direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kooikerspad Streefkerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Molenwaard wil dat woningbouwprojecten zoveel mogelijk aansluiten op de woonwensen van diverse doelgroepen. Hierover zijn ook met de regio goede afspraken gemaakt. Woningbouwplannen worden hierop getoetst en mogelijkheden voor eigen inbreng van toekomstige bewoners gestimuleerd. Uitgaande hiervan zijn diverse Collectief Particulier Opdrachtgeverschap projecten (CPO) opgezet, die veelal gericht zijn op starters in de woningmarkt met een beperkt budget.

Ook in Streefkerk is een groep met vooral starters bekend en actief die graag samen een CPO-project willen opzetten. Het betreft jonge mensen die net als bij CPO-projecten elders ook graag zelf de handen uit de mouwen steken om hun woonwensen te kunnen waarmaken. Een eerste vereiste is echter een locatie die voor een haalbare prijs kan worden ontwikkeld. Voorliggend bestemmingsplan geeft, ter plaatse van (een deel van) het Kooikerspad, de noodzakelijke planologische randvoorwaarden voor de realisatie van in totaal 9 woningen. Hierbij zullen er 7 voor het CPO-project worden gerealiseerd. Daarnaast zullen 2 vrijstaande woningen in particulier opdrachtgeverschap zonder collectief worden gebouwd.

Realisatie van deze 9 woningen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is in dit bestemmingsplan een verantwoorde basis en een toepasselijke bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Streefkerk grenzend aan de Dotterbloem. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'Dorpskernen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 november 2014. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch' (zie figuur 1.2). De realisatie van de geplande woningen is op basis van deze agrarische bestemming niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Dorpskernen' (plangebied globaal rood omcirkeld).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid- en toetsingskader. Hieronder is dit beleid- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 2.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 2.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusies.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

In het plangebied spelen geen nationale belangen.

2.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Toetsing en conclusie

  • 1. Het plan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling. Het aantal toe te voegen woningen bedraagt minder dan 12. Hierdoor is het plan niet in strijd met de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verdere toetsing aan de ladder kan dan ook achterwege blijven.
  • 2. De locatie voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 2.3.3.
  • 3. Deze stap is niet noodzakelijk. De locatie is overigens passend ontsloten.

In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. Aangezien met voorliggend plan minder dan 12 woningen mogelijk worden gemaakt, hoeft dit plan niet te worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Beoogde ontwikkeling

Het voornemen draagt bij aan de versterking en afronding van de stedelijke ontwikkeling van de kern Streefkerk. De ontwikkeling sluit aan bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap. De bouw van de woningen op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.

2.3.2 Programma Ruimte (9 juli 2014)

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaande stads- en dorpsgebied. Aangezien het plan voorziet in minder dan 12 woningen hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. De ontwikkeling van de woningen is hierdoor passend binnen de kaders van het Programma Ruimte.

2.3.3 Verordening Ruimte (1 juli 2015)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Uitsluitend de volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 2.2.2.

Toetsing

Er is geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 2.2.2). Het plan is daarnaast regionaal afgestemd.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing

Het plangebied ligt niet binnen het bestaand stedelijk gebied.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing

Over voorliggend plan heeft regionale afstemming plaatsgevonden.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Op basis van het gebiedsprofiel Alblasserwaard en Vijfheerenlanden dienen de dorpsranden van Streefkerk deels als “front” en deels als “contact” te worden ontwikkeld. Dit is ook in het gebiedsprofiel als voorbeeld uitgewerkt voor de uitbreiding van Nieuwpoort/Langerak. De historische verkavelingsrichting is bepalend voor de keuze tussen de verkavelingsprincipes “front” of “contact”. “Front” wordt toegepast in situaties waar de dorpsrand raakt aan een belangrijke landschappelijke lijn en in situaties waar lange lijnen in de polderverkaveling de dorpsgrens vormen. “Contact” is uitgangspunt bij linten en in situaties waar de dorpsgrens juist haaks op de lange lijnen van de polderverkaveling wordt gerealiseerd. In die situatie worden lange lijnen uit de omgeving doorgezet in het (nieuwe) dorpsgebied.

