direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Reparatie dijkverzwaring
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen "Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland" en "Dijkverzwaren Liesveld" van gemeente Molenwaard. Dit plan maakt op de locatie Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland een functieverandering mogelijk van agrarisch naar wonen. Op de locatie Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland wordt middels een verplaatsing van een bouwvlak de herbouw van een bestaande woning op een gewijzigde locatie mogelijk gemaakt. Tenslotte wordt op de locatie Bergstoep 49a te Streefkerk de vervanging van een bestaande berging geregeld.

Op de locatie aan de Gelkenes ongenummerd te Groot-Ammers is onterecht een natuurbestemming toegekend. Dit plan voorziet in de herbestemming van het stuk grond aan de Gelkenes ongenummerd met de natuurbestemming naar de feitelijke agrarische bestemming.

Op de locatie Lekdijk 48 te Nieuw-Lekkerland zijn enkele aanwezige schuren in het kader van dijkverzwaring gesloopt. Binnen de huidige ter plaatse toegekende woonbestemming en bestemming 'Tuin' dienen, om de herbouw van de gesloopte schuren mogelijk te maken, bepalingen opgenomen te worden die de bouw van een schuur met een nokhoogte van 6 meter mogelijk maken.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) worden de initiatieven verder toegelicht, daar zijn ook tekeningen van de nieuwe situatie opgenomen.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in de geldende bestemmingsplannen. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De planlocaties Lekdijk 14, 48, 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland zijn gelegen aan de Lekdijk tussen de kernen Nieuw-Lekkerland en Streefkerk. De locatie Gelkenes ongenummerd te Groot-Ammers is aan dezelfde weg gelegen, alleen heet deze op dit punt Gelkenes in plaats van Lekdijk, en is gelegen aan de oostkant van de kern Groot-Ammers. De locatie aan de Bergstoep 49a te Streefkerk is ook gelegen aan de Lekdijk, ten oosten van de kern Streefkerk. In de volgende figuur is de ligging van de locaties op een luchtfoto weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0001.jpg"

Uitsnede luchtfoto.
Bron: Google Earth.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Lekdijk 51, 52, 53 te Nieuw-Lekkerland

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland" van de gemeente Molenwaard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2016, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie -2' en 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. De locatie is voorzien van een bouwvlak waarbinnen de bebouwing mag worden opgericht. Daarnaast is in het plan opgenomen dat ter plaatse drie wooneenheden zijn toegestaan.
afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Lekdijk 51, 52, 53.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op deze locatie zijn de agrarische activiteiten beëindigd. De woningen op deze locatie mogen op grond van het bestemmingsplan uitsluitend worden bewoond ten dienste van een agrarisch bedrijf. Hiervan is niet langer sprake. Het huidige en beoogde gebruik is in strijd met het bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is nodig om dit gebruik mogelijk te maken.

1.3.2 Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland" van de gemeente Molenwaard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2016, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn op dit adres de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie -2' en 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Lekdijk 14
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op deze locatie wenst de eigenaar een recentelijk gesloopte woning te herbouwen. De beoogde nieuwbouwlocatie is deels gelegen binnen de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming mag geen woning worden opgerichting. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de herbouw mogelijk te maken.

1.3.3 Gelkenes ongenummerd te Groot-Ammers

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Dijkverzwaren Liesveld" van de gemeente Molenwaard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2013, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Natuur' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0004.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Lekdijk ongenummerd.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op de deze locatie is ten onrechte een natuurbestemming toegekend. Deze worden omgezet naar de oorspronkelijke agrarische bestemming. De dubbelbestemmingen blijven van kracht.

1.3.4 Lekdijk 48 te Nieuw-Lekkerland

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland" van de gemeente Molenwaard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2016, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn op dit adres de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie -2' en 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0005.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Lekdijk 48.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op deze locatie zijn, in het kader van dijkverzwaring, enkele schuren gesloopt. Het is wenselijk deze terug te bouwen binnen de bestemming 'Tuin'. Gezien dit vanuit de regels voor deze bestemming niet mogelijk is wordt in het bestemmingsplan een bepaling opgenomen die de herbouw van de betreffende schuren mogelijk maakt.

