Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Bleskensgraaf, Hofwegen 5
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1927.WPHofwegen5-VG01

Regels

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan Bleskensgraaf, Hofwegen 5  van de Gemeente Molenwaard;

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1927.WPHofwegen5-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden bedrijf

Het in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen door middel van handwerk beroepsmatig verlenen van diensten of uitoefenen van ambachtelijke dan wel kleinschalige bedrijvigheid, waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;

1.6 aan huis gebonden beroep

Het in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;

1.7 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 agrarisch gebruik

Het al dan niet bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;

1.10 archeologische waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.11 bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bed & breakfast

Een Bed & Breakfast is een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een Bed & Breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.13 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.14 bestaand

Bestaand ten tijde van het van kracht worden van het vigerend wijzigingsplan;

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw

Een op zichzelf staand gebouw dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.17 boerderij(gebouw)

Een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.18 bos

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en extensieve recreatie;

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Als één bouwvlak wordt aangemerkt als twee of meer bouwvlakken zijn verbonden door middel van de aanduiding "relatie";

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.24 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 erf

Al dan niet bebouwde bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.26 extensief recreatief medegebruik

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen; bijpassende voorzieningen zijn picknickvoorzieningen, bewegwijzering, informatieborden e.d.;

1.27 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geurgevoelige objecten

Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.29 hoofdgebouw

Een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.30 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.31 mantelzorg

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.32 natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.33 paardenbak

Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.34 recreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.35 recreatiewoning

Een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.36 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.38 verblijfsrecreatie

Recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.39 Wet Geluidshinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.40 voorgevel

Een als zodanig op de kaart aangegeven lijn en, voor toepassing van artikel 1 lid 1 Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, ook het volgende:
  1. Binnen overige bestemmingen de begrenzing van het bouwvlak aan de naar het openbaar gebied gekeerde zijde, alsmede het verlengde daarvan;
  2. In het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" geldt de naar de gevellijn gerichte gevel van het hoofdgebouw als voorgevel.

1.41 vrachtwagen

Hieronder wordt verstaan zowel het trekkende deel (de truck) als de oplegger(combinatie);

1.42 woning/ wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot zijdelingse bouwperceelgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil

  1. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de bouwhoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. In andere gevallen: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.

2.8 vloeroppervlak

De som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Agrarisch gebruik van gronden;
  2. Behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  3. Extensief recreatief medegebruik;
  4. Waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. Bestaande perceelsontsluitingen;
  6. Bestaande voorzieningen van openbaar nut;
Met dien verstande dat
  1. Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" het beleid is gericht op het beschermen en verder ontwikkelen van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw en behoud van de bedrijfsvoering van de aanwezige landbouw.
  2. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Dit houdt in dat het beleid gericht is op:
    1. Het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied, het behoud van de karakteristieke verkaveling (smalle percelen met een fijnmazig slotenpatroon);
    2. Het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige waardevolle water- en oevervegetaties, ruigten en grienden en amfibieën alsmede:
      1. Ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone – omgevingsvergunning gevoelige bodem" het beschermen van de aanwezige bodemkwaliteiten;
      2. Ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone – omgevingsvergunning overgangszone" het beschermen en versterken van de landschappelijke waarden alsmede het herstellen van de knotwilgbeplanting; 
  3. Het behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit, het fijnmazig slotenstelsel, aanwezige ruigten en grienden en extensief agrarisch graslandgebruik;
  4. Behoud van cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en structuren zoals woonheuvels, tiendwegen, hennepakkers, achterkaden en dijken, havelingen, eendenkooien, wielen en kleiputten;
  5. Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen, zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d, toegestaan in het gehele gebied.

