direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Keijzershof 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000170110-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Pijnacker-Nootdorp is al enkele jaren bezig met de ontwikkeling van Pijnacker-Zuid, Pijnacker's jongste wijk. Pijnacker Zuid is een wijk met drie deelgebieden: Tolhek, Centrumlijn en Keijzershof.

Tolhek is inmiddels grotendeels afgerond. De nog te ontwikkelen delen van Tolhek liggen langs de spoorweg: Centrumlijn Noord (200 woningen) en Centrumlijn Zuid (140-150 woningen). Het eerste deel van Keijzershof - De Erven en Centrum - is als buurt grotendeels ook opgeleverd en de Boszoom en Vogelwijk worden op dit moment gerealiseerd. De nog te realiseren delen van Keijzershof zijn Park Van Buijsen (400-450 woningen) en het Groene Vizier (100-120 woningen). In totaal zijn er nog 840 tot 920 woningen voorzien in de te realiseren deelgebieden. Afbeelding 1.1 geeft een overzicht van de nog te realiseren delen van Pijnacker-Zuid.

Onderhavig bestemmingsplan kent een meerledig doel. In het kader van de actualisering van de gemeentelijke bestemmingsplannen dienen de bestemmingsplannen voor het plangebied 'Keijzershof' te worden herzien. Daarnaast dienen gerealiseerde projecten bestemd te worden en dienen heldere kaders geboden te worden voor nieuwe ontwikkelingen met een praktisch gebruik van de regels. Een eenduidige bestemmingsregeling binnen de gemeente is daarbij het uiteindelijk doel. In het nieuw op te stellen bestemmingsplan zal deels consoliderend worden bestemd. Tevens zal voor het nog te realiseren deel van Pijnacker-Zuid, bestaande uit: Keijzershof (Park Van Buijsen en het Groene Vizier) en Centrumlijn (Noord en Zuid), een globalere, kaderstellende regeling worden opgenomen in lijn met de vigerende bestemmingen voor deze ontwikkelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0001.png"

Afbeelding 1.1 - Nog te realiseren delen (Tuinderhof zuid valt buiten onderhavig bestemmingsplan)

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuiden van Pijnacker en ligt nabij de zuidoostelijke gemeentegrens van Pijnacker-Nootdorp. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • De wijk Koningshof en het toekomstig te ontwikkelen Tuindersgebied-zuid (Tuindershof) aan de noordzijde;
  • De wijk Tolhek aan de oostzijde (inclusief deel spoorweg);
  • De N470 aan de zuidzijde;
  • De N470 en de Overgauwseweg aan de westzijde.

Het deelgebied Tuindershof Zuid maakt momenteel deel uit van het bestemmingsplan 'Keijzershof'. Dit gebied wordt fysiek door water en een weg gescheiden van Keijzershof, maar ligt wel direct tegen Tuindershof aan. Beide delen (Tuindershof Zuid en Tuindershof) zijn afhankelijk van elkaar voor de verdere uitwerking zodat gekozen is om dit deel van het bestemmingsplan toe te voegen aan het nieuw op te stellen bestemmingsplan voor Tuindershof.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Locatie en begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied de onderstaande vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen.

bestemmingsplan   vastgesteld  
Tolhek   29 januari 1998  
Tolhek, uitwerkinsplan VI Centrumlijn   30 september 2008  
Keijzershof   17 juli 2008  
Uitwerkingsplan I Centrum-Zuid   15 december 2009  
Uitwerkingsplan II De Laantjes   26 januari 2010  
Uitwerkingsplan III Gemaal   9 juni 2010  
De Erven en Centrumzone Oost   5 maart 2013  
Multifuncionele accomodatie   27 september 2011  
Boszoom fase 1 Keijzershof   12 maart 2013  
Boszoom fase 2 Keijzershof   24 juni 2014  
Boszoom fase 3, Keijzershof   24 juni 2014  
Boszoom fase 4, Keijzershof   16 september 2015  
Boszoom fase 5, Keijzershof   5 juli 2016  
Boszoom fase 6, Keijzershof   11 juli 2017  
Boszoom fase 7, Keijzershof   11 juli 2017  
Centrumzone Oost en gasleiding   5 maart 2013  

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan heeft deels een consoliderend karakter en maakt deels nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De gebieden die nog ontwikkeld moeten worden zijn: 'Park Van Buijsen', het 'Groene Vizier' en Centrumlijn 'Noord' en 'Zuid'.

Zowel voor de ontwikkelde gebieden als de nog te ontwikkelen gebieden wordt er een eenduidige bestemmingsregeling gebruikt.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels. De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan en beoogt op heldere wijze uiteen te zetten welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 toont de bestaande situatie, zowel de historie als een ruimtelijke en functionele analyse;
  • hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de nog te ontwikkelen gebieden;
  • hoofdstuk 4 geeft een uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
  • hoofdstuk 5 vat de ruimtelijke relevante beleidsstukken samen;
  • hoofdstuk 6 toont de uitgevoerde onderzoeken op het gebied van milieu, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, archeologie, bodem, ecologie, water en verkeer;
  • hoofdstuk 7 maakt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • hoofdstuk 8 maakt de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Historie

De ontwikkeling van Pijnacker is begonnen rond de Dorpskerk in het oude dorp. Al in de 12e eeuw staat in het oude dorp een houten kerk en een toren. In 1940 stort de toren in, inmiddels is de voormalige scheve toren dankzij particulier initiatief herbouwd.

De eerste bewoners van Pijnacker vestigen zich op de zogenoemde klei(kreek)-ruggen in een bosachtig moeras. Aanvankelijk speelt het leven in Pijnacker zich hoofdzakelijk af rond het oude dorp, maar nadat in de 16e eeuw de Pijnackerse Vaart (Delft- Pijnacker) is gegraven, komt Pijnacker ook langs ‘de laan’ wat meer tot ontwikkeling.

Door de jaren heen groeien de Laanwijk en het dorp steeds meer naar elkaar toe. Rond 1900 is Pijnacker een zeer klein dorp. Vanaf de eerste jaren van de 20e eeuw ontwikkelt Pijnacker zich echter snel en neemt het inwoneraantal toe. Ook het beeld van het dorp verandert. De Laanvaart, van de kruising Rijskade-Overgauwseweg-Westlaan tot aan de spoorwegovergang is in 1970 gedempt.

Het karakter van Pijnacker verandert in de loop der jaren. Halverwege de 20e eeuw komen, ook door de ingebruikname van de Hofpleinspoorlijn (1908), steeds meer forenzen in het dorp wonen. De land- en tuinbouw en de boerenbedrijven, sectoren die Pijnacker tot een welvarende gemeente hebben gemaakt, verliezen hun dominante positie. In 2000 nam Pijnacker een belangrijke beslissing. De basis voor het beeld van Pijnacker in de komende 25 jaar werd gelegd. Met de bouw van de wijken Klapwijk, Emerald, Tolhek en Keijzershof werd de groeigemeente Pijnacker verder ontwikkeld.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Keijzershof is een onderdeel van de uitbreiding ten zuiden van Pijnacker. Het landelijk gebied in de omgeving bestaat uit de Zuidpolder van Delfgauw aan de westzijde en de toekomstige Groenzone, onderdeel van de Groenblauwe Slinger, aan de zuidzijde. De Zuidpolder van Delfgauw is een open weidelandschap. Plaatselijk heeft het gebied grote natuurwaarden. De Groenblauwe Slinger maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur Zuid-Holland. De Groenblauwe Slinger krijgt een functie als recreatief uitloopgebied van de aangrenzende verstedelijkte gebieden en is een onderdeel van een recreatief netwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0003.png"

Afbeelding 2.1 - Keijzershof en Tolhek

Keijzershof

Keijzershof (zie afbeelding 2.1) is nog volop in ontwikkeling. De Erven (1), het Centrum (2) en de Vogelwijk (5) zijn opgeleverd en in het Groene Vizier is de MFA Het Nest (3) in gebruik genomen. In de Boszoom (4) wordt op dit moment ontwikkeld en ten dele al gebouwd. Hierdoor is een belangrijk deel van de ruimtelijk-functionele structuur van Keijzershof reeds bepaald.

Er zijn structurerende noord-zuid-lijnen en oost-west-lijnen, dwars door Keijzershof, herkenbaar. Dit zijn de plekken waar de nieuwe structuur zich aan zal moeten conformeren, waar de nieuwe structuur de bestaande ontmoet.

De Faunalaan (6) en de Floralaan (7) vormen de belangrijke structuurelementen van de wijk. Dit zijn de ontsluitingswegen van Keijzershof. Langs deze wegen staan de woningen op gepaste afstand en begeleiden de straat. De woningen liggen consequent niet parallel aan de weg, en verspringen in rooilijn om de weg in haar verloop te volgen. Plantvakken liggen tussen de weg en de bebouwing.

De bebouwing en de inrichting van de Erven (1) is kleinschalig en, doordat er ruimte is gezocht voor het gerealiseerde plantsoen, relatief stenig van karakter. Dat schept een mooi contrast tussen groen en straat. Tussen de Erven en de spoorlijn is een cluster te vinden met grootschalige bebouwing, veelal in de zorgsector.

Het centrumgebied (2) kenmerkt zich door meer geïndividualiseerde architectuur (pandsgewijze architectuur) en uiteraard detailhandel. Het centrum functioneert op het moment goed, maar nog niet alle panden zijn verhuurd. Langs de Hofpleintunnel aan de Keijzershofzijde, als onderdeel van een intensieve bebouwingszone tot aan de rotonde met de Klapwijkseweg, is hoogbouw gerealiseerd, waaronder de toren van Marquant (8). Deze zone is duidelijk gekoppeld aan de RandstadRail-halte (9) en heeft een meer stedelijk karakter, specifiek gericht op bepaalde doelgroepen die graag in de buurt van een winkelcentrum en een dergelijke openbaar vervoersvoorziening richting Rotterdam/Den Haag wonen.

De Vogelwijk (5) is een traditioneel buurtje met rijwoningen en tweekappers en vormt qua structuur geen aanleiding voor het nog te ontwikkelen gebied.

De Boszoom (4) is minder traditioneel van opzet. Deze buurt kenmerkt zich, in tegenstelling tot de (gerealiseerde) centraal gelegen buurten, als groene buurt: bijna iedereen woont aan het groen. Dat kan doordat de buurt anders is georganiseerd: geparkeerd wordt er op eigen terrein (kavel en mandelige parkeerhoven) en aan de centrale ringstraat (bezoekersparkeren). Door het toepassen van de ringstraat met parkeren, kan de rest van de Boszoom autoluw worden georganiseerd. De overige 'straten' bestaan daarom uit smalle woonpaden waar juist veel groen aanwezig is en geen auto's welkom zijn. De Groene Drager (10) is de identiteitsdrager van het gebied, waaromheen gewoond wordt. Dit groene concept kan mogelijk als schil rondom het meer stenige centrumgebied (Centrum en Erven) een opzet zijn om verder door te zetten.

De Overgauwseweg (11) is een belangrijke route langs Keijzershof. Tussen de Plas Van Buijsen (12) en de N470 (13) is deze nog redelijk intact. Verder zuidelijk is het landelijke karakter nog steeds herkenbaar, maar minder van kwaliteit door de ligging achter de geluidsschermen enerzijds en langs de opgespoten ontwikkelingsvelden anderzijds. Het is wel een belangrijk karakteristiek element in potentie, het kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van Keijzershof en als recreatieve verbinding fungeren naar het buitengebied (via Oude Leedeweg).

De Zuidweg (14) is net als de Overgauwseweg een karakteristieke oude agrarische weg. Deze Zuidweg is nu al een belangrijke fietsroute tussen Pijnacker en de MFA, en vormt de begrenzing van de Erven en Vogelwijk.

Bij de Erven is dit een breed profiel met achtertuinen aan de zijde van de Zuidweg. Bij de Vogelwijk is een front gemaakt richting de Zuidweg.

Het verlengde van de Hofpleintunnel is een belangrijke oost-west-lijn (15) die Park Tolhek verbindt met het Groene Vizier (op het landschap) met haar multifunctionele accommodatie (MFA). De lijn kent meerdere gezichten: eerst als ontsluitingsweg onder het spoor door, door het centrumgebied is de lijn meer een gracht. De lijn komt nu uit op de Zuidweg.

Ook de groene verbinding in de Erven is een belangrijke lijn in Keijzershof (16), met in het midden een verheviging van de ruimte in de vorm van een parkje. Dit vormt een lijn vanuit Tolhek (Parklaan).

Tevens is de toekomstige Groene Drager (10) in de Boszoom een belangrijke oost-west verbinding, en splitst zich langs zowel de west- en oostkant van de Vogelwijk.

Midden in het Groene Vizier is de MFA Het Nest (3) terug te vinden. Dit modernistische gebouw staat nu aan de westzijde van de Keijzershof als object prominent in beeld. In de toekomst zal dat ongetwijfeld door de nog te realiseren bebouwing verzacht worden, maar belangrijk is wel dat de MFA haar centrale positie in Keijzershof ruimtelijk benadrukt ziet. Dat verdient een dergelijke functie.

Tolhek

De belangrijkste lijn in Tolhek is de Klapwijkseweg (17). De oostzijde van de Klapwijkseweg is volledig opgeleverd en kenmerkt zich onder andere door Park Tolhek (18). De belangrijkste lijnen liggen in de oost-westrichting (Parklaan, Ade en bijbehorend dijkje), maar vanuit de bestaande kern aan de noordzijde zijn ook noord-west-lijnen te vinden. Van noord naar zuid bouwt de bebouwingsdichtheid zich steeds verder af naar een waterrijk woonmilieu bij de Rietlanden (19). De Klapwijkseweg (17) kent een consequente bebouwingswand en bij de rotonde Hofpleintunnel (20) wordt dit kruispunt in drie kwadranten geflankeerd door drie objecten (appartementen en zorgcomplex).

Het bestaande buurtje rondom de Akkerlanden (21) ligt aan de westzijde van de Klapwijkseweg en wordt ingeklemd door de N470, Klapwijkseweg, braakliggend terrein en de spoorweg aan de westzijde en de Hofpleintunnel. Dit buurtje kenmerkt zich door relatief kleinschalige en complexmatige bebouwing in een strokenverkaveling. De architectonische verschijningsvorm is relatief klassiek met een traditioneel stratenpatroon in de buitenruimte. Aan de zijde van de Klapwijkseweg is ook een duidelijke bebouwingswand te vinden.

De nog te ontwikkelen delen van Tolhek liggen langs de spoorweg, Centrumlijn Noord (22) en Centrumlijn Zuid (23). Voor Centrumlijn Noord geldt dat dit, gezien de omkadering door infrastructuur, een zelfstandige ontwikkeling mag zijn. Er is namelijk verder weinig aanleiding voor aanhechting op de bestaande structuur. Het terrein heeft een tijdelijke inrichting en ligt ten dele braak. Aanleiding is echter wel de 'hoogbouwzone' die deels in Centrumlijn Noord ligt: de zone van de appartementen rondom de rotonde van de Klapwijkseweg tot aan de bebouwing rondom het station en Marquant aan de zijde van Keijzershof geven aanleiding om de bebouwing in Centrumlijn Noord te intensiveren met een wat hogere dichtheid dan elders. De ligging tegen de metrohalte en de beoogde doelgroep (zie paragraaf 2.3), ondersteunen deze dichtheid.

Centrumlijn Zuid (23) ligt ingeklemd tussen de Oude Klapwijkseweg en de spoorlijn. Het gebied kenmerkt zich door veel (onbeheerd) groen, boomgroepen en een waterloopje. Vroeger stond hier een boerderij.

Binnen het plangebied, even ten noorden van deelgebied Centrumlijn Noord, is tevens een tankstation (Avia) gelegen langs de Klapwijkseweg, met ten zuiden daarvan een multicourt.

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingsvisie

In deze paragraaf wordt de herijkte visie van Keijzershof beschreven. Door een gewijzigde martksituatie en gewijzigde inzichten is de bestaande visie (het Masterplan Keijzershof uit 2005) niet meer actueel.

3.1 Inleiding

Door tegenvallende verkopen van de woningen de laatste jaren kwam het beoogde bouwtempo in Keijzershof onder druk te staan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het oorspronkelijke ingezette masterplan voor Pijnacker-Zuid binnen de huidige marktomstandigheden te weinig kopers aanspreekt. Op dit moment trekt de markt weer aan en is de herontwikkeling van de Boszoom een succes, waardoor een herijking van de visie voor Pijnacker-Zuid opportuun is. Om tegemoet te komen aan de wensen uit de markt en voldoende omvang in het bouwtempo te creëren, is het van belang om meerdere locaties met uiteenlopende bouwprogramma's qua dichtheid en sfeer tegelijk in ontwikkeling te brengen.

Het oude masterplan en beeldkwaliteitsplan sluiten niet meer aan bij de huidige werkwijze binnen de gemeente, de samenwerking met de ontwikkelaars, de recente ontwikkelingen in de markt en het raadsbesluit om welstandvrij te bouwen.

In 2016 is de visie voor Pijnacker-Zuid herijkt (zie bijlage 1). De herijkte visie heeft als opgave een leefbare en aantrekkelijke wijk voor verschillende doelgroepen te ontwikkelen.

3.2 Herijkte visie

 Eerste doel van de visie is om beter bij de markt aan te sluiten en voldoende concurrerend te zijn ten opzichte van andere uitbreidingsplannen in de regio. Uit eerder verricht (markt)onderzoek blijkt dat er meer onderscheidende woonmilieus in Pijnacker-Zuid moeten worden gerealiseerd. De visie haakt hier op in door gebieden meer te thematiseren in relatie tot belangrijke elementen in het plangebied, en door meer te differentiëren in dichtheid en woonvormen.

Hoofdstructuur vervolmaken

Voor de hoofdstructuur geldt als doel de (nog onvoltooide) hoofdlijnen met elkaar te verbinden, te versterken en/of te verlengen in de te ontwikkelen gebieden. Dit zijn de lijnen waar bewoners Pijnacker-Zuid binnenkomen of verlaten (veel gebruikte en herkenbare punten in het plan), waar belangrijke ontmoetingsplekken kunnen worden ontwikkeld en die Pijnacker-Zuid begrijpbaar in haar organisatie maken. Continuïteit en leesbaarheid van de ruimtelijke structuur staat dan ook hoog op de agenda.

Mobiliteit

De infrastructuur wordt zoals voorzien in de oorspronkelijke visie omarmd en vervolmaakt. De Floralaan wordt doorgetrokken naar de Tuindersweg, de Floralaan krijgt een bushalte voor de te verplaatsen buslijn 174 en in het verlengde van de Europalaan wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd richting de MFA.

Groen en water

De groenstructuur van Pijnacker Zuid is een belangrijk element voor de beleving en het functioneren van de wijk. Er worden diverse groene verbindingen aangelegd. De meeste zijn al ten dele aangelegd, de herijkte visie vervolmaakt de structuur. De groene zones dienen ook als verbinding met het buitengebied. Niet toevallig valt een aantal langzaam verkeersverbindingen samen met de groene zones.

Wonen en voorzieningen Keijzershof

In 2005 is met het vaststellen van het masterplan ook de woningbouw-doelstelling van Keijzershof vastgelegd. In Pijnacker-Zuid dient 30% sociale woningbouw gerealiseerd te worden. Daarnaast dienen nog 35 sociale woningen extra gerealiseerd te worden als compensatie vanuit de wijken Tolhek en Emerald. Streven is om zoveel mogelijk van de nog te realiseren sociale woningen onder de aftoppingsgrens te realiseren, zoals in de Uitvoeringsstrategie Wonen is opgenomen. Op dit moment is van het totaal aantal gerealiseerde woningen in Keijzershof 39% sociaal.

Ten opzichte van het masterplan uit 2005 vindt er in Park Van Buijsen (voorheen De Eilanden) een verschuiving plaats naar dure en middeldure woningen, passend bij het voorgestelde concept van Park Van Buijsen. Hiermee neemt het totale aantal woningen voor de Eilanden met 124 af. Doordat er in de Boszoom en Marquant al extra woningen zijn gerealiseerd, blijft het totaal aantal woningen in Keijzershof, ook met de nieuwe visie, groter dan oorspronkelijk is afgesproken met de marktpartijen.

Voor Keijzershof geldt dat er geen nieuwe detailhandel wenselijk is buiten winkelcentrum Keijzershof. Er is zelfs op dit moment nog sprake van enige leegstand in het winkelcentrum.