1.3.5 Bergstoep 49a te Streefkerk

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Dijkverzwaren Liesveld" van de gemeente Molenwaard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2013, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waterstaat - Waterkering' toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0006.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Bergstoep 49a
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Op deze locatie wenst de initiatiefnemer een schuur te herbouwen die is gesloopt in het kader van de dijkverzwaring. Op grond van het geldende bestemmingsplan mag de huidige omvang niet worden teruggebouwd. Dit plan maakt de herbouw mogelijk.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

2.1.1 Gebiedsprofiel

De locaties zijn gelegen aan de Lekdijk (op twee locaties anders geheten, namelijk Gelkenes en Bergstoep) in het landelijk gebied van gemeente Molenwaard. De Lekdijk kenmerkt zich door lintbebouwing. Dit lint bestaat uit een afwisseling van woonbebouwing en agrarisch bedrijven. Op een enkele plek in het lint komt een andere vorm van bedrijvigheid voor.

Als ingezoomd wordt op de verschillende locaties dan is zichtbaar dat de omgeving van Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland omgeven wordt door burgerwoningen. Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland bestond uit een woning welke inmiddels is gesloopt. Direct ten zuiden van deze woning staat een autogaragebedrijf. De omgeving van de Lekdijk 48 te Nieuw-Lekkerland bestaat uit een gemengd landschap waarin agrarische bedrijven en burgerwoningen zijn gelegen in een bebouwingslint. De omgeving van de Bergstoep 49a te Streefkerk wordt ook omgeven door woningen en agrarische bedrijvigheid.

De locaties zijn allen tegen de rivierdijk langs de Lek gelegen. Ten zuiden ligt een open gebied dat hoofdzakelijk bestaat uit weilanden die worden geschieden door sloten. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling.

2.1.2 Uitwerking per locatie
2.1.2.1 Lekdijk 51, 52 en 53, Nieuw-Lekkerland

Deze locatie bestaat uit een voormalige veehouderij. De bestaande bebouwing bestaat uit een boerderij met twee wooneenheden, zijnde arbeiderswoningen, (A) met een aangebouwd voormalig bedrijfsgedeelte, een tweede woning (B), een hooiberg (C) en enkele overige bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0007.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De agrarische bedrijfsvoering op de locatie is gestaakt. De huidige eigenaren zijn voornemens om de voormalige bedrijfswoningen te gebruiken als burgerwoning. Op grond van het geldende bestemmingsplan is dit niet toegestaan. Tussen gemeente en eigenaren is overeengekomen dat in het kader van deze functieverandering geïnvesteerd wordt in ruimtelijke kwaliteit. Deze investering bestaat uit de volgende maatregelen die op de onderstaande tekening zijn weergegeven:

1. Bekleden van de zijgevels van een bestaande schuur met hout (potdeksel) in de kleur zwart;

2. Aanplant van een tweetal leilindes ten zuidoosten van de boerderij;

3. Aanbrengen van beplanting langs de nieuwe dijkstoep;

4. Sanering van asbesthoudende golfplaten op de boerderij;

5. Schilderen van de dakplaten van de bestaande hooiberg in de kleur antraciet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0008.png"

Nieuwe situatie.
Bron: DLV Advies

2.1.2.2 Lekdijk 14, Nieuw-Lekkerland

In het kader van de dijkversterkingsmaatregelen is de bestaande woning op de locatie Lekdijk 14 gesloopt. In het vigerende bestemmingsplan is vervangende nieuwbouw van deze woning mogelijk gemaakt. In het ontwerpproces van de nieuwe woning bleek dat in de gewenste opzet de woning deels buiten de bestemming 'Wonen' en binnen de bestemming 'Tuin' is gesitueerd. Tegen de door de eigenaar gewenste situering bestaan echter geen ruimtelijke bezwaren. Hieronder is in een tekening zowel de begrenzing van de voormalige woning (paars), het geldende bestemmingsvlak 'Wonen' (rood) en de beoogde situering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0009.png"

Nieuwe situatie.
Bron: Eysbrand Rozendaal Tekenbureau

2.1.2.3 Gelkenes ongenummerd, Groot-Ammers

In het geldend bestemmingsplan heeft een bestaand landbouwperceel de bestemming "Natuur" gekregen. Het betreffende perceel is agrarisch in gebruik. Het is de essentie om dit gebruik ook voort te zetten. Er zijn geen concrete inrichtingsmaatregelen voorzien die dit agrarisch gebruik in de weg staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0010.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.1.2.4 Lekdijk 48, Nieuw-Lekkerland

