direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laakweg achter nr 1, Nootdorp
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.wp000170107-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, het vigerende plan, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Laakweg achter nr. 1 te Nootdorp is voornemens om op dat perceel één woning te bouwen en daarbij paarden hobbymatig te houden. Hiervoor dienen de bestaande bedrijfsopstallen gesloopt te worden.

In het vigerende bestemmingsplan ''s-Gravenhout, Geerweg en omgeving' (alsmede reeds in het daarvoor vigerende bestemmingsplan) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om - na sloop van de bedrijfsopstallen op het perceel - de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in 'Wonen', ten behoeve van de realisatie van een burgerwoning.

Met de eigenaar van het betreffende perceel is overeenstemming bereikt over deze ontwikkeling. Deze ontwikkeling voldoet aan de vereisten van de wijzigingsbevoegdheid. Onderhavig wijzigingsplan vormt derhalve de planologische-juridische grondslag voor de gewenste ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel achter Laakweg achter nr. 1 te Nootdorp. Het plangebied ligt aan de zuidgrens van Nootdorp, op de overgang van bebouwing en landelijk gebied, zie afbeelding 1.1.

Het exacte plangebied bestaat uit het perceel 956 sectie B te Nootdorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 - Globale ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan:

  • 's-Gravenhout, Geerweg en omgeving', vastgesteld d.d. 30 maart 2017.

Het wijzigingsplan zal in juridische zin onderdeel gaan uitmaken van dit 'moederplan'.

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid die in het 'moederplan' geregeld is in artikel 27.4.3 (wijzigingsgebied 3) van de regels. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van een woning (bestemming 'Wonen'). De wijzigingsbevoegdheid bevat regels die bij het wijzigen in acht dienen te worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Planproces

Op basis van artikel 3.6 Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.

1.5 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Onderhavig plangebied ligt ten zuiden van de kern Nootdorp, nabij het gebied Kalisbuurt. Dit gebied wordt gevormd door de Geerweg en de (historische) lintbebouwing langs deze weg. Het oostelijk deel van de Geerweg, daar waar onderhavig plangebied ligt, bestaat uit open (agrarisch) gebied en diverse bebouwing.

Het plangebied wordt ontsloten middels de Laakweg, een smalle (doodlopende) weg met aan de zuidzijde verschillende woningen en bedrijven. Het gebied kenmerkt zich door een strokenverkaveling in de noordoost - zuidwestelijke richting. Een woning, een erf en open agrarisch gebied vormen de grenzen van het plangebied. Het perceel is ingericht ten behoeve van het houden van paarden. Een weide, een paardenbak, een aantal stallen en verschillende bijgebouwen zijn op het perceel te vinden, zie afbeelding 2.1 en 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0003.png"

Afbeelding 2.1 - Huidige situatie plangebied (bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0004.png" Afbeelding 2.2 - Huidige indeling perceel

2.2 Nieuwe situatie

De eigenaren van het perceel achter Laakweg nr. 1 zijn voornemens een woning te bouwen op het perceel (zie afbeelding 2.3) en om 6 paarden hobbymatig te houden. Hiertoe dient de bestaande inrichting van het perceel gewijzigd te worden:

  • De bestaande loods en schuur worden gesloopt;
  • De bestaande paardenstallen worden verplaatst en omgebouwd ten behoeve van de opslag van stro en dergelijke;
  • De paardenbak inclusief reeds aanwezige omheining wordt een kwartslag gedraaid en wordt iets verkleind;
  • De aanwezige paddock wordt verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0005.jpg"

Afbeelding 2.3 - Aanzichten en plattegrond nieuw te bouwen woning

Onderhavig wijzigingsplan betreft alleen de wijziging van de vigerende bestemming 'Bedrijf' naar de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen', met de mogelijkheid om hobbymatig paarden te houden en om maximaal één woning te realiseren. Het nieuw te bouwen vrijstaande woonhuis heeft een maximale nok- en goothoogte van respectievelijk 8 en 4 meter. Daarnaast worden er tenminste 4 parkeerplaatsen voor auto's op eigen terrein gerealiseerd. Zie afbeelding 2.4 voor de toekomstige indeling van het perceel.