Ten aanzien van onderwijsvoorzieningen wordt ten westen van de bestaande MFA een uitbreiding voorzien. Uit de meest recente prognoses blijkt namelijk dat er op korte en lange termijn een tekort ontstaat aan basisonderwijs. Daarom is er voor gekozen om de appartementen, welke oorspronkelijk gepland stonden ten westen van het MFA, te laten vervallen zodat plaats gemaakt kan worden voor de uitbreiding van de school en kinderopvang.

Er is daarnaast ruimte voor zorgvoorzieningen, bijvoorbeeld voor een zorgcluster (appartementen) of zorgboerderij. Nieuwe initiatieven op het gebied van zorgpraktijken, zoals huisartsen, fysiotherapie, etc. zijn binnen het bestemmingsplan mogelijk.

Pijnacker-Zuid heeft ook behoefte aan een recreatieve voorziening. Er is een initiatief voor een kinderboerderij in de wijk, ten zuidwesten van de MFA. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in onderhavig plan. Zie paragraaf 6.3 van deze toelichting.

Wonen en voorzieningen Centrumlijn

De Centrumlijn kent volgens de visie van Tolhek en het huidige bestemmingsplan de functie als overgangsgebied tussen Keijzershof en Tolhek. Het geplande programma voor Centrumlijn Noord was wonen gemengd met voorzieningen. Voor Centrumlijn Zuid was dit 50.000 m² kantoren. De provincie heeft het kantorenprogramma op deze locatie inmiddels als onwenselijk aangewezen.

Het woningbouwprogramma voor Centrumlijn Zuid is vooral gericht op betaalbare woningen voor doelgroepen die gebruik willen maken van de metro. Er is gekozen voor een programma dat bestaat uit een mix van sociale, betaalbare en middeldure woningen. Hiermee kunnen verschillende doelgroepen worden bediend en sluit het goed aan bij de bestaande wijk.

In Centrumlijn Zuid zijn vooralsnog geen voorzieningen bedacht.

3.3 Te ontwikkelen deelgebieden

De deelgebieden die nog ontwikkeld moeten worden hieronder nader toegelicht en uitgewerkt. De deelgebieden zijn:

  • Tolhek - Centrumlijn Noord
  • Tokhek - Centrumlijn Zuid
  • Keijzershof - Groene Vizier
  • Keijzershof - Park Van Buijsen

De ontwikkeling in Tuindershof Zuid valt buiten de grenzen van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0004.png"

Afbeelding 3.1 - Visiekaart Pijnacker Zuid, deelgebieden (2016)

3.3.1 Centrumlijn Noord

Visie, structuur, woonmilieu en beeldkwaliteit

De ambitie voor het deelgebied Centrumlijn Noord is een compact stedelijk woonmilieu, dat optimaal gelegen is ten opzichte van de halte van de Randstadrail. De ligging op loopafstand van het winkelcentrum Keijzershof maakt het deelgebied aantrekkelijk voor een brede groep bewoners gericht op starters, senioren en op de stad georiënteerde gezinnen.

In de visie toont het gebied zich als een stedelijk woonmilieu, waarin een mix van woningtypen is ondergebracht. Voor een deel zijn deze grondgebonden en voor een deel gestapeld. Aan de zijde van de Klapwijkseweg wordt nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de aan de overzijde gelegen bebouwing, waarmee een zo eenduidig mogelijk ruimtelijke opbouw van de weg (eerder een laan) ontstaat. Dit deelgebied biedt plaats aan 200 woningen waarvan circa 30% voor de sociale sector.

Aan de zuidzijde, het deel van het gebied dat direct aan de toegang tot de halte van metrolijn E (RandstadRail) is gelegen, zouden twee woongebouwen als vrijstaande objecten gerealiseerd kunnen worden. Het gebouw dat direct aan de rotonde is gelegen krijgt een vergelijkbare omvang en hoogte als het aan de zuidzijde van de rotonde gelegen woongebouw (zijde deelgebied Centrumlijn Zuid). Beide gebouwen vormen zo de 'poort' van de centrumzone en Keijzershof.

Groen en water

Dit meest compacte deelgebied sluit aan de buitenranden aan op de reeds bestaande groenstructuren langs de Klapwijkseweg en het spoortracé. Daarnaast wordt met de introductie van de entreelaan een groenstructuur geïntroduceerd, die recht doet aan het belang van een goede bereikbaarheid van de metrohalte.

De ambitie is om het binnengebied van meerdere groen- en waterelementen te voorzien. Deze kunnen slechts bescheiden van omvang zijn, maar leveren mogelijk wel een positieve bijdrage aan het verblijfsklimaat. Een slim ontwerp van deze voorzieningen kan er tevens in voorzien dat deze een functie hebben voor het vasthouden en bergen van hemelwater.

Verkeer en parkeren

Het binnengebied van Centrumlijn Noord wordt bij voorkeur autovrij ingericht. Dat betekent dat de autobereikbaarheid langs de buitenranden wordt georganiseerd. Aan deze straten kan dan ook geparkeerd worden.

Daarbij wordt aan de zijde van de Klapwijkseweg aan haaks parkeren gedacht, gelijk aan de overzijde van de weg, dit om zo de ruimtelijke continuïteit van de weg te bevorderen. Bezoekers parkeren in de openbare ruimte. Het resterende deel van het bewonersparkeren wordt binnen de bouwblokken opgelost. De wijze waarop is niet vastgelegd. Belangrijk hierbij is dat de geparkeerde auto in het binnengebied niet zichtbaar is.

In het gebied is een P+R voorziening opgenomen met een capaciteit van 100 parkeerplaatsen zoals regionaal is afgesproken, die op termijn moet kunnen worden vergroot. Omwonenden vragen nu al om 200 parkeerplaatsen aangezien deze nu ook al (tijdelijk) beschikbaar zijn. De situering van deze voorziening is niet vastgelegd maar natuurlijk geldt een optimale verbinding tussen metrohalte en P+R voorziening als uitgangspunt. Bij voorkeur wordt de P+R voorziening gecombineerd met de realisatie van de twee aan de zuidzijde van het gebied gelegen woongebouwen. De mogelijkheden voor dubbelgebruik zullen in de verdere planuitwerking van de woongebouwen nader worden onderzocht.

Langzaam verkeer

Aan de randen van het gebied zijn belangrijke doorgaande fiets- en voetgangersverbindingen aanwezig. Er hoeven dan ook geen nieuwe verbindingen te worden gemaakt. Vanuit de visie wordt het binnengebied optimaal voor de voetgangers ingericht. Ontmoeten en verblijven staat centraal. Aan de zuidzijde van het gebied wordt een voorplein bij de halte aangebracht. Deze sluit aan op de openbare ruimte van de woonbuurt.

Connectie Randstadrail

De verbinding van het gebied met de halte van metrolijn E (RandstadRail) komt tot uitdrukking in de introductie van de entreelaan, die een ontsluiting van het oostelijke voorplein en de P+R voorziening mogelijk maakt. Het voorplein is een ruimte waar plein (verharding) en groen een prettige plek maken. Met de plaatsing van fietsstallingsmogelijkheden en zitelementen maakt het een comfortabele overstap van en naar de metro mogelijk. Voor de bewoners van Centrumlijn Noord is de verbinding naar de halte op loopafstand door een consequente inrichting van de buitenruimte, te beleven als onderdeel van de buurt (de halte aan het eind van de straat). afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0005.png"

Afbeelding 3.2 - Visie Centrumlijn Noord

3.3.2 Centrumlijn Zuid

Visie, structuur, woonmilieu en beeldkwaliteit

In het deelgebied Centrumlijn Zuid is een rustige woonwijk met grotendeels grondgebonden rijwoningen voorzien. De opzet van het gebied bouwt voort op dat van de aan oostzijde van de Oude Klapwijkseweg gelegen buurt. In de buurt staan de woningen in een oost-west gerichte verkavelingsopzet en zijn vanaf de straten bereikbaar. Parkeren vindt plaats in de straat of binnen het bouwblok aangebrachte geconcentreerde parkeervoorzieningen. In het gebied Centrumlijn Zuid is het logisch om deze verkavelings- en bebouwingstructuur over te nemen. De verschijningsvorm en sfeer is klassiek traditioneel van aard en sluit aan op de reeds gerealiseerde (naastgelegen) buurt. Samen vormen de beide buurten dan ook een eenheid.

Tussen het bestaande en het te ontwikkelen woongebied ligt de karakteristieke Oude Klapwijkseweg, die tevens de hoofdontsluitingsweg vormt voor de aanliggende woonstraten. Ook de nieuwe woonstraten worden hier op ontsloten. Daarbij blijft de inrichting van de Oude Klapwijkseweg, behoudens de aanleg van langsparkeerplaatsen (halfverharding of grastegels), onveranderd.

Naast de grondgebonden woningbouw is er ruimte voor een appartementengebouw. Het gebouw is gelegen aan de noordzijde van het gebied en maakt naar typologie en verschijningsvorm (massa en hoogte) de overgang naar de centrumzone van Pijnacker-Zuid. Dit deelgebied biedt plaats aan 140 tot 150 woningen waarvan circa 30% voor de sociale sector.

Daarnaast voorziet de visie voor het gebied Centrumlijn Zuid in realisatie van een bijzondere ruimte op object in het hart van het gebied. Juist in het verlengde van de Akkerlanden, daar waar ooit een boerderij heeft gestaan, is aanleiding om een verbijzondering aan te brengen. Dat kan in de vorm van een parkje, een natuurtuin of het terugbrengen van een bijzonder bebouwingscluster in de vorm van een boerderij. Daarbij speelt het tot stand brengen van een ontmoetingsplek in de buurt (tevens de samenkomst van de bestaande en de nieuwe buurtdelen) een belangrijke rol.

Groen en water

Aan de westzijde van het gebied grenzend aan de spoorlijn van de Randstadrail is een groen-blauwe overgangszone voorzien. Het noordelijk deel van deze zone vormt tevens de ecologische verbindingszone tussen de Boszoom en Tolhek. De inrichting van de zone is natuurlijk, enigszins ruig en kent naast natuurvriendelijke oevers wisselende opgaande beplanting in boomgroepen en solitairen. Het hemelwater dat in de woonbuurt valt (dakwater en water dat valt in de openbare ruimte) wordt in de straatjes opgevangen en (zichtbaar) afgevoerd en geborgen in de groen-blauwe zone.

De woonstraatjes van het gebied Centrumlijn Zuid hebben met een wandelpad toegang tot de zone. Aan de noord- en zuidzijde zijn tevens voetgangersbruggen voorzien, zodat een wandeling in het zuidelijk gelegen buitengebied of het bereiken van de metrohalte mogelijk wordt.

Verkeer en parkeren

Het gebied Centrumlijn Zuid is met de auto en de fiets vanaf de Klapwijkseweg via de Akkerlanden en de Oude Klapwijkseweg ontsloten. De woonstraatjes waaraan de woningen zijn geplaatst, zijn als parkeerhofjes ingericht. Vanuit deze hofjes is er voor wandelaars toegang tot de westelijk gelegen groen-blauwe zone. Parkeren vindt in de hofjes plaats of is binnen het bouwblok in de vorm van parkeerkoffers aangebracht. Daarnaast is er de mogelijkheid om in de bermen van de Oude Klapwijkseweg langsparkeerplaatsen aan te brengen. Deze zijn als versterkte berm uitgevoerd (bijvoorbeeld met grastegels als verharding), zodat het karakteristieke groene, landelijke beeld van de weg behouden blijft.

Aan de noordzijde is een appartementengebouw voorzien, waarbij het parkeren voor de bewoners bij voorkeur onder het gebouw plaatsvindt. Mocht dit op vergelijkbare wijze worden uitgevoerd als bij het naastgelegen appartementengebouw, oftewel op maaiveldniveau gelegen, dan zal door middel van een oplopend grondlichaam (met grasbedekking) het zicht op de geparkeerde auto's worden onttrokken.

Langzaam verkeer

In het gebied Centrumlijn Zuid worden geen speciale voorzieningen voor fietsers en voetgangers getroffen. Het gebied is overduidelijk geheel als verblijfsgebied aan te merken. Natuurlijk geven de beide langzaam verkeersbruggen (noord- en zuidzijde) een goede aansluiting op de langzaam verkeersverbinding langs het spoor.

De mogelijkheden voor een nieuwe langzaam verkeersbinding over de Hofpleintunnel, waarbij de Oude Klapwijkseweg wordt verbonden met het gebied Centrumlijn Noord, moet nader worden onderzocht. De verbinding lijkt logisch maar zal met name ten aanzien van de oversteekbaarheid en veiligheid beter in beeld moeten worden gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0006.png"

Afbeelding 3.3 - Visie Centrumlijn Zuid

3.3.3 Groene vizier

Visie, structuur, woonmilieu en beeldkwaliteit

Het Groene Vizier is een bijzonder gebied, omdat een belangrijk deel in gebruik is als maatschappelijke voorziening. De MFA Het Nest bestaat als voorziening uit een gebouwcomplex met aanliggende buitenruimte (velden en speel- en spelruimte). Met deze voorziening als meest bepalende factor, heeft het gebied dan ook een andere sfeer en inrichting.

De visie is om het gebied als een parkachtige ruimte te zien, waarin naast de MFA aan de westzijde ruimte is voor een maatschappelijke voorziening in de vorm van uitbreiding van de school en kinderopvang (in plaats van de oorspronkelijk bedachte appartementen, zoals in afbeelding 3.4 nog weergegeven) en er langs de Zuidweg ruimte is voor een bijzonder gebouw, bij voorkeur in de vorm van een boerderij of hoeve (wonen). Dit deelgebied biedt plaats aan 100 tot 120 woningen waarvan circa 25% voor de sociale sector.

Een uniek element is de uitkijk over open landschap ten westen van het Groene Vizier. Het grondlichaam geeft voldoende hoogte om over de N470 met haar aanliggende geluidswerende voorziening te kijken, en het landschap en het stadssilhouet van Rotterdam te zien.

Groen en water

Groen en water zijn de beeldbepalende en dragende bestanddelen van de omgevingssfeer van het Groene Vizier. De reeds aanwezige watergangen worden

versterkt. Door verbreding van de watergang en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers ontstaat een prettig landelijk beeld. De opgaande beplanting in het gebied bestaat daarbij uit solitairen en boomgroepen, zodat ook hier voldoende afwisseling ontstaat. De groene omgeving biedt kansen om vasthoud- en bergingsmaatregelen voor water, gecombineerd met groen, te realiseren.

Verkeer en parkeren

Het Groene Vizier is ontsloten vanaf de Zilverreigerdreef en de hoofdontsluitingsweg die tussen de Plas Van Buijsen en het gebied Plaszoom is voorzien. Hierdoor ontstaat een optimale verbinding van de MFA met de omliggende woongebieden. Parkeren vindt plaats langs of aan de wegen, deels voorzieningen zoals deze al langs de Zilverreigerdreef aanwezig zijn en deels door de aanleg van de nieuw parkeervoorzieningen. Deze (geconcentreerde) parkeervoorzieningen kennen een zo groen mogelijke inrichting en zijn altijd omzoomd met hagen, bij voorkeur voorzien van halfverharding, zodat een zo natuurlijk mogelijke uitstraling wordt bereikt.

Parkeren vindt plaats op het maaiveld, waarbij er naar wordt gestreefd dit zo natuurlijk mogelijk in te passen.

Langzaam verkeer

De inrichting van de openbare ruimte binnen het deelgebied het Groene Vizier is gericht op het zo comfortabel mogelijk verblijven en verplaatsen van voetgangers en fietsers. In het Groene Vizier treft men dus geen straten met trottoir aan. De inrichting is parkachtig en bestaat uitsluitend uit verbindingen met het karakter van parkpaden. Langs de westzijde, direct aan de voet van het uitzichtpunt, wordt de enige doorgaande verbinding gemaakt tussen de Overgauwseweg/Zuidweg en de nieuwe verbinding richting de Floralaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0007.png"

Afbeelding 3.4 - Visie Groene Vizier

3.3.4 Park Van Buijsen

Visie, structuur, woonmilieu en beeldkwaliteit

In het deelgebied Park Van Buijsen staat het wonen in en om de Plas Van Buijsen centraal. Dit deelgebied biedt plaats aan 400 tot 450 woningen waarvan circa 15% voor de sociale sector. Voor dit deelgebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat is toegevoegd als Bijlage 2.

De Plas Van Buijsen is het meest bepalende beeld en karaktervolle element dat dit gebied te bieden heeft. De ontstaanswijze al zo veel jaren geleden (sinds 1885), maakt dat de plas ook niet weg te denken is. Park Van Buijsen 'is' de Plas Van Buijsen.

Het deelgebied Park Van Buijsen kent een tweetal woonsferen. In het westelijk deel van het gebied fungeert de plas als identiteitsdrager voor het woongebied De Eilanden. Hier zijn wooneilanden van bescheiden omvang voorzien, die liggen in een fijnmazig stelsel van watergangen waarin natuurvriendelijke oevers, rietkragen, hakhout en knotwilgen de sfeer bepalen. De bebouwing is extensief, waardoor het bestaande natuurlijke karakter van het gebied zo veel mogelijk behouden blijft. In deze luwte worden 'droomhuizen' gebouwd. Daarbij is er één belangrijke stelregel: de bebouwing ondersteunt en versterkt het landelijke en natuurlijke karakter van dit gebied. Dat betekent woningen waarbij de kap van de woning beeldbepalend is, met een gedekte kleur en materiaalgebruik. Met als doel het bereiken van een landelijke sfeer.

In het gebied ten oosten van de Plas Van Buijsen is een meer compact woongebied voorzien (Plaszoom). Hier komt een mix van twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen voor. Daarbij wordt de stedenbouwkundige opzet mede bepaald door De Erven, waarin een drietal lange oost-west gerichte structuurlijnen zijn aangebracht. Dit zijn de Floralaan en Weegbree als wegverbindingen en het Boterbloemerf/Ridderzuringerf als watergang en groenstructuur. Voor de lijnen geldt dat de profielopbouw en inrichting in het deelgebied Park Van Buijsen wordt voortgezet. Voor de stedenbouwkundige opzet van de twee meer aaneengesloten gebieden die hierdoor ontstaan, geldt dat er bijzondere aandacht gegeven wordt aan de relatie met de Plas Van Buijsen.

Deze relatie krijgt vorm door het realiseren van een groenblauwe verbinding, bestaande uit een watergang met natuurvriendelijke oevers. Zo kan in de woongebieden een prettige informele en natuurlijke opzet en inrichting van de woonomgeving ontstaan (vergelijkbaar met de opzet van het gebied Boszoom).

Langs de Zuidweg wordt ingezet op het versterken van de gevarieerde kleinschaligheid, bestaande uit afwisselende bebouwing. Feitelijk vormt de Zuidweg een bebouwingslint.

Op het kruispunt van de Floralaan en de Europalaan, gelegen op de overgang tussen de Plas Van Buijsen en het woongebied van de Plaszoom, kan een prominent woongebouw worden ontwikkeld, de Van Buijsen. Het is een markant gebouw dat als poort naar de meer bebouwde kom van Pijnacker-Zuid fungeert. Bovenal is het een prachtige plek om te wonen, met uitzicht over de plas, de Overgauwseweg en het buitengebied. Parkeren voor de bewoners vindt plaats onder het woongebouw en is vanaf de openbare ruimte niet zichtbaar.

Groen en water

De groen- en waterstructuur is bepalend voor de stedenbouwkundige opzet van dit deelgebied. De plas is beeldbepalend en functioneert daarbij natuurlijk ook als buffer en bergingsvijver. Gebiedseigen water wordt vanuit de woonbuurten naar de watergangen langs de Zuidweg en de verlengde Floralaan geleid en in de plas opgevangen. De watergangen aan de westzijde van de Overgauwseweg voeren aan de noordzijde van het gebied in de richting van de plas af. De oevers van de watergangen zijn als 'poldersloot' uitgevoerd, waarbij betrekkelijk smalle en steile oevers worden toegepast en beplanting bestaat, zoals bijvoorbeeld knotwilgen. Daarnaast zijn er natuurvriendelijke oevers voorzien.