Op de locatie is een woning aanwezig en zijn in het kader van dijkverzwaring (voormalige) bedrijfsgebouwen gesloopt. Het is wenselijk hiervoor schuren terug te bouwen. In het geldende bestemmingsplan is de locatie als burgerwoning met tuin bestemd. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk de gesloopte bebouwing terug te bouwen. Dit plan voorziet daarom in een bepaling die herbouw van de betreffende bebouwing binnen de bestemming 'Tuin' mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0011.png"

Luchtfoto locatie.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.1.2.5 Bergstoep 49a, Streefkerk

Op de locatie is momenteel een woning met bijgebouwen aanwezig. In het kader van de dijkverzwaring van de Lekdijk is een bijgebouw gesaneerd. Dit plan maakt het mogelijk om ter vervanging een nieuw bijgebouw te realiseren. De gesloopte schuur had een oppervlakte van 95,68 m² . De nog resterende bijgebouwen hebben een totaaloppervlakte van 187 m². Het te realiseren bijgebouw heeft een oppervlakte van 80 m². Per saldo betekent dit dat in de nieuwe situatie de totale oppervlakte aan bijgebouwen met 16 m² is verminderd. De saneringsregeling voor bijgebouwen in het geldende plan verplicht echter tot een grotere vermindering van de oppervlakte. Gelet op de aanleiding voor de sanering (dijkverzwaring) is het echter niet reëel om de eigenaar in deze situatie hier aan te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0013.png"

Gewenste situatie.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Dit plan regelt enkele geringe aanpassingen van de ruimtelijke inrichting op kavelniveau. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd.

Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen.

Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.

Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Het ruimtelijke beleid van de provincie Zuid-Holland is verwoord in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Deze visie biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.

Dit plan voorziet over enkele zeer kleinschalige ontwikkelingen op kavelniveau. Er worden geen nieuwe woningen of bedrijfsfuncties toegevoegd. Bovendien is er per saldo geen toename van bebouwing. De plannen zien hiermee in overeenstemming met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

Op 9 juli 2014 is de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. De volgende artikelen uit deze verordening zijn relevant voor dit initiatief. In cursief is de toetsing van dit initiatief aangegeven. In de verordening is een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan gelijkgesteld met een bestemmingsplan.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Op de betrokken locaties is sprake van zeer kleinschalige ontwikkelingen. Er is geen sprake van een toename van woningen. De ontwikkelingen passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de richtpunt van de kwaliteitskaart. Er is sprake van een inpassen.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Ten behoeve van dit plan wordt een aanvullende beeldkwaliteitsparagraaf niet nodig geacht. Uit de planbeschijving blijkt dat de ontwikkelingen zeer kleinschalig zijn. Op de locatie Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland is voorzien in een landschappelijke inpassing. Op de locatie Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland wordt enkel een bestaande woning vervangen. Het ontwerp van deze woning wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Op de locatie Lekdijk 48 te Nieuw-Lekkerland is sprake van herbouw van reeds gesloopte bebouwing in het kader van dijkverzwaring. Op de locatie Gelkenes ongenummerd te Groot-Ammers vindt geen bebouwing plaats. Op de locatie Bergstoep 49a te Streefkerk is sprake van vervangende nieuwbouw van een bijgebouw. Gelet op geringe schaal van het bijgebouw worden aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijke structuurvisie

De structuurvisie Nieuw-Lekkerland bestaat uit twee delen. Deel A: Ruimtelijk Casco, betreft het ontwikkelingskader voor de voormalige gemeente Nieuw-Lekkerland. De Lekdijk is hierin aangegeven als primaire waterkering. De dijk beschermt het achterliggende polderlandschap tegen overstromingen en heeft een belangrijke verkeers- en ontsluitingsfunctie.

