direct naar inhoud van Regels
Plan: Werelderfgoed Kinderdijk - Elshout, gemeente Molenwaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPwerelderfgoedKDD-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Werelderfgoed Kinderdijk - Elshout, gemeente Molenwaard' met identificatienummer NL.IMRO.1927.BPwerelderfgoedKDD-VG01 van de gemeente Molenwaard;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • h. een paardenfokkerij.
1.10 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.11 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat gericht is op het verlenen van seizoensgebonden diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.12 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkoop en/of leveren – als ondergeschikte nevenactiviteit – van goederen die verband houden met het ambacht zoals een kaasmakerij.

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bed & breakfast

het verstrekken van logies met ontbijt.

1.17 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.18 bedrijfsgebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of twee of meer met wanden omsloten ruimte vormt en in gebruik is ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.20 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.21 belevingsruimte

een gebouw of ruimte ingericht voor educatieve en culturele doeleinden gerelateerd aan het werelderfgoedcomplex 'Kinderdijk-Elshout'.

1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.26 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.27 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.29 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies overeenkomstig de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.31 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten, bouwvlakken ten behoeve van bedrijven die verbonden zijn door middel van de figuur 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.34 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 buitenrijbaan/paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.36 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.37 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.38 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.39 dagrecreatie

activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.

1.40 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie, landschap, natuur en/of archeologie.

1.41 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.42 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  • c. tuincentra;
  • d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  • e. bouwmarkten.
1.43 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.44 dierenpension

een tijdelijke opvangplaats voor huisdieren, waar het dier na verloop van tijd weer wordt opgehaald door de eigenaren, bijvoorbeeld na vakantie.

1.45 ecologische deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake flora en fauna, natuur en landschap.

1.46 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.

1.47 evenement

een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.48 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.49 foeragehandel

een groothandel in veevoer en stro.

1.50 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.52 geluidszone - industrie

de met de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.53 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.54 hondenkennel

een bedrijf gericht op het africhten, fokken en verzorgen van honden.

1.55 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.56 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.57 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.58 inrichting van agrarisch belang

een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, zoals een proef- of testbedrijf, een controle- of k.i.-station of een inrichting van onderwijs, onderzoek of voorlichting.

1.59 kampeerboerderij

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.

1.60 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.61 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.62 karakteristiek

cultuurhistorisch waardevolle gebouwen welke opgenomen zijn op de Rijksmonumentenlijst of de gemeentelijke monumentenlijst.

1.63 kas

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.64 kinderboerderij

een voorziening waar ter wille van kinderen dieren worden gehouden.

1.65 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.66 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.67 kleinschalige horecagelegenheid

theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde.

1.68 kleinschalig kamperen/kamperen bij de boer

een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf voor ten hoogste 15 standplaatsen, niet zijnde stacaravans, gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

1.69 kleine, tijdelijke en voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten
  • omgevingsvergunningvrij bouwen als bedoeld in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;
  • bouwen en/of gebruiken als bedoeld in artikel 4 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;
  • een eenmalige uitbreiding van de bebouwingsoppervlakte en/of de inhoud van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing, het voorgaande is echter niet van toepassing indien de uitbreiding van 10% na 1 januari 1997 al heeft plaatsgevonden;
  • overig bouwen en/of gebruiken van, vanuit rivierkundig opzicht ondergeschikt belang;
  • bouwen en/of gebruiken ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
  • tijdelijk bouwen en/of gebruiken.
1.70 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.71 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.72 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.73 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.74 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.75 nevenfunctie/nevenactiviteit

naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende bedrijfstak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf; ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden).

1.76 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.77 nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf

de projectie van een agrarisch bouwvlak op een locatie die niet is voorzien van een bouwvlak.

1.78 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.79 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.80 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.81 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.82 paardenhouderij

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.

1.83 paardenpension/paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenpension/paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.84 paardrijactiviteiten

het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.85 paardrijschool

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.

1.86 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. de kruin van de dijk voor gebouwen die binnen een afstand van 10 meter uit de kruin van de dijk zijn gelegen.
1.87 permanente standsplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.

1.88 pleziervaartuig

elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, watersport of andere recreatie op het water.

1.89 poldersport

dagrecreatieve activiteiten op agrarische gronden met vaste voorzieningen, zoals hindernisbanen en teambuilding.

1.90 recreatief medegebruik

gebruik van gronden gericht op (extensieve) dagrecreatie waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.

1.91 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge.

1.92 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.93 riviergebonden activiteiten
  • de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken (bruggen, sluizen, waterkeringen en dergelijke);
  • de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voorzover het bouwen en/of het gebruik gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • de aanleg of wijziging van scheepswerven;
  • de realisatie van natuur;
  • uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
  • de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
  • de winning van oppervlaktedelfstoffen.
1.94 ruwvoedergewassen

gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren.

1.95 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.

1.96 semi-agrarisch bedrijf

een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel in en de bewaring van landbouwproducten en huisdieren, alsmede de handel in en de bewaring van agrarische producten.

1.97 sociale functie

maatschappelijke activiteiten op het agrarisch bedrijf, zoals resocialisatie, therapie (koeknuffelen), kinderopvang.

1.98 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.99 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.100 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.101 stacaravan

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.102 toeristische standplaats kampeermiddelen

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.

1.103 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

1.104 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.105 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.106 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.107 verplaatsing agrarisch bedrijf

het opnieuw vestigen van een agrarisch bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak.