In het woongebied zijn groen- en waterelementen voorzien. Een slim ontwerp van deze voorzieningen kan er tevens in voorzien dat deze een functie hebben voor het vasthouden en bergen van hemelwater. Daarnaast is het mogelijk om regenwater van de achterkant van woningen zoveel mogelijk in de tuinen of mandelige binnenterreinen vast te houden in groene, niet-verharde tuinen en/of met behulp van bijvoorbeeld regentonnen, grindkoffers te bergen.

Verkeer en parkeren

Het deelgebied Park Van Buijsen sluit aan de oostzijde direct aan op het woongebied van De Erven. Dat betekent dat langs de Noord- en zuidzijde wordt aangesloten op de hoofdwegenstructuur van de Floralaan en Weegbree. Voor de Weegbree/Zilverreigerdreef geldt dat hieraan ook de MFA Het Nest is gelegen, en dat een doorkoppeling van deze weg middels een verbinding tussen de Plas Van Buijsen en de Plaszoom richting de Europalaan/Floralaan de bereikbaarheid van de MFA sterk verbetert.

De woonbuurten van de Plaszoom en De Eilanden zijn autoluw ingericht, waarbij zo min mogelijk doorgaand verkeer mogelijk wordt gemaakt. Voor de Plaszoom geldt dat het binnengebied van de woonbuurten zo groen en luw mogelijk worden ingericht.

Langzaam verkeer

Het gebied Park Van Buijsen is geheel als verblijfsgebied ingericht en dat betekent dat de auto te gast is en dat de inrichting van de buitenruimte is ingericht is op het verblijf en het verplaatsen van voetgangers en fietsers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0008.png"

Afbeelding 3.5 - Visie Park Van Buijsen

3.4 Duurzaam Pijnacker-Zuid

In de eerdere plannen voor Pijnacker-Zuid speelde duurzaamheid een andere rol. De afgelopen jaren is de focus in Nederland en in de gemeente Pijnacker- Nootdorp op duurzaamheid vergroot. De gemeente heeft bijvoorbeeld de doelstelling aangenomen om in 2050 energieneutraal te zijn. Toepassing van duurzame warmte of all electric energie oplossingen is daarom de gemeentelijke ambitie, tenzij technisch, financieel of organisatorisch niet mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0009.png"

Afbeelding 3.6 - Visiekaart Duurzaamheid

Klimaatadaptatie

Het Hoogheemraadschap Delfland heeft tijdens het ontwerpproces mee ontworpen om zo vanaf het begin de waterafvoerstructuur en de trits "water vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren" een plek te geven naast bijvoorbeeld de woningen, de verkeersinfrastructuur en de ecologie. Tijdens dit proces zijn verschillende intenties geformuleerd die tot de volgende ontwerp principes hebben geleid:

  • Elke voorkant van de woning heeft zoveel mogelijk zicht op groen (uitkomend op oppervlaktewater) en oppervlaktewater. Hierdoor is het mogelijk om de woningen aan de voorkant te ontkoppelen van het rioolstelsel. Het hemelwater wordt zichtbaar geleid naar vasthoudmaatregelen en (indien mogelijk vertraagd) afgevoerd naar het nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Regenwater van de achterkant van woningen zal zoveel mogelijk in de tuinen of mandelige binnenterreinen vastgehouden worden in groene, niet-verharde tuinen en/of met behulp van bijvoorbeeld regentonnen, grindkoffers geborgen.
  • De openbare wegen bevatten in principe geen kolken die afwateren op het riool. In plaats daarvan vindt de afwatering rechtstreeks naar vasthoudmaatregelen (in bijvoorbeeld het groen of speeltuinen) en oppervlaktewater plaats. Daar waar mogelijk zal er gewerkt worden met open bestrating.
  • Appartementengebouwen bevatten in principe altijd groene daken.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen;
  • De watergangen hebben natuurvriendelijke oevers. Beschoeiing wordt alleen toegepast waar dat verplicht is door regelgeving ten behoeve van de doorstroming.

Energie

In 2020/2021 zal het Bouwbesluit wijzigen en wordt verwacht dat er op elke woning de bijna energieneutraal gebouwnormen (BENG normen) van toepassing zijn (maximale energiebehoefte, maximale inzet van fossiele brandstoffen en minimale inzet van hernieuwbare energiebronnen). De markt bereidt zich hier al op voor en de technologische ontwikkelingen op het gebied van isolatie, technische installaties voor warmteterugwinning en warmte- koudeopslag, gaan hard. Deze oplossingen verdienen zich tijdens de technische levensduur goed terug.

In de openbare ruimte wordt er sinds twee jaar uitsluitend gewerkt met led verlichting. Kortom, rondom energiebesparingen zijn er bewegingen op zowel het wetgevende als het technische vlak. In Pijnacker-Zuid wordt er hierbij aangesloten en doen partijen, daar waar mogelijk, op specifieke gebieden een stap extra. Dit resulteert in de volgende ambities voor de verdere planontwikkeling:

  • Er wordt in principe geen gasnetwerk aangelegd. De gemeente faciliteert middels onderzoek de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag en warmte wisselsystemen.
  • Uitgangspunt voor de woningontwerpen zijn: trias Energetica, BENG normen en de woningen zijn zonder grote bouwkundige ingrepen nul op de meter te maken.
  • Wens voor nul op de meter. Dit moet als optie op elke woning worden aangeboden.

Warmteplan

De gemeente werkt aan de totstandbrenging van een warmteplan voor een duurzame warmtevoorziening voor het plangebied 'Park Van Buijsen' in Keijzershof en Tuindershof. Besluitvorming over het ontwerpwarmteplan heeft plaatsgevonden in februrai 2018.

Nieuw te bouwen woningen en gebouwen in dit plangebied worden op een warmtenet aangesloten. Het warmteplan biedt ruimte voor de keus van een andere duurzame warmtevoorziening, mits deze even duurzaam is als het warmtenet.

Het warmteplan is als Bijlage 3 bij onderhavig bestemmingsplan toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid beknopt samengevat.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Barro

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geeft het Barro geen specifieke regels.

4.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens artikel 1.1.1 lid 1 Bro wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Onderhavige ontwikkeling heeft geen directe relevantie op rijksniveau, behoudens het feit dat Pijnacker-Zuid een VINEX-wijk is en derhalve door het Rijk op grond van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (1991) is aangewezen als woningbouwlocatie. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Onderhavig plangebied ligt binnen de contouren van de 'bebouwde ruimte'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:

  • Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
  • Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.

De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zitten aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De kwaliteitskaart van de provincie en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Kwaliteitskaart

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0010.jpg"

Afbeelding 4.1 - Uitsnede Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland

Onderhavig plangebied ligt blijkens de kwaliteitskaart (zie afbeelding 4.1) in een Rivierdeltacomplex op jonge zeeklei, in een stad en tegen een stadsrand aan. De ontwikkelingen in Keijzershof dienen derhalve met de volgende richtpunten rekening te houden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Voor die delen van Keijzershof die nog ontwikkeld moeten worden is door de gemeente Pijnacker-Nootdorp een herziene visie op Keijzershof vastgesteld. Bij het opstellen van deze visie is rekening gehouden met de relevante richtpunten op grond van de kwaliteitskaart.

4.3.2 Verordening ruimte

De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017). Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Voor de toetsing van de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Ten aanzien van de nog te ontwikkelen locaties binnen Keijzershof en Tolhek geldt dat deze onderdeel uitmaken van de VINEX locatie Pijnacker Zuid, waarvoor reeds sedert ruim 25 jaar een woningbouwopgave rust vanwege Rijksbeleid. Onderstaand zal worden ingegaan op de actuele regionale behoefte en zorgvuldig ruimtegebruik.

De onderbouwing van de eerste trede van de Ladder gebeurt met regionale visies, op basis van behoefteonderzoek. Voor wonen is voor de provincie de Woningmarktverkenning Zuid-Holland uitgangspunt voor gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Dit woningbehoefte onderzoek wordt iedere drie jaar geactualiseerd.

Pijnacker-Nootdorp is onderdeel van de woningmarktregio Haaglanden. Sinds 1 januari 2015 is het Stadsgewest Haaglanden opgeheven en opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De corporaties en negen regiogemeenten in de regio Haaglanden hebben regionale prestatieafspraken gemaakt voor de periode 2015-2018. Het provinciaal beleid Zuid-Holland op het gebied van wonen staat beschreven in de Woonvisie 2011-2020 en de Visie Ruimte en Mobiliteit d.d. 9 juli 2014. Het operationele beleid met betrekking tot het wonen is opgenomen in het Programma Ruimte.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 920 woningen en levert een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag in de regio Haaglanden. Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten. De planontwikkeling is regionaal afgestemd met het Stadsgewest Haaglanden en opgenomen in het woningbouwprogramma Haaglanden 2016, waarmee Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij schrijven d.d. 20 september 2016 (PZH-2016-564133412) heeft ingestemd als zijnde onderbouwing van de eeste trede van de Ladder voor Duurzame Verstelijking. Er mag op basis daarvan worden gesteld dat sprake is van een actuele regionale behoefte, zodat wordt voldaan aan trede 1 van de ladder.

Een actualisatie van de regionale woonvisie is in juli 2017 aangeboden aan de provincie (zie ook paragraaf 4.4.2). Daarbij geldt dat er in Zuid-Holland een grote opgave speelt om de stedelijke woonvraag te accommoderen. Focus daarbij ligt, naast de kwantitatieve opgave, op de kwalitatieve kant van de woonvraag; een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Daartoe wordt binnen onderhavig bestemmingsplan de nodige flexibiliteit geboden voor de nog te ontwikkelen gebieden.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Het plan is daarmee tevens in overeenstemming met de tweede trede van de ladder. Ten aanzien van de derde trede kan worden opgemerkt dat het plangebied mutimodaal wordt ontsloten gezien de nabijheid van de N470 en de halte van de Randstadrail.

Het plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3.3 Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

4.3.4 Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

4.3.5 Conclusie ten aanzien van het plan

De ontwikkelingen die op basis van onderhavig plan mogelijk worden gemaakt zijn in lijn met het provinciaal beleid. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

4.4 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.4.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fietsen wandelpaden aan te leggen.

4.4.2 Regionale Woonvisie Haaglanden

Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021

Aangezien de Regionale Woonvisie Haaglanden gedateerd is, is er een nieuwe woonvisie opgesteld. De woonvisie Woningmakrtregio Haaglanden 2017-2021 is opgesteld door de Bestuurlijke Tafel Wonen, deze tafel bestaat uit de wethouders Wonen van de negen Haaglandse gemeenten (waaronder Pijnacker-Nootdorp).

In de woonvisie Woningmarktregio Haaglanden staan vijf belangrijke ambities:

  • Het opstellen van een regionaal woningbouwprogramma.
  • Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden.
  • Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden.
  • De regio levensloopgeschikt maken.
  • Werken aan leefbare en prettige woonwijken.

De gemeenten streven ernaar om aan de verwachte behoefte van ruim 50.000 nieuwe woningen in 2025 te voldoen. Daarbij zal uiteraard nieuwbouw plaatsvinden, maar er wordt ook gekeken naar de mogelijkheden die leegstaande kantoren en leegstand op oude bedrijventerreinen biedt voor nieuwe woningen. De focus ligt meer op woonvormen voor jonge, oudere en kleinere huishoudens, omdat in deze groep de vraag toeneemt. Ook spelen de gemeenten in op de behoefte aan betaalbare, sociale huurwoningen.

4.4.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. De ontwikkeling van de wijk Keijzershof is ten tijde van de Regionale Woonvisie 2000-2015 gepland en is in deze woonvisie opgenomen. Grote delen van Keijzershof zijn dan ook al ontwikkeld.

Voor die delen die nog niet ontwikkeld zijn, heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp een herijkte visie opgesteld. Deze herijkte visie sluit aan bij de ambities die volgen uit de Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021.

Onderhavig bestemmingsplan past derhalve binnen de uitgangspunten van het regionaal beleid.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 2040 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

4.5.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

Bij gebiedsontwikkeling in de periode tot 2040, is de Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 gericht op het zo veel mogelijk binnenstedelijk oplossen van woningbouwopgaven. Indien mogelijk wordt zelfs gezocht naar ontwikkeling binnen bestaande gebouwen. Deze visie wordt in het algemeen erkend als een duurzame strategie voor ruimtelijke kwaliteit (SER ladder voor duurzame verstedelijking). Door AckersWoude, Keijzershof en Tuindershof als laatste uitbreidingen te benoemen omarmt Pijnacker-Nootdorp diezelfde visie. Het blijkt nog niet haalbaar de behoefte in Haaglanden binnenstedelijk te realiseren. Bovengenoemde uitbreidingen in Pijnacker bieden, gegeven het ontbreken van voldoende adequate woningbouwplannen in Haaglanden, mogelijkheden om de gevraagde combinatie van woningkwaliteit en woonmilieukwaliteit te realiseren. De ontwikkelingen sluiten aan op de verstedelijkingsstrategie van de Zuidvleugel die is gericht op hoogfrequente interregionale OV-structuren (Randstadrail of Stedenbaanplus). Het Stadsgewest Haaglanden bevestigde mede daarom in 2013 de wenselijkheid van de plannen. Om gelijktijdig overaanbod te vermijden worden plannen gefaseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0011.png"

Afbeelding 4.1 - Uitsnede contourenschets 2040 Pijnacker-Nootdorp

De structuurvisie geeft aan dat er na de realisatie van de huidige woningbouwopgave, geen grootschalige uitbreidingslocaties meer worden gebouwd. Wel staan er nog drie grote uitbreidingslocaties gepland met in totaal bijn 4000 woningen. Eén van deze uitbreidingslocaties betreft Keijzershof. In Keijzershof worden in totaal zo'n 2.300 woningen gebouwd voor starters, doorstromers, jongeren en ouderen, in allerlei prijsklassen. Het merendeel is al gerealiseerd.

Keijzershof is via de halte Pijnacker Zuid van Metrolijn E goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Keijzershof is voor de auto direct ontsloten vanaf de provinciale weg N470. Ook is er bij Pijnacker Zuid een aftakking naar Rotterdam (N471). Vanuit Pijnacker is Keijzershof ontsloten via de Europalaan/ Tuindersweg en de Klapwijkseweg. Met de bouw van de woningen is eind 2007 gestart. Inmiddels zijn bijna 800 woningen en een woonzorgcentrum, het nieuwe winkelcentrum nabij de halte van RandstadRail en een multifunctionele accommodatie gerealiseerd. In de multifunctionele accommodatie zijn drie basisscholen, een kindercentrum; een sporthal en handbalvereniging gerealiseerd. In het winkelcentrum is ruimte voor ± 3.000m² winkeloppervlak en 300m² horeca. Het Masterplan Keijzershof is en wordt getoetst aan de regionale behoefte aan woonmilieus. In lijn met de regionale afspraken kan dit er toe leiden dat een nieuwe woonmilieustrategie wordt ontwikkeld.

4.5.3 Natuur op de kaart

Natuur op de kaart is een toekomstvisie voor de verdere realisatie van het natuurnetwerk binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze nota stelt het natuurbeleid voor de komende jaren vast met een visie voor de lange termijn (2040) en een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn. Natuur op de kaart borduurt voort op de Ecologische kaart. Natuur op de kaart streeft naar de realisatie van een natuurnetwerk met grote biodiversiteit binnen onze gemeente. Hierbij speelt het stedelijk gebied van de drie kernen Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw een grote rol.

Ambities voor natuur- en groengebieden

Om de kern Pijnacker is een robuuste hoefijzervormige groenstructuur aanwezig. Beginnend bij de Delftse Hout loopt deze via de Bieslandse Polder, Balij en Groenzoom naar de Zuidpolder van Delfgauw en de Ackerdijkse plassen. Hierdoor wordt natuur in Pijnacker-Nootdorp verbonden met natuur in Midden- Delfland enerzijds en het Groene Hart anderzijds. De gemeente ambieert een robuuste verbinding aan te brengen tussen de Noord- en Zuidpolder van Delfgauw.

De Zuidpolder van Delfgauw en het Oude Leedegebied zijn aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. De ruimtelijke structuurvisie nodigt uit tot behoud en versterking van het open karakter van dit gebied met hoge natuurwaarden voor sloten, oevers en graslanden en weidevogels. Het streven is om de waarde van dit gebied voor zowel weidevogels als recreatie te behouden en te versterken en de potenties van de linten te benutten.

Ambities voor natuur in de kernen

De kernen Pijnacker en Delfgauw bieden aantrekkelijke mogelijkheden voor grondgebonden natuur door de realisatie van een samenhangend natuurnetwerk. De kern Nootdorp is juist weer aantrekkelijk voor vogels en andere dieren door het verspreid liggende groen tussen de open bebouwingen. De verbindingen van het natuurnetwerk worden ecologisch beheerd en onderhouden. Afbeelding 4.2 geeft het natuurnetwerk ter plaatse van onderhavig plangebied weer.

Ambities voor nieuwe natuur

Het voor de regio kenmerkende water en moerasgebied wordt ingepast bij de ontwikkeling van nieuwe en reconstructie van bestaande gebieden. Dat doet de gemeente zo veel mogelijk in ruime natuurvriendelijke oevers langs watergangen. Hiervan profiteren vooral amfibieën, libellen en moeras- en watervogels. Om gewenste verbindingen te realiseren, worden zo nodig faunapassages, uittreeplaatsen en andere faunavoorzieningen aangebracht.

De kernen van Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw grenzen op veel plaatsen aan het hoefijzer van natuur- en groengebieden in het buitengebied. Dit biedt goede aansluitmogelijkheden van de kernen op de natuur in de buitengebieden. De mogelijkheden voor nieuwe natuur worden vergroot door ecologische functies te koppelen aan klimaatadaptieve maatregelen in het Waterklimaatplan 'Helder over water en klimaat'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0012.png"

Afbeelding 4.2 - Uitsnede Natuurnetwerk kern Pijnacker

In de nota is voor de periode 2018-2021 een uitvoeringsprogramma opgesteld. Voor onderhavig plangebied zijn een aantal locatie specifieke maatregelen geformuleerd:

  • Verbindingszones aanbrengen zoals weergegeven op afbeelding 4.2 en het uitvoeren van diverse inrichtingsmaatregelen;
  • Verbindingszone tussen Groenzoom en Klapwijk realiseren;
  • Ecologische verbinding in de bruggen over de N470 tussen Tolhek en Keijzershof enerzijds en de Groenzoom anderzijds.

In onderhavig bestemmingsplan wordt het Natuurnetwerk zoals weergegeven in afbeelding 4.2 opgenomen middels een dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'.

4.5.4 Conclusie ten aanzien van het plan

Onderhavig plan is in lijn met het gemeentelijk beleid. De ontwikkelingen in Keijzershof en Centrumlijn zijn als zodanig opgenomen in de Structuurvisie en het natuurnetwerk wordt gewaarborgd middels een dubbelbestemming.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2), 50 meter (categorie 3.1), 100 meter (categorie 3.2), 200 meter (categorie 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2), 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

5.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. De ontwikkelingen in Keijzershof zijn reeds mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, waarbij ook rekening is gehouden met de richtafstanden vanuit Bedrijven en milieuzonering. Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieubelastende functies mogelijk gemaakt . Op basis van de gegevens uit het vigerende bestemmingsplan ‘Keijzershof’ en de feitelijke huidige situatie is er geconstateerd dat er in en in de omgeving van het plangebied geen hinderlijke bedrijvigheid aanwezig is.

Bedrijvigheid levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen.

5.2 Externe veiligheid

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico’s die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.2.1 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer Kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. Met het in werking treden van de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations het begrip “ zeer kwetsbaar object” geïntroduceerd. Hiermee wordt vooruitgelopen op de Omgevingswet. In één van de vier AMvB's die invulling geven aan de omgevingswet, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is dit begrip opgenomen om de bescherming van verminderd zelfredzame personen te versterken.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.

Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen zal in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook zijn PR 10-6 contouren vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerde risicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de buisleidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). De normstellingen zijn in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanaf juli 2014 is het Bevb (onder andere) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 juli 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.2 Onderzoek

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig met een risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven (zie figuur 5.1) en ligt op ruim 2.000 m afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0013.png"

Afbeelding 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.

Het plangebied ligt op ruim 3.000 meter van de A13, op ruim 4.700 meter van de A12 en op ruim 6.900 meter van de A4. Een deel van het plangebied ligt alleen binnen het invloedsgebied van de A13. Aangezien het plangebied niet binnen de 200 meter van de rijkswegen ligt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot de stoffen LT3 en GT4.