Deze nu in de gebiedsprofielen voorgeschreven opzet is in het verleden voor de bestaande dorpsrand van Streefkerk zowel aan de oost- al aan de zuidzijde al toegepast. Dit biedt een uitstekende basis om het relevante ontwerpprincipe nu ook in de uitbreiding weer toe te passen.

De dorpsuitbreiding die nu wordt voorzien bevindt zich tussen het bestaande woongebied en het sport- en recreatiegebied aan de zuidrand van Streefkerk. Hierdoor heeft de uitbreiding geen invloed op de karakteristieke openheid en herkenbare “kamers” van de Alblasserwaard. Het hele dorpsgebied ligt ongeveer op de historische oeverwal van de Lek, maar wordt niet begrensd door historische lijnen zoals een wetering, kade of Tiendweg. Dit betekent dat de dorpsrand een eigen/autonome positie heeft binnen het open polderlandschap.

De (bestaande) oostrand van het dorp volgt de lange lijnen van de oorspronkelijke verkaveling. Door de aanleg van een parallelweg en een singel en door het plaatsen van de meeste woningen met de voorzijde aan de parallelweg is het ontwerpprincipe “front” hier op een aantrekkelijke wijze vormgegeven. Aan de zuidzijde is door de verkaveling met vrijstaande woningen op brede groene percelen de basis gelegd voor een invulling volgens het principe “contact”. Het principe dat in de gebiedsprofielen en de voorbeelduitwerking is aangegeven/voorgeschreven voor vergelijkbare situaties haaks op de lange kavelrichting.

Omdat er aan de zuidzijde geen sprake is van een duidelijke natuurlijke/landschappelijke grens zoals een Tiendweg of een brede wetering is in bij de eerdere dorpsuitbreiding al een brede doorlopende sloot gerealiseerd, die waterberging én een goede/duurzame overgang tussen agrarische gronden en tuinen oplevert.

Doordat een aantal watergangen doorloopt langs en door het bestaande en nieuwe woongebied worden verbindingen gemaakt tussen het landschap en de woningbouw. Ook dit sluit aan op de visie (principe “contact”) uit de gebiedsprofielen. Door het doorlopende water en/of groen is sprake van een natuurlijke koppeling met doorzichten naar binnen en naar buiten. Door de invulling van de zuidrand met brede groene percelen met vrijstaande woningen wordt dit uitgangspunt aangevuld en versterkt.

Uitgaande van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van Streefkerk geen invloed heeft op de karakteristieke landschappelijke hoofdstructuur van de Alblasserwaard met de karakteristieke kamers. Tevens sluit de vormgeving van de bestaande en nieuwe dorpsrand goed aan op de uitgangspunten en ontwerpprincipes van het gebiedsprofiel.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toetsing

Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0003.png"

Uitsnede kaart beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing

De ontwikkeling maakt een woonfunctie mogelijk tegen een bestaand woongebied. Extra aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)

De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.

Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.

De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:

  • de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbod naar een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
  • het afgesproken woningbouwprogramma niet meer voldoet. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
  • de kwaliteit van de huidige voorraad beter kan. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
  • alle partijen op de woningmarkt terughoudend zijn, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen.

Toetsing en conclusie

Het woningbouwprogramma is in lijn met de Regionale Woonvisie en is in regionaal verband afgestemd en door de regio akkoord bevonden. Het plan is hierdoor in lijn met de provinciale woonvisie.

Regionale Woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden

In de Regionale Woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden is een toetsingskader opgenomen aan de hand waarvan woningbouwinitiatieven kwalitatief en kwantitatief worden beoordeeld. Het nu voorliggende initiatief behelst de realisatie van in totaal 9 woningen. Dit plan is voorgelegd aan de regio, en akkoord bevonden.

2.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Molenwaard

De Toekomstvisie van Molenwaard bevat voor wonen de volgende doelstellingen:

De gemeente biedt plaats aan:

  • mensen die hier wonen en die hier willen blijven;
  • mensen die een binding hebben met de gemeente.

Mensen moeten kunnen wonen waar ze willen; de woonwens en het eigen dorp of de eigen stad als woonplaats staan centraal. Mensen moeten zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Daarom zet Molenwaard in op levensloopbestendige wonen en zorg aan huis.