1.108 vervolgfunctie

de nieuwe bestemming van het bouwperceel indien het aldaar gevestigde agrarische bedrijf opgeheven is.

1.109 volkstuinen

gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.110 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.111 voorgevelrooilijn

de lijn in het verlengde van de voorgevel of in het verlengde van de op de verbeelding aangegeven voorgevel.

1.112 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.113 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.114 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.115 zorgboerderij

de opvang van kinderen, volwassenen of gehandicapten, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder b;
  • b. de instandhouding van het veenweidelandschap mede door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • c. de uitoefening van een bestaande intensieve veehouderij zoals genoemd in lid 1.9 onder c uitsluitend als neventak;

alsmede voor:

  • d. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties;
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een gebouw ten behoeve van (hobbymatige) agrarische activiteiten;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. wegen, paden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en verhardingen;
  • d. tuinen en erven;
  • e. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

Tabel 3.1: Rechtstreeks toegestane nevenfuncties

Nevenfunctie  
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten  
inpandige opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag ten behoeve van eigen bedrijfsvoering)  
veearts/hoefsmederij/KI-station  
paardenstalling (incl. exploitatie paardenkoets), paardenpension, stalhouderij  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)  
bed & breakfast/gastenverblijf  
kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij) in de categorieën 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten  
kano-, boot- en fietsverhuur  
kinderboerderij  
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
  • b. bedrijfswoningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;

met dien verstande dat:

  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. per bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf mogen worden gebouwd, waarbij bouwvlakken die verbonden zijn door middel van de figuur 'relatie' geacht worden één bouwvlak voor één bedrijf te vormen;
  • f. in afwijking van het gestelde onder d. mogen bijgebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • g. de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 en 6,5 m.
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 m;
  • b. bedrijfsgebouwen dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • c. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, dient de onderlinge afstand ten minste 1 m te bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)

Voor het bouwen van bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) gebouwd worden;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 m;
  • c. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    • 1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel,
    • 2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat;

het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofdgebouw en bij herbouw van het hoofdgebouw dient overigens het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.

3.2.3 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag maximaal 50 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mag maximaal 3 m bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van voedersilo's mag maximaal 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de maximale inhoud, bouwhoogte en doorsnede van mestsilo's mag respectievelijk 2.500 m³, 5,5 m en 25 m bedragen;
  • d. silo's dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag maximaal 2 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder c ten behoeve van de overschrijding van het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. overschrijding van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege milieuwetgeving of het dierwelzijn is vereist;
  • b. het bouwvlak mag eenmalig worden overschreden met niet meer dan 20 m en met een maximum oppervlak van 400 m²;
  • c. van de bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • d. de overschrijding van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.
3.3.2 Ten behoeve van voeder- en mestsilo's

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • e. het bepaalde in 3.2.3 onder c ten behoeve van het oprichten van voedersilo's met een grotere bouwhoogte dan 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste vergroot mag worden tot maximaal 25 m;
  • f. het bepaalde in 3.2.1 onder g ten behoeve van het oprichten van mestsilo's met een grotere inhoud, hoogte en diameter dan is toegestaan, met dien verstande dat de afmetingen van de mestsilo in overeenstemming zijn met de aard en omvang van het bedrijf.
3.3.3 Ten behoeve van meerdere wooneenheden in monumenten

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.2 onder a ten einde het aantal wooneenheden in het hoofdgebouw te vermeerderen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de totale inhoud van het hoofdgebouw dat gebruikt wordt voor de woningsplitsing dient ten minste 1.000 m³ te bedragen;
  • b. het gebouw dient na woningsplitsing door één aaneengesloten dak afgedekt te blijven;
  • c. de extra wooneenheden dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.
3.3.4 Ten behoeve van de oprichting van een gebouw voor tijdelijke huisvesting

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 1.100 ten behoeve van de oprichting van een gebouw als zelfstandige woning voor tijdelijke huisvesting, met inachtneming van het volgende:

  • a. de tijdelijke huisvesting dient nodig te zijn voor de toekomstige bedrijfsovername;
  • b. de noodzaak en tijdelijkheid van de tijdelijke huisvesting dient door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige te worden aangetoond en dient daarnaast middels een schriftelijke verklaring door initiatiefnemer vastgelegd te worden;
  • c. het bijgebouw dient op ten hoogste 10 m van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • d. het bijgebouw dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • e. het bijgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen;
  • f. de tijdelijke zelfstandige woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • g. het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot afwijking intrekken indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van bedrijfsovername niet meer aanwezig is.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de teelt van maïs ten dienste van het eigen bedrijf is toegestaan voor maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak, met dien verstande dat maïs uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m van de weg moet worden gesitueerd;
  • b. paardenbakken zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  • c. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan tot een vloeroppervlak van 60 m² en uitsluitend in de bestaande bebouwing; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  • d. ten behoeve van de in tabel 3.1 en 3.2 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
    • 1. het oprichten van nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
    • 2. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
    • 3. ten behoeve van de nevenfunctie 'kleinschalig kamperen' gelden de volgende regels:
      • het oppervlak van een kleinschalig kampeerterrein mag ten hoogste 0,5 ha bedragen, waarbij gebruik mag worden gemaakt van 100 m² aan bestaande bebouwing;
      • de groene inrichting geschiedt middels gebiedseigen beplanting;
      • de landschappelijke inpassing op alle onderdelen (terreininrichting, situering verhardingen en parkeerplaatsen, ontsluiting en verharding) dient gewaarborgd te zijn door middel van een integraal inrichtingsplan;
      • het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
      • de kampeermiddelen dienen binnen het agrarische bouwvlak geplaatst te worden;
      • kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
      • het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van niet-agrarische nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de in tabel 3.2 genoemde niet-agrarische nevenfuncties binnen het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • b. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder b wordt voldaan;
  • d. ten behoeve van de nevenfuncties mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht;
  • e. in afwijking van het gestelde onder 3.4 onder d, onder 1 mag ten behoeve van een sociale nevenfunctie, nieuwe bebouwing worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
  • f. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat de nevenfunctie niet kan worden ondergebracht in de op het bouwvlak reeds bestaande bebouwing;
  • g. de nieuwe bebouwing is uitsluitend bedoeld voor dagactiviteiten en logies ten dienste van de sociale nevenfunctie, permanent wonen is niet toegestaan;
  • h. de nieuwe bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag niet meer dan 20% bedragen van de bebouwing ten dienste van de hoofdactiviteit aanwezig binnen het bouwvlak;
  • i. voor de in tabel 3.2 genoemde functies is buitenopslag in geen geval toegestaan;
  • j. een buitenrijbaan of een uitloop is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • k. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan, hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken;
  • l. er dient op eigen terrein en binnen het bouwvlak voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de betreffende functie;
  • m. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan indien de nevenfunctie geen verkeersaantrekkende werking heeft en er geen verslechtering optreedt in de verkeersafwikkeling ter plaatse;
  • n. de nevenfuncties dierenpension en hondenkennel zijn uitsluitend toegestaan indien de afstand van de nevenfunctie tot woningen van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • o. de vergunning voor de nevenfunctie kleinschalig kamperen wordt ingetrokken wanneer de voorwaarden van de vergunning worden overtreden ten aanzien van de periode waarin kamperen is toegestaan.

Tabel 3.2: Toegestane nevenfuncties na afwijking bij een omgevingsvergunning

Nevenfunctie  
biomassa- en mestvergistingsinstallaties  
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel  
agrarisch loonbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension/stalhouderij  
bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
hoveniersbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/ voertuigen in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
agrarisch georiënteerde dagrecreatie (poldersport, boerengolf)  
kleinschalig kamperen (ten hoogste 5 standplaatsen)  
agrarisch aanverwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)  
kampeerboerderij en trekkershutten  
dierenpension  
hondenfokkerij  
museum/tentoonstellingsruimte  
kunst- of antiekhandel  
verhuur/gebruik van ruimte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke activiteiten (verenigingen, sociaal, workshops)  
educatieve rondleidingen  
ondergeschikte kleinschalige ontvangstruimten (rondleidingen, familiebijeenkomsten, kinderfeestjes)  
3.5.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in lid 3.1 onder d en lid 3.5.1, teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de in tabel 3.1 en 3.2 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.1.

3.5.3 Ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.4 onder d ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak, die wordt gerealiseerd ten behoeve van een (bedrijfs)woning, binnen de bestemming Bedrijf of Wonen te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen , mits door de aanvrager met een advies van een agrarisch deskundige wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  • d. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b;
  • e. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder d wordt voldaan;
  • f. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • g. het gebruik van de paardenbak ten behoeve van de bestemming Agrarisch is toegestaan als recreatieve nevenactiviteit, het gebruik van een paardenbak ten behoeve van de bestemming Bedrijf of Wonen is uitsluitend hobbymatig toegestaan;
  • h. de omvang van de paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m² per bouwperceel;
  • i. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • j. de hoogte van afrastering mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • k. overige bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • l. indien activiteiten die samenhangen met het aanleggen van een paardenbak een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden vereisen, vormt de afweging hierbij onderdeel van deze bevoegdheid tot afwijken en is geen aparte procedure voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden benodigd.
3.5.4 Ten behoeve van gebruik bijgebouw voor tijdelijke huisvesting

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3.2.2, ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als zelfstandige woning voor tijdelijke huisvesting, met dien verstande dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting dient nodig te zijn voor de toekomstige bedrijfsovername;
  • b. de noodzaak en tijdelijkheid van de tijdelijke huisvestiging dient door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige te worden aangetoond en dient daarnaast middels een schriftelijke verklaring door de initiatiefnemer vastgelegd te worden; ;
  • c. het bijgebouw dient op ten hoogste 10 m van het hoofdgebouw gesitueerd te zijn;
  • d. het bijgebouw dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd te zijn;
  • e. het bijgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen;
  • f. de tijdelijke zelfstandige woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • g. het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot afwijking intrekken indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van bedrijfsovername niet meer aanwezig is.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting;
  • f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
3.6.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 3.6.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. het dempen van dwarssloten (breedtesloten) betreffen.
3.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in 3.4 onder b, in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap .

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Niet-agrarische vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Agrarisch' zodanig te wijzigen dat – indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf – de in tabel 3.3 genoemde vervolgfuncties toegestaan zijn, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is, hetgeen door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige aangetoond dient te worden;
  • b. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • c. er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid, met dien verstande dat bij wijziging naar wonen de bestaande gebouwen dienen te worden teruggebracht naar het voor de bestemming Wonen toegestane oppervlak;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie (anders dan wonen), de huidige bebouwing gesloopt mag worden, waarbij geldt dat maximaal 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak mag worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m²;
  • e. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de bebouwing plaatsvinden;
  • f. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • g. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder f wordt voldaan;
  • h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • i. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • j. het aantal woningen niet mag toenemen;
  • k. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de regels van de bijbehorende bestemming van toepassing verklaard.

Tabel 3.3: Toegestane vervolgfuncties

Vervolgfuncties  
wonen en tuin  
agrarisch hulp- en nevenbedrijf  
overige bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
inpandige opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)  
hoveniersbedrijf in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
huisdierenpension/hondenfokkerij  
sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)  
3.7.2 Toekennen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een bouwvlak toe te kennen bij nieuwvestiging of verplaatsing van een agrarisch bedrijf, met inachtneming van het volgende:

  • a. (nieuw)vestiging of verplaatsing is alleen toegestaan indien het een reëel grondgebonden veehouderijbedrijf betreft;
  • b. (nieuw)vestiging of verplaatsing van een intensieve veehouderij is niet toegestaan;
  • c. de bedrijfseconomische noodzaak van de (nieuw)vestiging of verplaatsing dient aangetoond te worden, hetgeen door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarische deskundige wordt aangetoond;
  • d. het agrarische bedrijf en de bijbehorende bedrijfswoning dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • e. er dient sprake te zijn van een adequate landschappelijke inpassing;
  • f. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • g. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder f wordt voldaan.
3.7.3 Vergroting van het agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het agrarische bouwvlak te vergroten tot maximaal 2 ha, met inachtneming van het volgende;

  • a. uitbreiding is alleen toegestaan indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft;
  • b. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding dient met een schriftelijk advies van een agrarische deskundige aangetoond te worden;
  • c. de uitbreiding van het agrarische bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • d. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • e. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • f. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder e wordt voldaan.
3.7.4 Ruimte-voor-ruimteregeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van de Ruimte voor ruimte regeling de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:

  • a. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • b. het aantal compensatiewoningen bedraagt maximaal drie;
  • c. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • e. de nieuwe woningen dienen voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing;
  • f. de nieuwe woningen dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.
3.7.5 Wijziging naar Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Natuur met inachtneming van het volgende:

  • a. de betrokken gronden dienen als reservaat- of natuurontwikkelingsgebied in eigendom te zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie;
  • b. het gebied dient een oppervlak van meer dan 5 ha te hebben.
3.7.6 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het verplaatsen van (een deel van) het waterwingebied 'De Put' in Nieuw-Lekkerland inclusief de daarbij behorende (nuts)voorzieningen naar de polder Nieuw-Lekkerland binnen het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk', met inachtneming van het volgende:

  • a. de omvang van de onttrekking bedraagt niet meer dan 1,5 miljoen m3/jaar;
  • b. er dient te worden voldaan aan de inrichtingsvereisten om de instandhoudingsdoelstellingen uit het Ontwerpbeheerplan voor het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' te kunnen verwezenlijken;
  • c. er dient te worden aangetoond dat het verplaatsen van het waterwingebied landschappelijk inpasbaar is;
  • d. er dient onderzoek te worden verricht naar zettingen en de gevolgen van de grondwateronttrekking voor de landbouw;
  • e. indien er effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) van het werelderfgoedcomplex Kinderdijk-Elshout worden verwacht, dient een Heritage Impact Assessment uitgevoerd te worden op basis van de 'Leidraad voor Heritage Impact Assessments inzake culturele werelderfgoederen (2011)', dat voor advies wordt voorgelegd aan ICOMOS (The International Council on Monument and Sites);
  • f. er dient te worden voldaan aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. bodemkwaliteit;
    • 2. watertoets;
    • 3. archeologie;
    • 4. bedrijven- en milieuzonering;
    • 5. economische uitvoerbaar en kostenverhaal.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'; uitsluitend een nutsvoorziening;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rietbedrijf': uitsluitend een rietbedrijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterstaatswerken': uitsluitend werken ten dienste van de waterhuishouding;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – cultuur en educatie': tevens belevingsruimten en een vergaderruimte;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens parkeren, onder meer ten behoeve van de molens aan de Overwaard 4 tot en met 11;

alsmede voor:

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • i. wegen, paden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en verhardingen;
  • j. tuinen en erven;
  • k. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • l. er geen bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
  • b. bedrijfsgebonden kantoren;
  • c. paardenbakken;
  • d. bedrijfswoningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

  • f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven hoeveel van de gronden binnen het bouwvlak bebouwd mogen worden;
  • b. de maximale goothoogte bedraagt 4 m, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte (m)' anders is aangegeven;
  • c. bedrijfsgebouwen dienen in dan wel op een afstand van 3 m uit de zijerfgrens worden gebouwd, met dien verstande dat ten hoogste 1 zijerfgrens mag worden bebouwd;
  • d. per bedrijf mag het kantooroppervlak niet meer bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak en met een maximum van 2.000 m².
4.2.2 Bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen), bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' of met de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' anders is weergegeven;
  • b. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    • 1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel;
    • 2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins teniet gaat;
  • c. het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofgebouw en bij herbouw van het hoofdgebouw dient overigens het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.
  • d. het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m2 met een goothoogte van maximaal 3 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Ten behoeve van uitbreiding bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 4.2.1 onder a ten behoeve van de uitbreiding van het toegestaan percentage aan bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding dient aangetoond te worden;
  • b. verplaatsing van bedrijf naar een gemeentelijk bedrijventerrein is niet mogelijk;
  • c. de uitbreiding mag ten hoogste 30% van het toegestane bebouwingspercentage bedragen.
4.3.2 Ten behoeve van de bouw in 2 zijerfgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 4.2.1 onder c ten behoeve van het bouwen in beide zijerfgrenzen, met inachtneming dat de bereikbaarheid van het perceel en de directe omgeving ingeval van calamiteiten dient voldoende verzekerd te zijn.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  • e. ter plaatse van de bedrijfswoning mag het vloeroppervlak ten behoeve van kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis maximaal 60 m² bedragen en uitsluitend in de bestaande bebouwing plaatsvinden; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.
4.4.2 Oppervlaktematen