Effectreducerende maatregelen

Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij eventuele verbouw en (vervangende) nieuwbouw van de verblijfsobjecten, een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Deze maatregel geldt voor alle objecten die bestemd zijn voor het verblijf van mensen binnen de plangebieden. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

  afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0014.png"

Afbeelding 5.2 - en Invloedsgebied per rijksweg

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.

Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2017 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2017 opgehoogde) schatting gemaakt.

Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Spoorbaan Den Haag-Rotterdam: dit spoor wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom de spoorbaan bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Binnen het plangebied is een hogedruk aardgasleiding aanwezig, deze leiding heeft de naam W-539-05 en is in eigendom bij de Nederlandse Gasunie. Door het Bureau Externe Veiligheid van Stadsgewest Haaglanden is vanwege de aardgasleiding een berekening van het PR en het GR uitgevoerd ten behoeve het uitwerkingsplan De Erven (2011). In dit onderzoek zijn er destijds ook woningen meegenomen van De Eilanden (Park Van Buijsen) en Tuindershof, derhalve wordt het onderzoek als uitgangspunt genomen voor onderhavig bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van technische specificaties aan de leiding, en is daarom in de huidige situatie gelijk aan de toekomstige. Uit de berekeningsresultaten volgt dat binnen het plangebied nergens sprake is van een overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Wel geldt dat een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de buitenste rand van de leiding moet worden aangehouden. Deze strook is op de verbeelding weergegeven.

De berekening van AVIV laat zien dat de PR 10-6-contour van gasleiding W-539-09 van N.V. Nederlandse Gasunie op 0 meter van de gasleiding ligt. De woningen liggen buiten de PR 10-6-contour. Aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0015.png"

Afbeelding 5.3 - Plaatsgebonden risicocontouren buisleiding

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is berekend voor zowel de bestaande situatie als voor de nieuwe situatie.

In de huidige situatie is er geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De maximale overschrijdingsfactor binnen het plangebied is gelijk aan 0,54 en ligt daarmee onder de oriëntatiewaarde. Deze kilometer leiding met de maximale overschrijdingsfactor bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied. De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 417 slachtoffers en een frequentie van 3,1 x 10-8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0016.png"

Afbeelding 5.4 - Beschouwde deel buisleiding

In de toekomstige situatie is de maximale overschrijdingsfactor binnen het plangebied gelijk aan 0,54. Deze blijft onder de oriëntatiewaarde. Deze maximale overschrijdingsfactor bevindt zich op dezelfde locatie als in de huidige situatie (zie afbeelding 5.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0017.png"

Afbeelding 5.5 - Hoogst scorende kilometer

Het groepsrisico verandert niet door de voorgenomen ontwikkelingen, de maximale overschrijdingsfactor is en blijft 0,54. Dit komt omdat de hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de bestaande situatie en met name de school westelijk in het plangebied. Onderhavig plan zorgt niet voor een zichtbare toename van het groepsrisico, er is dus sprake van een toename van minder dan 10%. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door het plangebied. Het deelgebied Boszoom ligt tegen deze buisleiding. Er is in het kader van het uitwerkingsplan Boszoom fase 5 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld (AVIV, project 152990, 25-11-2015) waarin is onderzocht welk extern veiligheidsrisico de leiding veroorzaakt en welk effect de nieuwe woningen van fase 5 hebben op de externe veiligheidssituatie ter hoogte van de buisleiding.

Uit het onderzoek blijk dat er geen contour aanwezig is voor de grenswaarde (10-6/jr) van het plaatsgebonden risico voor het beschouwde deel van de leiding.  In de huidige situatie is het berekende maximaal aantal slachtoffers één en in de toekomstige situatie is het maximaal aantal slachtoffers drie. In beide gevallen is er sprake van maximaal 'minder dan 10 slachtoffers' en daarom is er, conform artikel 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding ter hoogte van Boszoom fase 5.

Voor het beschouwde deel van de leiding zijn ook woningen van Boszoom fase 6 en 7 meegenomen. De ruimtelijke verdeling van de woningen over de plannen wijken af van de voor de QRA gebruikte tekeningen. Het totale aantal woningen (en daarmee het aantal personen) binnen het invloedsgebied is iets lager (47) dan opgenomen in de QRA (49). Het verdere verloop van de leiding levert geen extra te beschouwen woningen op. Dit betekent dat de conclusies uit het onderzoek ook als van toepassing kunnen worden gezien voor Boszoom fase 6 en 7.

Hiermee zijn alle deelgebieden die binnen het invloedsgebied van de leiding meegnomen in de QRA. Er is geconcludeerd dat de leiding geen belemmering vormt. Evengoed geldt dat bij een incident met een brandstofleiding veilig kunnen vluchten via een vluchtweg van de risicobron af.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0018.jpg"

Afbeelding 5.6 - Beschouwde deel DPO K2 leiding

CO2

Er loopt een CO2-leiding door en nabij afstand van het plangebied. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter vanuit het hart van  een ondergrondse buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding  De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. Deze buisleiding vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied. Mocht er een incident zijn met de CO2-leiding moeten de gevolgen van het vrijkomen van giftige stoffen zoveel mogelijk beperkt worden.

Maatregelen ten aanzien van zelfredzaamheid

Bij een incident met toxische vloeistoffen/gassen wordt geadviseerd binnen te schuilen, in gebouwen die voldoen aan de isolatie-eisen uit het bouwbesluit, met gesloten ramen en deuren. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.

5.2.3 Advies Veiligheidsregio Haaglanden (VRH)

Wettelijk kader

Het advies en de daarin geadviseerde maatregelen wordt gegeven in het kader van externe veiligheid en in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een zwaar ongeval. Op grond van art. 9 Besluit externe veiligheid transportroutes, art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, art. 10 van de Wet veiligheidsrisico's en art. 25, lid 1, onder e van de Wet veiligheidsregio's.

Bij de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is advies gevraagd. Dit advies (kenmerk 2017100517598, datum 16 november 2017; vervolgadvies per e-mail d.d. 22-12-2017, 13:32 uur via adviseringev@vrh.nl) geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid zijn beoordeeld en er is aandacht besteed aan zelfredzaamheid.

Risicobronnen en effecten

Het plangebied ligt in de nabijheid van de risicobronnen met de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Te weten het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A13, de hoge druk aardgastransportleiding W-539-05, een kerosineleiding (DPO) en een CO2 leiding. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof/gas op de rijksweg A13, een fakkelbrand van de hoge druk aardgastransportleiding, een plasbrand als gevolg van een leidingbreuk van de kerosineleiding en een gifwolk als gevolg van een leidingbreuk van de CO2 leiding. Door de aanwezigheid van deze risiobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.

Geadviseerde maatregelen

De geadviseerde maatregelen richten zich vooral op het verhogen van de zelfredzaamheid van de mensen binnen het invloedsgebied van de risicobronnen: risicocommunicatie, afschakelbare ventilatie, vluchtwegen van de risicobron af.

5.2.4 Verantwoording groepsrisico

Inleiding
Het bevoegd gezag ruimtelijke ordening is verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarbij binnen het invloedsgebied van een buisleiding (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig (kunnen) zijn, in de toelichting een verantwoording van het groepsrisico op te nemen waarin een aantal aspecten beschouwd moeten worden (Bevb art. 12). Afhankelijk van de hoogte en de toename van het groepsrisico moet een volledige verantwoording worden opgesteld of volstaat een beperkte verantwoording (GR=<0,1xOW of Toename GR = <10% mits GR=<1xOW). In dit geval is vanwege zowel de hoogte als vanwege de mate van toename een beperkte verantwoording voldoende.
In de tabel in afbeelding 5.7 staat aangegeven welke aspecten op grond van de wet- en regelgeving vermeld moeten worden in de ruimtelijke onderbouwing bij een volledige verantwoording en bij een beperkte verantwoording.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0019.png"

Afbeelding 5.7 - te behandelen aspecten bij de verantwoording van het groepsrisico bij buisleidingen



De in deze verantwoording vermelde gegevens en resultaten zijn afkomstig uit de technische rapportage zoals opgesteld door Adviesgroep AVIV BV ('Externe veiligheid / bestemmingsplan Keijzershof 2018', d.d. 22-12-2017; zie Bijlage 4).


Situatie
Binnen het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding, W-539-09. In de tabel in afbeelding 5.7 zijn een aantal eigenschappen van de aardgasleiding samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0020.png"

Afbeelding 5.7 – Gegevens hogedruk aardgasleiding

De ligging van de aardgasleiding is te zien in afbeelding 5.9. Tot slot is in afbeelding 5.10 de bestaande en toekomstige bebouwing binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding afgebeeld.


afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0021.png"
Afbeelding 5.9 – Ligging van de buisleiding W-539-09

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0022.png"
Afbeelding 5.10 - Nieuwe en bestaande bebouwing van het plangebied binnen het invloedsgebied van de buisleiding


1) Te beschouwen aspecten bij een beperkte verantwoording
Huidige en toekomstige dichtheid van personen in het invloedsgebied
De personenaantallen in de onderstaande tabel zijn afgeleid uit bijlage 1 van de technische rapportage.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0023.png"
Afbeelding 5.11 - Huidige en toekomstige personenaantallen in het invloedsgebied

2) Hoogte van het huidige en het toekomstige groepsrisico
Het groepsrisico voor de huidige en de toekomstige situatie is berekend met de meest recente versie van het voorgeschreven rekenpakket Carola. In zowel de bestaande situatie als in de nieuwe situatie is het groepsrisico 0,54 en blijft het groepsrisico dus onder de oriëntatiewaarde.


afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0024.png"
Afbeelding 5.12 - Huidig en toekomstig groepsrisico

3) Toename van het groepsrisico
Het groepsrisico neemt niet toe door de geplande woningbouw. De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de reeds aanwezige bebouwing verderop oostwaarts langs de buisleiding.

4) Maatregelen tot bestrijden en beperken omvang van een zwaar ongeval of een ramp
Voor de invulling van dit onderdeel is onder andere gebruik gemaakt van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden (kenmerk 2017100517598, datum 16 november 2017). De Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat het van belang is dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen voldoende is.

Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben.

Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn nog niet gedetailleerd aan deze eisen getoetst. Vooralsnog ziet de Veiligheidsregio geen knelpunten en er zal voor gezorgd worden dat, als een definitieve verkaveling bekend is, er ook geen knelpunten ontstaan.

5) Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid van mensen in het invloedsgebied
Voor de invulling van dit onderdeel is onder andere gebruik gemaakt van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden (kenmerk 2017100517598, datum 16 november 2017). Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder hulp van de hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het kader van (het verhogen van) de zelfredzaamheid vindt de Veiligheidsregio dat mensen moet zijn voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het geval van een hogedruk aardgasleiding betekent dit schuilen of, als het object waarin men verblijft zodanig aangestraald is dat het object bij de brand betrokken raakt, vluchten van de risicobron af.
De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.

Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:

  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven: het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies;
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.

5.2.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Het plangebied ligt deels binnen het invloedsgebied van de K2 leiding. Uit de QRA blijkt dat er in de huidige situatie geen sprake is van een groepsrisico en dat de ontwikkeling geen (toename van het) groepsrisico veroorzaakt. Een verantwoording van het groepsrisico is voor deze risicobron dan ook niet vereist.

Bij de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is advies gevraagd. Dit advies (kenmerk 2017100517598, datum 16 november 2017) geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid zijn beoordeeld en er is aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee is invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt en het Bevb.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Bij nieuwe situaties onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.3.2 Onderzoek

Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er zijn vier locaties waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Deze locaties zijn:

  • Centrumlijn Noord
  • Centrumlijn Zuid
  • Park Van Buijsen
  • Groene Vizier

Voor het gehele bestemmingsplangebied is een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd (d.d. 8 februari 2018, zie Bijlage 5). De nieuwe woningen in de ontwikkelvlekken worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Woongebied'.

Het aspect omgevingslawaai heeft voor de ontwikkelvlekken "Centrumlijn Noord" en "Centrumlijn Zuid" zowel betrekking op wegverkeers- als spoorweglawaai. Voor de ontwikkelvlekken "Park Van Buijsen" en "Groene Vizier" geldt dat deze buiten de geluidzone van de spoorlijn RandstadRail (Den Haag CS - Rotterdam Slinge) zijn gelegen zodat hier enkel het aspect wegverkeerslawaai aan de orde is. Onderhavig akoestisch onderzoek beschouwd het volledige bestemmingsplan. Derhalve zijn de vier ontwikkelvlekken in één rapportage beoordeeld.

Voor wegverkeerslawaai zijn de ontwikkelvlekken gelegen binnen de geluidzone van de wegen 'nieuwe weg plan Keijzershof', Groenekade, Klapwijkseweg, Hofpleintunnel, N470, N471 en Tuindersweg. De ontwikkelvlekken zijn tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen.

Voor spoorweglawaai zijn de ontwikkelvlekken "Centrumlijn Noord" en "Centrumlijn Zuid" gelegen binnen de geluidzone van de RandstadRail spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge.

Uit de rapportage blijkt dat bij een aantal wettelijk gezoneerde wegen, alsmede bij de spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Onder voorwaarden kan ontheffing worden verleend tot de maximale ontheffingsgrens. Op grond van het akoestisch onderzoek is reeds in beeld gebracht welke maatregelen getroffen kunnen worden. Zo zijn de bouwvlakken binnen de bestemming 'Woongebied' nergens buiten de (geluids)contour van de maximale ontheffingswaarde gelegd (waarmee de afstand tussen geluidbron en ontvanger op een aantal punten is vergroot). Overige maatregelen (zoals aanleg van een geluidsscherm of geluidswal, toepassen van stiller wegdek of toepassen van raildempers) zijn niet doelmatig gebleken, danwel ontmoeten andere overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010. Woongebied "Centrumlijn Noord" bevindt zich in het gebied dat wordt getypeerd als 'Stromingszone'. De woongebieden "Centrumlijn Zuid", "Groene Vizier" en "Park Van Buijsen" bevinden zich in het gebied dat wordt getypeerd als 'Woongebied'.

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is, met uitzondering van de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg plan Keijzershof, gelegen binnen de bovengrenzen van de geluidklasse van het gebiedstype. Derhalve is het niet mogelijk woningen te realiseren voor de locaties gelegen binnen woongebied "Park Van Buijsen", waarbij de geluidbelasting hoger is dan 53 dB. Om toch woningen, grenzend aan de nieuwe weg plan Keijzershof, mogelijk te maken zijn aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht.

Daarbij is gebleken dat voor het toepassen van "stille elementenverharding" (bronmaatregel) geldt dat de bovengrens niet meer wordt overschreden. Derhalve is deze maatregel erg doeltreffend. Bij toepassing van het wegdektype "stille elementenverharding" is het mogelijk woningen binnen het bouwvlak te realiseren. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die het wonen binnen deze zone mogelijk maakt uitsluitend na toepassing van stille elementenverharding.

Momenteel is het stedenbouwkundig ontwerp onvoldoende uitgewerkt om de aanvullende voorwaarden uit het geluidbeleid te kunnen beoordelen. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan dient ter plaatse van de geluidbelaste locaties waarvoor hogere waarden noodzakelijk zijn met de volgende punten rekening te worden gehouden, waarmee kan worden voldaan aan de hogere grenswaarden:

  • het geluidaspect dient vanaf het eerste ontwerp-stadium te worden betrokken;
  • de woning dient tenminste één geluidluwe gevel te bezitten;
  • bij woningen/appartementen dient de buitenruimte (tuin/balkon) te voldoen aan de ambitiewaarde van het betreffende gebied;
  • bij appartementen en seniorenwoningen dient minimaal 1 verblijfsruimte aan de geluidluwe zijde (gevel met een geluidbelasting kleiner of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde Wgh) te worden gesitueerd. Bij ééngezinswoningen minimaal 3 verblijfsruimten aan de geluidluwe zijde of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer aan de geluidluwe zijde;
  • bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de geluidklasse dient bij een aanvraag om bouwvergunning een akoestisch onderzoek te worden gevoegd en wordt getoetst of wordt voldaan aan de binnenwaarde van het bouwbesluit waarbij voor de geluidbelasting wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting indien daar sprake van is.

De bebouwing vervult een open plaats tussen bestaande bebouwing en wordt tevens gesitueerd in de directe omgeving van een station. Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat voldaan kan worden aan de gestelde subcriteria. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

In aanvulling op het akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai is eveneens de invloed van de realisatie van de nieuwe weg ten aanzien van de bestaande woningen beschouwd. Voor de nieuwe weg geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van enkele bestaande woningen wordt overschreden. Conform vorenstaande is de toepassing van een stiller wegdek ter plaatse van de nieuwe weg doelmatig gebleken. Bij toepassing van het wegdektype "stille elementenverharding" ter plaatse van de nieuwe weg, wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de bestaande woningen niet meer overschreden.

Bij de berekening van het geluid alsmede het bepalen van de positie van het geluidsscherm is rekening gehouden met de weerkaatsing van het geluid voor de bestaande woningen, welke zijn gelegen aan de andere kant van de N470.

5.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woongebieden een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Tevens dient aangetoond te worden dat aan de criteria uit het Hogere Grenswaarden Beleid wordt voldaan. Vanwege de geluidbelasting ten gevolge van niet gezoneerde wegen dient bij het uitvoeren van het nader onderzoek (in het kader van een goed woon- en leefklimaat) rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting op basis van alle gemodelleerde wegen en spoorwegen. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 5, Titel 5,2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer kent een aantal begrippen zoals 'niet in betekende mate' (NIBM) en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor nieuwe plannen betekent dit dat er nagegaan dient te worden of het plan past binnen het Besluit en/of de ministeriële regeling 'niet in betekende mate'.

Kleine en grote projecten

In het NSL zijn een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen. Niet alle ruimtelijke projecten hoeven echter in het NSL te worden opgenomen. Nederland telt een paar duizend bouwprojecten. Het overgrote deel hiervan heeft vrijwel geen invloed op de luchtkwaliteit. Daarom spreekt Titel 5.2 van de Wet milieubeheer over ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Een paar honderd grote projecten dragen ‘in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). In hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. De Regeling NIBM geeft voor specifieke projecten kwantitatieve grenzen. Zo is een nieuwbouwproject met maximaal 500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) per definitie Niet In Betekenende Mate.

Als een project de ‘in betekenende mate’ grens overschrijdt zijn er twee mogelijkheden. Of een overheid besluit om het project onder te brengen in het NSL of men besluit om projectsaldering toe te passen. Een andere mogelijkheid die de wet geeft is het toepassen van extra maatregelen ter plaatse (die onlosmakelijk met het project verbonden dienen te zijn), waardoor de verslechtering onder de NIBM grens komt. Een voordeel van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer is ook dat grote projecten niet meer rechtstreeks hoeven te worden getoetst aan de normen. Als een groot project is opgenomen in het NSL, hoeft de verantwoordelijke overheid in de planprocedure (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) niet meer te toetsen aan de normen. De overheid kan veelal volstaan met een onderbouwing door aan te geven dat het project is opgenomen in het NSL. Het NSL zorgt ervoor dat het negatieve effect van deze projecten wordt gecompenseerd met een groot pakket landelijke maatregelen.

Fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitregelgeving. De wettelijke grenswaarden en actiedrempels zijn een compromis tussen haalbaarheid en gezondheid. In navolgende tabel zijn de normen NSL-rekentool en grenswaarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0025.png"

Monitoring NSL

Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarmee volgen de overheden de ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het instrument waarmee de overheden deze monitoring uitvoeren heet de NSL-Monitoringstool. Als uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen de overheden besluiten om extra maatregelen te treffen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale wegen en Rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In het Besluit gevoelige bestemmingen zijn onderzoekszones opgenomen:

  • 300 meter aan weerszijde van een rijksweg;
  • 50 meter aan weerzijde van een provinciale weg.

Wanneer een gevoelige bestemming gerealiseerd wordt binnen de onderzoekszone is nader onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplangebied geldt dat de school (MFA) binnen 50 meter van de provinciale weg N470 uitgebreid kan worden. Wanneer de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden mag het aantal mensen dat hoort bij de ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen.

5.4.2 Onderzoek

Door Tritium Advies is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd (zie Bijlage 6).