In mei 2013 heeft de raad de kaders voor verdeling van het woningbouwprogramma vastgesteld. Relevante kaders zijn:

  • aansluiten bij de demografische ontwikkeling;
  • in voorzieningendorpen bouwen voor senioren, naast bouwen voor starters en doorstromers;
  • plannen met maatschappelijke urgentie (zoals centrumplannen) krijgen voorrang.

Met de ontwikkeling van de geplande woningen wordt voorzien in bovengenoemde doelstellingen van de gemeente Molenwaard. In de bestaande bouw is nagenoeg geen aanbod aan woningen die geschikt zijn voor senioren, starters en doorstromers. Woningzoekenden kunnen dan ook niet of nauwelijks in de bestaande voorraad terecht. Hiermee wordt tevens plaats geboden aan de mensen die een binding hebben met de gemeente.

2.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen' maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Locatiekeuze

Uitgaande van het aantal geïnteresseerden in Streefkerk zal er zeker serieuze belangstelling zijn voor een project van 7 CPO-woningen. Daarbij moet worden bedacht dat er in de afgelopen jaren niet is gebouwd in het dorp, terwijl veel jongeren in Streefkerk de leeftijd hebben bereikt om uit te kijken naar een (koop) woning. De CPO-groep is al gevormd. Naast de genoemde CPO-woningen zullen 2 vrije kavels worden gerealiseerd.

Er is één nieuwbouwproject in Streefkerk in de verkoop, de locatie Timmerfabriek. Dat project voorziet slechts in een beperkt aantal goedkopere rijenwoningen en biedt geen ruimte voor CPO of vrije kavels. Dit hangt samen met de eigendomssituatie (geen gemeentelijk eigendom) en de hoge kosten van herontwikkeling van het gebied, waarin ook al betaalbare huurwoningen (voor ouderen) worden gerealiseerd.

Verder zijn er in Streefkerk geen locaties die voor herontwikkeling naar woningbouw in aanmerking komen. Streefkerk heeft echter al jarenlang een potentiële nieuwbouwlocatie beschikbaar tussen de meest recente dorpsuitbreiding van rond de eeuwwisseling en de sportterreinen/volkstuinen. Deze locatie ligt aan de zuidzijde van het dorp, is in de structuurvisie aangewezen als gebied voor dorpsuitbreiding en lag tot voor kort binnen de rode contour. Het gebied dat bekend staat onder de naam Kooikerspad is overigens al jaren geleden deels verworven door een projectontwikkelaar waardoor een vrij lastige eigendomssituatie aan de orde is.

Het totale gebied Kooikerspad is –mede vanwege de planvorming op de voormalige Timmerfabriek- veel groter dan de komende jaren noodzakelijk voor woningbouw in Streefkerk. Om te bezien of wel een deel van de locatie geschikt zou kunnen zijn voor een CPO-project is toch een schetsverkaveling van het grotere gebied gemaakt om een zorgvuldige inpassing, rekening houdend met nog onzekere toekomstige mogelijkheden, te maken. De beoogde hoofdopzet van het totale gebied wordt hierna kort toegelicht en verbeeld.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet slechts op een klein deel van dit gebied.

3.2 Hoofdopzet totale locatie Kooikerspad

Kooikerspad maakt deel uit van het dorpsgebied ten zuiden van de Tiendweg. Hier is in het verleden niet alleen een woongebied ontwikkeld, maar liggen ook sportvelden, een natuurijsbaan, volkstuinen en de begraafplaats. Kooikerspad ligt midden tussen deze functies en is mede daardoor al vele jaren als uitbreidingsgebied én logische afronding van de dorpsgrens in beeld.

Belangrijk kenmerk van het hele gebied zijn de noord-zuid lopende groene assen. Dit zijn deels de vensters naar buiten, maar ook de zichtlijnen op ondermeer de oude imposante dorpskerk. In het woongebied zijn de assen als singels vormgegeven, daarbuiten zijn het nog de bestaande agrarische sloten en de (wind) singels langs sport- en recreatie. De oude agrarische verkaveling leeft op deze wijze voort in het dorpsgebied. De overgang naar de open polder is verder vormgegeven met veel water, een brede wetering, en losse bebouwing. Het woongebied, zeker het zuidelijke deel, is ruim van opzet. Naast de al genoemde singels is binnen de al vrij open bouwblokken met voor- en achtertuinen ook voorzien in groene binnenterreintjes.

Het ligt voor de hand om bovenstaande kenmerken 1 op 1 over te nemen in de locatie Kooikerspad. Op die wijze ontstaat een samenhangend gebied met goede en logische verbindingen naar omliggende woon-, groen- en recreatiegebieden. De schets als opgenomen in figuur 3.1 geeft daarvan een structuurbeeld en een mogelijke invulling. Binnen die opzet is ook ruimte te vinden voor een CPO-project, waarbij dus wel moet worden bedacht dat een totaalinvulling van het gebied, zeker op korte termijn, niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Schets invulling locatie Kooikerspad

De stedenbouwkundige schets heeft geresulteerd in een verkavelingsplan. Dit verkavelingsplan is opgenomen in figuur 3.2. In dit verkavelingsplan zijn de 7 CPO-woningen en de 2 vrije kavels die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt ingetekend. Daarnaast zijn op het verkavelingsplan de te realiseren parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0005.png"

Figuur 3.2 Verkavelingsplan

3.3 Locatie CPO

Een CPO-project van maximaal 7 woningen en 2 vrije kavels in een rij kan uitstekend onderdeel uitmaken van de bouwblokkenopzet zoals voortkomt uit de structuurtekeningen. Om het project haalbaar en betaalbaar te houden is een ligging direct aansluitend aan de bestaande wijk een logische keuze. Dit ligt ook voor de hand omdat het goed mogelijk is dat verdere ontwikkeling van het gebied nog geruime tijd op zich zal laten wachten.

Uitgaande hiervan wordt het CPO-project gesitueerd tegenover de bestaande rijenwoningen aan de Dotterbloem. Hier ligt gemeentelijk eigendom en is een vrij eenvoudige aansluiting op bestaand woongebied te maken. Als onderdeel van het CPO-project kan aan de zuidzijde 2 vrije kavels worden uitgegeven aansluitend op de al deels gerealiseerde groene, los bebouwde dorpsrand. De noordelijke begrenzing van het CPO-project wordt gevormd door het bestaande voetpad door de locatie naar de sportvelden. Op die wijze is de aansluiting ook optimaal.

3.4 Nadere onderbouwing

Zoals al aangeven is het geen uitgemaakte zaak dat Kooikerspad als geheel op termijn wordt ontwikkeld. De vraag is dan terecht of het nu ontwikkelen van één van de meest zuidelijk percelen een verantwoorde keuze is. Hiervoor is dit vanuit de structuur van het gebied al wel deels onderbouwd, maar ter aanvulling hierop wordt onderstaand het belangrijkste argument gegeven.

Het op gemeentegrond beschikbare perceel aan de noordzijde ligt dicht bij aanwezige sportvelden, waardoor een deel van de woningen niet kan worden gerealiseerd vanwege de gewenste afstand van 30 meter tussen de woningen en sportvelden. Daarnaast is het ruimtelijk minder gewenst om direct langs de Tiendweg compact in rijen te bouwen, een invulling met vrije kavels of hooguit tweekappers past veel beter in de (cultuurhistorische) ruimtelijke context. Bij keuze voor een perceel aan de noordzijde direct ten zuiden van de Tiendweg moet de verkeersontsluiting en de aanleg van riolering en overige kabels en leidingen vanuit het woongebied ten noorden van de Tiendweg Streefkerk plaatsvinden. Dit levert fysieke belemmeringen en verkeer door (te) smalle woonstraten op; de realisatie leidt daardoor tot onaanvaardbaar hoge kosten per woning. Op de verkeerskundige en civieltechnische ontsluiting van het perceel aan de zuidzijde zijn deze bezwaren niet van toepassing.

Belangrijk is dat ongeacht of verdere ontwikkeling van Kooikerspad op termijn doorgaat ook de situatie met het CPO-project inclusief de twee vrije kavels de natuurinvulling ten westen daarvan een zorgvuldig afgeronde dorpsrand oplevert. Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat gekoppeld aan het project de wat krappe parkeersituatie in de bestaande situatie door beperkte aanpassing van het profiel wordt verbeterd.