Ten aanzien van de maximum toegestane oppervlakte is het volgende bepaald:

  • a. het totale bruto vloeroppervlak voor belevingsruimten mag niet meer bedragen dan 350 m²;
  • b. het totale bruto vloeroppervlak voor vergaderruimten mag niet meer bedragen dan 125 m2.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen – indien sprake is van een algehele beëindiging van een bedrijf – de bestemming Bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen, Tuin, Verkeer, Groen en/of Water, met inachtneming van het volgende:

  • a. de wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • b. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  • c. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, de huidige bebouwing gesloopt mag worden, waarbij geldt dat maximaal 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak mag worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m²;
  • e. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de directe omgeving zoals beschreven in lid 3.1 onder b dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • f. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur aan te tonen dat aan het gestelde onder e wordt voldaan.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sociale, educatieve en culturele doeleinden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandelsbedrijven;
  • c. ondergeschikte detailhandel;
  • d. ambachtelijke bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • e. ondersteunende horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, met uitzondering van het perceel Molenstraat 236 in Kinderdijk waar een zelfstandig horecabedrijf uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens parkeren, onder meer ten behoeve van de molens aan de Overwaard 4 tot en met 11;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats': de plaatsing van mobiele middelen tijdens de daguren bedoeld om horeca in categorie 1a danwel uitstalling ten verkoop uit te oefenen;

alsmede voor:

  • h. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  • i. tuinen en erven;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • k. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • l. er geen bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
  • b. bedrijfsgebonden kantoren;
  • c. bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen en overkappingen;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

  • e. de maximum goothoogte 4 m bedraagt, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte (m)' anders is aangegeven.
  • f. de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • g. de maximum goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • h. met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven hoeveel van de gronden binnen het bouwvlak bebouwd mogen worden;
  • i. met de aanduiding 'maximum aantal gebouwen' is aangegeven hoeveel gebouwen er ter plaatse van de aanduiding gebouwd mogen worden;
  • j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag maximaal 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
5.2.2 Voorwaardelijke verplichting

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend dient te worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Standplaatsen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaatsen' zijn maximaal 2 standplaatsen toegestaan.

5.3.2 Oppervlaktematen

Ten aanzien van de maximum toegestane oppervlakte is het volgende bepaald:

  • a. de bruto vloeroppervlak van ondergeschikte detailhandel mag niet meer bedragen dan 250 m2;
  • b. de oppervlakte per standplaats mag niet meer bedragen dan 7 m2.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bermbeplanting en andere groenvoorzieningen;
  • b. picknickplaatsen en speelvoorzieningen;
  • c. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - stop & go': een stop & go plaats voor bussen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens een parkeervoorziening ten behoeve van het werelderfgoedcomplex Kinderdijk-Elshout;
  • f. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Parkeren

De aanleg van parkeervoorzieningen is uitsluitend toegestaan indien vooraf een positief advies is verkregen van een ecologisch deskundige.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. water(berging);
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vogelobservatiepunt': een vogelobservatiehut;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voetgangersverbinding': tevens voor een voetgangersverbinding tussen de Stop&Go-zone en het werelderfgoedcomplex Kinderdijk-Elshout;
  • e. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, paden, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met uitzondering van overkappingen ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a, mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vogelobservatiepunt' een gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 20 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • c. het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen;
  • d. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het ontginnen of scheuren van grasland;
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • g. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • h. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • i. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen.
7.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud, beheer en gebruik ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

7.3.4 Adviesprocedure bij een omgevingsvergunning
  • a. alvorens omtrent het verlenen van de vergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke en/of natuurlijke waarden door het verlenen van de vergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 8 Overig - Molen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Overig - Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding van een molen;

alsmede voor:

  • b. het wonen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - cultuur en educatie': sociale, educatieve en culturele doeleinden, met daaraan ondergeschikte detailhandel;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - contramolenschuur': een contramolenschuur voor educatieve en culturele doeleinden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • f. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van de bestemming;
  • b. een woning uitsluitend voorzover deze op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig was en deel uitmaakt van de molen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - contramolenschuur' is een contramolenschuur toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 5,6 m bedraagt;
    • 4. het bepaalde in lid 26.4 en 26.5 niet van toepassing is;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - publieksvoorziening' is de bouw van een publieksvoorziening, al dan niet in de vorm van een molen, toegestaan;
  • c. per molen mogen buiten het bouwvlak vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden opgericht met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m², met een goothoogte van ten hoogste 3 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' het bestaande aantal vierkante meters aan vrijstaande bijgebouwen worden gehandhaafd;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2' het gezamenlijke oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen niet meer bedragen dan 55 m2;

met dien verstande dat ten aanzien van sub a tot en met d het bepaalde in lid 26.4 en 26.5 niet van toepassing is.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en/of overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 sub d voor een groter oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen, mits:

  • a. de noodzaak daarvan is aangetoond;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  • c. een positief advies van de gemeentelijke monumentencommissie is verkregen.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen met één kas en één schuur per volkstuin;
  • b. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen' mag per volkstuin de gezamenlijke oppervlakte aan schuren en kassen ten hoogste 6 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hooiberg': tevens voor een hooiberg;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens voor een paardenbak;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van een hooiberg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hooiberg' mag maximaal 8 m bedragen.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, parkeervoorzieningen, paden en verhardingen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats': de plaatsing van mobiele middelen tijdens de daguren bedoeld om horeca in categorie 1a danwel uitstalling ten verkoop uit te oefenen;
  • d. bermstroken en taluds;
  • e. duikers, bruggen en viaducten;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en verkeersgeleiders bedraagt ten hoogste 15 m;
  • c. de bouwhoogte van overig straatmeubilair bedraagt ten hoogste 3 m.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijde bedraagt 2 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Standplaatsen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaatsen' zijn maximaal 2 standplaatsen toegestaan, met een maximaal oppervlak van 7 m2 per standplaats.

11.3.2 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aanbrengen van reclame-uitingen is niet toegestaan.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding waaronder watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  • b. verkeer te water;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug': bruggen voor langzaam verkeer;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'steiger': steigers;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voetgangersverbinding': tevens voor een voetgangersverbinding tussen de Stop&Go-zone en het werelderfgoedcomplex Kinderdijk-Elshout;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - afmeervoorziening': tevens voor afmeervoorzieningen;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, voor zover nodig is voor de waterbeheersing, de verkeersregeling te water of de verbinding van de oevers.

12.2.1 Steigers

Voor de bouw van steigers gelden de volgende bepalingen:

  • a. steigers zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • b. per aanduiding mag slechts 1 steiger worden gebouwd;
  • c. de lengte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • d. de breedte mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • e. vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 12.2.1 onder c en d ten behoeve van een grotere steiger, mits:

  • a. de noodzaak hiervan is aangetoond;
  • b. een positief advies van de waterbeheerder is verkregen.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  • a. woningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. paardenbakken;

met dien verstande dat:

  • d. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, en paardenbakken, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
13.2.1 Woning

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal toegestane woningen per bestemmingsvlak bedraagt één, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  • b. de maximale inhoud van een woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt 750 m3;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - extra bebouwingsmogelijkheden' de maximale inhoud van een woning 750 m3 inclusief aan- en uitbouwen en exclusief bijgebouwen;
  • d. de goothoogte van de woning mag maximaal 4 m bedragen, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte (m)' anders is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte (m) is aangegeven;
  • f. indien de woning en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet aaneen worden gebouwd, dient de onderlinge afstand minstens 4 m te bedragen;
  • g. indien de woning niet in de erfgrens wordt gebouwd, dient de afstand tot de erfgrens ten minste 2 m te bedragen;
  • h. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    • 1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel;
    • 2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat;

het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofgebouw en bij herbouw van het hoofdgebouw dient overigens het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.

13.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. ten hoogste 50% van de gronden die niet tot het hoofdgebouw behoren mag worden bebouwd met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m²;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – extra bebouwingsmogelijkheden' de maximale oppervlakte voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 290 vierkante meter bedragen;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. in afwijking van het gestelde onder d. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – extra bebouwingsmogelijkheden – 2' de bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. ten behoeve van de bouw van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de omvang van de paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m2 per bouwperceel;
    • 2. lichtmasten zijn niet toegestaan;
    • 3. de hoogte van afrastering mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Ten behoeve van vergroten inhoud woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 13.2.1 onder b ten behoeve van het vergroten van de inhoudsmaat voor woningen inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de inhoudsmaat mag worden vergroot tot maximaal 1.000 m3;
  • b. van de bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien deze milieuhygiënisch inpasbaar is; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).
13.3.2 Ten behoeve van vergroten bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 13.2.2 onder a ten behoeve van het vergroten van het oppervlak van bijgebouwen, met inachtneming van het volgende:

  • a. het oppervlak van de bijgebouwen mag vergroot worden tot ten hoogste 75 m²;
  • b. de landschappelijke en natuurlijke waarden van het perceel en de directe omgeving mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.3.3 Saneringsregeling bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 13.2.2 onder a ten behoeve van het vergroten van het oppervlak van bijgebouwen indien er meer dan 75 m² aanwezig is tot maximaal 150 m², met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van de aanwezige bijgebouwen die meer is dan 75 m² dient met minimaal 50% te worden gesaneerd;
  • b. de landschappelijke en natuurlijke waarden van het perceel en de directe omgeving mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan tot een vloeroppervlak van 60 m² en uitsluitend in de bestaande bebouwing; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;

13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Ten behoeve van een bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 13.1 ten behoeve van het toestaan van een bed & breakfast, met inachtneming van het volgende:

  • a. het aantal bedden bedraagt ten hoogste 4;
  • b. de bed & breakfast mag uitsluitend in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  • c. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. de bed & breakfast dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een beeldbepalende woning inclusief eventuele bijbehorende beeldbepalende schuur, met inachtneming van het volgende:

  • a. van de wijzigingsbevoegdheid wordt slechts gebruikgemaakt indien blijkt dat behoud niet haalbaar is;
  • b. de beeldbepalendheid van het gebouw dient met een schriftelijk advies van de welstandscommissie aangetoond te worden;
  • c. de op te richten woning dient qua opzet en materialisering vrijwel gelijk te zijn aan de te slopen woning, de welstandscommissie dient dit te bepalen;
  • d. de woning en de bijbehorende schuur mogen gebruikt worden voor de woonfunctie;
  • e. het aantal woningen mag niet toenemen.