In de bestemming ‘woongebied’ wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn in principe niet aangemerkt als gevoelige bestemming. Echter wordt de realisatie van specifieke woonvormen voor bijvoorbeeld ouderen of zieken in onderhavig bestemmingsplan niet uitgesloten.

Zowel aan de west- als de zuidzijde van het plangebied is een provinciale weg aanwezig. In navolgende paragrafen wordt onderzocht of sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en NO2.

Beoordeling met behulp van NIBM-rekentool

De luchtkwaliteit wordt mede beïnvloed door het verkeer. De ontwikkelingen hebben een verkeersaantrekkende werking. Op basis van de CROW-publicatie 317 is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Er is hierbij uitgegaan van een ‘worst-case’ scenario waarbij het hoogst aantal te verwachten woningen is aangehouden als de maximale verkeersgeneratie volgens de CROW-publicatie. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is uitgegaan dat de locaties aan te merken zijn met een stedelijkheidsgraad van ‘matig stedelijk’ en zijn gelegen in een gebied dat wordt aangeduid als ‘rest bebouwde kom’.

Het totale plan bestaat uit vier ontwikkelgebieden. In het kader van de anticumulatiebepaling (artikel 5 besluit NIBM) kan het noodzakelijk zijn om de ontwikkelgebieden (deels) gezamenlijk te toetsen. Dit geldt bijvoorbeeld voor gebieden die ontsloten worden via eenzelfde ontsluitingsweg.

In onderhavige situatie is om die reden dan ook gekozen om ‘Centrumlijn Noord’ en ‘Centrumlijn Zuid’ te beschouwen als één deelgebied en zo ook ‘Park Van Buijsen en ‘Groene Vizier’. Met behulp van de NIBM-rekentool is bepaald of deze twee gebieden in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie NIBM rekentool

Voor beide deelgebieden geldt dat ze mogelijk ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek met behulp van de NSL-rekentool is derhalve noodzakelijk.

Beoordeling met behulp van NSL-rekentool

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van de ontwikkelgebieden voor de jaren 2015, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie als gevolg van de beoogde ontwikkelgebieden reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.

NO2

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2015. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.

PM10

Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 licht toenemen ten opzichte van 2015. In 2030 neemt de concentratie echter weer af.

In bijna alle gevallen is de concentratie PM10 in 2030 gelijk aan de concentratie in 2015. In alle gevallen wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).

De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. Deze wordt in de meeste gevallen in 2020 licht overschreden (maximale geconstateerde waarde bedraagt 21 µg/m3) maar in 2030 neemt de concentratie weer af tot onder de WHO-advieswaarde.

PM2,5

Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 in alle gevallen in 2020 licht toenemen, maar in 2030 weer licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 ìg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Er wordt in 2030 echter niet voldaan aan de WHO-advieswaarde van 10 µg/m3. De maximale waarde in 2030 bedraagt 11,4 µg/m3 (Klapwijkseweg).

5.4.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Ten aanzien van twee deelgebieden kan worden gesteld dat deze ‘in betekenende mate’ bijdrage aan de luchtkwaliteit. Dit blijkt uit de worst-case berekening met behulp van de NIBM-tool. Uit nader onderzoek met behulp van de NSL-rekentool kan worden gesteld dat de jaargemiddelde grenswaarden voor de jaren 2020 en 2030 nergens op de omliggende (ontsluitings)wegen worden overschreden. Er wordt derhalve voldaan aan de normen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Aangezien er geen (dreigende) overschrijding is van de grenswaarden zijn er ook geen beperkingen ten aanzien van realisatie van eventuele specifieke woonvormen die vallen onder het Besluit gevoelige bestemmingen. Een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is hiermee gewaarborgd.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Pijnacker-Nootdorp het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (dubbel)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

5.5.2 Onderzoek

Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er zijn vier locaties waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hiervoor dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Deze locaties zijn:

  • Centrumlijn Noord
  • Centrumlijn Zuid
  • Park Van Buijsen
  • Groene Vizier

Archeologisch bureauonderzoek

Binnen het plangebied heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden, in de vorm van een bureauonderzoek. De resultaten van dit onderzoek is weergegeven in het rapport Jap, J., 2017: Pijnacker, Keijzershof (BO) gemeente Pijnacker-Nootdorp (ZH). Een archeologisch Bureauonderzoek (BO). (Transect-rapport 1349; d.d. 9 oktober 2017; zie Bijlage 7).

Uit het uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat er binnen het grootste gedeelte van het bestemmingsplangebied sprake is van een zeer lage verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten. De landschappelijke ontwikkeling van het gebied heeft voor ongunstige woonomstandigheden gezorgd tijdens grote perioden in het verleden.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn drie zones aanwezig waarin sprake is van een hoge archeologische verwachting (zie afbeelding 5.13). Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een zone waarbinnen op historisch kaartmateriaal een erf staat afgebeeld. Voor dit gebied geldt dan ook dat er archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd kunnen worden aangetroffen.

Aan de westzijde en de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een zone waar archeologische resten voor kunnen komen uit de Romeinse tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de lokale geologische ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0026.png"

Afbeelding 5.13 - Archeologische verwachtingskaart

Aanvullend archeologisch onderzoek

De drie deelgebieden waarvoor naar aanleiding van het archeologisch bureauonderzoek een hoge archeologische verwachting is geformuleerd (de oranje gebieden en het rode gebied in afbeelding 5.13), zijn door middel van inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), in de vorm van een booronderzoek, nader onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport: J. (Jurgen) Rap MA, 'Keijzershof Gemeente Pijnacker-Nootdorp (ZH). Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase', Nieuwegein: Transect archeologisch onderzoek & advies, Transect-rapport 1664, 5 april 2018 (zie Bijlage 8 bij de toelichting).

Hierbij is gezocht naar de aanwezigheid van archeologisch relevante niveaus in het gebied en de mate van intactheid hiervan. Op die manier kunnen uitspraken worden gedaan over de verwachting op het aantreffen van intacte archeologische vindplaatsen in het plangebied.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat in de drie deelgebieden verschillende verwachtingen zijn vast te stellen op het aantreffen van archeologische waarden, samenhangend met een uiteenlopende bodemopbouw in de deelgebieden. Deze verschillende verwachtingen zijn weergegeven op de afbeeldingen 5.14 en 5.15.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0027.png"

Afbeelding 5.14 - Verwachtings- en advieskaart booronderzoek 'Keijzershof 2018', deelgebied A. Groen duidt op een lage archeologische verwachting.

In deelgebied A is vastgesteld dat sprake is van een ophoogpakket tot een diepte van 1,8-2,5 meter beneden maaiveld, waarbij de top van de oorspronkelijke afzettingen in sterke mate geroerd is geraakt door het aanbrengen van dit pakket of door de vervening van het gebied. In dit deelgebied is sprake van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0028.png"

Afbeelding 5.15 - Verwachtings- en advieskaart booronderzoek 'Keijzershof 2018', deelgebieden B (zuidelijk gelegen) en C (oostelijk). Groen duidt op een lage archeologische verwachting, rood op een hoge archeologische verwachting.

In deelgebied B is vastgesteld dat sprake is van een sterk geroerde bodemopbouw tot in de top van de natuurlijke afzettingen. Deze roering is waarschijnlijk het gevolg van de vele kabels en leidingen die in het gebied zijn aangelegd. De natuurlijke bodemopbouw bestaat uit een pakket verspoelde afzettingen en geulafzettingen, waarin geen sprake is van een intact archeologisch relevant niveau. Daarom is ook voor dit deelgebied een lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden vastgesteld.

In deelgebied C is sprake van zowel een hoge als een lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden. Ter plaatse van boorpunten 9, 10 en 11 is sprake van een bijmenging van rood en geel puin in de top van de bodemopbouw, waarschijnlijk samenhangend met de aanwezigheid van een erf uit de late 18e eeuw. Hier is tevens een scherf aardewerk uit deze periode aangetroffen. In dit deel van het plangebied is vooralsnog een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vast te stellen. De waarden kunnen worden aangetroffen vanaf maaiveld tot een diepte van 80-180 cm beneden maaiveld.

Op het overige terrein in deelgebied C is geen sprake van puin in de bovenlaag, maar veeleer een (moderne) bouwvoor op een veenrestant en geulafzettingen. Daarmee is ter plaatse van dit deel van het plangebied een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vast te stellen.

5.5.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Archeologisch bureauonderzoek heeft uitgewezen dat in het plangebied op drie locaties archeologische resten (zouden) kunnen worden aangetroffen. Uit het aanvullend verrichte, verkennende onderzoek is vervolgens naar voren gekomen dat op slechts één van die locaties (gedeeltelijk) een hoge archeologische verwachting kan worden vastgesteld.

Conform de regels van het gemeentelijke archeologiebeleid wordt aan deze locatie - gedeeltelijk - een archeologische dubbelbestemming toegekend, aan de rest van het plangebied niet.

Binnen dit vlak met de archeologische dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie', dienen ingrepen in de ondergrond met een grotere oppervlakte dan 100 m², en ingrepen tot een diepte groter dan 30 cm beneden maaiveld, vooraf te worden gegaan door een aanvullend archeologisch onderzoek, om zo vast te kunnen stellen wat de aard van eventuele archeologische waarden in dit deel van het plangebied is. Een dergelijk onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P). De kaders en voorwaarden van een dergelijk onderzoek moeten worden uiteengezet in een Programma van Eisen (PvE), dat voorafgaand aan aanvullend onderzoek moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Vrijgesteld van het doen van archeologisch onderzoek worden in het vlak met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' slechts:

  • bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte niet groter dan 100 m2 (ongeacht de diepte); en/of:
  • bodemverstorende ingrepen met een diepte van niet meer dan 30 cm beneden maaiveld (ongeacht de oppervlakte).

Mochten in het deel van het plangebied waarop geen archeologische dubbelbestemming is gelegd (vrijwel het hele plangebied dus), tijdens toekomstige werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan hebben de initiatiefnemer en de uitvoerder van de werkzaamheden de wettelijke plicht deze archeologische waarden meteen te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Pijnacker-Nootdorp (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans tussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.

Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit de Nota bodembeheer blijkt dat bij omgevingsvergunningaanvragen (bouw en bestemmingswijzigingen) onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met het uitvoeren van een historisch onderzoek conform de NEN 5725.

Voorwaarden hierbij zijn:

  • De locatie is niet gelegen in een aangewezen beschermingsgebied;
  • Het niet om een verdachte locatie gaat (geen puntbron aanwezig geweest).
5.6.2 Onderzoek

Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er zijn vier locaties waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hiervoor dient historisch bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Deze locaties zijn:

  • Centrumlijn Noord
  • Centrumlijn Zuid
  • Park Van Buijsen
  • Groene Vizier

Centrumlijn Noord

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 1 september 2017, zie Bijlage 9). Het doel van het historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) is het verzamelen van relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie. Op grond van het vooronderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Gehele locatie (huidige situatie)

Vanaf eind jaren '90 is het agrarische bedrijf aan de Klapwijkseweg 2 gesloopt. Tot deze periode was het gebied in gebruik als gras-/weiland met kenmerkende slotenstructuur. Bij de ontwikkelingen van het gebied 'Tolhek', begin 2000, is het terrein in gebruik genomen als werkterrein. Hierbij is vermoedelijk een ophooglaag op de locatie aangebracht en zijn watergangen gedempt. Vanaf 2007 heeft de locatie haar huidige gebruik gekregen als parkeerterrein, opslagterrein en als braakliggend terrein. Hierbij is de locatie gedeeltelijk verhard met asfalt en klinker met vermoedelijk een puinfundatie. Ook op de onverharde delen is diffuus verspreid puin op het maaiveld aanwezig.

Voormalig Klapwijkseweg 2 (zuidelijk deel van het plangebied)

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat sprake is van een niet gespecificeerde ophooglaag. Bij eerder uitgevoerd onderzoek werden op de locatie vier sterke verontreinigingen met lood aangetoond met een gezamenlijk bodemvolume van circa 2.085 m3. De verontreinigingen werden aangetoond in de bovengrond tot plaatselijk in de zintuigelijk schone venige ondergrond. De verontreiniging was plaatselijk aanwezig 3,0 m-mv. Op de locatie heeft tevens een voormalige bovengrondse dieseltank gestaan. Deze was voldoende onderzocht en bleek niet tot een verontreiniging te hebben geleid.

De sterke verontreinigingen met lood zijn, zoals blijkt uit de beschikking op het saneringsplan, in de periode 2003-2005 gedeeltelijk geïsoleerd. Dit in verband met de tijdelijke inrichting van de locatie als werkterrein. De definitieve saneringsaanpak was nog niet bekend, daar deze afhankelijk is van de definitieve inrichting. Hierbij werd aangegeven dat voor de tweede fase als saneringsvariant in principe wordt gekozen voor volledige verwijdering van de loodverontreiniging op de gehele locatie. Afhankelijk van de ontwikkeling kon dit worden gewijzigd in een variant die bestaat uit het gedeeltelijk ontgraven en isoleren van de loodverontreiniging.

Voormalige slibdepot (zuidelijk deel van het plangebied)

Ter plaatse van het oostelijk deel van het plangebied heeft in het verleden een slibdepot gelegen. Na grondverbetering (ontwikkeling Tolhek) werden in de bovengrond matig tot sterke verontreinigingen met zware metalen aangetoond. De verontreinigingen hangen vermoedelijk samen met de voormalige slibopslag. Er is geen srpake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Voormalige (gedempte) watergangen

In het plangebied zijn eind jaren '90 een vijftal watergangen met een lengte van circa 30 m gedempt. Uit eerder uitgevoerde onderzoeken blijkt dat plaatselijk dempingen voorkomen met bodemvreemde materialen. Tot begin 2000 was tevens een watergang aanwezig welke van noord/zuid op de locatie aanwezig was met een lengte van circa 250 m. Het is onbekend waarmee deze is gedempt. Vermoedelijk is de grond afkomstig van het naastgelegen terrein (Tolhek) dat destijds werd ontwikkeld.

Voormalig weiland (westelijke strook plangebied)

In de bovengrond werden lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK aangetoond. De ondergrond bleek niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters. Het grondwater bleek licht verontreinigd met vluchtige aromaten, arseen en chroom.

Aanbevelingen

Gezien de gedateerdheid van de eerder op de locatie uitgevoerde onderzoeken, de voorgenomen bestemmingswijziging en de daar bijbehorende ontwikkelingsplannen (de realisatie van een woonwijk) wordt aanbevolen de bodemkwaliteit te actualiseren.

Hierbij worden de in de navolgende tabel weergegeven deellocaties en te onderzoeken onderdelen onderscheiden. In de tabel zijn tevens de aanbevolen onderzoeksstrategieën weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0030.png"

Centrumlijn Zuid

Door Arnicon is een actualiserend en nader bodemonderzoek, waterbodemonderzoek en verhardingsonderzoek verricht ter plaatse van ontwikkellocatie Pijnacker-zuid, deelgebied Centrumlijn-zuid (d.d. 1 juli 2018, zie Bijlage 10). Het doel van het actualiserend bodemonderzoek is het bepalen van de horizontale en verticale omvang van de aangetroffen en in het verleden aangetoonde verontreiniging(en) in grond en grondwater. Het onderzoek dient voldoende gegevens op te leveren om op basis daarvan een saneringsplan en een bestek voor herinrichting van de locatie te kunnen opstellen.

Deellocatie A –fietspad

Het asfalt van fietspad dateert van ruim na 1995 (ca. 2007) en is derhalve per definitie niet teerhoudend. Onder het fietspad (inspectiegaten 101 en 102) is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het funderingsmateriaal onder het asfalt bestaat uit hoogovenslakken en eronder ligt zintuiglijk schoon zand. Uit laboratoriumonderzoek blijkt dat de slakken aan de samenstellingseisen voldoen. De verhoging waarop het fietspad is gelegen is het resultaat van een sanering (isolatievariant) waarop een nazorgverplichting rust (Wbb code: ZH192600016).

Deellocatie B – erf vml. Klapwijkseweg 6

De erfverharding, met een geschat volume van ongeveer 1000 m3 (1000 m2, gemiddelde laagdikte 1 m), is heterogeen van samenstelling. Het materiaal bestaat uit puin, baksteen, kolengruis, grind en asfalt, vermengd met licht tot sterk met zware metalen en PAK verontreinigde grond (zand, klei en veen). Het percentage grond varieert van circa 5 tot 95%. Gemiddeld bestaat de erfverharding voor meer dan 50% uit verhardingsmaterialen. Naar schatting 150 m3 hiervan is tevens verontreinigd met asbest (>I). Het asbest is met name in de fijne zeeffracties van het verhardingsmateriaal aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van asbest boven de interventiewaarde valt de verontreinigde verharding binnen het kader van het Besluit Asbestwegen. Het asbest is waarschijnlijk voor 1993 aangebracht. Er is geen afscherming aanwezig. In 2009 is in opdracht van de gemeente het maaiveld asbestvrij gemaakt en het terrein met hekken afgezet. De erfverharding is daarna grotendeels overwoekerd geraakt door begroeiing. In de gedempte sloot ten westen van de erfverharding is eveneens puin aangetroffen. In de betreffende inspectiesleuf is geen asbest aangetoond. Uit een risicobeoordeling m.b.v. Sanscrit blijkt dat de verontreinigingen in de huidige situatie (groen met natuurwaarden) geen onaanvaardbare risico’s met zich mee brengen.

Deellocatie B – voormalige uitlaat melkpomp

Door Vanderhelm is in 2009 een sterk verhoogd minerale oliegehalte aangetroffen in de zintuiglijk niet verontreinigde bovengrond. Tijdens het veldwerk van onderhavig onderzoek is ook zintuiglijk geen minerale olie waargenomen. In het grondwater bij de voormalige melkpompuitlaat zijn geen minerale olie of vluchtige aromaten aangetoond. Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens wordt ingeschat dat het een lokale kleinschalige verontreiniging betreft van maximaal enkele m3.

Deellocatie C – dammetjes met puinhoudende grond

In één van de twee dammetjes zijn zwakke puinbijmengingen aangetroffen vanaf het maaiveld tot 0,5 m-mv. In het andere dammetje is uitsluitend zintuiglijk schone grond aangetroffen. De zwak puinhoudende grond blijkt (zeer) licht verontreinigd te zijn met PCB. Uit de resultaten wordt afgeleid dat de bodemsamenstelling van de dammetjes niet afwijkt van die van het omliggende terrein.

Deellocatie D – locale verontreinigingen

D1 – ter plaatse van de in 2004 door De Straat uitgekarteerde loodverontreiniging zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. Monsters uit de venige toplaag, de zandige ophooglaag en de onder het zand aangetroffen klei- en veen bodem zijn niet tot licht verontreinigd met lood. Geconcludeerd wordt dat de indertijd aangetroffen verontreiniging niet op de aangegeven plaats is terug te vinden. Het betrof een niet ernstig geval van verontreiniging met een geschatte omvang (>I) van circa 20 m3.

D2 – ter plaatse van de in 2004 door De Straat uitgekarteerde zintuiglijke verontreiniging is zwak tot matig grindhoudend zand aangetroffen tot 0,7 à 1,5 m-mv. Eronder is zintuiglijk schone klei en veen aangetroffen. In de zwak grindhoudende toplaag tot 0,5 m-mv zijn licht verhoogde gehalten kobalt en lood aangetoond. Geconcludeerd wordt dat de indertijd beschreven verontreiniging op dit deel van de locatie niet meer aanwezig is.

D3 – op een als onverdacht aangemerkt terreindeel is plaatselijk een laagje puin- en kolengruishoudende grond aangetroffen. Het materiaal blijkt sterk verontreinigd te zijn met koper en PAK. In enkele van de rondom geplaatste karteerboringen zijn sporen puin aangetroffen. De onderzochte grond(meng)monsters zijn niet tot licht verontreinigd met enkele zware metalen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt ingeschat dat de omvang van de in boring 524 aangetroffen verontreiniging kleiner is dan 25 m3 en dat het derhalve een niet ernstig geval van bodemverontreiniging betreft.