3.2 Bouwregels

Op de tot "Agrarisch met waarden" bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in artikel 3 lid 1
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1 m mag bedragen;
    2. Het oprichten van sleufsilo's, mestsilo's en teeltondersteunende voorzieningen niet is toegestaan.
  2. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d. met een maximale bouwhoogte van 2,5 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2  teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen een grotere hoogte toe te staan van maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De grotere hoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. De erfafscheidingen mogen niet visueel gesloten zijn;
  3. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. De afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in artikel 3 lid 4.3 opgenomen vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen of laten uitvoeren.
3.4.1 Uitzonderingen
Het onder artikel 3 lid 4 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. Welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.4.2 Verlening
De in artikel 3 lid 4 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3 lid 1.
Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 3 lid 4.3 de toetsingscriteria weergegeven. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verstrekt, wordt door het bevoegd gezag eerst een onafhankelijke terzake deskundige gehoord.
3.4.3 Vergunningsschema
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
Het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen.
1.Het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
Het aanleggen of verharden van oppervlakteverhardingen of halfverhardingen met een grotere oppervlakte dan 200 m2.
1. Het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
2. De waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
Het diepwoelen en diepploegen van de bodem (>40 cm).
1. Het mag niet leiden tot inklinking;
2. De waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
Het graven en ophogen van de bodem.
1. Het mag niet leiden tot inklinking;
2. De waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij het de waterbeheerder;
3. Het verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
Het graven, dempen, vergroten of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren.
1. Indien de werkzaamheden passen binnen de afspraken zoals gemaakt in het convenant Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden kan een omgevingsvergunning worden afgegeven.
 
Indien niet voldaan kan worden aan het bepaalde onder 1, dan gelden de volgende criteria:
2. Het verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
3. Het mag niet leiden tot inklinking;
4. De waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
5. Er mag geen onevenredige aantasting van de natte grasland vegetaties en oevervegetaties plaatsvinden;
Het aanbrengen van houtgewas.
1.Ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone – omgevingsvergunning overgangszone"; geldt dat het aanbrengen van houtgewas moet passen binnen de afspraken zoals gemaakt in het convenant Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden;
Het aanbrengen boomteelt, heesters of sierteelt buiten de aanduiding "wetgevingszone – omgevingsvergunning gevoelige bodem.
1. De karakteristieke openheid van het gebied mag niet onevenredig worden aangetast;
2. Het mag niet leiden tot inklinking;
Het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland buiten de aanduiding "wetgevingszone – omgevingsvergunning gevoelige bodem".
1. De karakteristieke openheid van het gebied mag niet onevenredig worden aangetast;
 
Het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosjes ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone – omgevingsvergunning overgangszone"
1. De activiteiten mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
Het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden"
Door de genoemde werken en werkzaamheden, dan wel door de daardoor direct hetzij indirect te verwachten gevolgen mogen geen blijvende onomkeerbare verstoring van de cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben.
Sloop van gebouwen kan worden toegestaan in de volgende gevallen:
1. De karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
2. De karakteristieke hoofdvorm is niet te handhaven;
3. Het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden.
Ter afweging van het bovenstaande wordt advies ingewonnen bij de monumentencommissie.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

 De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Woningen al dan niet in combinatie met aan huis gebonden beroepen;
  2. Ter plaatse van de aanduiding "Bed & Breakfast (bb)" een bed en breakfast logies en ontbijt met een maximaal vloeroppervlak van 100 m²;
  3. Waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. Behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden";
Met dien verstande dat:
Het aan-huis-gebonden beroep dient gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien.
De totale vloeroppervlakte voor de aan huis gebonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 60 m2.
De activiteit mag uitsluitend inpandig plaatsvinden.

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht;
  2. Ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is maximaal het aangegeven aantal wooneenheden toegestaan;
  3. De maximale inhoud van een woning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt 1000 m3;
  4. In afwijking van het gestelde onder c geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud ten tijde van vaststelling van dit plan;  
  5. De goothoogte van de woning mag maximaal 6 m bedragen;
  6. Indien de woning niet in de erfgrens wordt gebouwd, dient de afstand tot de erfgrens ten minste 2 m te bedragen;
  7. Per woning is een maximum bebouwde oppervlakte van 75m2 aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan; 
  8. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,5 m bedragen;
  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning bedraagt minstens 2 m en maximaal 10 m;
  10. Bijgebouwen en overkappingen bij de woning mogen uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning worden opgericht.
  11. In het geval van herbouw van de bestaande woning geldt dat de situering maximaal 15 m achter de huidige voorgevelrooilijn mag worden gesitueerd en de bouwwijze van de huidige woning niet mag afwijken van de bestaande bouwwijze.
  12. In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. De bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijking woningsplitsing
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub b en toestaan dat woningsplitsing van een bestaande woning plaatsvindt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De bestaande woning betreft een voormalig boerderijgebouw;
  2. De bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijgebouw (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
  3. De agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  4. De bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  5. De splitsing mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dieren welzijnswetgeving;
  6. De bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m2 per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 75 m2 vermeerderd met maximaal 20% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 100 m2 per woning;
  7. Een woning kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  8. Er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  9. De nieuwe woning is niet gelegen binnen een milieucirkel van één of meer agrarische bedrijven;
  10. Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  11. Voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  12. De regels van dit artikel Wonen zijn na wijziging van overeenkomstige toepassing.
4.3.2 Afwijking bebouwde oppervlakte bijgebouwen (sloopbonus)
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten, mits voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  1. Indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 75 m2 vermeerderd met maximaal 20% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 150 m2;