Hobbymatig houden van paarden

De eigenaren van het perceel zijn voornemens om 6 paarden hobbymatig te houden. Het hobbymatig houden van eigen paarden (niet van derden) wordt in onderhavig wijzigingsplan toegestaan binnen de bestemming 'Wonen', middels een specifieke gebruiksregel. Onder een hobbymatige paardenhouderij wordt verstaan, een paardenhouderij die niet als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer wordt aangemerkt en niet gericht is op het genereren van winst. Het bieden van stallingsruimte voor niet meer dan 6 paarden, alsmede het trainen, africhten en/of verzorgen van deze paarden is toegestaan.

Een (semi-)bedrijfsmatige paardenhouderij is binnen onderhavig wijzigingsplan niet toegestaan

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0006.png"

Afbeelding 2.4 - Toekomstige indeling perceel (schets)

2.3 Toetsing aan de wijzigingsregels

Wijzigingsregels

Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op een wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 's-Gravenhout, Geerweg en omgeving ', wijzigingsgebied 3. De wijzigingsregels luiden als volgt.

  • Artikel 27.4.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 3” ten behoeve van een woning (bestemming Wonen), met dien verstande dat:

  • 1. de hoogte van de woning niet meer mag bedragen 8 m
  • 2. de goothoogte van de woning niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • 3. de huidige bedrijfsbebouwing ter plaatse is gesloopt;
  • 4. aangetoond is dat het plan milieuhygiënisch haalbaar is;
  • 5. aangetoond is dat het plan economisch uitvoerbaar is (kostenverhaal anderszins verzekerd is).

Toetsing

Op het perceel achter Laakweg nr.1 betreft de ontwikkeling het realiseren van één nieuwe vrijstaande woning met het hobbymatig houden van paarden.

  • Toetsing aan artikel 27.3.4 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3
  • 1. De nieuw te realiseren woning krijgt een maximale nokhoogte van 8 meter, dit wordt in de regels/verbeelding van onderhavig wijzigingsplan vastgelegd;
  • 2. De nieuw te realiseren woning krijgt een maximale goothoogte van 4 meter, dit wordt in de regels/verbeelding van onderhavig wijzigingsplan vastgelegd;
  • 3. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 wordt de huidige bedrijfsbebouwing gesloopt alvorens gestart wordt met de bouw van de nieuwe woning;
  • 4. In hoofdstuk 5 wordt nader in gegaan op de milieuhygiëne. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er geen nadelige gevolgen verwacht worden naar aanleiding van onderhavige ontwikkeling;
  • 5. De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd middels een anterieure overeenkomst, zoals ook weergegeven in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Systematiek wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan ''s-Gravenhout, Geerweg en omgeving' is opgenomen ter plaatse van 'wijzigingsbevoegdheid 3'. Middels deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de vigerende bestemming te wijzigen ten behoeve van een woning (bestemming 'Wonen').

De regels bij dit wijzigingsplan zijn in verschillende hoofdstukken ingedeeld. Hoofdstuk 1 omvat de inleidende regels. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 alleen die begrippen opgesomd en omschreven die van belang zijn voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor het plan, de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Omdat alle regels uit het ‘moederplan’ van toepassing zijn, zijn de regels van de geldende regeling uit het moederplan overgenomen, voor zover van toepassing.

Hoofdstuk 3 bestaat uit de Algemene regels en hoofdstuk 4 bevat de Overgangs- en slotregels. Ook voor deze twee hoofdstukken geldt dat de regels uit het vigerende ‘moederplan’ zijn overgenomen.

3.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding is het binnen het plangebied gelegen perceel voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de zone met archeologische verwachtingswaarde en de waterkering weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, deze bestemming en dubbelbestemming van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘'s-Gravenhout, Geerweg en omgeving’ te Pijnacker. Op het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan maakt, conform de wijzigingsregels, de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' mogelijk.

De beleidsmatige afweging is derhalve gemaakt in het kader van het recentelijk vastgestelde moederplan. Er is in de tussentijd geen nieuw beleid geformuleerd of geactualiseerd dat van invloed is op deze afweging.

Daarom wordt met betrekking tot beleid kortheidshalve verwezen naar het moederplan.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven en millieuzonering

Regelgeving en beleid

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit ruimtelijk scheiden (door middel van aan te houden richtafstanden) dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Elke milieucategorie kent een bijbehorende richtafstand

Een milieubelastende activiteit wordt ondergebracht in een milieucategorie. Per milieu categorie geldt een aan te houden richtafstand. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Ten aanzien van het omgevingstype gemengd gebied kunnen kortere afstanden worden aangehouden, zoals aangegeven in de onderstaande tabel 1.