Deellocatie E – resterend terrein landbodem en gedempte sloten

Verspreid over het terrein komen plaatselijk zwak tot matige puinbijmengingen voor, zowel in slootdempingen als op willekeurige plekken daarbuiten. Op het meest noordelijk gelegen deel komen tevens zwak tot matige bijmengingen met grind of schelpen voor. Uit de boorbeschrijvingen blijkt dat de dikte van de opgebrachte zandlaag op het terrein varieert van 0 tot meer dan 2 m. In het gebied ten westen en zuidwesten van D1 ligt de opgebrachte grond het hoogst. Vanwege de sterke begroeiing (bramen) zijn daar geen boringen verricht. Uit laboratoriumonderzoek blijkt dat de bovengrond (zand of klei) op de locatie in het algemeen niet tot licht verontreinigd is met één of twee zware metalen of PAK. De ondergrond (zwak puinhoudende klei, zintuiglijk schoon veen) is licht verontreinigd met één of meer zware metalen.

In het grondwater zijn niet tot licht verhoogde gehalten aangetoond voor met barium, molybdeen en naftaleen. De lichte verontreinigingen zijn niet te relateren aan een specifieke bron. Het naftaleengehalte is niet veel hoger dan de detectiegrens.

Voor het overige zijn er in de grond en in het grondwater verspreid over het terrein geen verontreinigingen aangetroffen.

Deellocatie S – waterbodem

Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat het slib verspreidbaar is op de aangrenzende percelen en in geval van toepassing op landbodem buiten de locatie vrij toepasbaar. Naar schatting is er ten tijde van het onderzoek in totaal 2.500 tot 3.000 m3 slootslib op de locatie aanwezig (gemeten in profiel).

Conclusies

Deellocatie A is gelegen op een door middel van ophoging (isolatie) gesaneerd terreindeel. Hierop rust een nazorgplicht. De sanering is geregistreerd onder Wbb-code ZH192600016.

In de erfverharding van de voormalige boerderij (deellocatie B) is een sterke verontreiniging met asbest aangetroffen. De erfverharding valt onder het Besluit Asbestwegen. Er is geen bodemverontreiniging met asbest aangetroffen. Naast asbest bevat de erfverharding ook licht tot sterk met zware metalen en/of PAK verontreinigde grond.

Elders op de locatie is lokaal in de ondergrond een sterke kolengruis-gerelateerde koper en PAK verontreiniging aangetroffen, met een geschatte omvang van minder dan 25 m3 (deellocatie D3).

Voor het overige wordt de onderzoekslocatie op basis van de onderzoeksresultaten geschikt geacht voor de beoogde woningbouw.

Aanbevelingen

Bij herinrichting dient rekening te worden gehouden met de nazorgplicht welke op deellocatie A en de aanliggende stroken grond ligt (“vml ligging tijdelijke weg” op de tekening in bijlage 2.2 van het onderzoeksrapport).

In het kader van het Besluit Asbestwegen dient de aanwezigheid van de asbesthoudende erfverharding op deellocatie B te worden gemeld bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. Ook dient de volledige verharding onder asbestcondities te worden verwijderd en afgevoerd. Aangevolen wordt om voorafgaand aan het verwijderen van de verhardingsmaterialen een plan van aanpak op te stellen. Tevens wordt aanbevolen om het verwijderen te laten uitvoeren door een voor de BRL 7000 en voor asbestverwijdering erkende aannemer, begeleid door een voor de BRL 6000 erkende milieukundig begeleider. In het evaluatierapport van de verwijdering dient de kwaliteit van zowel de achtergebleven bodem als de aanvulgrond te worden vastgelegd.

Momenteel is deellocatie B met hekken afgezet. Hoewel uit de risicobeoordeling naar voren is gekomen dat er geen actuele risico’s zijn te verwachten en er ook geen direct gevaar is te verwachten met betrekking tot het inademen van asbestvezels, wordt aanbevolen om de afzetting in stand te houden totdat de erfverharding is verwijderd.

Lokaal is in de laag van 0,5-0,8 m-mv een kolengruisgerelateerde sterke koper en PAK verontreiniging aangetroffen (boring 524 op deellocatie D3). Bij voorgaand onderzoek in 2004 zijn twee lokale immobiele verontreinigingen aangetroffen die nu niet meer zijn terug te vinden. Het valt niet uit te sluiten dat er op de locatie meer van dit soort plekken voorkomen.

Uit de onderzoeken blijkt dat er een vrij goede correlatie is tussen bijmengingen met kolengruis of asfalt en verontreinigingen met PAK en zware metalen. Het is aan te bevelen om de eventueel bij werkzaamheden aan te treffen verdachte (kolengruis- of asfalthoudende) lagen onder milieukundige begeleiding te verwijderen.

Tot slot wordt opgemerkt dat formeel alle grond waarin puin(sporen) worden aangetroffen als asbestverdacht dient te worden aangemerkt. Op basis van de huidige regelgeving wordt aanbevolen om een verkennend asbest in bodemonderzoek te verrichten op het gehele terrein. Voor een goed en volledig onderzoek is het noodzakelijk om hieraan voorafgaand het gehele terrein op te schonen.

Park Van Buijsen

Door IDDS is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd voor onder andere Park Van Buijsen (d.d. 12 mei 2017, zie Bijlage 11). Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of het voormalige, dan wel huidige, gebruik van de locatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. In dit onderzoek is het deelgebied Tuindershof-Zuid meegenomen, dit wordt in onderhavig plan buiten beschouwing gelaten.

Algemene bodemkwaliteit

Bovengrond

De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is opgebouwd uit zand dan wel klei. In de bovengrond zijn zintuiglijk in een enkele bodemlaag bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen, glas en aardewerk) waargenomen. In de bovengrond overschrijden enkele zware metalen en PAK plaatselijk de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden.

Ondergrond

De ondergrond ter plaatse van de onderzoekslocatie is opgebouwd uit zand, klei en veen. In de ondergrond zijn zintuiglijk zeer plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen, glas en aardewerk) waargenomen. In de ondergrond overschrijden enkele zware metalen, PAK en minerale olie de desbetreffende achtergrondwaarden. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende achtergrondwaarden.

De aangetroffen verontreinigingen in de boven- en ondergrond zijn in lijn met de eerder aangetroffen verontreinigingen tijdens voorgaande onderzoeken.

Grondwater

De grondwaterstand fluctueert binnen het plangebied tussen de 0,25 en 2,18 m-mv. Dit komt naar alle waarschijnlijkheid door hoogte verschillen binnen het plangebied en de heterogene bodemopbouw. De gemeten zuurgraad (pH) en het elektrisch geleidingsvermogen (EC) van het grondwater vertonen geen afwijkende waarden ten opzichte van een natuurlijke situatie. De gemeten troebelheid is bij enkele peilbuizen verhoogd ten opzichte van een natuurlijke situatie.

In het grondwater overschrijdt de concentratie barium de desbetreffende streefwaarde in alle peilbuizen. Ter plaatse van enkele peilbuizen worden licht verhoogde concentraties voor enkele zware metalen aangetoond. Ter plaatse van peilbuis 44 overschrijden de concentraties naftaleen en benzeen de betreffende streefwaarden. Ter plaatse van peilbuis 54 overschrijdt de concentratie nikkel de betreffende tussenwaarde. De concentraties van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende streefwaarden.

De licht verhoogd aangetoonde concentratie barium en licht tot matig verhoogd aangetoonde concentratie nikkel kunnen naar alle waarschijnlijkheid worden toegeschreven aan natuurlijke factoren. De herkomst van de overige verhoogde concentraties is onbekend.

Waterbodem

Verspreidbaarheid op het aangrenzende perceel

Het slib uit de watergangen is verspreidbaar op het aangrenzend perceel.

Toepasbaarheid op bodem onder oppervlakte water

In het kader van toepasbaarheid kan het vrijkomende slib en onderliggende bodem uit de overige watergangen worden toegepast op bodem onder oppervlaktewater als zijnde vrij toepasbaar.

Conclusie

De aangetroffen verhogingen in de grond, het grondwater en in de waterbodem geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Groene Vizier

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 31 augustus 2017, zie Bijlage 12). Het doel van het historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) is het verzamelen van relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie.

Op basis van de gegevens uit het eerder (2007) op de locatie uitgevoerde onderzoek is de verwachting dat zowel de boven- als ondergrond heterogeen licht verontreinigd zijn met zware metalen en PAK. Het grondwater is naar verwachting licht verontreinigd met nikkel.

Vanaf 2006 heeft op de locatie grondverzet plaatsgevonden. Hierbij is vermoedelijk voorbelasting aangebracht. In deze periode is tevens één voormalige watergang gedempt en een grondwal op het westelijk deel van de locatie gerealiseerd. Tijdens de locatie inspectie is in de zandige bovengrond diffuus verspreid puin waargenomen. Vermoedelijk betreft het puin, dat bij de ontwikkeling van het naastgelegen terrein in de bodem is gekomen. De exacte kwaliteit en herkomst is echter onbekend.

Aanbevelingen

Gezien de gedateerdheid van de eerder op de locatie uitgevoerde onderzoeken, de voorgenomen bestemmingswijziging en de daar bijbehorende ontwikkelingsplannen (de realisatie van woningen) wordt aanbevolen de bodemkwaliteit te actualiseren.

Hierbij kunnen de in de navolgende tabel weergegeven deellocaties worden onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0032.png"

5.6.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Voor de gebieden 'Centrumlijn Noord' en 'Groene Vizier' wordt aanbevolen de bodemkwaliteit te actualiseren. Te onderzoeken deellocaties zijn in voorgaande paragraaf omschreven.

Voor het gebied 'Centrumlijn Zuid' geldt dat op de deellocatie A een nazorgplicht rust. Op deellocatie B is een sterke verontreiniging met asbest aangetroffen. Op deellocatie D3 is lokaal in de ondergrond een sterke kolengruis-gerelateerde koper en PAK verontreiniging aangetroffen, met een geschatte omvang van minder dan 25 m3. Voor het overige wordt de onderzoekslocatie op basis van de onderzoeksresultaten geschikt geacht voor de beoogde woningbouw. Er dienen sanerende aatregelen te worden uitgevoerd waarmee de bevoegde gezagen akkoord moeten gaan..

Voor 'Park Van Buijsen' geldt dat geen nader bodemonderzoek noodzakelijk is. Het aspect bodem vormt voor dit deelgebied geen belemmering voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.7.2 Onderzoek

Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er zijn vier locaties waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hiervoor dient een quickscan ecologie uitgevoerd te worden. Deze locaties zijn:

  • Centrumlijn Noord
  • Centrumlijn Zuid
  • Park Van Buijsen
  • Groene Vizier

5.7.2.1 Centrumlijn Noord

Door Van der Helm Milieubeheer is een ecologische inspectie uitgevoerd ter plaatse van Centrumlijn Noord (d.d. 27 februari 2018, zie Bijlage 13).

Bureaustudie

Natura 2000-gebieden

Gezien de afstand van circa 8,5 kilometer tot de dichtstbijzijnde Natura2000-gebieden (Meijendel en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein) zal er niet snel effect optreden op deze beschermde gebieden als gevolg van activiteiten in de gemeente. Effecten dienen onderzocht te worden bij:

  • grote toename stikstofemissie;
  • verstoring/vernietiging leefgebied kwalificerende soorten. Alleen effecten op de in de directe omgeving van het projectgebied aanwezige kwalificerende soorten kleine zwaan en smient dienen te worden berekend.

In bijlage 3 bij Ecologische risico-inschatting Centrumlijn Noord is de effectenindicator van Natura2000 van Meijendel & Berkheide en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein weergegeven. Hieruit blijkt dat de beschermde habitattypen geen negatief effect ondervinden van stikstofemissie. Enkel de kwalificerende soorten (kleine zwaan en smient) kunnen de omgeving van Pijnacker gebruiken als foerageergebied. Het projectgebied zelf is echter ongeschikt door de ligging in de bebouwde kom (rust) en begroeiing van het projectgebied (geen geschikt foerageergebied).

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen zes gebieden van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Werkzaamheden binnen, of binnen de verstoringszone van NNN gebieden, dienen te worden voorkomen of getoetst door een deskundig ecoloog.

Er is geen sprake van negatief effect op NNN-gebieden, aangezien deze op ongeveer 1 kilometer van de onderzochte locaties liggen.

Weidevogelgebied

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen twee gebieden die aangewezen zijn als belangrijk weidevogelgebied. De geplande werkzaamheden liggen op circa 1 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde belangrijk weidevogelgebied, de Zuidpolder van Delfgauw. Het project heeft geen negatief effect op het weidevogelgebied, waardoor het compensatiebeginsel niet van kracht is.

Veldinspectie

Op 22 januari 2018 is een veldinspectie uitgevoerd ter plaatse van de projectlocatie. Hierbij is bepaald welke van de in de omgeving voorkomende beschermde soorten op basis van het aanwezige biotoop aanwezig kunnen zijn. Er wordt vanuit gegaan dat de bomen in het projectgebied gekapt gaan worden.

Op basis van de bureaustudie worden de volgende beschermde soorten verwacht: zwarte kraai, ekster, koolmees, pimpelmees, boomkruiper, spreeuw, egel, gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander, oeverzwaluw, zwarte roodstaart, zangvogels, konijn, haas, en muizen.

Vogels met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5

In de bomen in het projectgebied kunnen zwarte kraai en ekster een nest bouwen. Tijdens de veldinspectie zijn geen nesten van deze soorten aangetroffen in deze bomen. Derhalve kunnen nesten van deze soorten worden uitgesloten, daar deze het gehele jaar zichtbaar zijn. Andere vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5 (koolmees, pimpelmees, boomkruiper en spreeuw) worden uitgesloten, daar er geen holtes in de bomen aanwezig zijn. Door het ontbreken van gebouwen in het projectgebied wordt de zwarte roodstaart eveneens uitgesloten. Daarnaast zijn er geen andere objecten in het projectgebied aanwezig welke gebruikt kunnen worden door vogels met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5.

Ondanks dat er geen nesten zijn aangetroffen van ekster en/of zwarte kraai, kunnen deze wel gaan broeden in de aanwezige bomen in de komende jaren. Deze nesten zijn jaarrond beschermd, middels artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming, dus ook als het nest niet in gebruik is om te broeden. Voor jaarrond beschermde nesten uit categorie 5 geldt echter dat als in de omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn, de nesten een gelijke beschermingsstatus hebben als niet-jaarrond beschermde nesten. In dit geval is voor alle aanwezige en te verwachten soorten voldoende alternatief in de omgeving en geldt de bescherming alleen wanneer een broedgeval aanwezig is.

Algemene broedvogels

Door de relatieve kleine oppervlakte en de drukte op het terrein worden hier geen algemene grondbroedende vogels verwacht. In de randen van het projectgebied, waar zich hogere ruige begroeiing bevindt, kunnen mogelijk soorten als winterkoning en wilde eend gaan broeden. In de aanwezige bomen kunnen soorten als houtduif en turkse tortel gaan broeden. Mogelijk wordt de ruigere begroeiing in de aanwezige greppel en randen gebruikt door soorten als kleine karekiet en bosrietzanger.

De nesten en functionele leefomgeving van algemene broedvogels zijn beschermd middels artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. In artikel 3.1, lid 3, is onder andere opgenomen dat het verboden is om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het onder lid 4 verboden vogels opzettelijk te storen. Lid 5 geeft aan dat lid 4 niet van toepassing is indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Oeverzwaluw (categorie 5)

Wanneer in het broedseizoen gewerkt wordt, dient rekening gehouden te worden met de oeverzwaluw. Deze soort nestelt in grond die bij voorkeur steil is. Wanneer hopen grond met steile hellingen aanwezig zijn is het mogelijk dat oeverzwaluwen hier hun nest in maken. Dit geldt globaal voor de periode van eind april t/m eind september.

Grondgebonden zoogdieren

Op het braakliggend terrein, tussen het puin en in grondhopen, kunnen soorten als egel en diverse muizensoorten voorkomen. Ondanks de ligging midden in Pijnacker worden er zelfs hazen in het gebied gezien. Voor deze soorten bestaat een vrijstelling van de Wet natuurbescherming en is alleen de zorgplicht van kracht.

Amfibieën

Aan de zuidzijde van het terrein kunnen soorten als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander overwinteren in en onder de aanwezige stenenhopen in het gebied. Voortplantingswater is niet aanwezig in het projectgebied (de aanwezige greppel staat meestal droog in de voortplantingsperiode, maar kan wel als zodanig gebruikt worden na langdurige regenval), maar wel op zeer korte afstand aan de overkant van de Hofpleintunnel. Voor deze soorten bestaat een vrijstelling van de Wet natuurbescherming en is alleen de zorgplicht van kracht.

Conclusie en aanbevelingen

Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie wordt geconcludeerd dat in het projectgebied de volgende maatregelen uitgevoerd dienen te worden, ten einde overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving (´invloedsfeer van de werkzaamheden') voorafgaand aan de werkzaamheden laten controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten;
  • indien men onverwachts niet-vrijgestelde beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige inwinnen;
  • bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.

5.7.2.2 Centrumlijn Zuid

Door Van der Helm Milieubeheer is een ecologische inspectie uitgevoerd ter plaatse van Centrumlijn Zuid (d.d. 4 juli 2017, zie Bijlage 14).

Bureaustudie

Natura 2000-gebieden

Gezien de afstand van meer dan 10 kilometer tot Natura 2000-gebieden kan er mogelijk een effect optreden op deze beschermde gebieden van activiteiten in de gemeente. Effecten dienen onderzocht te worden bij:

  • grote toename stikstofemissie;
  • verstoring/vernietiging leefgebied kwalificerende soorten kleine zwaan en smient.

In het verleden was ter plaatse een boerderij gesitueerd met een ruige mestopslag. De werkzaamheden ter plaatse zijn beëindigd en de boerderij is gesloopt. Hierdoor heeft een afname aan stikstofemissie plaats gevonden. In de toekomst worden op het terrein huizen gebouwd. Mogelijk zal de uitstoot van stikstof door verkeer van bewoners toenemen. Verwacht wordt dat er netto geen noemenswaardige stikstofemissie plaatsvindt en vanwege de afstand van de werkzaamheden tot beschermde natuurgebieden wordt een negatief extern effect op Natura 2000-gebieden niet verwacht.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen zes gebieden van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Werkzaamheden binnen, of binnen de verstoringszone van NNN gebieden dienen te worden voorkomen of getoetst door een deskundig ecoloog.

Er is geen sprake van negatief effect op NNN-gebieden, aangezien deze op ruim 1 kilometer van het geplande werk liggen.

Weidevogelgebied

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen twee gebieden, die aangewezen zijn als belangrijk weidevogelgebied. De geplande werkzaamheden liggen op circa 1 kilometer afstand van belangrijk weidevogelgebied de Zuidpolder van Delfgauw. Het compensatiebeginsel is daarom niet van kracht.

Tijdelijke natuur

Het gebied is aangewezen als tijdelijke natuur (Besluit FF/75C/2014/0543.toek.bl). In dit besluit wordt het terrein aangeduid als deelgebied 5 (Keijzershof) te Pijnacker. Uit onderzoeken in het kader van Tijdelijke natuur komt naar voren dat er geen rugstreeppadden en beschermde planten voorkomen in het gebied.

Veldinspectie

Op 14 april 2017 is er een veldinspectie uitgevoerd in het gehele gebied Centrumlijn Zuid. Op basis van het veldbezoek zijn de volgende bevindingen gedaan.

Grondgebonden zoogdieren (marterachtigen en muizensoorten)

Het gebied is geschikt voor diverse soorten muizen, egel, bunzing, hermelijn en wezel door de hoge verscheidenheid aan struwelen, begroeiingen en bomen en de rust door de ontoegankelijkheid. Voor de genoemde soorten bestaat Vrijstelling van de Wet natuurbescherming en is alleen de zorgplicht van kracht.

Amfibieën.

De strook is geschikt voor algemene amfibieën (meerkikker, bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander), omdat het vochtig is en er potentieel voortplantingswater aanwezig is. Voor de genoemde soorten bestaat Vrijstelling van de Wet natuurbescherming en is alleen de zorgplicht van kracht.

Soortgericht onderzoek naar vleermuizen en vogels

Door Van der Helm Milieubeheer is een soortgericht onderzoek naar vleermuizen en vogels voor Centrumlijn-Zuid uitgevoerd (d.d. 16 november 2017, zie Bijlage 15). Doel van dit soortgericht onderzoek is het uitsluiten dan wel aantonen van de aanwezigheid van nesten, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen en vogels. Vervolgens wordt bepaald welke vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn.