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het aan huis gebonden beroep dient gezien de aard, omvang en intensiteit passend te zijn binnen de woonfunctie. Tevens dient de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige activiteit te ontplooien. De totale vloeroppervlakte voor de aan huis gebonden beroepsactiviteit mag niet meer bedragen dan 60 m2. De activiteit mag uitsluitend inpandig plaatsvinden.
4.4.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en/of opstallen:
  1. Voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en bewerken of verwerken van producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond van de grond en opstallen;
  2. Voor detailhandel;
  3. Als seksinrichting;
  4. Als afhankelijke woonruimte (in vrijstaand bijgebouw);
  5. Het realiseren van paardenbakken;
  6. Het parkeren van vrachtwagens. 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Afwijking huis gebonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub a voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Het percentage van het vloeroppervlak dat gebruikt mag worden ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf mag niet meer bedragen dan 30%, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte ten behoeve van de niet woonfunctie (aan huis gebonden beroep / bedrijf) niet meer mag bedragen dan 60 m2; de activiteit mag uitsluitend inpandig plaatsvinden;
  2. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
  3. Het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
  4. Detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit dat direct verband houdt met het aan huis gebonden bedrijf;
  5. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  6. Er mag geen onevenredige verstoring plaatsvinden in de voorzieningenstructuur van de kernen.
4.5.2 Afwijking paardenbak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 4.1 sub e 
teneinde het realiseren van een paardenbak toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  2. De paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  3. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. Het gebruik van een paardenbak is uitsluitend hobbymatig toegestaan;
  5. De omvang van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2 per bouwperceel;
  6. Lichtmasten zijn niet toegestaan;
  7. De hoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  8. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

4.6.1 Verbod
Niet toegestaan is, zonder omgevingsvergunning, het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarden”.
4.6.2 Uitzonderingen
Het onder artikel 4 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. Welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.6.3 Verlening
  1. De in artikel 4 lid 6.1  bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden.
    Ten behoeve van de belangenafweging worden de volgende toetsingscriteria gehanteerd.
    1. De karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
    2. De karakteristieke hoofdvorm is niet te handhaven;
    3. Het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden.
  2. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verstrekt, wordt door het bevoegd gezag eerst een onafhankelijke terzake deskundige gehoord.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