Categorie   Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand tov gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 1 - richtafstanden

Omgevingstype

De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.

De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.

Wijze van meten van afstanden

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

Gebieden met functiemenging

Vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:

  • Categorie A

Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.

  • Categorie B

Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.

  • Categorie C

Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Het omgevingstype ter plaatse van het onderhavig plangebied is een rustig buitengebied. Het plangebied zelf krijgt in plaats van de bestemming 'Bedrijf' de bestemming 'Wonen'. Op de aangrenzende percelen ligt eveneens een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming “Wonen”.

Op het direct aangrenzende perceel ligt nu echter nog een bedrijfsbestemming; hier is maximaal categorie 2 toegestaan, waardoor een richtafstand van 30 meter geldt. Deze afstand (gemeten vanaf de bestemmingsgrens tot aan de gevel van de woning) wordt niet gehaald.

Echter, in de regels wordt aangegeven dat er alleen (bedrijfs)gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak ter plaatse van genoemde bedrijfsbestemming. Het bouwvlak op dit aangrenzende perceel ligt op bijna 34 meter.

Gezien deze afstand en gezien het feit dat in de nabije toekomst ook de bedrijfsbestemming op het aangrenzende perceel zal worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' wordt van het aangrenzende perceel geen hinder verwacht en veroorzaakt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het aangrenzende perceel.

Vanuit milieuzonering wordt de nieuwe ontwikkeling derhalve acceptabel geacht.

5.2 Externe veiligheid

Regelgeving en beleid

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risicofs ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast wordt, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008).

Plaatsgebonden risico (PR)

Als 'harde' afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een orienterende waarde is vastgesteld.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Voor het onderhavige plangebied geldt dat er geen bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen bekend zijn in en om het plangebied.

Ten oosten van het plangebied loopt de gasleiding W-539-05. De 1% letaliteitsgrens van deze leiding ligt op 70 meter, de 100% letaliteitsgrens ligt op 50 meter van de leiding. Het plangebied ligt op ruim 400 meter afstand van deze leiding, waardoor deze leiding niet planologisch relevant is voor onderhavige ontwikkeling.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het kader van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen in het kader van onderhavig wijzigingsplan.

5.3 Geluid

Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht onder meer om onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota ‘Gebiedsgericht Geluidsbeleid’ uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een drietal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

Onderzoek

Om de nieuwe woning planologisch mogelijk te maken is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Het planvoornemen is gelegen binnen de geluidzone van de wegen Hofweg, Hogeveenseweg, Laakweg en Molenaar Blonkweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van een weg met een snelheidsregime van 30 km/uur.

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 20 oktober 2017, zie Bijlage 1).

Voor alle wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt.

Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document 'Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp' d.d. 30 maart 2010. Aangezien een procedure hogere waarde niet aan de orde is, worden geen aanvullende eisen gesteld vanuit het gemeentelijk geluidbeleid.

Aangezien er voor onderhavige woning geen sprake is van een procedure hogere waarde is, wordt een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Het aspect geluid staat de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.

5.4 Luchtkwaliteit

Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ug/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ug/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ug/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
  • Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate’’ (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Conclusie ten aanzien van het wijziginsplan

Een wijzigingsplan is een ruimtelijke procedure die geregeld is in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit zijn de ruimtelijke procedures opgesomd waarop de Wet luchtkwaliteit van toepassing is. Artikel 3.6 van de Wro is hierin niet opgenomen.

De Wet luchtkwaliteit is derhalve niet van toepassing voor onderhavig wijzigingsplan, waardoor toetsing aan de grenswaarden niet benodigd is. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is dat alle ontwikkelingsmogelijkheden, inclusief wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, in het (vigerende) bestemmingsplan moeten zijn behandeld en afgewogen.

In het vigerende bestemmingsplan 's-Gravenhout, Geerweg en omgeving is het aspect luchtkwaliteit behandeld. Daaruit blijkt dat alle ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan als NIBM kunnen worden aangemerkt.

