop worden in het voorliggende bestemmingsplan waarborgen ingebouwd dat zorgvuldig op dit onderdeel wordt gehandeld. Voor de betreffende woningen direct aan de Planetenlaan wordt een ‘voorwaardelijke verplichting’, gebaseerd artikel 3.1.2, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, opgenomen. Met die voorwaardelijke verplichting wordt geregeld dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende woningen niet eerder afgegeven mag worden dan nadat hiervoor ontheffing is verleend in het kader van de Wet geluidhinder.
 
4.8.3 Conclusie
Uit de Geluidsbelastingkaarten derde tranche 2017 blijkt dat de woningen direct aan de Planetenlaan niet aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder voldoen. Er wordt dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Vooruitlopend op dat onderzoek worden in het voorliggende bestemmingsplan waarborgen ingebouwd dat zorgvuldig op dit onderdeel wordt gehandeld. Voor de betreffende woningen direct aan de Planetenlaan wordt een ‘voorwaardelijke verplichting’, gebaseerd artikel 3.1.2, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, opgenomen. Met die voorwaardelijke verplichting wordt geregeld dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende woningen niet eerder afgegeven mag worden dan nadat hiervoor ontheffing is verleend in het kader van de Wet geluidhinder.
 
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Kader
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' van de Wet milieubeheer (Wm). De titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
 
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40
µg/m³, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
 
Naast de introductie van het NSL is het begrip ''niet in betekenende mate'' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m³ . In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
 
Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:
  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
 
4.9.2 Onderzoek
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoor-wegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
 
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van slechts 79 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarbij is er sprake van een afname de verkeersgeneratie aangezien het woningen aantal daalt in vergelijking met de huidige situatie. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Hekelingseweg opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2016 nabij het plangebied weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017.
  
Afbeelding overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 , peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool 2017)
 
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 23,7 µg/m³, 18,9 µg/m³en 11,1 µg/m³bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6,8 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.
4.9.3 Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 79 woningen mogelijk gemaakt, terwijl er op dit moment in het plangebied 140 woningen aanwezig zijn. Deze ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is zodoende niet benodigd. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
 
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht.
 
4.10 Waterparagraaf
4.10.1 Kader
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van Waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:
  • Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
  • Veilige (vaar)wegen;
  • Voldoende en schoon oppervlaktewater.
Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door Waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.
 
Conform de ontwerpeisen van het Waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert daarbij de onderstaande waarden:
  • Dakoppervlak is 100% verharding;
  • Tuinen rijtjeswoningen is 50% verharding (geldt ook voor 2 onder 1 kap);
  • Tuinen vrijstaande woningen is 25% verharding;
  • Openbare verharding (zoals wegen en parkeerplaatsen) is 100% verharding;
  • Openbaar groen (wordt niet gezien als verharding) is vrijgesteld;
  • Bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
  • Dempen van bestaande watergangen in het gebied moet geheel gecompenseerd worden.
4.10.2 Onderzoek
Watergangen
Direct ten noorden van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen. Het planvoornemen voorziet in werkzaamheden nabij deze watergang, maar het functioneren hiervan wordt niet belemmerd of aangetast door het planvoornemen. Zo maakt het bestemmingsplan de realisering van vlonders/terrassen mogelijk, op het aan het water grenzende deel van de tuinen, e.e.a. na vergunningaanvraag bij het Waterschap.
 
Waterberekening 
In de huidige situatie is er binnen het plangebied verharding aanwezig in de vorm van dakoppervlak, parkeergelegenheid en bestrating. Daarnaast voorziet het plangebied in de huidige situatie in een ruim groen oppervlak. Een groot gedeelte van dit groen oppervlak komt te vervallen in de nieuwe situatie en zal plaats maken voor verharding. In de navolgende tabel is een schatting gemaakt hoeveel m² verharding er in de toekomstige situatie bij komt.
 
 Bestaande situatie (m²)Toekomstige situatie (m²)
Water (geen verharding)00
Groen (geen verharding)7.2972.527
Dakoppervlak2.6883.944
Overige verharding4.5713.893
Parkeergelegenheid/oprit/vastgereden klei1.3621.486
Tuin (= halfverhard 50%)04.067
Totaal oppervlak15.91815.918
Waarvan verhard8.62111.357
 
Onderstaande afbeelding toont het verhard oppervlak in de nieuwe situatie. 
Afbeelding groen en verhard oppervlak nieuwe situatie 
In de huidige situatie is het plangebied voor net iets meer dan de helft verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling komt er netto circa 2.736 m² aan verharding bij. Aangezien er een compensatieplicht van 10% open water geldt voor nieuw aan te leggen verharding, komt dit neer op een verplicht aan te leggen oppervlak van 273,6 m² open water. Met het Waterschap is overeengekomen dat verderop in het peilgebied, ter hoogte van de Mizarstraat, compensatie zal plaatsvinden voor de gehele herstructurering van het Sterrenkwartier, inclusief het plangebied Stella Nova.
 
 
4.10.3 Conclusie
De realisatie van het planvoornemen belemmert het functioneren van de aangrenzende hoofdwatergang niet.
 
Het onderhavige initiatief gaat gepaard met een toename van het verhard oppervlak met circa 2.736 m², wat neer komt op 273,6 m² te realiseren extra open water. Deze watercompensatie zal verderop in het peilgebied, ter hoogte van de Mizarstraat, plaatsvinden.
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planvorm
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit de juridische bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
 
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
 
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
  
5.2 Systematiek bestemmingen
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen en artikel 2 Wijze van meten 
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in artikel 1 nader gedefinieerd. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
 
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de bestemmingen. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. Deze regels zijn inhoudelijk afgestemd op de recente bestemmingsplannen binnen de gemeente Nissewaard, met name op het bestemmingsplan De Ritte.
In het navolgende wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
 
'Bestemming 'Groen' 
De gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als groenbestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, beplantingen en overige bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Bestemming 'Verkeer - 2'
Deze gronden zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied. Het gebied met de bestemming 'Verkeer - 2' heeft de functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers, reclameborden, abri's, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' zijn de gronden bedoeld voor een langzaam verkeersroute. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' staat een nutsgebouw.
 