4.7.1 Wijziging extra woningen
Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen teneinde nieuwbouw van extra woningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Nieuwbouw van extra woningen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding – vrijkomende agrarische bebouwing";
  2. Per 1000 m2 te slopen bedrijfsgebouwen mag één burgerwoning worden opgericht; ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" is sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden niet toegestaan;
  3. in totaal zijn maximaal 4 woningen/wooneenheden toegestaan, inclusief de reeds op het bouwperceel aanwezige woning(en);
  4. de inhoud van de burgerwoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 1000 m3;
  5. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  7. voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  8. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
  9. de regels van de bestemming Wonen zijn na wijziging van overeenkomstige toepassing.
4.7.2 Wijziging Bedrijf
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding – vrijkomende agrarische bebouwing" de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming Bedrijf met de nadere aanduiding "specifieke bouwaanduiding – vrijkomende agrarische bebouwing" teneinde een andere type bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Uitsluitend zijn de volgende niet-agrarische bedrijven toegestaan:
    1. Bedrijven, te weten overige (kleinschalige) niet-agrarische bedrijven, en agrarisch verwante bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zoals opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven die daarmee naar aard en invloed op het milieu vergelijkbaar zijn;
    2. Agrarische hulp- en nevenbedrijven;
    3. Loonbedrijven;
  2. Agrarische hulp- en nevenbedrijven, behoudens loonbedrijven, zijn niet toegestaan in het gebied ten noorden van De Graafstroom, de Alblas en de Goudriaan;
  3. Omzetting naar een loonbedrijf voor bedrijven gelegen aan de "wro-zone-verkavelingslint", kan uitsluitend worden toegestaan indien aangetoond wordt dat ter plaatse hervestiging van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is en indien het te vestigen loonbedrijf een reeds bestaand bedrijf binnen de gemeente Graafstroom betreft, dat verplaatst wordt;
  4. Agrarisch verwante bedrijven en overige (kleinschalige) niet-agrarische bedrijven, kleinschalige kantoren en ateliers zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen "wro-zone – wijzigingsgebied dorpslint";
  5. Het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  6. In opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  7. Als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  8. In een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, waarbij de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen nimmer meer dan 750 m2 mag bedragen; ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" is sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden niet toegestaan;
  9. Geurgevoelige objecten kunnen uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  10. Er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  11. Er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  12. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  13. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  14. Detailhandel is niet toegestaan;
  15. De waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
  16. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
  17. De regels van de bestemming Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
4.7.3 Wijziging inpandige statische opslag
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding – vrijkomende agrarische bebouwing" de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming Bedrijf teneinde teneinde hergebruik van de bebouwing toe te staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Deze wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "wro-zone – wijzigingsgebied dorpslint";
  2. Het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  3. In opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan;
  4. Als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  5. In een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, waarbij de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen nimmer meer dan 750 m2 mag bedragen; ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" is sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden niet toegestaan;
  6. De opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  7. Er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  8. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. Detailhandel is niet toegestaan; be- en verwerking zijn evenmin toegestaan;
  11. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
  12. De regels van de bestemming Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
4.7.4 Wijziging Recreatie
Het bevoegd gezag kan de bestemming ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding – vrijkomende agrarische bebouwing" wijzigen in de bestemming Recreatiemet de nadere aanduiding "specifieke bouwaanduiding – vrijkomende agrarische bebouwing" teneinde hergebruik van de bebouwing toe te staan voor dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Hergebruik voor dagrecreatie kan binnen de gehele bestemming worden toegestaan, waarbij de navolgende doeleinden kunnen worden toegestaan: kinderboerderij, theeschenkerij en qua aard en omvang overeenkomstige bedrijven; een en ander met de bijbehorende voorzieningen;
  2. Hergebruik voor maneges kan uitsluitend worden toegestaan binnen de "wro-zone-verkavelingslint", en voorzover aangetoond wordt dat ter plaatse hervestiging van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  3. Hergebruik voor verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "wro-zone – wijzigingsgebied dorpslint", waarbij de volgende eisen gelden:
    1. Uitsluitend zijn toegestaan vakantieappartementen en groepsaccommodatie, zoals een kampeerboerderij/ kamphuis;
    2. Kampeermiddelen, stacaravans, trekkershutten en losstaande recreatiewoningen zijn niet toegestaan;
    3. Per bedrijf zijn maximaal 10 vakantieappartementen toegestaan;
  4. Het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  5. Ten behoeve van de recreatieve activiteiten is ondersteunende horeca toegestaan;
  6. In opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  7. Het bouwvolume mag niet worden vergroot;
  8. In een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, waarbij de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen nimmer meer dan 750 m2 mag bedragen; ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" is sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden niet toegestaan;
  9. Er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  10. Geurgevoelige objecten kunnen uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  11. Er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  12. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  13. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  14. Vooraf dient advies te worden gevraagd aan een onafhankelijke terzake deskundige;
  15. De waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
  16. Voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  17. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
  18. De regels van de bestemming Recreatie worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. Het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. Een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
    3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het scheuren van grasland;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 5 lid 2 in acht is genomen;
  2. Een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
  3. Niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  4. Naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  5. Bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  6. Bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  7. Bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  8. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  9. Ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 5 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
5.3.4 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van artikel 5 lid 3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. Het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. Een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het scheuren van grasland;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
6.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6 lid 2 in acht is genomen;
  2. Een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. Niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  4. Naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  5. Bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  6. Bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  7. Bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  8. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
  9. Ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 6 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
6.3.4 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van artikel 6 lid 3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 6

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. Het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. Een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het scheuren van grasland;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
7.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 7 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 7 lid 2 in acht is genomen;
  2. Een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  3. Niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  4. Naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  5. Bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  6. Bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  7. Bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  8. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan;
  9. Ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 7 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
7.3.4 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van artikel 7 lid 3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

8.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. Op de wateren zijn de gebods- en verbodsbepalingen en de onderhoudsverplichtingen volgens de Keur voor waterkeringen en wateren van het waterschap van toepassing.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemmingen toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de waterkering geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken beheerder.
 