Om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is gekeken in de Monitoringstool 2016. Dit ter toetsing of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0007.jpg"

Figuur 5.1: NO2-concentratie nabij plangebied (bron: NSL-monitoringstool)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0008.jpg"

Figuur 5.2: PM10-concentratie nabij plangebied (bron: NSL-monitoringstool)

Uit de Monitoringstool (figuren 5.1 en 5.2) blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de huidige situatie ver onder de grenswaarden liggen. Langs de meest drukke weg in de omgeving, de Hofweg ligt de concentratie van NO2 op ca. 26 g/m3 en voor PM10 op respectievelijk ca. 19 g/m3. Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland

De Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een hoge archeologische waarde tot 5 meter onder het maaiveld. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota ‘Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart’ uit 2009. Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting, zie afbeelding 5.1. Bij een hoge verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m beneden maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp000170107-4001_0009.png"

Afbeelding 5.1 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Pijnacker-Nootdorp

Onderzoek

Door Transect is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd (Een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennend fase, d.d. 17 mei 2017).

Uit het vooronderzoek is gebleken dat het plangebied een hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Deze verwachting is gebaseerd op het aantreffen van een aantal ophooglagen in het plangebied, waarin wat afgerond historisch puin is aangetroffen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen afzettingen aangetroffen die samenhangen met duinafzettingen (Laag van Ypenburg), waardoor het plangebied een lage verwachting heeft op het aantreffen van resten uit het Laat-Neolithicum. Ook voor de overige periodes heeft het plangebied een lage verwachting, gebaseerd op een zeer natte ligging door enerzijds mariene invloed en anderzijds veengroei.

De aangetroffen ophooglagen zullen verstoord raken door de voorgenomen ingrepen in het plangebied, de bouw van een aantal panden. Daarnaast zullen deze ophooglagen mogelijk verstoord raken door de nog uit te voeren milieukundige saneringen. Indien deze sanering wordt uitgevoerd in de vorm van het opbrengen van een pakket, dan kunnen eventueel aanwezige archeologische resten door een dergelijk pakket ook geconserveerd worden.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

In het plangebied is een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten vastgesteld. Deze mogelijke resten worden bedreigd door de voorgenomen ingrepen in het plangebied, de nieuwbouw van een aantal panden en een eventuele milieukundige sanering. Daarom wordt er geadviseerd om een aanvullend onderzoek uit te voeren voorafgaand aan de voorgenomen ingrepen. Het verdient de voorkeur dit onderzoek uit te voeren in de vorm van een Archeologische Begeleiding (AB, protocol proefsleuven doorstart opgraven) van de werkzaamheden. Voorafgaand aan dit archeologisch onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Pijnacker-Nootdorp, alvorens deze archeologische werkzaamheden uitgevoerd worden.

Indien de sanering in het plangebied plaats vindt in de vorm van het opbrengen van een pakket, waardoor geen bodemroerende activiteiten ten opzichte van het bestaande maaiveld plaats vinden, dan kan een eventueel aanvullend archeologisch onderzoek wellicht vermeden worden.

Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Pijnacker-Nootdorp om op basis van de resultaten van dit onderzoek een selectiebesluit te nemen.

5.6 Bodem

Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.

In 2014 is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp opgesteld. Op deze kaart is de landbodem van de gemeente ingedeeld in zones met vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. De onderzoekslocatie is gelegen in de bodemkwaliteitszone B4/O4 ' 'Buitengebied inclusief recreatie en kassen na 1970'. De locatie heeft de bodemfunctie 'Overig (landbouw/natuur)'. Uit de generieke ontgravingskaart blijkt dat zowel de boven- als de ondergrond van de locatie, de ontgravingsklasse 'Landbouw/natuur' heeft.

Onderzoek

Door B&L Grondmanagement BV is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van onderhavig plangebied (Rapport Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek, d.d. 11 december 2016, zie Bijlage 3). Doel van dit onderzoek is het verzamelen van informatie over de bodemkwaliteit en het verkrijgen van een indicatie van de omvang van de bodemschade. De normen NEN5725 en NEN5740 zijn hiervoor van toepassing als te volgen uitvoeringsmethodieken.

De hypothese dat mogelijk sprake is van een verontreinigde bodem, wordt aanvaard vanwege het aantreffen van lichte verontreinigingen in de toplaag en de slootdemping en een ernstige asbestverontreiniging in de toplaag bij de oude schuur.