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Bestemming 'Wonen - 1'
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn vrijstaande, geschakelde, aaneengebouwde en gestapelde woningen toegestaan met de daarbij behorende tuinen en erven. Overigens zijn de gestapelde woningen (inclusief de beneden-bovenwoningen) uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. De overige woningen binnen de bestemming Wonen - 1 zijn grondgebonden woningen, waarbij de bergingen op het achtererfgebied van het woonperceel zijn gesitueerd. Dat is ook het geval bij de beneden-bovenwoningen.
 
In de regels is vastgelegd dat de hoofdgebouwen binnen een bouwvlak mogen worden gerealiseerd en tot welk percentage het zij- en/of achtererf met aan-, uit- en bijgebouwen mag worden bebouwd. Op de verbeelding is de maximale goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen opgenomen.
 
Voor de gestapelde woningen direct aan de Planetenlaan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin bepaald is dat deze het gebruik van de gronden en bouwwerken uitsluitend is toegestaan als voor de betreffende woningen ontheffing is verleend in het kader van de Wet geluidhinder.
 
De gemeente Nissewaard streeft ernaar om de oevers van de watergang aan de noordzijde van het plangebied vrij te houden van bouwwerken. Nissewaard moet zich beter gaan verhouden ten opzichte van het landschap en de potentie benutten om een aantrekkelijke woonomgeving te creëren die aantrekkingskracht uitoefent op rest van de regio. Hierbij zijn de groene aders, waaronder de watergangen, een belangrijk element om te waarborgen. De gronden aan oevers van de watergang aan de noordzijde van het plangebied dienen uit planologisch oogpunt dan ook niet bebouwd te worden met allerlei bouwwerken. Om die reden zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitgesloten in de bouwregels in een 4 meter brede zone vanaf de oever. Voor deze zone is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openheid' opgenomen. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een juridisch kader dat de realisering van vergunningsvrije bouwwerken in relatie tot de gewenste openheid van de oevers uitsluit. Ook hiervoor wordt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openheid' gehanteerd in de Specifieke gebruiksregels. Ter plaatse zijn wel vlonders en terrassen toegelaten (zonder terrasschermen).
  
Verder is in de Algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van parkeren. De hoofdgebouwen kunnen enkel in gebruik worden genomen indien in het plangebied in voldoende mate is voorzien van parkeerplaatsen, met een verwijzing naar de toelichting van dit bestemmingsplan (in paragraaf 3.4.3 wordt de parkeerbehoefte weergegeven).
  
Dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem. Hierbij is bepaald dat geen activiteiten zijn toegelaten die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan. In de bouwregels wordt verwezen naar een rapport van een archeologisch deskundige, zoals dat voor het voorliggende plangebied is vervaardigd. Het betreffende rapport zal worden geraadpleegd bij omgevingsvergunningen voor het bouwen en waar nodig zal nog nader onderzoek plaats hebben.
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
  
Antidubbeltelbepaling 
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten en tot de overschrijding van bouwgrenzen.
 
Algemene gebruiksregels 
In dit artikel staat omschreven wat binnen de bestemmingsregeling, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels, onder strijdig gebruik wordt verstaan.
  
Algemene afwijkingsregels 
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
  
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
 
5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
 
Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan. 
hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 7 december 2018 tot en met 17 januari 2019 voor een ieder ter inzage gelegd. Er zijn in die periode twee inspraakreacties binnen gekomen. In de Nota inspraak en vooroverleg zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van beantwoording: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5.
 
6.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is op 6 december 2018, in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de vooroverlegpartners aangeboden: aan Stedin, Evides Waterbedrijf, Waterschap Hollandse Delta, Tennet, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, ministerie en omgevingsmanagement van de Rijksoverheid, Joulz, BOOR, gemeenten op Voorne Putten en provincie Zuid-Holland.
 
Er zijn reacties ontvangen van het BOOR en van Waterschap Hollandse Delta. In de Nota inspraak en vooroverleg zijn deze vooroverlegreacties samengevat en voorzien van beantwoording: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5.
 
6.3 Zienswijzen
Nadat de voorontwerp fase is afgerond wordt het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.  In een separate notitie worden de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft 28 maart 2019 tot en met 8 mei 2019 ter inzage gelegen, waarbij het voor een ieder mogelijk was om een zienswijze in te dienen. Er zijn door twee reclamanten zienswijzen ingediend. In de 'Nota van beantwoording zienswijze en Staat van wijzigingen Bestemmingsplan Stella Nova' wordt ingegaan op de beantwoording van de zienswijzen. Daarin wordt weergegeven dat, naar aanleiding van de zienswijzen, enkele aanpassingen zijn verricht: er is een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot wegverkeerslawaai toegevoegd en de paragraaf over het parkeren is geactualiseerd. De betreffende nota is als bijlagen bij toelichting, bijlage 6, bijgevoegd.
 
Daarnaast zijn ambtshalve enkele wijzigingen doorgevoerd. Naar aanleiding van een bijgestelde archeologische rapportage (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3) is de toelichting op dit onderdeel aangepast. Bovendien is het nieuwe provinciale beleid verwerkt.
hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een overeenkomst gesloten tussen gemeente en Maasdelta, waarbij Maasdelta ontwikkelt. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid in voldoende mate verzekerd.