Vogels uit categorie 5 en vogels zonder jaarrond beschermd nest

Uit het soortgericht onderzoek blijkt dat vijf nesten van vogels uit categorie 5 aanwezig zijn. Het betreft 2 nesten van de zwarte kraai, 2 nesten van de koolmees en een nest van de pimpelmees. In categorie 5 zijn de nesten van vogels opgenomen die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Voor jaarrond beschermde nesten uit categorie 5 geldt dat als er in de omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn, de nesten een gelijke beschermingsstatus hebben als niet jaarrond beschermde nesten. In dit geval is voor de aangetroffen soorten in het projectgebied voldoende alternatief in de omgeving aanwezig en geldt de bescherming alleen wanneer er sprake is van een broedgeval. Daarnaast broeden in het projectgebied algemene broedvogels.

Door de geplande werkzaamheden worden mogelijk nesten of rustplaatsen van vogels met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5 en algemene broedvogels beschadigd of vernield. De geplande werkzaamheden betreffen dus mogelijk een overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming voor spreeuw en algemene broedvogels. Om te voorkomen dat nesten van broedvogels worden verstoord of dat exemplaren van de soort gestoord worden, dienen verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd of dient te worden voorkomen dat de vogels in het projectgebied gaan broeden.

Vleermuizen

Uit het soortgericht onderzoek blijkt dat ter plaatse van de zone met oudere bomen (voormalige tuin rondom de boerderij) 1 zomerverblijfplaats van 2 rosse vleermuizen, 2 paarverblijfplaatsen van 2 gewone dwergvleermuizen en 2 paarverblijfplaatsen van 2 ruige dwergvleermuizen (Europees beschermd) aanwezig zijn. Daarnaast is een mogelijk essentieel foerageergebied van gewone dwergvleermuizen. Mogelijk word de aanwezige verblijfplaatsen ook gebruikt als overwinterplaatsen. Andere verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uitgesloten.

Vleermuizen zijn zoogdieren die beschermd zijn vanuit de Europese habitatrichtlijn en opgenomen in de Wet natuurbescherming. De voortplantings- en/of rustplaatsen of de onderdelen van voortplantings- en/of rustplaatsen (functioneel leefgebied) van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Dit betekent dat de verblijfplaats, vliegroute of foerageergebied ook beschermd is gedurende periode in het jaar dat de vleermuis er geen gebruik van maakt. Door het bouwrijp maken van het projectgebied (kappen van bomen/verwijderen van begroeiing) worden de voortplantings- en/of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis beschadigd, vernield en/of verstoord. Het beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen betreft een overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Daarnaast kunnen exemplaren van vleermuizen worden gestoord of gedood, wanneer deze in de verblijfplaats aanwezig zijn ten tijde van de werkzaamheden. Dit betreffen tevens overtredingen van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming.

Voor het overtreden van de Wet natuurbescherming is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk. De gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis zijn opgenomen in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn. Voor het verkrijgen van een ontheffing dient sprake te zijn van één of meer van de volgende belangen uit de Habitatrichtlijn:

  • de bescherming van flora en fauna;
  • de veiligheid van het luchtverkeer;
  • de volksgezondheid of openbare veiligheid;
  • dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

Daarnaast dient met betrekking tot de werkzaamheden te worden aangetoond dat geen alternatieven voor het project bestaan die hetzelfde resultaat hebben, maar die niet leiden tot overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming.

Conclusie en aanbevelingen

Vervolgstappen   Uitvoering vervolgstappen   Periode  
Winterverblijf-
plaatsen uitsluiten/
aantonen  
Een boomcameraonderzoek om winterverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis uit te sluiten/ aan te tonen   December 2017  
Mitigatie en alternatieve   Vaststellen locaties in de omgeving waar mitigatie mogelijk is en vaststellen mogelijkheden mitigatie   November  
Ontheffing aanvragen   - Een ontheffing op de Wet natuurbescherming aan te vragen voor overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming, betreffende het beschadigen en vernielen van de zomerverblijfplaats van rosse vleermuis en de paar- en mogelijk winterverblijfplaatsen van de gewone en ruige dwergvleermuizen.
- Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag een activiteitenplan op te laten stellen, waarin onder andere het wettelijk belang, de alternatievenafweging en mitigerende en compenserende maatregelen worden opgenomen.
- Rekening te houden met de doorlooptijd van de ontheffingsaanvraag (normaliter 16
weken) en de periode voor het treffen van mitigerende maatregelen zoals het ophangen van vleermuiskasten en ongeschikt maken van de verblijfplaats.  
Het schrijven van onderliggende documenten voor een ontheffingsaanvraag duurt minimaal 4 weken. Het bevoegd gezag hanteert een proceduretijd van 20 weken  
Zorgplicht   - Wanneer in het voorjaar of de zomer wordt gewerkt: voor de start van de werkzaamheden het projectgebied en
de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') te controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn, is het aan de deskundige om te bepalen of met de werkzaamheden kan worden aangevangen.
- Verlichting van het projectgebied dient te worden voorkomen omdat hier vleermuizen foerageren en langs vliegen .
-In het kader van de zorgplicht eventueel aanwezige licht beschermde dieren en niet beschermde dieren te laten vluchten of te verplaatsen bij de
werkzaamheden.  
Betreffende maatregelen zijn van toepassing tijdens de uitvoering  

5.7.2.3 Park Van Buijsen

Door Van der Helm Milieubeheer is een ecologische inspectie uitgevoerd ter plaatse van het Park Van Buijsen (d.d. 22 augustus 2017, zie Bijlage 16).

Bureaustudie

Natura 2000-gebieden

Gezien de afstand van meer dan 10 kilometer tot Natura2000-gebieden zal er niet snel effect optreden op deze beschermde gebieden van activiteiten in de gemeente. Effecten dienen onderzocht te worden bij:

  • grote toename stikstofemissie;
  • verstoring/vernietiging leefgebied kwalificerende soorten kleine zwaan en smient.

Voor de realisatie van woonwijk Keijzershof is reeds een bestemmingsplan procedure doorlopen waardoor een toetsing aan beschermde gebieden niet meer aan de orde is.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen zes gebieden van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Werkzaamheden binnen, of binnen de verstoringszone van NNN gebieden dienen te worden voorkomen of getoetst door een deskundig ecoloog.

In het projectgebied liggen geen gebieden van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur).

Weidevogelgebied

In het projectgebied liggen geen gebieden, die aangewezen zijn als belangrijk weidevogelgebied.

Tijdelijke natuur

In het kader van de ontheffing tijdelijke natuur (besluit FF/75C/2014/0543.toek.bl) is het gebied aangewezen als geschikt voor waterspitsmuis, rugstreeppad en wilde marjolein. Deze soorten hadden onder de Flora- en faunawet allen een beschermde status. Onder de huidige Wet natuurbescherming is de bescherming voor de wilde marjolein vervallen. Voor deze soorten is een ontheffing verkregen en is daarom compensatie van eventueel aanwezige verblijfplaatsen niet nodig, maar blijft de zorgplicht wel van kracht. Dit wil zeggen dat soortgericht onderzoek nodig kan zijn om vast te stellen of welke zorgplichtmaatregelen uitgevoerd dienen te worden.

Veldinspectie t.b.v. besluit tijdelijke natuur

Op 22 juni 2017 is een ecologische inspectie uitgevoerd ter plaatse van het Park Van Buijsen. Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie zijn de volgende risico’s met betrekking tot de Wet natuurbescherming vastgesteld:

Rugstreeppad

De rugstreeppad is tijdens de onderzoeken in 2014, ondanks de geschiktheid, niet vastgesteld. In 2015, 2016 en 2017 zijn ecologen van Van der Helm Milieubeheer B.V. zowel in het projectgebied, als in de directe omgeving veel aanwezig geweest. Tijdens diverse nachtelijke vleermuisbezoeken in de directe omgeving zijn geen rugstreeppadden gehoord, en ook tijdens de ecologische begeleiding van grond-, en dempingswerkzaamheden in de ontwikkelde delen van Keijzershof zijn er geen exemplaren van deze soort aangetroffen door Van der Helm Milieubeheer B.V. Het onderzochte gebied leek tijdens de inspectie van 22 juni 2017 geschikt voor deze soort, daar er overwinterplaatsen in de vorm van losliggend puin, zandhopen, grond of hout aanwezig waren. De voortplantingspoelen (aangelegd in 2015) net buiten het nu onderzochte gebied waren nog steeds geschikt maar bevatten (nog) geen rugstreeppadden.

Ondanks het geschikte habitat heeft de rugstreeppad zich niet gevestigd. Waarschijnlijk komt dit door de grote afstand van het projectgebied tot de dichtstbijzijnde populaties. De populatie in de duinstrook tussen Hoek van Holland, Den Haag en Katwijk bevindt zich op tenminste 15 kilometer afstand en de populatie Zoetermeer Oosterheem– Zuidplas-noord bevindt zich op tenminste 8 kilometer van het projectgebied. Vanaf beide populaties zouden de Rugstreeppadden snelwegen, spoorlijnen, provinciale wegen en landwegen moeten oversteken en stukken door de bebouwde kom moeten lopen. Dergelijke afstanden zijn te groot om in één seizoen te overbruggen en de route is erg risicovol. De populatie uit Zoetermeer-Zuidplas, die het meest nabij is, is erg klein (slechts enkele tientallen roepende dieren in een groot gebied), zodat dispersie in klein aantal en beperkt in ruimte plaatsvindt. Bovendien zijn juist in de directe omgeving van de populatie geschikte elementen aangelegd, zoals het Bentwoud, waar wel kolonisatie heeft plaatsgevonden. Het Bentwoud ligt op tenminste 12 kilometer afstand van het projectgebied. Op basis van deze gegevens kan het voorkomen van rugstreeppadden in het onderzochte gebied worden uitgesloten.

Waterspitsmuis

Waterspitsmuis is tijdens het soortgericht onderzoek met behulp van vallen in 2014 niet vastgesteld. Het onderzoek in 2014 is uitgevoerd voor de aanvraag van de ontheffing tijdelijke natuur. Indien de soort door middel van dat onderzoek uitgesloten kon worden mocht de soort worden meegenomen in de ontheffing tijdelijke natuur. Dit heeft tot voordeel dat er geen compensatie uitgevoerd hoeft te worden wanneer de soort zich zou vestigen.

Door Van der Helm Milieubeheer is een soorgericht onderzoek naar de waterspitsmuis uitgevoerd (d.d. 27 november 2017, zie Bijlage 17). Het onderzoek is uitgevoerd conform voorschrift 10 van de ontheffing tijdelijke natuur die voor dit projectgebied is afgegeven.

Het doel van het onderzoek is het uitsluiten dan wel aantonen van de aanwezigheid van waterspitsmuis in het projectgebied. Vervolgens is bepaald of door de werkzaamheden sprake kan zijn van het overtreden van de Wet natuurbescherming en welke vervolgstappen mogelijk noodzakelijk zijn met betrekking tot de waterspitsmuis.

Op basis van het soortgericht onderzoek is geconcludeerd dat in het projectgebied geen waterspitsmuizen voorkomen.

Wilde marjolein

Wilde marjolein is tijdens de onderzoeken in 2014 niet vastgesteld. Ten tijde van de inspectie in 2016 en 2017 zijn geen exemplaren van deze soort waargenomen. De stukken voorbelasting en de randen tussen voorbelasting en onbelast terrein van het gebied kunnen geschikt zijn voor deze soort. De inspectie is uitgevoerd tijdens het bloeiseizoen van de wilde marjolein. Deze is niet aangetroffen in het projectgebied. Deze soort is ook niet meer beschermd onder de Wet natuurbescherming.

Veldinspectie t.b.v. besluit Wet natuurbescherming

Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie zijn de volgende risico’s met betrekking tot de Wet natuurbescherming vastgesteld:

Vleermuizen

Op basis van het veldbezoek kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten in de grotere bomen aan de westzijde van de plas. Hier staan verschillende grote bomen, welke holten en scheuren kunnen bevatten waarin zomer-, paar- en individuele winterverblijfplaatsen kunnen worden verwacht van ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis.

Voor kraamverblijfplaatsen en overwinteringsplekken van meerdere soorten zijn de bomen niet geschikt omdat geen grote geschikte holtes aanwezig zijn in de bomen. Door de rust en het ontbreken van verlichting is de Plas Van Buijsen zeer geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De begroeiing en de aangrenzende plas kunnen gebruikt worden door rosse vleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en meervleermuis (reeds waargenomen in 2014). Mogelijk kan de plas en de omringende bosschages dienen als essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

De bomen en wilgenstruwelen in het projectgebied kunnen gebruikt worden door gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger als vliegroute. Mogelijk worden deze groenstructuren gebruikt als vliegroute om het water (foerageergebied) te bereiken.

In onderstaande tabel wordt weergegeven welke functies in het gebied onderzocht moeten worden per verwachte vleermuissoort.

Soort   Zomer- verblijfsplaats   Paar- verblijfplaats   Winter- verblijfplaats   Foerageer-
gebied  
Vlieg
route  
Gewone dwergvleermuis   X   X   X   X   X  
Ruige dwervleermuis   X   X   X   X   X  
Rosse
vleermuis  
X   X   X   X   N.v.t.  
Watervleermuis     N.v.t.   N.v.t.   X   N.v.t.  
Meervleermuis   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   X   N.v.t.  
Laatvlieger   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   X    

Toetsing aan wetgeving vleermuizen

De bomen in de westoever van de plas bevatten mogelijk holten die kunnen dienen als voortplantingsen rustplaats van vleermuizen. Individuen, voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen zijn beschermd middels artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. In lid 1 is opgenomen dat het verboden is om vleermuizen in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen en onder lid 4 om voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen te beschadigen of te vernielen.

De kap van een boom met daarin vleermuizen kan leiden tot het doden van vleermuizen en vernielen van voortplantings- en rustplaatsen, wat een overtreding van artikel 3.5 betreft. Om te bepalen of sprake is van een overtreding van artikel 3.5 dient in eerste aanleg te worden bepaald of voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de te kappen bomen. Voorts kan worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd onder een goedgekeurde gedragscode of dat een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

De herinrichting van het projectgebied kan een negatief effect hebben op de aanwezige vleermuizen door verschillende factoren welke door deze herinrichting kunnen ontstaan:

  • Toename van licht, door bouw huizen en verwijderen van bosschages welke zorgen voor afscherming van omgevingslicht;
  • Afname van rust, door de bouw van huizen en het toenemen van menselijke activiteit in het projectgebied;
  • Afname van geschiktheid van mogelijke verblijfplaatsen. Als de bomen met mogelijke verblijfplaatsen niet gekapt worden, maar de omgevende bomen wel, kunnen de verblijfplaatsen hun functionaliteit verliezen.

Om te bepalen of bovenstaande negatieve effecten zullen optreden en er sprake is van een overtreding van artikel 3.5 dient in eerste aanleg te worden bepaald wat de functie van het projectgebied is voor vleermuizen. Voorts kan worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd onder een goedgekeurde gedragscode of dat een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

De plas en omringende bosschages in het projectgebied functioneert mogelijk als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Een foerageergebied van vleermuizen is essentieel wanneer geen alternatieven aanwezig zijn en zij gerekend worden tot de functionele leefomgeving van de voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen. Essentiële foerageergebieden zijn beschermd middels artikel 3.5, lid 4, van de Wet natuurbescherming. Het kappen van bomen of veranderen van een gebied die een essentieel foerageergebied van vleermuizen vormt betreft een overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Om te bepalen of sprake is van een overtreding van artikel 3.5 dient in eerste aanleg te worden bepaald of sprake is van een vliegroute of foerageergebied. Voorts kan worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd door te werken onder een goedgekeurde gedragscode en het nemen van mitigerende maatregelen.

Vogels

Het projectgebied kent een hoge soortenrijkdom wat betreft vogels. Door Van der Helm Milieubeheer is een inspectie naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten categorie 1 t/m 5 van vogels uitgevoerd (d.d. 15 december 2017, zie Bijlage 18). Doel van de inspectie jaarrond beschermde nesten is te bepalen of in het terrein jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn. Vervolgens kan worden bepaald of gewerkt kan worden conform de Wet natuurbescherming en het afgegeven besluit tijdelijke natuur of dat vervolgstappen noodzakelijk zijn.

Op basis van de inspectie jaarrond beschermde nesten kan de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van vogels uit categorie 1 t/m 4 (buizerd, sperwer en ransuil) worden uitgesloten. Een soortgericht onderzoek naar deze soorten in het voorjaar van 2018 is dan ook niet noodzakelijk. Vogels uit categorie 5 en algemene broedvogels broeden wel in het projectgebied. Hieronder zijn de te nemen vervolgstappen weergegeven met betrekking tot de aanwezige nesten van vogels uit categorie 5 en algemene broedvogels.

Soort met nest- en rustplaats   Broedvogel   Vervolgstappen en te nemen maatregelen  
Ekster, Boomkruiper
Grote bonte specht
Groene specht,
Koolmees, Pimpelmees,
Spreeuw (categorie 5;
voldoende alternatief)
en algemene
broedvogels  
Aangetoond/verwacht   De werkzaamheden in de winter buiten het broedseizoen uitvoeren. Indien de werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer moeten worden uitgevoerd dient het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.  
Oeverzwaluw (categorie 5)   Niet   Voorkomen moet worden dat in de periode april tot augustus binnen de invloedsfeer
van de werkzaamheden grondhopen met steile hellingen aanwezig zijn waarin
oeverzwaluwen kunnen gaan broeden.  

De maatregelen worden aanbevolen om vestiging van soorten te bewerkstelling zodat de biodiversiteit van het gebied toeneemt.

Soort   Broedvogel   Vervolgstappen en te nemen maatregelen  
Pimpelmees   Waarschijnlijk   Nestkasten op maat voor pimpelmees ophangen  
IJsvogel   Niet   Aanleggen van een ijsvogelwand  
Oeverzwaluw   Niet   Aanleggen oeverzwaluwand  

Waterspitsmuis

De waterspitsmuis kan worden uitgesloten in het projectgebied op basis van het soortgericht onderzoek.

Rugstreeppad

De rugstreeppad kan op basis van het veldbezoek en voorgaande onderzoeken worden uitgesloten in het projectgebied.

Overige soorten

Naast de zwaarder beschermde soorten vleermuizen en vogels worden diverse algemene soorten in alle soortgroepen verwacht. Daarnaast worden door de provincie Zuid-Holland vrijgestelde soorten in het projectgebied verwacht in de soortgroepen grondgebonden zoogdieren (egel, vos, bunzing, wezel, hermelijn en diverse muizensoorten) en amfibieën (bruine kikker, kleine watersalamander, meerkikker, bastaardkikker en gewone pad). Deze soorten worden beschermd middels de zorgplicht, artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Conclusie en aanbevelingen

Hieronder zijn de resultaten weergegeven met betrekking tot de ontheffing tijdelijke natuur.

Soort   Aan- of
afwezig  
Vervolgstappen en te nemen maatregelen  
Rugstreeppad   Afwezig   Geen. Ondanks de genomen maatregelen heeft de rugstreeppad zich niet gevestigd in het projectgebied.  
Waterspitsmuis   Afwezig   Daar deze soort alleen aan te tonen is door middel van onderzoek en omdat de geldigheid van het onderzoek uit 2014 verloopt, wordt er geadviseerd om een soortgericht onderzoek uit te voeren om te bepalen of de soort zich heeft gevestigd in het projectgebied conform deze afgegeven ontheffing.  
Wilde marjolein   Afwezig   Geen.  

Hieronder zijn de resultaten weergegeven met betrekking tot de Wet natuurbescherming.

Soort   Aanwezig/ verwacht   Vervolgstappen en te neen maatregelen  
Buizerd, ransuil en sperwer   Geen   Geen  
Oeverzwaluw   Verwacht bij grondwerk   Voorkomen moet worden dat in de periode maart tot augustus grondhopen met steile hellingen aanwezig zijn waarin oeverzwaluwen kunnen gaan broeden.  
Algemene broedvogels   Aanwezig   De werkzaamheden in de winter buiten het broedseizoen uitvoeren. Indien de werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer moeten worden uitgevoerd dient het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.  
Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis   Verwacht   Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen aan te tonen. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2017) in de periode mei tot en met september. Op basis van dit onderzoek kan worden bepaald of er sprake is van een negatief effect, er maatregelen nodig zijn.  
Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, meervleermuis, laatvlieger en watervleermuis   Verwacht   Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van een essentieel foerageergebied van vleermuizen aan te tonen. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2017) in de periode mei tot en met september. Op basis van dit onderzoek kan worden bepaald of er sprake is van een negatief effect, er maatregelen nodig zijn of dat het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.  
Waterspitsmuis   Verwacht   Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van de waterspitsmuis aan te tonen. Op basis van dit onderzoek kan worden bepaald of er sprake is van een negatief effect, er maatregelen nodig zijn of dat het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.  
Algemene soorten en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën   Aangetroffen   Voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna.
Aanwezige dieren de tijd gunnen om te kunnen vluchten;
Bij dempen van de gedeelten van de plas, de vis voorafgaand aan het dempen weg te vangen in het kader van de zorgplicht;
Indien men onverwachts strikt beschermde soorten aantreft een deskundig ecoloog raadplegen om af te stemmen hoe een overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen;
Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in roepen.  