Artikel 14 Leiding - Riool

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een drukriolering.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 onder a t/m c, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen, het bebossen van gronden en het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • c. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van rioleringen, overstorten, leidingen of kabels (anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven);
  • e. het opslaan van zaken (waaronder begrepen afvalstoffen).
14.4.2 Uitzonderingen

Het verbod van lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in 14.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten betreffen.
14.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 14.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en onder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
15.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 15.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 15.2 in acht is genomen;
  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • b. niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  • c. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  • d. bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  • e. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • f. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • h. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. bestaan uit het herbouwen van woningen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de dijkversterking Kinderdijk - Schoonhovenseveer, en in het geval van woningen zijn opgenomen in bijlage 3.
15.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 4

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en onder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
16.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 16.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 16.2 in acht is genomen;
  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  • b. niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  • c. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  • d. bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  • e. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • f. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • h. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • i. bestaan uit het herbouwen van woningen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de dijkversterking Kinderdijk - Schoonhovenseveer, en in het geval van woningen zijn opgenomen in bijlage 3.
16.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 16.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 5

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 150 cm en onder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 150 cm;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 150 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
17.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 17.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 17.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  • c. niet dieper dan 150 cm worden uitgevoerd;
  • d. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  • e. bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  • f. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  • h. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • i. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • j. bestaan uit het herbouwen van woningen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de dijkversterking Kinderdijk - Schoonhovenseveer, en in het geval van woningen zijn opgenomen in bijlage 3.
17.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.
17.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 7

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en onder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
18.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 18.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 18.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  • d. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  • e. bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  • f. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  • h. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • i. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • j. bestaan uit het herbouwen van woningen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de dijkversterking Kinderdijk - Schoonhovenseveer, en in het geval van woningen zijn opgenomen in bijlage 3.
18.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 8

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en onder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 8' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
19.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 19.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 19.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m²;
  • c. niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;
  • d. naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;
  • e. bestaan uit het heien van palen, zolang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r) van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;
  • f. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage en dergelijke, indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;
  • h. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • i. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • j. bestaan uit het herbouwen van woningen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de dijkversterking Kinderdijk - Schoonhovenseveer, en in het geval van woningen zijn opgenomen in bijlage 3.
19.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 19.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 8' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  • a. het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden, waaronder het UNESCO werelderfgoed 'molencompex Kinderdijk - Elshout';
  • b. het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.
20.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden geldt, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming(en), bouwen uitsluitend mag geschieden indien voldaan is aan de beeldkwaliteitseisen zoals gesteld in bijlage 4 en nadat schriftelijk advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.

20.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
20.3.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) een gebouw of bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

20.3.2 Uitzondering op het sloopverbod

Het in lid 20.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
20.3.3 Toetsingscriteria en voorwaarden

De in lid 20.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. bij de sloop van het gehele gebouw of bouwwerk de sloop gepaard gaat met de herbouw van een vergelijkbaar gebouw of bouwwerk, dat naar aard en schaal past binnen het bestaande beeld van het UNESCO werelderfgoed 'de molens van Kinderdijk - Elshout' en hieromtrent een positief advies is afgegeven door de gemeentelijk monumentencommissie;
  • b. bij sloop van een gedeelte van een gebouw of bouwwerk welke op zichzelf beschermingswaardig is, de sloop gepaard gaat met de herbouw van een vergelijkbaar gebouw of bouwwerk, dat naar aard en schaal past binnen het bestaande beeld van het UNESCO werelderfgoed 'de molens van Kinderdijk - Elshout' en hieromtrent een positief advies is afgegeven door de gemeentelijke monumentencommissie;
  • c. bij sloop van een gedeelte van het gebouw of bouwwerk welke op zichzelf niet beschermingswaardig is, de bescherming van het resterende gedeelte van het gebouw of bouwwerk gewaarborgd is.

Artikel 21 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

21.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    • 1. de afvoer en doorstroming van rivierwater;
    • 2. voor kleine, tijdelijke en voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten en riviergebonden activiteiten;
    • 3. scheepvaartverkeer;
    • 4. beheerwerkzaamheden ten behoeve van de waterveiligheid;
  • b. In aanvulling op het bepaalde in sub a zijn niet-riviergebonden activiteiten niet toegestaan, tenzij voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
    • 1. het bouwen en/of het gebruik heeft een groot openbaar belang en het bouwen en/of het gebruik kan niet redelijkerwijs buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    • 2. het bouwen en/of het gebruik heeft een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwen en/of het gebruik kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    • 3. het bouwen en/of het gebruik betreft een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
    • 4. het betreft bouwen en/of een gebruik die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

Het bouwen is uitsluitend toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning als opgenomen in lid 21.4.

21.2 Bouwregels

Op de primair tot 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden zijn geen gebouwen en geen andere bouwwerken toegestaan, met uitzondering van de bestaande gebouwen, bestaande andere bouwwerken en scheepvaartverkeerstekens. Voor deze bestaande gebouwen en de bestaande andere bouwwerken geldt de bestaande bebouwde oppervlakte en/of inhoud als maximum, voor scheepvaartverkeerstekens geldt een maximale bouwhoogte van 7 m.