De aangetroffen lichte verontreinigingen in de bodem geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek of van sanerende maatregelen. De aanwezigheid van asbest is wel een aanleiding de bodem te saneren na uitvoering van een nader bodemonderzoek om de omvang vast te stellen en een beschikking op de sanering aan te kunnen vragen, er van uitgaande dat ook deze deellocatie zal worden betrokken bij gebruik als woonlocatie.

Aanbevolen wordt om sloop van het object volgens SC530 tevens asbest op het maaiveld te verwijderen. Tevens wordt aanbevolen pas na sloop van de opstallen en verwijdering van de verhardingen het nader onderzoek naar asbest uit te voeren. De bodem is dan goed te inspecteren en vrij voor monsterneming. Na het nader onderzoek asbest in bodem zal een bodemsanering volgen.

Wanneer na saneren en bij nieuwbouw grond vrijkomt, kan dit worden aangeboden bij en grondbank onder BRL9335 waarbij de vrijkomende zwak puinhoudende grond naar verwachting kan worden gekwalificeerd als "Industrie" en de puinvrije grond als "altijd toepasbaar".

Volledigheidshalve dient nog te worden opgemerkt dat dit bodemonderzoek, zoals ieder bodemonderzoek, steekproefsgewijs is uitgevoerd. Binnen de beoordeelde bodem kunnen variaties in stofconcentraties voorkomen.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit geldt dat geen nader onderzoek of sanerende maategelen noodzakelijk zijn. De aanwezigheid van asbest is wel een aanleiding de bodem te saneren. Hiertoe dient na sloop van de opstallen en verwijdering van de verhardingen een nader onderzoek naar asbest uitgevoerd te worden. Na het nader onderzoek asbest in bodem zal een bodemsanering volgen.

5.7 Ecologie

Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

En maakt bij soortenbescherming onderscheid tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Onderzoek

Door VanderHelm Milieubeheer B.V. is een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van onderhavig plangebied (Ecologische quickscan, d.d. 24 mei 2017, zie Bijlage 4).

Beschermde soorten

Uit de ecologische quickscan blijkt dat de volgende beschermde soorten in het projectgebied aanwezig zijn of kunnen worden verwacht:

  • Vogelrichtlijn: jaarrond beschermde nesten - categorie 1 t/m 4: de aanwezige haag langs de schuur is mogelijk een onderdeel van de functionele leefomgeving van de huismus.
  • Vogelrichtlijn: jaarrond beschermde nesten - categorie 5: voor de boomkruiper, koolmees, pimpelmees en de spreeuw is voldoende alternatief in de omgeving aanwezig.
  • Vogelrichtlijn: niet-jaarrond beschermde nesten - algemene broedvogels.
  • Vleermuizen: de aanwezige boom bevat holtes die mogelijk geschikt zijn als verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en/of de rosse vleermuis.
  • Vrijgestelde soorten: grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen zijn de volgende maatregelen en vervolgstappen noodzakelijk:

  • Indien de aanwezige haag wordt verwijderd dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan-/afwezigheid van essentieel foerageergebied/dekking van de huismus aan te tonen of te kunnen uitsluiten. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Soortenstandaard Huismus (2014). Foerageergebied/dekking wordt het hele jaar in gebruik genomen door huismussen. Het vaststellen van de locaties van het foerageergebied/dekking kan gedurende het gehele jaar het beste rond zonsondergang of zonsopgang plaatsvinden. Vervolgens kan worden bepaald of de werkzaamheden conform een goedgekeurde gedragscode kunnen worden uitgevoerd of dat het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
  • Een soortgericht onderzoek naar de huismus kan worden voorkomen indien de aanwezige haag langs de schuur behouden blijft en buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden blijft.
  • Indien de aanwezige boom gekapt wordt dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan-/afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis aan te tonen. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2017) in de periodes 15 mei tot 15 september (zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen) en 1 december tot 1 maart (winterverblijfplaatsen). Vervolgens kan worden bepaald of de werkzaamheden conform een goedgekeurde gedragscode kunnen worden uitgevoerd of dat het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
  • Een soortgericht onderzoek naar vleermuizen kan worden voorkomen indien de aanwezige boom behouden blijft en buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden blijft.
  • Bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer dient het projectgebied en de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Voldoende zorg dient in acht te worden genomen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna. Aanwezige dieren dienen de tijd gegund te worden om te kunnen vluchten. Daarnaast dient in verband met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst door de werkzaamheden voorkomen te worden.
  • Indien men onverwachts strikt beschermde soorten aantreft dient een deskundig ecoloog te worden geraadpleegd om af te stemmen hoe een overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen.
  • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten dient de hulp van een deskundige te worden ingeroepen.