De Lekdijk is één van de beeldbepalende cultuurhistorisch waardevolle lijnen in het landschap. De Lekdijk wordt gekenmerkt door de vele cultuurhistorische waardevolle panden die langs de dijk staan. Het beleid is gericht op het behoud van deze aanwezige cultuurhistorische panden langs de dijk. Bij eventuele maatregelen voor de dijkversterking moet worden getracht de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoveel mogelijk te behouden. Indien dit niet mogelijk is, wordt gestreefd naar een passende oplossing, waarbij het zichtbaar maken van het historische karakter van de dijk voorop staat. Het doel is een veilige dijk die passend is in het landschap.

De voorgenomen dijkversterking was in overeenstemming op de structuurvisie Nieuw-Lekkerland. Dit plan maakt maatwerk mogelijk ten aanzien van een aantal specifieke ontwikkelingen die indirect voortvloeien uit de dijkverzwaring. Dit is hiermee ook in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.3.2 Molenwaards Kookboek 2016

Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit van het landschap binnen de gemeente heeft de gemeente Molenwaard het Molenwaards Kookboek 2016 vastgesteld. Dit kookboek biedt richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Vanuit de samenleving komen voortdurend nieuwe vragen op de omgeving af. Deze maken dat het landschap continu in ontwikkeling is. Bijzonder aan het landschap van Molenwaard is dat de naoorlogse verandering relatief bescheiden is gebleven. In de recente geschiedenis van het landschap van Molenwaard hebben zich ruimtelijk geen snelle omwentelingen voorgedaan.

Nieuwe ontwikkelingen mogen het verleden niet uitwissen. Waar mogelijk moet de nieuwe ontwikkeling worden gebruikt om elementen uit het verleden te versterken, om structuren uit het verleden die dreigen te vervagen weer herkenbaar te maken. Kortom, de uitdaging is de ontwikkeling zodanig vorm te geven dat het verleden aan het landschap afleesbaar blijft.

De opgave reikt echter verder dan het behouden van de kwaliteiten van het verleden. Wanneer het zo is dat het landschap continu in ontwikkeling is, dan moet men ook durven nieuwe geschiedenis aan het landschap toe te voegen, nieuwe tijdlagen te ontwikkelen, in harmonie met het bestaande.

Het kookboek formuleert richtlijnen voor de tien belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen die momenteel aan de orde zijn en waar nog geen of ontoereikend afwegingskader voor is opgesteld. In overleg met de bewoners, de bestuurders en de gemeenteraad zijn de volgende tien ontwikkelingen geselecteerd:

  • 1. Schaalvergroting landbouw in ruilverkavelingslint;
  • 2. Schaalvergroting landbouw in historisch lint;
  • 3. Uitbreiding dorpskernen;
  • 4. Uitbreiding bedrijventerrein bij een dorpskern;
  • 5. Inbreiding in het lint;
  • 6. Uitbreiding bedrijvigheid in het lint;
  • 7. Vrijkomende agrarische bebouwing in het historisch lint;
  • 8. Uitbreiding van verblijfsrecreatie;
  • 9. Uitbreiding van recreatieve verbindingen;
  • 10. Inpassing van nieuwe vormen van herwinbare energie.

Aan de Lekdijk 14 en 48 te Nieuw-Lekkerland en aan de Bergstoep 49a te Streefkerk vindt uitsluitend herbouw van reeds in het kader van dijkverzwaring gesloopte bebouwing plaats en wordt niet gezien als een nieuwe ontwikkeling. Aan de Gelkenes ongenummerd te Groot-Ammers vindt geen uitbreiding plaats en is geen sprake van nieuwe bebouwing. Derhalve is voor deze ontwikkelingen verdere toetsing aan het Molenwaardse Kookboek 2016 niet noodzakelijk.

De locatie aan de Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland zal worden herbestemd van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonbestemming. In feite is de ontwikkeling daarmee te scharen onder "vrijkomende agrarische bebouwing in het historisch lint".

In het kookboek worden zeven stappen beschreven waarmee een initiatiefnemer aan de slag kan met de ontwikkeling, daarbij rekening houdend met de ruimtelijke kwaliteit. In het kookboek worden de volgende zeven stappen nader uitgewerkt:

  • 1. voorbereiding;
  • 2. in beeld brengen van de geschiedenis;
  • 3. onderzoek naar de huidige landschappelijke kenmerken;
  • 4. benoemen van de kwaliteiten en knelpunten;
  • 5. het formuleren van uitgangspunten voor het plan;
  • 6. het zoeken van goede voorbeelden;
  • 7. intekenen van de ontwikkeling met een beschrijving van de impact op het landschap.