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit voor de veiligheid en/of de afvoer van water noodzakelijk is. Hieromtrent wordt schriftelijk advies gevraagd aan de rivierbeheerder.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2, teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan ten behoeve van deze bestemming en de hoofdbestemming, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van het stroomvoerend rivierbed wordt voldaan aan de volgende algemene voorwaarden:

  • a. de omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder;
  • b. er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
  • c. er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
  • d. er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstands-verhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • e. voor de riviergebonden activiteiten en kleine, tijdelijke en voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten geldt voorts de voorwaarde dat de resterende, blijvende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam gecompenseerd wordt, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
  • f. voor de niet-riviergebonden activiteiten geldt voorts de voorwaarde dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van lid 22.2 onder c beslissen - middels een omgevingsvergunning - met inachtneming van het volgende:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 23 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene bouwregels

24.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. Ingeval van herbouw ten gevolge van de dijkversterking is het gestelde onder b. niet van toepassing en is in aanvulling op het gestelde onder a ook van toepassing op een bouwwerk dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op 6 september 2013 aanwezig of in uitvoering was;
  • d. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  • e. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling zoals opgenomen in lid 13.3.3 en 3.7.1 onder c.
24.2 Hoogteaanduidingen

De goothoogte en de inhoudsmaat van een hoofdgebouw, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mogen - naast de uitbreidingsmogelijkheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 - door het plaatsen van dakkapellen worden vergroot. Bedoelde goothoogte mag ook worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen.

24.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. erkers, waarbij de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van het aangrenzende gebouw en de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
24.4 Herbouw (bedrijfs)woningen

Herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten, tenzij de (bedrijfs)woningen gesloopt moeten worden vanwege een dijkversterking.

24.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen;
  • b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van het waterschap en de provincie.

Artikel 25 Algemene gebruiksregels

  • a. het gebruik van bijgebouwen en stacaravans als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. het gebruik van bed & breakfast kamers en kampeerboerderijen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie is niet toegestaan.

Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

26.1 Milieuzone - boringsvrije zone

De boringsvrije zone overkoepelt het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied. De grond is bestemd voor de bescherming van de afdekkende laag van het watervoerend pakket.

De grond mag niet dieper dan 2,5 m onder maaiveld worden geroerd. Alle handelingen in de bodem die de deklaag kunnen beschadigen zijn niet toegestaan. Dit geldt niet voor handelingen ten behoeve van grondwaterbeheer of waarvoor reeds door Gedeputeerde Staten toestemming is verleend. Heien van palen is toegestaan, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt.

26.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is tevens het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening van toepassing.

26.3 Milieuzone - waterwingebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' is geen ander gebruik toegestaan dan:

  • a. het exploiteren van grondwater;
  • b. het beschermen van grondwater;
  • c. agrarisch medegebruik;
  • d. natuur.

Constructies in of op de bodem mogen alleen opgericht worden ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten van het waterleidingbedrijf. Hiervan kan door het bevoegd gezag worden afgeweken. Handelingen met schadelijke stoffen is alleen toegestaan als het gaat om bodemsanering of om bodemonderzoek op grond van de Wet Bodembescherming.

26.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m' gelden voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, behoudens bij de molen behorende bijgebouwen, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek,
  • b. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximum bouwhoogte geldt dan de maximum toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a, prevaleert de maximum toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
    • 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
26.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' gelden voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

  • a. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van nieuwe bebouwing of beplanting niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2 ;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
    • 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
26.6 Geluidzone - industrie
26.6.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' is de vestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.

26.6.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.6.1, mits zij voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder hebben vastgesteld.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

27.1 Overschrijding bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

27.2 Baggerdepots

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestelde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het aanleggen van tijdelijke baggerdepots, met inachtneming van het volgende:

  • a. de situering van een baggerdepot is niet toegestaan binnen de bestemming Natuur;
  • b. de noodzakelijkheid van het baggerdepot wordt door de initiatiefnemer aangetoond;
  • c. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de natuur- en landschapswaarde op het perceel en in de directe omgeving mag niet onevenredig geschaad worden;
  • e. de waterstaatsdoeleinden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van de waterbeheerder aan te tonen dat aan het gestelde onder e wordt voldaan;
  • g. de aardgasleiding niet mag worden geschaad.
27.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.4 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:

  • a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  • b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • d. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • e. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden, tenzij op basis van de Wet geluidhinder een hogere waarde is vastgesteld, in dat geval mag deze hogere waarde niet wordt overschreden.
27.4 Afwijking ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 25 onder a, ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg; dit wordt bekrachtigd door het sluiten van een mantelzorgovereenkomst tussen mantelzorgverlener, mantelzorgontvanger en burgemeester en wethouders;
  • b. er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. een afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de bestaande bijgebouwen of er vindt herbouw plaats met de bestaande situering, met een maximale gebruiksoppervlakte van 80 m2;
  • e. geluid, geur en veiligheid vormen geen belemmeringen voor het toestaan van de woonfunctie;
  • f. het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot afwijking intrekken indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

28.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

28.2 Archeologische waarden
28.2.1 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van verwijdering bestemmingsvlak

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie 2, 4, 5, 7 en 8' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 29 Overige regels

29.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

29.2 Bescherming van het plan

Het is niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 30 Overgangsrecht

30.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering was, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
30.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 31 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Werelderfgoed Kinderdijk - Elshout, gemeente Molenwaard'.