Beschermde gebieden

Uit de bureaustudie blijkt dat het projectgebied niet gelegen is in een beschermd natuurgebied , NNN of een belangrijk weidevogelgebied. De voorgenomen herontwikkeling leidt daarnaast niet tot externe effecten op Natura 2000-gebieden, waardoor vervolgstappen in het kader van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming niet nodig zijn.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Indien rekening wordt gehouden met de maatregelen en vervolgstappen zoals beschreven in bovenstaande, vormt flora en fauna (zeker bij behoud van de bestaande boom en haag) geen belemmering voor vaststellling van onderhavig wijzigingsplan.

5.8 Water

Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Beleidsregel veendijken

In 2007 is de Beleidsregel Veendijken door het Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aanbrengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleidsregel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veen-dijken te belemmeren.

Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel. De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:

  • 1. Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door het Hoogheemraadschap van Delfland);
  • 2. Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of derden).

Naar aanleiding van de leggerwijziging die in april 2017 heeft plaatsgevonden, is de polderkade tussen de twee polders afgewaardeerd tot peilscheiding. Bovenstaande is daardoor niet langer van toepassing op onderhavig wijzigingsplan. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zoals deze in het moederplan is opgenomen is dientengevolge niet meer opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.

Handreiking watertoets

Het Hoogheemraadschap van Delfland Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor elk van de volgende ruimtelijke planvormen: stedenbouwkundige plan; structuurvisie; bestemmingsplan; beheersverordening; omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing; en tot slot de nieuwe planfiguren van de Crisis- en herstelwet, zoals het projectuitvoeringsbesluit. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Veiligheid en waterkeringen

In of in de directe nabijheid van het plangebied is geen waterkering gelegen, welke in planologische zin relevant is.

Voorkomen van wateroverlast

Er loopt een primaire watergang langs de Laakweg die binnen de perceelsgrenzen gelegen is. De oppervlakte van dit open water bedraagt circa 17 m2. Deze watergang ligt in de Oude Polder met een peilgebied van 4,90/5,00 m - NAP. Hier geldt een zomer- en winterpeil.

Dempen/graven

In het moederplan zijn geen regels opgenomen omtrent de mate waarin het perceel verhard mag worden. In beginsel zou dit tot 100% mogen bedragen. Om te zorgen voor voldoende waterberging in de toekomstige situatie, is in de regels opgenomen dat tenminste 30% van het perceel onverhard dient te blijven. Hiermee verbetert per saldo de situatie ten aanzien van het waterbergend vermogen op het perceel.

Grondwater en voorkomen (zoet)wateroverlast

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van zavel met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap IIIb met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,25-0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,80-1,2 m beneden maaiveld. (bron: maps.bodemdata.nl). Aan de initiatiefnemer is meegegeven om het maaiveld enigszins op te hogen en de te realiseren opstallen voldoende hoog aan te leggen..

Onderhoud en bagger

In het onderhoud van de watergangen rond het plangebied wijzigt niets ten opzichte van de bestaande situatie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Er vinden geen aanpassingen plaats met relevantie voor de watersysteemkwaliteit en met impact op ecologie.

Afvalwaterketen

De nieuwe woning wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals een hoger bouwpeil van de woning, open verharding ter plaatse van de parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer en dergelijke.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

6.1 Algemeen

De realisatie van de nieuwe woning voorziet in een lokale behoefte en is geenzins in strijd met het provinciale of gemeentelijke beleid.

6.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpwijzigingsplan heeft ten behoeve van de zienswijzenprocedure vanaf 2 november 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter visie legging konden zienswijzen worden ingediend.

Naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan is er een zienswijze binnengekomen. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende zienswijze is verwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen 'Wijzigingsplan Laakweg achter nummer 1 Nootdorp', zoals opgenomen in Bijlage 5.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Parallel aan de zienwijzeprocedure is ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens gebundeld in de Nota van beantwoording zienswijzen (zie Bijlage 5).

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algmene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzkerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemers verhaald worden.

Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.