Stap 1, voorbereiding:

Ter voorbereiding is eerst bepaald welke procedure gevolgd moet gaan worden. In overleg met de gemeente is bepaald dat een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De gemeente is voornemens medewerking te verlenen aan de plannen van de initiatiefnemer.

Stap 2: geschiedenis:

De geschiedenis van de locatie is reeds in beeld gebracht in de paragrafen "Geldende bestemmingsplannen" (paragraaf 1.3) en "Uitwerking per locatie" (paragraaf 2.1.2) en in het beleid zoals opgenomen in dit hoofdstuk.

Stap 3, huidige landschappelijke kenmerken:

Op de voorgenomen ontwikkeling is het ontwikkelingsprincipe "voormalige agrarische bebouwing in het historisch lint" van toepassing. In het kookboek worden hierbij de volgende kenmerken omschreven:

  • (historische) boerderijen;
  • representatief voorerf;
  • ligging aan een graafstroom of achterwetering;
  • streekeigen beplanting;
  • doorzichten naar het achterland.

Ter plaatse is sprake van een boerderij, ligging aan een achterwetering, streekeigen beplanting en doorzichten naar het achterland.

Stap 4, kwaliteiten en knelpunten:

Binnen het ontwikkelingsprincipe "voormalige agrarische bebouwing in het historisch lint" zijn de volgende kwaliteiten onderscheiden:

  • boerderijen als iconen van het landschap;
  • van oudsher gebouwd op hogere delen;
  • herkenbare indeling tussen voor- en achtererf.

Daarnaast worden de volgende knelpunten genoemd:

  • achterstallig onderhoud bij monumentale panden;
  • beperkte ontwikkelingsruimte;
  • verlies van kenmerkende erfindeling door nieuwe bebouwing.

Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van monumentale panden. Ook is geen ontwikkelingsruimte nodig gezien sprake is van omschakeling naar een woonbestemming. Er zal geen nieuwe bebouwing worden opgericht op deze locatie. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen sprake zijn van de genoemde knelpunten.

Stap 5, formuleren van uitgangspunten:

In het kookboek worden bij het ontwikkelingsprincipe "vrijkomende agrarische bebouwing in het historisch lint" de volgende uitgangspunten genoemd:

  • investeren in een aantrekkelijk voorerf;
  • nieuwe bebouwing ontwikkelen in bestaande schuren;
  • nieuwe bebouwing in samenhang plaatsen op het achtererf;

Bij de gewenste ontwikkeling is uitsluitend sprake van een functieverandering en niet van nieuwe bebouwing. Ter investering in een aantrekkelijk voorerf worden maatregelen getroffen.

Stap 6 en 7, zoeken van voorbeelden en uitwerking:

In het kookboek zijn verschillende richtlijnen en voorbeelden opgenomen. Deze zijn bij de voorgenomen ontwikkeling en bij de uitvoering van de maatregelen voor investering in de ruimtelijke kwaliteit in acht genomen. Ten behoeve van de investering in de ruimtelijke kwaliteit is met de gemeente overeengekomen om de volgende stappen te ondernemen:

  • 1. Bekleden van de zijgevels van een bestaande schuur met hout (potdeksel) in de kleur zwart;
  • 2. Aanplant van een tweetal leilindes ten zuidoosten van de boerderij;
  • 3. Aanbrengen van beplanting langs de nieuwe dijkstoep;
  • 4. Sanering van asbesthoudende golfplaten op de boerderij;
  • 5. Schilderen van de dakplaten van de bestaande hooiberg in de kleur antraciet.

Voor een overzicht van de te treffen maatregelen wordt verwezen naar de paragraaf "Uitwerking per locatie" (paragraaf 2.1.2).

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling kan worden voldaan aan het gestelde in het Molenwaards Kookboek 2016 van de gemeente Molenwaard en dat in voldoende mate wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is op de locatie Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland enkel sprake van bestaande woningen. De afstanden tot omliggende bedrijven wordt niet verkleind. Op de locatie Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerlad is sprake van een nieuwe woning te vervanging van een reeds gesloopte woning. Ook op deze locatie wordt afstand ten opzichte van omliggende bedrijven niet verkleind. Op de locatie Lekdijk 48 te Nieuw-Lekkerland wordt de gesloopte bebouwing in het kader van de dijkverzwaring teruggebouwd. Er zal daarbij geen sprake zijn van een nieuwe functie. Op de locatie Bergstoep 49a te Streefkerk wordt een bestaande berging vervangen. Dit betreft geen gevoelig object. Op de locatie Gelkenes ongenummerd te Groot-Ammers vindt geen bebouwing plaats. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.2 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

Dit plan voorziet niet in een toename van het aantal woningen of bedrijfsactiviteiten. Het aantal verkeersbewegingen blijft dan ook identiek. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat dit plan geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Voor dit plan is enkel wegverkeerslawaai van belang.

4.1.3.1 (Spoor)Wegverkeerslawaai

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. Hiermee kan verdere toetsing op het gebied van (spoor)wegverkeerslawaai achterwege blijven en kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt op het perceel Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland een woning opgericht ter vervanging van de bestaande woning welke is gesloopt in het kader van de dijkverzwaring. De nieuw te bouwen woning is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Om aan te tonen of de geluidbelasting op de gevel de wettelijke norm zal overschrijden is in het kader van het geldende bestemmingsplan een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit blijkt dat op de destijds beoogde locatie de gevelbelasting 57 dB bedraagt. In de voorgenomen situering wordt de voorgevel van de woning gesitueerd op een kortere afstand van de Lekdijk. Om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder wordt de voorgevel uitgevoerd als een dove gevel.

Op de overige locaties worden geen geluidsgevoelige objecten opgericht.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.

4.1.4 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen. Aangezien op de locatie Bergstoep 49a te Streefkerk enkel een bijgebouw wordt vervangen kan deze locatie buiten beschouwing blijven.

4.1.4.1 Risicovolle inrichtingen

Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0014.png"

Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).

4.1.4.2 Transport (spoor-, vaar- en autowegen) en buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen. Dichtsbijgelegen leiding betreft een gasleiding op 680 meter ten westen van de nieuw te bouwen woning aan de Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland. Ook de locatie Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland is op voldoende afstand gelegen (500 meter).

4.1.4.3 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.

4.1.5 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is met uitzondering van de locatie Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven.

Ten aanzien van de locatie Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland wordt opgemerkt dat in het kader van het geldende bestemmingsplan een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat deze geschikt is voor realisatie van een woning.

Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.

4.1.6 Voortoets MER-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Dit plan voorziet echter niet in een ontwikkeling die is opgenomen in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie weten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Donkse Laagten) is gelegen op een afstand van ongeveer 2 kilometer van de locaties Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland en Bergstoep 49a te Streefkerk. Op een dergelijke afstand is het niet aannemelijk dat de vervanging van een woning of een bijgebouw van invloed is op het betreffende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0015.png"

Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius calculator.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

4.2.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn gelden de volgende verbodsbepalingen.
    • 1. Artikel 3.1, lid 1: Het is verboden van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn opzettelijk te doden of te vangen;
    • 2. Artikel 3.1, lid 2: Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van de van Nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen of nesten van deze vogels weg te nemen;
    • 3. Artikel 3.1, lid 3: Het is verboden eieren van de van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te rapen en deze bij je te hebben;
    • 4. Artikel 3.1, lid 4 en 5: Het is verboden van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn opzettelijk te storen, tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn gelden de volgende verbodsbepalingen:
    • 1. Artikel 3.5, lid 1: Het is verboden in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen;
    • 2. Artikel 3.5, lid 2: Het is verboden in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te verstoren;
    • 3. Artikel 3.5, lid 3: Het is verboden eieren van in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn te rapen of te vernielen;
    • 4. Artikel 3.5, lid 4: Het is verboden voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn te beschadigen of te vernielen;
    • 5. Artikel 3.5, lid 5: Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten gelden de volgende verbodsbepalingen:
    • 1. Artikel 3.10, lid 1a: Het is verboden om in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage onderdeel A van de Wet natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen;
    • 2. Artikel 3.10, lid 1b: Het is verboden de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage onderdeel A van de Wet natuurbescherming opzettelijk te beschadigen of te vernielen;
    • 3. Artikel 3.10, lid 1c: Het is verboden vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
  • Zorplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

De grond op de beoogde bouwlocaties in dit plan is aanzienlijk beroering ten gevolge van de recentelijk uitgevoerd dijkverzwaring. Daarnaast hebben de sloopwerkzaamheden ook in het kader van dit project plaatsgevonden waarbij vooraf een ecologisch onderzoek is uitgevoerd. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden.

Binnen het projectgebied is weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden.

Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast buiten het broedseizoen plaatsvinden.

Op basis hiervan kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn de locaties ten zuiden van de Lekdijk niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op korte afstand gelegen. Namelijk direct ten noorden van de Lekdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0016.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Zuid Holland.

Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen en geen sprake is van een feitelijke verandering in bebouwing, structuur en activiteiten zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.3 Archeologie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Molenwaard voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De verschillende locaties kennen verwachtingswaarde op grond van het geldende bestemmingsplan. Op basis hiervan zijn op de locaties Lekdijk 48 te Nieuw-Lekkerland en Bergestoep 49a te Streefkerk bouwplannen met een omvang van minder dan 250 m² vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Op deze locaties zijn geen grotere bouwplannen voorzien waardoor verder onderzoek achterwege kan blijven.

Voor de locaties Lekdijk 14, Lekdijk 48 en Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland geldt dat voor bouwplannen of bodemverstoringen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat de bodem verstoord wordt. Voor de locaties Lekdijk 48 en Lekdijk 51, 52 en 53 geldt dat hier enkel sprake is van een functieverandering en enkele kleine bouwkundige en landschappelijke aanpasssingen. Hiervoor is geen onderzoek nodig omdat de norm van 100 m² daarbij niet wordt overschreden.

Voor de locatie Lekdijk 14 te Nieuw-Lekkerland bedraagt de verstoring zo'n 240 m² voor het uitgraven van de bouwput. De bestaande woning is reeds gesloopt. De nieuwe woning worden nagenoeg op dezelfde locatie teruggebouwd. Indien de bestaande bebouwing tot op maaiveld verwijderd wordt, vindt geen bedreiging plaats. Het verwijderen van funderingen en de bouw van nieuwe woningen binnen de ontginningsas vormt een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Bij nieuwbouw kunnen afhankelijk van de bouwwijze ook diepere potentiële niveaus in de oevers van oudere stroomgordels of op donken bedreigd worden. Bij de herontwikkeling van deze locatie wordt het advies van RAAP opgevolgd. Bij het verwijderen van deze bebouwing onder het huidige straatniveau/maaiveld wordt archeologische begeleiding bij de sloop toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPredijkverzwaring-VG01_0017.png"

Fragment Archeologisch onderzoek, locatie Lekdijk 14.
Bron: RAAP

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.4 Verkeer en parkeren

Dit plan voorziet in enkele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij is echter enkel en alleen sprake van vervangende nieuwbouw. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet toenemen. Gezien het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving. Bovendien neemt ook de parkeerbehoefte niet toe en is er op de betrokken locaties voldoende ruimte om te parkeren op het eigen erf. Hiermee vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Wateraspecten

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van vervangende nieuwbouw. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Het plan heeft dan ook geen invloed op de waterhuishouding.

Er vinden nieuwbouwactiviteiten plaats binnen de beschermingszone van de Lekdijk. De werkzaamheden zijn echter afgestemd met de beheerder van het dijklichaam en vormen geen bedreiging voor het functioneren van de waterkering.

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast.

De locaties zijn voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bestaande en nieuwe woningen op wordt geloosd. Hiermee vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

" Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.

Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Molenwaard.

Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een bestemmingsplanherziening van de gemeente Molenwaard en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Molenwaard vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  • 1. het bebouwen van de gronden;
  • 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen van een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  • 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:

  • voor de locatie Lekdijk 51, 52 en 53 te Nieuw-Lekkerland is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat enkele maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit worden uitgevoerd.
  • voor de locatie Bergstoep 49a te Steefkerk is een specifieke maatvoering voor de maximale omvang van bijgebouwen vastgelegd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).