3.5 Uitgangspunten bouwmassa en beeldkwaliteit

Om op een zorgvuldige wijze aan te sluiten op naastgelegen bebouwing en om een goede overgang naar de open polder te realiseren zijn de navolgende randvoorwaarden gesteld ten aanzien van de bouwmassa en de beeldkwaliteit:

  • De rijenwoningen en de vrijstaande woningen dienen opgebouwd te zijn in één laag met een prominente kap. De nokrichting van de rijenwoningen is hoofdzakelijk noord-zuid en begeleidt zo de woonstraat en de historische kavelrichting.
  • De rijwoningen zijn opgebouwd uit traditionele materialen, baksteen in aardekleur, dakpannen in grijs/antraciet en (houten) kozijnen.
  • De vrijstaande woningen zijn opgebouwd uit traditionele materialen, baksteen in aardekleur, dakbedekking bestaande uit dakpannen, leien of riet en (houten) kozijnen.
  • De bergingen bij de rijenwoningen worden gebouwd op de achtererfgrens. Erfafscheidingen zijn gebouwd van baksteen, of worden uitgevoerd als hagen.

Naast deze specifieke uitgangspunten zal de bebouwing, als onderdeel van de dorpsuitbreiding van Streefkerk, binnen de gebiedscriteria onder W8 (de rijenwoningen) en A1 (de vrijstaande woningen) uit de Welstandnota van Molenwaard (gaan) vallen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap is geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 22-09-2015. Naar aanleiding hiervan wordt bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
  • het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

Gemeentelijk beleid

Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.

Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025, moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud.

Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.

Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap gaan de komende jaren intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke pijler voor het op orde houden van het watersysteem.

De maatregelen zijn budgettair en planmatig uitgelegd tot 2016. Met deze maatregelen is voorzien dat de waterhuishouding tot 2025 veilig, robuust en duurzaam is ingericht. Per gemeente/kern zijn op basis van de inventarisatie en analyse maatregelen voorgesteld. Deze variëren van het creëren van extra waterberging en afkoppelen, tot het plaatsen van een terugslagklep in een overstort. Daarnaast zijn algemene maatregelen gepland zoals het opstellen van goede beheer- en onderhoudsplannen en het nader uitwerken van de overdracht van stedelijk water. Het waterschap gaat de komende jaren intensief monitoren welke effecten de geplande maatregelen hebben en zo nodig kan op basis hiervan bijgestuurd worden. 

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland. Er is geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kleidek op veen. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en direct langs het plangebied zijn volgens de legger van het Waterschap C-wateren gelegen. De noordelijke watergang betreft een B-min watergang. Het onderhoud van deze watergang ligt bij de aangrenzende eigenaren. Deze wateren hebben een gering belang voor het watersysteem. Voor deze wateren geldt geen beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen. Hiervoor worden de watergangen langs de oost- en westkant van het plangebied gedempt. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling wordt nieuwe verharding toegevoegd. Door de toename in verharding en de te dempen watergangen zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Deze watercompensatie vindt plaats door de aanleg van open water aan de zuidkant van het plangebied. hierover heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden.

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Waterkwantiteit

De watergangen langs de oost- en westkant van het gebied zijn gedempt. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling wordt daarnaast nieuwe verharding toegevoegd. Door de toename in verharding en de gedempte watergangen zijn compenserende maatregelen noodzakelijk. Deze watercompensatie vindt plaats door de aanleg van open water aan de zuidkant van het gebied. Er wordt meer water gegraven dan noodzakelijk is voor de realisatie van de eerste fase van het plan Kooikerspad. Het surplus van het te graven water wordt, zoals afgesproken, vastgelegd in de gemeentelijke waterbank. Door het vastleggen van de overmaat aan te graven water, kan dit surplus binnen hetzelfde peilgebied later weer worden ingezet als compenserende maatregel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Wetering. Deze weg sluit aan op de Randweg, welke naar het noorden toe naar de kern van Streefkerk gaat en naar het zuiden toe aansluit op de N480, een gebiedsontsluitingsweg vanaf waar de A15 binnen 10 minuten te bereiken is.

Alle wegen binnen de kern Streefkerk zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h en een gescheiden afwikkeling van het verkeer, conform de principes van Duurzaam Veilig. De wegen buiten de kern zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km/h en waar het verkeer ook gescheiden wordt afgewikkeld.

Nabij het plangebied aan de Dorpsstraat zijn bushaltes aanwezig waar bussen in de richtingen van Utrecht en Rotterdam halteren.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Binnen het plangebied worden 2 vrijstaande woningen en 7 rijtjeswoningen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in de gemeente Molenwaard, een niet stedelijke gemeente, in rest van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). De verkeersgeneratie van een vrijstaande woning bedraagt 8,2 mvt/etmaal en voor een rijtjeswoning bedraagt deze 7,4 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt dan ook 68 mvt/etmaal. Deze beperkte toename kan gemakkelijk worden afgewikkeld op het wegennet.

Parkeren

Voor de parkeerbehoefte worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de verkeersgeneratie. De parkeerbehoefte van een vrijstaande woning bedraagt 2,3 parkeerplaats per woning en van een rijtjeswoning 2,0 parkeerplaats per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt dan ook 19 parkeerplaatsen. Hierbij is uitgegaan van het maximaal benodigde aantal parkeerplaatsen, omdat het bekend is dat er al parkeerdruk is in de wijk.

In het plangebied worden 24 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. De parkeerbehoefte kan dan ook worden opgevangen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte verkeersgeneratie kan gemakkelijk afgewikkeld worden op het wegennet. Er worden binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet in nieuwe woningen aan het Kooikerspad in Streefkerk. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt niet binnen wettelijke geluidszones van gezoneerde wegen of spoorwegen. De Dotterbloem is een 30 km/h-weg en is daarom op grond van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie

Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen ten gevolge van de Dotterbloem berekend. Daaruit blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 9 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen direct langs de N480 (maatgevende weg nabij het plangebied) bedragen 21,1 µg/m³ voor NO2, 23,0 µg/m³ voor PM10 en 14,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 12 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 9 woningen. In de directe omgeving van het plangebied is hoofdzakelijk woningen en agrarisch gebied aanwezig. Daarnaast zijn er ten oosten van het plangebied onder andere sportvelden aanwezig. Hierdoor is het gebied te categoriseren als gemengd gebied.

Voor een veldsportcomplex (met verlichting) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk en 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen op circa 110 m afstand en ligt dus op ruim voldoende afstand.

Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland en is onbebouwd. Het perceel wordt begrenst door watergangen.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • (deels) dempen watergang;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Donkse Laagten en is gelegen op ruim 1 km afstand. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de EHS is gelegen op circa 800 m afstand. Op circa 150 m afstand is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied gelegen.

Gezien de afstand en de kleinschalige aard van de ontwikkeling worden vermesting/verzuring, verstoring, versnippering, areaalverlies en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De ontwikkeling is vanwege de afstand tevens niet van invloed op het op afstand gelegen belangrijke weidevogelgebied. Bij de bouwfase dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01_0007.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Zwaarder beschermde soorten worden vanwege het agrarische gebruik niet verwacht..

Vogels

De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. In het grasland komen mogelijk ook weidevogels tot broeden.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Aan de noordoostzijde van het plangebied vliegen en foerageren mogelijk vleermuizen. Het grasland heeft door het ontbreken van opgaande beplanting geen bijzondere functie voor vleermuizen. Vanwege het agrarische gebruik van het perceel wordt het voorkomen matig en zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren uitgesloten.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen de watergangen als voortplantingsplaats gebruiken. Het grasland maakt deel uit van hun leefgebied. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellings- regeling Ffw   tabel 1     zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffings regeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   Ja, indien men niet beschikt over een goedgekeurde gedragscode  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   nee  

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: website vogelbescherming).
  • Langs de noordoostzijde van het plangebied vliegen en foerageren mogelijk vleermuizen. De bouw van woningen in het plangebied tast deze functie niet aan.
  • In de watergangen is mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) aanwezig. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens werkzaamheden aan of het dempen van watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een nader onderzoek worden uitgevoerd en een ontheffing worden aangevraagd.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het wijzigingsgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met molybdeen en plaatselijk met kwik en lood. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen en plaatselijk met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan lokaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Gelet op de aard en mate van verontreinigingen bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoeklocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota Archeologie

De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.

In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.

Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Op grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

4.12 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt bestaat uit de realisatie van maximaal 9 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het plan, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is enige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Deze planvorm biedt enige flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In onderstaande paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. De inhoud van de bestemmingen zijn afgestemd met het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen'.

Water

De te graven watergang aan de zuidzijde van het plangebied is voorzien van de passende bestemming 'Water'. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.

Woongebied

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de globale bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming gaat verder dan alleen de aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. De ligging van de te realiseren hoofdgebouwen worden in de vorm van bouwvlakken aangegeven. De omvang van erven en tuinen is niet gedetailleerd op de verbeelding aangegeven. Aan de inrichting van het openbare gebied van wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen is geen gedetailleerde invulling gegeven. Hierdoor blijft een flexibele inrichting van het plangebied mogelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het verhalen van door de gemeente gemaakte kosten bij de (her)ontwikkeling van een gebied of locatie is met de inwerkingtreding van de Wro verplicht. Dit kan middels een anterieure overeenkomst met ontwikkelende partijen, publiekrechtelijk via het exploitatieplan of – bij volledig gemeentelijk grondeigendom – via gemeentelijke gronduitgifte.

De kosten voor de inrichting van de openbare ruimte zijn voor rekening van de gemeente Molenwaard. De gemeente Molenwaard is volledig eigenaar van de gronden en zal het kostenverhaal middels de gronduitgifte zeker stellen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Er wordt daarom ook geen exploitatieplan vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door Waterschap Rivierenland een reactie ingediend. Van de provincie Zuid-Holland is geen reactie ontvangen. In onderstaande paragraaf is de ingediende reactie van het waterschap samengevat en voorzien van een beantwoording. De ingediende reactie is aan te merken als wateradvies in het kader van de watertoetsprocedure.

Inhoud reactie Waterschap Rivierenland

In het voorontwerpbestemmingsplan is nog niet benoemd wat exact de toename van het verhard oppervlak bedraagt. Hierdoor kan het waterschap nog geen specifieke aandachtspunten benoemen betreffende de compensatieverplichting. Het verzoek is hierover contact met het waterschap.

Het waterschap geeft vervolgens enkele aandachtspunten met betrekking tot de regels en de toelichting van het bestemmingsplan:

Regels

  • Artikel 3 'Water': Het waterschap verzoekt dit artikel te wijzigen conform de meegestuurde modelregel 'Water' of in elk geval waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk te maken.
  • Artikel 4 'Woongebied': Het waterschap verzoekt in dit artikel waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk te maken.

Toelichting/waterparagraaf

  • Betreft paragraaf Huidige situatie, Waterkwantiteit: In het voorontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat het plangebied volgens de legger wordt omringt met C-watergangen. Het waterschap geeft aan dat de noordelijke watergang echter een B-min status heeft. Het onderhoud van deze watergang ligt bij de aanliggende eigenaren.
  • Betreft paragraaf Toekomstige situatie, Algemeen: In de toelichting is aangegeven dat de watergangen langs de oost en westkant van het plangebied worden gedempt. Het waterschap vraagt hierbij aan te geven dat het oppervlak van de te dempen watergangen 1 op 1 gecompenseerd dient te worden.
    Daarnaast wordt aangegeven dat de vuistregel behorende bij een neerslagsituatie van T=10 + 10% correct is benoemt. Deze vuistregel is van toepassing bij compensatie in open water. Volgens de tekening is het voornemen om de waterbergingscompensatie in de vorm van open water te realiseren. Het waterschap geeft aan dat hierbij rekening gehouden dient te worden met een maximale peilstijging van 0,2 m. Mocht worden gekozen voor een droogvallend systeem dan dient rekening te worden gehouden met een neerslagsituatie van T=100 + 10% wat concreet inhoud dat 664 m3/ha toename oppervlakteverharding gecompenseerd moet worden.

Reactie gemeente

Met betrekking tot de watercompensatie zijn (naar aanleiding van de inspraakreactie) afspraken gemaakt en heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Daarnaast zijn de gewenste aanpassingen en aanvullingen in de regels en plantoelichting doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

De zienswijzennota (bijlage 4) bevat een weergave van de zienswijzen en een gemeentelijke reactie op deze zienswijzen, waarbij wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt overgegaan.