direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijventerrein
Plan: Dijkverzwaren Nieuw-Lekkerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPdijkverzwarenNLL-VG02

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met milieucategorie 5.3' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan uit de milieucategorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1, 5.2 en 5.3 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens één bedrijfswoning;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen (waaronder (ontsluitings)wegen), haven, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100 % van het bouwvlak;
  • d. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 m;
  • e. gebouwen mogen slechts aan 1 zijde van het bedrijf in de zijerfgrens worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van de gebouwen tot de erfgrens waarin niet wordt gebouwd ten minste 3 m bedraagt;
  • f. het oppervlak aan bijgebouwen per bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 50 m²;
  • g. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 650 m³.
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van antennes en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • c. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het (scheepvaart)verkeer mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitsluiting van bestaande Wgh-inrichtingen;
  • b. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitsluiting van bestaande Bevi inrichtingen;
  • c. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  • d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlak, die meer bedraagt dan 50 % van het brutovloeroppervlak niet toegestaan; kantoorvloeroppervlak van meer dan 1.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1:

  • a. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 6.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd;

met dien verstande dat:

  • c. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, schriftelijk advies ingewonnen wordt bij de milieudeskundige omtrent de aard van het bedrijf, de invloed daarvan op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze en verschijningsvorm en, voor zover vereist, getoetst aan de maatgevende milieuaspecten.
6.4.2 Afwijken ten behoeven van zelfstandige kantoren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3 onder e teneinde zelfstandige kantoren toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de afwijking geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • b. voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein.