Plan: | Kooikerspad Streefkerk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.BPKooikerspadSKK-VG01 |
De gemeente Molenwaard wil dat woningbouwprojecten zoveel mogelijk aansluiten op de woonwensen van diverse doelgroepen. Hierover zijn ook met de regio goede afspraken gemaakt. Woningbouwplannen worden hierop getoetst en mogelijkheden voor eigen inbreng van toekomstige bewoners gestimuleerd. Uitgaande hiervan zijn diverse Collectief Particulier Opdrachtgeverschap projecten (CPO) opgezet, die veelal gericht zijn op starters in de woningmarkt met een beperkt budget.
Ook in Streefkerk is een groep met vooral starters bekend en actief die graag samen een CPO-project willen opzetten. Het betreft jonge mensen die net als bij CPO-projecten elders ook graag zelf de handen uit de mouwen steken om hun woonwensen te kunnen waarmaken. Een eerste vereiste is echter een locatie die voor een haalbare prijs kan worden ontwikkeld. Voorliggend bestemmingsplan geeft, ter plaatse van (een deel van) het Kooikerspad, de noodzakelijke planologische randvoorwaarden voor de realisatie van in totaal 9 woningen. Hierbij zullen er 7 voor het CPO-project worden gerealiseerd. Daarnaast zullen 2 vrijstaande woningen in particulier opdrachtgeverschap zonder collectief worden gebouwd.
Realisatie van deze 9 woningen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken is in dit bestemmingsplan een verantwoorde basis en een toepasselijke bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de woningen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Streefkerk grenzend aan de Dotterbloem. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt bestemmingsplan 'Dorpskernen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 november 2014. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch' (zie figuur 1.2). De realisatie van de geplande woningen is op basis van deze agrarische bestemming niet mogelijk.
Figuur 1.2 uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Dorpskernen' (plangebied globaal rood omcirkeld).
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid- en toetsingskader. Hieronder is dit beleid- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 2.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 2.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusies.
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In het plangebied spelen geen nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Toetsing en conclusie
In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. Aangezien met voorliggend plan minder dan 12 woningen mogelijk worden gemaakt, hoeft dit plan niet te worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Beoogde ontwikkeling
Het voornemen draagt bij aan de versterking en afronding van de stedelijke ontwikkeling van de kern Streefkerk. De ontwikkeling sluit aan bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap. De bouw van de woningen op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaande stads- en dorpsgebied. Aangezien het plan voorziet in minder dan 12 woningen hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. De ontwikkeling van de woningen is hierdoor passend binnen de kaders van het Programma Ruimte.
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Uitsluitend de volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 2.2.2.
Toetsing
Er is geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 2.2.2). Het plan is daarnaast regionaal afgestemd.
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Toetsing
Het plangebied ligt niet binnen het bestaand stedelijk gebied.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
Over voorliggend plan heeft regionale afstemming plaatsgevonden.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing
Op basis van het gebiedsprofiel Alblasserwaard en Vijfheerenlanden dienen de dorpsranden van Streefkerk deels als “front” en deels als “contact” te worden ontwikkeld. Dit is ook in het gebiedsprofiel als voorbeeld uitgewerkt voor de uitbreiding van Nieuwpoort/Langerak. De historische verkavelingsrichting is bepalend voor de keuze tussen de verkavelingsprincipes “front” of “contact”. “Front” wordt toegepast in situaties waar de dorpsrand raakt aan een belangrijke landschappelijke lijn en in situaties waar lange lijnen in de polderverkaveling de dorpsgrens vormen. “Contact” is uitgangspunt bij linten en in situaties waar de dorpsgrens juist haaks op de lange lijnen van de polderverkaveling wordt gerealiseerd. In die situatie worden lange lijnen uit de omgeving doorgezet in het (nieuwe) dorpsgebied.
Deze nu in de gebiedsprofielen voorgeschreven opzet is in het verleden voor de bestaande dorpsrand van Streefkerk zowel aan de oost- al aan de zuidzijde al toegepast. Dit biedt een uitstekende basis om het relevante ontwerpprincipe nu ook in de uitbreiding weer toe te passen.
De dorpsuitbreiding die nu wordt voorzien bevindt zich tussen het bestaande woongebied en het sport- en recreatiegebied aan de zuidrand van Streefkerk. Hierdoor heeft de uitbreiding geen invloed op de karakteristieke openheid en herkenbare “kamers” van de Alblasserwaard. Het hele dorpsgebied ligt ongeveer op de historische oeverwal van de Lek, maar wordt niet begrensd door historische lijnen zoals een wetering, kade of Tiendweg. Dit betekent dat de dorpsrand een eigen/autonome positie heeft binnen het open polderlandschap.
De (bestaande) oostrand van het dorp volgt de lange lijnen van de oorspronkelijke verkaveling. Door de aanleg van een parallelweg en een singel en door het plaatsen van de meeste woningen met de voorzijde aan de parallelweg is het ontwerpprincipe “front” hier op een aantrekkelijke wijze vormgegeven. Aan de zuidzijde is door de verkaveling met vrijstaande woningen op brede groene percelen de basis gelegd voor een invulling volgens het principe “contact”. Het principe dat in de gebiedsprofielen en de voorbeelduitwerking is aangegeven/voorgeschreven voor vergelijkbare situaties haaks op de lange kavelrichting.
Omdat er aan de zuidzijde geen sprake is van een duidelijke natuurlijke/landschappelijke grens zoals een Tiendweg of een brede wetering is in bij de eerdere dorpsuitbreiding al een brede doorlopende sloot gerealiseerd, die waterberging én een goede/duurzame overgang tussen agrarische gronden en tuinen oplevert.
Doordat een aantal watergangen doorloopt langs en door het bestaande en nieuwe woongebied worden verbindingen gemaakt tussen het landschap en de woningbouw. Ook dit sluit aan op de visie (principe “contact”) uit de gebiedsprofielen. Door het doorlopende water en/of groen is sprake van een natuurlijke koppeling met doorzichten naar binnen en naar buiten. Door de invulling van de zuidrand met brede groene percelen met vrijstaande woningen wordt dit uitgangspunt aangevuld en versterkt.
Uitgaande van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van Streefkerk geen invloed heeft op de karakteristieke landschappelijke hoofdstructuur van de Alblasserwaard met de karakteristieke kamers. Tevens sluit de vormgeving van de bestaande en nieuwe dorpsrand goed aan op de uitgangspunten en ontwerpprincipes van het gebiedsprofiel.
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Toetsing
Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie (zie onderstaand figuur).
Uitsnede kaart beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Toetsing
De ontwikkeling maakt een woonfunctie mogelijk tegen een bestaand woongebied. Extra aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing
De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.
Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.
Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:
Toetsing en conclusie
Het woningbouwprogramma is in lijn met de Regionale Woonvisie en is in regionaal verband afgestemd en door de regio akkoord bevonden. Het plan is hierdoor in lijn met de provinciale woonvisie.
Regionale Woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden
In de Regionale Woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden is een toetsingskader opgenomen aan de hand waarvan woningbouwinitiatieven kwalitatief en kwantitatief worden beoordeeld. Het nu voorliggende initiatief behelst de realisatie van in totaal 9 woningen. Dit plan is voorgelegd aan de regio, en akkoord bevonden.
Toekomstvisie Molenwaard
De Toekomstvisie van Molenwaard bevat voor wonen de volgende doelstellingen:
De gemeente biedt plaats aan:
Mensen moeten kunnen wonen waar ze willen; de woonwens en het eigen dorp of de eigen stad als woonplaats staan centraal. Mensen moeten zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Daarom zet Molenwaard in op levensloopbestendige wonen en zorg aan huis.
In mei 2013 heeft de raad de kaders voor verdeling van het woningbouwprogramma vastgesteld. Relevante kaders zijn:
Met de ontwikkeling van de geplande woningen wordt voorzien in bovengenoemde doelstellingen van de gemeente Molenwaard. In de bestaande bouw is nagenoeg geen aanbod aan woningen die geschikt zijn voor senioren, starters en doorstromers. Woningzoekenden kunnen dan ook niet of nauwelijks in de bestaande voorraad terecht. Hiermee wordt tevens plaats geboden aan de mensen die een binding hebben met de gemeente.
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen' maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.
Uitgaande van het aantal geïnteresseerden in Streefkerk zal er zeker serieuze belangstelling zijn voor een project van 7 CPO-woningen. Daarbij moet worden bedacht dat er in de afgelopen jaren niet is gebouwd in het dorp, terwijl veel jongeren in Streefkerk de leeftijd hebben bereikt om uit te kijken naar een (koop) woning. De CPO-groep is al gevormd. Naast de genoemde CPO-woningen zullen 2 vrije kavels worden gerealiseerd.
Er is één nieuwbouwproject in Streefkerk in de verkoop, de locatie Timmerfabriek. Dat project voorziet slechts in een beperkt aantal goedkopere rijenwoningen en biedt geen ruimte voor CPO of vrije kavels. Dit hangt samen met de eigendomssituatie (geen gemeentelijk eigendom) en de hoge kosten van herontwikkeling van het gebied, waarin ook al betaalbare huurwoningen (voor ouderen) worden gerealiseerd.
Verder zijn er in Streefkerk geen locaties die voor herontwikkeling naar woningbouw in aanmerking komen. Streefkerk heeft echter al jarenlang een potentiële nieuwbouwlocatie beschikbaar tussen de meest recente dorpsuitbreiding van rond de eeuwwisseling en de sportterreinen/volkstuinen. Deze locatie ligt aan de zuidzijde van het dorp, is in de structuurvisie aangewezen als gebied voor dorpsuitbreiding en lag tot voor kort binnen de rode contour. Het gebied dat bekend staat onder de naam Kooikerspad is overigens al jaren geleden deels verworven door een projectontwikkelaar waardoor een vrij lastige eigendomssituatie aan de orde is.
Het totale gebied Kooikerspad is –mede vanwege de planvorming op de voormalige Timmerfabriek- veel groter dan de komende jaren noodzakelijk voor woningbouw in Streefkerk. Om te bezien of wel een deel van de locatie geschikt zou kunnen zijn voor een CPO-project is toch een schetsverkaveling van het grotere gebied gemaakt om een zorgvuldige inpassing, rekening houdend met nog onzekere toekomstige mogelijkheden, te maken. De beoogde hoofdopzet van het totale gebied wordt hierna kort toegelicht en verbeeld.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet slechts op een klein deel van dit gebied.
Kooikerspad maakt deel uit van het dorpsgebied ten zuiden van de Tiendweg. Hier is in het verleden niet alleen een woongebied ontwikkeld, maar liggen ook sportvelden, een natuurijsbaan, volkstuinen en de begraafplaats. Kooikerspad ligt midden tussen deze functies en is mede daardoor al vele jaren als uitbreidingsgebied én logische afronding van de dorpsgrens in beeld.
Belangrijk kenmerk van het hele gebied zijn de noord-zuid lopende groene assen. Dit zijn deels de vensters naar buiten, maar ook de zichtlijnen op ondermeer de oude imposante dorpskerk. In het woongebied zijn de assen als singels vormgegeven, daarbuiten zijn het nog de bestaande agrarische sloten en de (wind) singels langs sport- en recreatie. De oude agrarische verkaveling leeft op deze wijze voort in het dorpsgebied. De overgang naar de open polder is verder vormgegeven met veel water, een brede wetering, en losse bebouwing. Het woongebied, zeker het zuidelijke deel, is ruim van opzet. Naast de al genoemde singels is binnen de al vrij open bouwblokken met voor- en achtertuinen ook voorzien in groene binnenterreintjes.
Het ligt voor de hand om bovenstaande kenmerken 1 op 1 over te nemen in de locatie Kooikerspad. Op die wijze ontstaat een samenhangend gebied met goede en logische verbindingen naar omliggende woon-, groen- en recreatiegebieden. De schets als opgenomen in figuur 3.1 geeft daarvan een structuurbeeld en een mogelijke invulling. Binnen die opzet is ook ruimte te vinden voor een CPO-project, waarbij dus wel moet worden bedacht dat een totaalinvulling van het gebied, zeker op korte termijn, niet aan de orde is.
Figuur 3.1 Schets invulling locatie Kooikerspad
De stedenbouwkundige schets heeft geresulteerd in een verkavelingsplan. Dit verkavelingsplan is opgenomen in figuur 3.2. In dit verkavelingsplan zijn de 7 CPO-woningen en de 2 vrije kavels die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt ingetekend. Daarnaast zijn op het verkavelingsplan de te realiseren parkeerplaatsen weergegeven.
Figuur 3.2 Verkavelingsplan
Een CPO-project van maximaal 7 woningen en 2 vrije kavels in een rij kan uitstekend onderdeel uitmaken van de bouwblokkenopzet zoals voortkomt uit de structuurtekeningen. Om het project haalbaar en betaalbaar te houden is een ligging direct aansluitend aan de bestaande wijk een logische keuze. Dit ligt ook voor de hand omdat het goed mogelijk is dat verdere ontwikkeling van het gebied nog geruime tijd op zich zal laten wachten.
Uitgaande hiervan wordt het CPO-project gesitueerd tegenover de bestaande rijenwoningen aan de Dotterbloem. Hier ligt gemeentelijk eigendom en is een vrij eenvoudige aansluiting op bestaand woongebied te maken. Als onderdeel van het CPO-project kan aan de zuidzijde 2 vrije kavels worden uitgegeven aansluitend op de al deels gerealiseerde groene, los bebouwde dorpsrand. De noordelijke begrenzing van het CPO-project wordt gevormd door het bestaande voetpad door de locatie naar de sportvelden. Op die wijze is de aansluiting ook optimaal.
Zoals al aangeven is het geen uitgemaakte zaak dat Kooikerspad als geheel op termijn wordt ontwikkeld. De vraag is dan terecht of het nu ontwikkelen van één van de meest zuidelijk percelen een verantwoorde keuze is. Hiervoor is dit vanuit de structuur van het gebied al wel deels onderbouwd, maar ter aanvulling hierop wordt onderstaand het belangrijkste argument gegeven.
Het op gemeentegrond beschikbare perceel aan de noordzijde ligt dicht bij aanwezige sportvelden, waardoor een deel van de woningen niet kan worden gerealiseerd vanwege de gewenste afstand van 30 meter tussen de woningen en sportvelden. Daarnaast is het ruimtelijk minder gewenst om direct langs de Tiendweg compact in rijen te bouwen, een invulling met vrije kavels of hooguit tweekappers past veel beter in de (cultuurhistorische) ruimtelijke context. Bij keuze voor een perceel aan de noordzijde direct ten zuiden van de Tiendweg moet de verkeersontsluiting en de aanleg van riolering en overige kabels en leidingen vanuit het woongebied ten noorden van de Tiendweg Streefkerk plaatsvinden. Dit levert fysieke belemmeringen en verkeer door (te) smalle woonstraten op; de realisatie leidt daardoor tot onaanvaardbaar hoge kosten per woning. Op de verkeerskundige en civieltechnische ontsluiting van het perceel aan de zuidzijde zijn deze bezwaren niet van toepassing.
Belangrijk is dat ongeacht of verdere ontwikkeling van Kooikerspad op termijn doorgaat ook de situatie met het CPO-project inclusief de twee vrije kavels de natuurinvulling ten westen daarvan een zorgvuldig afgeronde dorpsrand oplevert. Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat gekoppeld aan het project de wat krappe parkeersituatie in de bestaande situatie door beperkte aanpassing van het profiel wordt verbeterd.
Om op een zorgvuldige wijze aan te sluiten op naastgelegen bebouwing en om een goede overgang naar de open polder te realiseren zijn de navolgende randvoorwaarden gesteld ten aanzien van de bouwmassa en de beeldkwaliteit:
Naast deze specifieke uitgangspunten zal de bebouwing, als onderdeel van de dorpsuitbreiding van Streefkerk, binnen de gebiedscriteria onder W8 (de rijenwoningen) en A1 (de vrijstaande woningen) uit de Welstandnota van Molenwaard (gaan) vallen.
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap is geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 22-09-2015. Naar aanleiding hiervan wordt bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.
Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025, moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud.
Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.
Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap gaan de komende jaren intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke pijler voor het op orde houden van het watersysteem.
De maatregelen zijn budgettair en planmatig uitgelegd tot 2016. Met deze maatregelen is voorzien dat de waterhuishouding tot 2025 veilig, robuust en duurzaam is ingericht. Per gemeente/kern zijn op basis van de inventarisatie en analyse maatregelen voorgesteld. Deze variëren van het creëren van extra waterberging en afkoppelen, tot het plaatsen van een terugslagklep in een overstort. Daarnaast zijn algemene maatregelen gepland zoals het opstellen van goede beheer- en onderhoudsplannen en het nader uitwerken van de overdracht van stedelijk water. Het waterschap gaat de komende jaren intensief monitoren welke effecten de geplande maatregelen hebben en zo nodig kan op basis hiervan bijgestuurd worden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland. Er is geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kleidek op veen. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen en direct langs het plangebied zijn volgens de legger van het Waterschap C-wateren gelegen. De noordelijke watergang betreft een B-min watergang. Het onderhoud van deze watergang ligt bij de aangrenzende eigenaren. Deze wateren hebben een gering belang voor het watersysteem. Voor deze wateren geldt geen beschermingszone.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen. Hiervoor worden de watergangen langs de oost- en westkant van het plangebied gedempt. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling wordt nieuwe verharding toegevoegd. Door de toename in verharding en de te dempen watergangen zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Deze watercompensatie vindt plaats door de aanleg van open water aan de zuidkant van het plangebied. hierover heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden.
In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Waterkwantiteit
De watergangen langs de oost- en westkant van het gebied zijn gedempt. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling wordt daarnaast nieuwe verharding toegevoegd. Door de toename in verharding en de gedempte watergangen zijn compenserende maatregelen noodzakelijk. Deze watercompensatie vindt plaats door de aanleg van open water aan de zuidkant van het gebied. Er wordt meer water gegraven dan noodzakelijk is voor de realisatie van de eerste fase van het plan Kooikerspad. Het surplus van het te graven water wordt, zoals afgesproken, vastgelegd in de gemeentelijke waterbank. Door het vastleggen van de overmaat aan te graven water, kan dit surplus binnen hetzelfde peilgebied later weer worden ingezet als compenserende maatregel.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Wetering. Deze weg sluit aan op de Randweg, welke naar het noorden toe naar de kern van Streefkerk gaat en naar het zuiden toe aansluit op de N480, een gebiedsontsluitingsweg vanaf waar de A15 binnen 10 minuten te bereiken is.
Alle wegen binnen de kern Streefkerk zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h en een gescheiden afwikkeling van het verkeer, conform de principes van Duurzaam Veilig. De wegen buiten de kern zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km/h en waar het verkeer ook gescheiden wordt afgewikkeld.
Nabij het plangebied aan de Dorpsstraat zijn bushaltes aanwezig waar bussen in de richtingen van Utrecht en Rotterdam halteren.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Binnen het plangebied worden 2 vrijstaande woningen en 7 rijtjeswoningen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in de gemeente Molenwaard, een niet stedelijke gemeente, in rest van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). De verkeersgeneratie van een vrijstaande woning bedraagt 8,2 mvt/etmaal en voor een rijtjeswoning bedraagt deze 7,4 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt dan ook 68 mvt/etmaal. Deze beperkte toename kan gemakkelijk worden afgewikkeld op het wegennet.
Parkeren
Voor de parkeerbehoefte worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de verkeersgeneratie. De parkeerbehoefte van een vrijstaande woning bedraagt 2,3 parkeerplaats per woning en van een rijtjeswoning 2,0 parkeerplaats per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt dan ook 19 parkeerplaatsen. Hierbij is uitgegaan van het maximaal benodigde aantal parkeerplaatsen, omdat het bekend is dat er al parkeerdruk is in de wijk.
In het plangebied worden 24 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. De parkeerbehoefte kan dan ook worden opgevangen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte verkeersgeneratie kan gemakkelijk afgewikkeld worden op het wegennet. Er worden binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.
Het bestemmingsplan voorziet in nieuwe woningen aan het Kooikerspad in Streefkerk. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt niet binnen wettelijke geluidszones van gezoneerde wegen of spoorwegen. De Dotterbloem is een 30 km/h-weg en is daarom op grond van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Conclusie
Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen ten gevolge van de Dotterbloem berekend. Daaruit blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 9 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen direct langs de N480 (maatgevende weg nabij het plangebied) bedragen 21,1 µg/m³ voor NO2, 23,0 µg/m³ voor PM10 en 14,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 12 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 9 woningen. In de directe omgeving van het plangebied is hoofdzakelijk woningen en agrarisch gebied aanwezig. Daarnaast zijn er ten oosten van het plangebied onder andere sportvelden aanwezig. Hierdoor is het gebied te categoriseren als gemengd gebied.
Voor een veldsportcomplex (met verlichting) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk en 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen op circa 110 m afstand en ligt dus op ruim voldoende afstand.
Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in dit bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland en is onbebouwd. Het perceel wordt begrenst door watergangen.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Donkse Laagten en is gelegen op ruim 1 km afstand. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de EHS is gelegen op circa 800 m afstand. Op circa 150 m afstand is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied gelegen.
Gezien de afstand en de kleinschalige aard van de ontwikkeling worden vermesting/verzuring, verstoring, versnippering, areaalverlies en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De ontwikkeling is vanwege de afstand tevens niet van invloed op het op afstand gelegen belangrijke weidevogelgebied. Bij de bouwfase dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Zwaarder beschermde soorten worden vanwege het agrarische gebruik niet verwacht..
Vogels
De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. In het grasland komen mogelijk ook weidevogels tot broeden.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Aan de noordoostzijde van het plangebied vliegen en foerageren mogelijk vleermuizen. Het grasland heeft door het ontbreken van opgaande beplanting geen bijzondere functie voor vleermuizen. Vanwege het agrarische gebruik van het perceel wordt het voorkomen matig en zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren uitgesloten.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen de watergangen als voortplantingsplaats gebruiken. Het grasland maakt deel uit van hun leefgebied. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
nee | |
Ontheffings regeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja, indien men niet beschikt over een goedgekeurde gedragscode | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | nee |
Het plan voorziet in de realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het wijzigingsgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met molybdeen en plaatselijk met kwik en lood. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen en plaatselijk met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan lokaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
Gelet op de aard en mate van verontreinigingen bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoeklocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota Archeologie
De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Op grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt bestaat uit de realisatie van maximaal 9 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van het plan, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is enige flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Deze planvorm biedt enige flexibiliteit voor de beoogde functiewijziging en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de functies zijn vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In onderstaande paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. De inhoud van de bestemmingen zijn afgestemd met het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen'.
Water
De te graven watergang aan de zuidzijde van het plangebied is voorzien van de passende bestemming 'Water'. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.
Woongebied
Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de globale bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming gaat verder dan alleen de aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. De ligging van de te realiseren hoofdgebouwen worden in de vorm van bouwvlakken aangegeven. De omvang van erven en tuinen is niet gedetailleerd op de verbeelding aangegeven. Aan de inrichting van het openbare gebied van wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen is geen gedetailleerde invulling gegeven. Hierdoor blijft een flexibele inrichting van het plangebied mogelijk.
Het verhalen van door de gemeente gemaakte kosten bij de (her)ontwikkeling van een gebied of locatie is met de inwerkingtreding van de Wro verplicht. Dit kan middels een anterieure overeenkomst met ontwikkelende partijen, publiekrechtelijk via het exploitatieplan of – bij volledig gemeentelijk grondeigendom – via gemeentelijke gronduitgifte.
De kosten voor de inrichting van de openbare ruimte zijn voor rekening van de gemeente Molenwaard. De gemeente Molenwaard is volledig eigenaar van de gronden en zal het kostenverhaal middels de gronduitgifte zeker stellen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Er wordt daarom ook geen exploitatieplan vastgesteld.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door Waterschap Rivierenland een reactie ingediend. Van de provincie Zuid-Holland is geen reactie ontvangen. In onderstaande paragraaf is de ingediende reactie van het waterschap samengevat en voorzien van een beantwoording. De ingediende reactie is aan te merken als wateradvies in het kader van de watertoetsprocedure.
Inhoud reactie Waterschap Rivierenland
In het voorontwerpbestemmingsplan is nog niet benoemd wat exact de toename van het verhard oppervlak bedraagt. Hierdoor kan het waterschap nog geen specifieke aandachtspunten benoemen betreffende de compensatieverplichting. Het verzoek is hierover contact met het waterschap.
Het waterschap geeft vervolgens enkele aandachtspunten met betrekking tot de regels en de toelichting van het bestemmingsplan:
Regels
Toelichting/waterparagraaf
Reactie gemeente
Met betrekking tot de watercompensatie zijn (naar aanleiding van de inspraakreactie) afspraken gemaakt en heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Daarnaast zijn de gewenste aanpassingen en aanvullingen in de regels en plantoelichting doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.
Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.
De zienswijzennota (bijlage 4) bevat een weergave van de zienswijzen en een gemeentelijke reactie op deze zienswijzen, waarbij wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt overgegaan.