Op grond van de Keur voor waterkeringen en wateren van het waterschap gelden verbodsbepalingen voor werken, werkzaamheden en beplantingen.

3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Afstand bebouwing tot wegen en waterlopen

10.1.1 Wegen
Het is niet toegestaan nieuwe bebouwing, anders dan vervangende nieuwbouw, te situeren binnen een afstand van:
  1. 50 meter langs wegen met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer – gebiedsontsluitingsweg";
  2. 15 meter langs wegen met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer – erftoegangsweg";
 
De afstand wordt gemeten vanuit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan van de betreffende weg.
 
Dit verbod geldt niet voor bouwwerken die worden opgericht binnen en conform de regels van de bestemming "Verkeer".
10.1.2 Waterlopen
In verband met het toezicht en onderhoud van boezemwater en (hoofd)watergangen (beide bestemd tot "Water") mag er binnen de beschermingszone geen bebouwing worden geprojecteerd. Tot de beschermingszone voor boezemwater en hoofdwatergangen, als bedoeld in de keur waterbeheer van de waterbeheerder, worden gerekend de stroken grond ter breedte van 5 m landinwaarts gemeten vanaf de bovenkant van de taluds. Voor alle andere watergangen geldt een breedte van 1 m.

10.2 Milieu

10.2.1 Wet geluidshinder verkeerslawaai
Geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder mogen slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Molenbiotoop

11.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduidingen "vrijwaringszone – molenbiotoop 400 m" gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element specifieke bepalingen.
11.1.2 Bouwregels
Voor de bouwhoogte van nieuw op te richten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone – molenbiotoop 400 m" mag:
  1. De maximale hoogte voor zover het de overige molens betreft, de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
11.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
 
11.1.3.1 Vergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de in artikel 11 lid 1.3.2 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen of laten uitvoeren.
11.1.3.2 Voorwaarden vergunningverlening
De in artikel 11 lid 1.3.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend aan:
  1. Het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan de ingevolge artikel 11 lid 1.2 toegestane bouwhoogte voor gebouwen;
  2. Het hebben of aanleggen van beplantingen die hoger wordt dan de bouwhoogte die ingevolge artikel 11 lid 1.2  voor bouwwerken is toegestaan;
  3. Het ophogen van gronden;
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
Indien en voor zover door de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke terzake deskundige.
11.1.3.3 Uitzonderingen
Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. Welke ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan in uitvoering waren;
  3. Welke het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden betreffen.

11.2 Wetgevingszone

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
  1. "Wetgevingszone – omgevingsvergunning gevoelige bodem";
  2. "Wetgevingszone – omgevingsvergunning overgangszone";
  3. "Wetgevingszone – wijzigingsgebied dorpslint"
gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, afwijken van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 m.

12.2 Baggerdepots

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor het aanleggen van tijdelijke baggerdepots, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De situering van een baggerdepot is niet toegestaan binnen de bestemmingen Natuur en Bos;
  2. De noodzakelijkheid van het baggerdepot wordt door de initiatiefnemer aangetoond;
  3. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschaps- en natuurwaarden;
  6. Er vindt geen aantasting plaats van de waterstaatsdoeleinden.
 
Alvorens medewerking aan de ontheffing wordt verleend, wordt de waterbeheerder gehoord.

12.3 Afhankelijk woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 4.1 sub d en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. Een afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  4. De afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de bestaande bijgebouwen of er vindt herbouw plaats met de bestaande situering, met een maximale gebruiksoppervlakte van 60 m2. Indien de afhankelijke woonruimte redelijkerwijs niet binnen deze oppervlakte is in te passen, is een gebruikoppervlakte van maximaal 80 m2 toegestaan;
  5. Het bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van de woning;
  6. Geluid, geur en veiligheid vormen geen belemmeringen voor het toestaan van de woonfunctie;
  7. Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning niet af, indien de bij het afwijken de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 13 Algemene procedureregels

Ter voorbereiding van een besluit tot afwijking op grond van de in dit plan aan het bevoegd gezag toegekende afwijkingsbevoegdheden, wordt de afwijkingsprocedure gevolgd zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

14.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het wijzigingplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14 lid 1.1  met maximaal 10 %.
14.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 14 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

14.2.1 Algemeen
Gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld artikel 14 lid 2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 14 lid 2.1  is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het "Bleskensgraaf, Hofwegen 5".