5.7.2.4 Groene Vizier

Door Van der Helm Milieubeheer is een ecologische inspectie uitgevoerd ter plaatse van het Groene Vizier (d.d. 26 februari 2018, zie Bijlage 19 bij deze toelichting).

Natura 2000-gebieden

Gezien de afstand van circa 8,5 kilometer tot de dichtstbijzijnde Natura2000-gebieden (Meijendel en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein) zal er niet snel effect optreden op deze beschermde gebieden van activiteiten in de gemeente. Effecten dienen onderzocht te worden bij:

  • grote toename stikstofemissie;
  • verstoring/vernietiging leefgebied kwalificerende soorten. Alleen effecten op de in de directe omgeving van het projectgebied aanwezige kwalificerende soorten kleine zwaan en smient dienen te worden berekend.

In bijlage 3 bij de Ecologische risico-inschatting Groene Vizier is de effectenindicator van Natura2000 van Meijendel & Berkheide en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein weergegeven. Hieruit blijkt dat de beschermde habitattypen geen negatief effect ondervinden op stikstofemissie. Enkel de kwalificerende soorten kleine zwaan en smient kunnen de omgeving van Pijnacker gebruiken als foerageergebied. Het projectgebied zelf is echter ongeschikt door de ligging in de bebouwde kom (rust) en begroeiing van het projectgebied (geen geschikt foerageergebied).

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen zes gebieden van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Werkzaamheden binnen, of binnen de verstoringszone van NNN gebieden, dienen te worden voorkomen of getoetst door een deskundig ecoloog.

Er is geen sprake van negatief effect op NNN-gebieden, aangezien deze op 200 meter van de onderzochte locaties liggen.

Weidevogelgebied

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen twee gebieden die aangewezen zijn als belangrijk weidevogelgebied. De geplande werkzaamheden liggen op circa 100 meter afstand van het dichtstbijzijnde belangrijk weidevogelgebied ‘’de Zuidpolder van Delfgauw’’. Het project heeft geen negatief effect op het weidevogelgebied, omdat het geen geschikt weidevogelgebied is (braakliggend terrein in een drukke omgeving). Daarnaast is het gescheiden van de aangrenzende weidevogelgebieden door een rij bomen, een geluidscherm en de N470, waardoor kans op kolonisatie van weidevogels in het projectgebied niet aan de orde is. Hierdoor is het compensatiebeginsel niet van kracht.

Veldinspectie

Op 22 januari 2018 is een veldinspectie uitgevoerd ter plaatse van de projectlocatie. Hierbij is bepaald welke van de in de omgeving voorkomende beschermde soorten op basis van het aanwezige biotoop aanwezig kunnen zijn.

Vogels met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5

In de wilgenopslag in het projectgebied kunnen zwarte kraai en ekster een nest bouwen. Tijdens de veldinspectie zijn geen nesten van deze soorten aangetroffen in deze bomen. Derhalve kunnen nesten van deze soorten worden uitgesloten, daar deze het gehele jaar zichtbaar zijn. Andere vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5 worden uitgesloten, daar er geen holtes in de wilgen aanwezig zijn. Daarnaast zijn er geen andere objecten in het projectgebied aanwezig welke gebruikt kunnen worden door vogels met een jaarrond beschermd nest uit categorie 5.

Ondanks dat er geen nesten zijn aangetroffen van ekster en/of zwarte kraai, kunnen deze vogels wel gaan broeden in de aanwezige wilgen in de komende jaren. Deze nesten zijn jaarrond beschermd, middels artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming, dus ook als het nest niet in gebruik is om te broeden. Voor jaarrond beschermde nesten uit categorie 5 geldt echter dat als in de omgeving voldoende alternatief aanwezig is, de nesten een gelijke beschermingsstatus hebben als niet-jaarrond beschermde nesten. In dit geval is voor alle aanwezige en te verwachten soorten voldoende alternatief in de omgeving en geldt de bescherming alleen wanneer een broedgeval aanwezig is.

Algemene broedvogels

Het grasland op het braakliggende terrein is ongeschikt voor grondbroedende vogels, door de makkelijke betreding en de aanwezigheid van het trapveldje. In de randen van het projectgebied, waar zich hogere ruige begroeiing en de wilgenopslag bevindt kunnen mogelijk soorten als winterkoning, meerkoet, waterhoen en wilde eend gaan broeden. In de wilgenopslag kunnen soorten als tjiftjaf, fitis en zwartkop broeden.

De nesten en functionele leefomgeving van algemene broedvogels zijn beschermd middels artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. In artikel 3.1, lid 3, is onder andere opgenomen dat het verboden is om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het onder lid 4 verboden vogels opzettelijk te storen. Lid 5 geeft aan dat lid 4 niet van toepassing is indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Oeverzwaluw (categorie 5)

Wanneer er in het broedseizoen gewerkt wordt, dient rekening gehouden te worden met de oeverzwaluw. Deze soort nestelt in grond die bij voorkeur steil is. Wanneer hopen grond met steile hellingen aanwezig zijn is het mogelijk dat oeverzwaluwen hier hun nest in maken. Dit geldt globaal voor de periode van eind april t/m eind september.

Grondgebonden zoogdieren

Op het braakliggend terrein kunnen soorten als wezel, hermelijn, egel en diverse muizensoorten voorkomen. Ook komt de haas hier voor en foerageren hier 's nachts mogelijk vossen. Van de vos is geen burcht aangetroffen. Konijnen worden hier niet verwacht. Voor deze soorten bestaat een vrijstelling van de Wet natuurbescherming en is alleen de zorgplicht van kracht.

Amfibieën

Aan de zuidzijde van het terrein kunnen soorten als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander overwinteren in de oever van de watergang naast de wilgenopslag. Voortplantingswater is aanwezig in het projectgebied in de vorm van de watergang aan de westzijde van het projectgebied. Voor deze soorten bestaat een vrijstelling van de Wet natuurbescherming en is alleen de zorgplicht van kracht.

Conclusie en aanbevelingen

Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie wordt geconcludeerd dat in het projectgebied de volgende maatregelen uitgevoerd dienen te worden, ten einde overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) voorafgaand aan de werkzaamheden laten controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten;
  • indien men onverwachts niet-vrijgestelde beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige te raadplegen;
  • bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.

5.7.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Centrumlijn Noord en Groene Vizier

Voor de deelgebieden 'Centrumlijn Noord' en 'Groene Vizier' geldt dat bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving (´invloedsfeer van de werkzaamheden') voorafgaand aan de werkzaamheden moet worden gecontroleerd op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn, dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming. Tijdens de werkzaamheden moeten de uitvoerders alert zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, moeten deze de tijd krijgen om te kunnen vluchten. Indien onverwachts niet-vrijgestelde beschermde soorten worden aangetroffen, moet altijd het advies van een deskundige worden ingewonnen. Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten moet de hulp van een deskundige worden ingeroepen.

Centrumlijn Zuid

Voor deelgebied 'Centrumlijn Zuid' geldt dat, om te voorkomen dat nesten van broedvogels worden verstoord of dat exemplaren van de soort gestoord worden, verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd of dat dient te worden voorkomen dat de vogels in het projectgebied gaan broeden.

Daarnaast dient een ontheffing op de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden voor overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming, als gevolg van het aantreffen van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis.

Park Van Buijsen

Binnen deelgebied 'Park Van Buijsen' dient nog een soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden naar gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, meervleermuis, laatvlieger en watervleermuis, alsmede naar de waterspitsmuis.

Daarnaast geldt dat voorkomen moet worden dat in de periode maart tot augustus grondhopen met steile hellingen aanwezig zijn waarin oeverzwaluwen kunnen gaan broeden en dat de werkzaamheden het beste in de winter buiten het broedseizoen uitgevoerd kunnen worden met het oog op algemene broedvogels. Indien de werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer moeten worden uitgevoerd dient het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.

Tevens dient de algemene zorgplicht te allen tijde in acht genomen te worden.

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Waterklimaatplan 2017-2020

Het Waterklimaatplan 'Helder over Water' voor de periode 2017-2020 is op 30 maart 2017 vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Doel van het plan is om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte. Het plan is onderverdeeld in thema's:

  • Droge voeten Voor droge voeten zijn de belangrijkste maatregelen: keringen en watergangen op orde houden; water vasthouden waar het valt; het overige water zoveel mogelijk op een plek verzamelen waar het geen overlast veroorzaakt; en als het niet meer regent het water afvoeren.
  • Voldoende water Voor voldoende water zijn de belangrijkste aandachtspunten: verdroging en het inlaten van zoet en schoon water.
  • Gezond watersysteem Voor een gezond watersysteem is de ecologische en chemische waterkwaliteit belangrijk. Delfland en gemeente Pijnacker- Nootdorp werken vanuit de bestuursovereenkomst Kaderrichtlijn Water (KRW) intensief samen om te voldoen aan de doelstelling voor de waterlichamen.
  • Bodemdaling voorkomen Een eenvoudige oplossing voor bodemdaling is er niet. Uitgangspunt is bodemdaling te vertragen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
  • Hittestress Ondanks dat er geen aanwijsbare problemen zijn voor hittestress, dient bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen wel rekening gehouden te worden met de gevolgen van het klimaat.

In de wijk Keijzershof is bij de inrichting van de wijk te weinig groen aangebracht. In het uitvoeringsprogramma van het waterklimaatplan is dan ook opgenomen dat de openbare ruimte vergroend moet worden, bijvoorbeeld door groene parkeerplaatsen.

Beleidsnota beperken en voorkomen van wateroverlast

Sinds medio 2014 is de beleidsnota ‘Beperken en voorkomen wateroverlast’ van toepassing. In de beleidsnota is een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak uitgewerkt. Deze nieuwe aanpak houdt in dat Delfland, in nauwe samenwerking met partners, in het gebied op zoek gaat naar doelmatige oplossingen om wateroverlast te beperken en te voorkomen.

De aanpak is ook gericht op samenwerking en op oplossingen in ‘de weg van het water’ (vasthouden, bergen en afvoeren) die bijdragen aan een beter functionerend watersysteem.

5.8.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Op afbeelding 5.5 is de waterkering weergegeven die langs de zuidoost en zuidzijde van het plangebied loopt. Deze waterkering betreft een polderkade.

Zowel de beschermingszone als het waterstaatwerk van deze waterkering zijn binnen het plangebied gelegen. Alleen voor het deelgebied Centrumlijn Zuid is er nog sprake van een nieuwe ontwikkeling nabij de waterkering. De waterkering krijgt de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ in onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0033.jpg"

Afbeelding 5.5 - Waterkering zuidzijde plangebied

Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.

Voorkomen van wateroverlast

Onderhavig plangebied valt binnen de Oude Polder van Pijnacker.

Het Hoogheemraadschap en de gemeente Pijnacker-Nootdorp hebben een intentieovereenkomst ondertekend over het waterbeleid voor de ontwikkeling Pijnacker Zuid (d.d. 20 juni 2016).

In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is de maximale peilstijging binnen peilgebied III van de Oude Polder vastgesteld op 0,45 meter boven het peil van 3,15 meter - NAP (maximaal 2,70 meter - NAP). Onderzoek heeft aangetoond dat bij deze peilstijging geen inundatie of wateroverlast optreedt. Binnen het plangebied Keijzershof wordt een drooglegging van 1,20 meter boven het gemiddeld peil van 3,25 meter - NAP gehanteerd.

Binnen onderhavig plan zijn er in de huidige situatie veel watergangen gelegen, zowel primaire- als secundaire watergangen. Echter zijn de meeste watergangen binnen Keijzershof secundair. In het noordwesten ligt de Plas Van Buijsen, met in het noorden een gemaal.

Watersysteem Keijzershof

Delfland heeft in 2006 op de waterparagraaf van het thans geldende bestemmingsplan 'Keijzershof' een positief advies gegeven. De plannen binnen Pijnacker-Zuid voldoen dan ook aan de destijds geldende bergingsnorm van 325 m3/ha.

Ten behoeve van de ontwikkelingen in Pijnacker-Zuid is bepaald dat er 120.610 m² aan oppervlaktewater moet worden gerealiseerd. Binnen de wijk Klapwijk is er circa 27.500 m² oppervlaktewater aanwezig. Binnen Tolhek en Centrumlijn is c.q. wordt 37.500 m² oppervlaktewater gegraven. Langs de rand van Koningshof is circa 18.000 m² oppervlaktewater aanwezig dat gehandhaafd blijft. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Keijzershof moest dus nog 37.610 m² water worden gerealiseerd. In Bijlage 20 bij deze toelichting is de waterbalans voor Pijnacker Zuid opgenomen. Hieruit blijkt dat in het peilgebied ruim voldoende oppervlaktewater aanwezig is. De huidige en geplande hoeveelheden oppervlaktewater voor Pijnacker-Zuid bedragen gezamenlijk 14,52 ha. In Keijzershof is hiervan in de eindsituatie 5,95 ha aanwezig (zie onderstaande tabel).

Oppervlaktewater in ha in Pijnacker-Zuid   Intentie Overeenkomst 2016   Gerealiseerd en gepland o.b.v. kaart PvdWaal 29 aug 2017  
     
Klapwijk   2,75   2,67  
Tolhek/centrum   3,75   4,02  
Koningshoek   1,8   1,88  
Keijzershof   4,3   5,95  
     
subtotaal   12,6   14,52  
vasthoudmaatregelen   2   2  
     
Totaal   14,6   16,52  

Daarnaast wordt Pijnacker Zuid gezien als een proeftuin voor een klimaatbestendige wijk. In paragraaf 3.4 is nader ingegaan op Keijzershof als duurzame wijk waarin ook aandacht is voor duurzaam waterbeheer. Naast het graven en dempen conform de waterbalanstekening realiseert de gemeente aanvullend 2 ha aan klimaatbestendige vasthoudmaatregelen in heel Pijnacker-Zuid. In de nog op te stellen uitwerkings- en inrichtingsplannen worden de type vasthoudmaatregelen opgenomen.

Onderdeel van de ontwikkeling van de wijk Keijzershof is het realiseren van een nieuw watersysteem, het ophogen van het bestaande maaiveld en het bouwrijp maken van de woongebieden. Parallel aan deze ontwikkelingen is er door Delfland een nieuw poldergemaal gerealiseerd (gemaal Keijzershof, 2015). Dit gemaal loost op het alternatieve afvoertracé en vervangt gemaal Overgauwseweg.

Ter voorbereiding op deze ontwikkeling is een waterhuishoudingsplan opgesteld (Herziening wateropgave Pijnacker Zuid, 2013). Door het actualiseren van de visie op de ontwikkeling van Pijnacker-Zuid zijn er twee nieuw ontwerpen opgesteld, waarin de Plas Van Buijsen behouden kan blijven (HS7 en A1). De hiervoor benodigde waterstructuur moet ingepast worden in het stedenbouwkundig ontwerp. Hiervoor is ook de geplande waterstructuur aangepast. Deze aanpassing van de waterstructuur heeft gevolgen voor het totale watersysteem. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland wordt inzichtelijk maakt wat het benodigde profiel (en ruimtebeslag) is van de watergang naar het gemaal om te voldoen aan het beleid en de wensen van Delfland. Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt welke kunstwerken er aangepast moeten worden in verband met de verschillende varianten. Deze maatregelen zijn voorbesproken met een hydroloog en beheerder van Het Hoogheemraadschap van Delfland om zo tot evenwichtige varianten te komen met voldoende draagvlak binnen het waterschap. Op basis van het beschreven watersysteem kan door de gemeente een kostenraming gemaakt worden voor alle varianten en kan een voorkeursvariant geselecteerd worden.

Voor de herkomst van de varianten, zie de in Bijlage 21 bij deze toelichting opgenomen studie: Arcadis. 'Aanvoertracé gemaal Keijzershof. Variantenstudie naar de benodigde waterstructuur', Amsterdam, 20 juni 2016.

Variant A1b

Door de beheerder, de hydroloog en de gemeente Pijnacker-Nootdorp is gekozen voor variant A1b vanwege de eenvoud en robuustheid van dit watersysteem. Het bestaande watersysteem blijft optimaal benut en de interactie met Keijzershof blijft beperkt.

Watergang

Bij deze variant wordt er ten opzichte van het waterhuishoudkundig plan een nieuwe watergang gerealiseerd. Deze watergang wordt via een bestaande duiker onder de Europalaan/Oostlandpand door geleid, richting het gemaal Keijzershof. Dit resulteert in een toename van het afvoertracé van +/- 300 meter. De totale lengte van het primaire openwater wordt hiermee dan ook +/- 300 meter langer. De nieuwe watergang loopt door een gebied waar momenteel woningen zijn voorzien. Het gaat hierbij om een traject van +/- 150 meter. Deze watergang moet het volledige gemaaldebiet afvoeren en heeft hierdoor een breedte op waterlijn van 8 meter bij een volledig beschoeide watergang of 11 meter bij een natuurlijke watergang. De exacte ligging van deze nieuwe watergang is nog onbekend. De huidige watergang langs de Europalaan/Oostlandpad kan hiervoor benut worden. Deze watergang moet dan echter wel geherprofileerd worden. Daarnaast moeten de bestaande duikers worden verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0034.png"

Afbeelding 5.6 - Indicatieve weergave van het aangepaste afvoertracé van variant A1b

Kunstwerken

De bestaande duiker onder de Europalaan/Oostlandpad heeft een breedte van 4 meter en ligt bij bovenkant flexpeil 0,88 meter onder water. Bij normafvoer ontstaat hierdoor meer dan 2 millimeter verhang over de duiker. De exacte hoeveelheid opstuwing is hierbij afhankelijk van de hoek waarmee het water de duiker in- en uitstroomt. De normoverschrijding is wel beperkt en zal verder afnemen bij een toename van de waterstand. De huidige duiker ligt in het afvoertraject van gemaal Overgauwseweg. Dit gemaal heeft echter een kleinere capaciteit dan gemaal Keijzershof. Dit zal daarom ook met een vergunningverlener afgestemd moeten worden. Indien het noodzakelijk geacht wordt door Delfland, is het mogelijk een extra duiker door middel van een gestuurde boring aan te brengen. De verwachting is echter dat de kosten van de realisatie en het onderhoud van deze nieuwe duiker niet opwegen tegen de toename van de afvoercapaciteit.

Het aangepaste afvoertracé zal deels door een geplande woonwijk lopen. Hierdoor is het goed mogelijk dat er aanvullende duikers/bruggen in het nieuwe afvoertracé geplaatst moeten worden. Al deze duikers moeten minimaal voldoen aan de afmetingen van basisprofiel 1.

Gemaal

De geplande watergang komt direct voor het gemaal uit. Het is hierdoor niet noodzakelijk om een maalkom te realiseren voor het gemaal. Wel dient de bestaande opening naar de plas afgedicht te worden. In alle varianten vindt het waterschap het wenselijk wanneer dit met een beheerbare constructie gebeurt (stuw), zodat hier actief op gestuurd kan worden.

Overig

Het afvoertracé zal over een aanzienlijke lengte door een nader peilgebied stromen. Het peilbesluit zal hiervoor door Delfland aangepast moeten worden. In het watersysteem in dit gebied zal hier dan ook rekening mee gehouden moeten worden. De +/- 45 centimeter lagere oppervlaktewaterstand zal ook resulteren in een lagere grondwaterstand. Hierdoor zal een relatief grote drooglegging ontstaan. De toekomstige beplanting in dit gebied zal hierop afgestemd moeten worden.

Het toekomstige watersysteem van deze variant is nog niet volledig uitgewerkt. Wanneer de bestaande watergang aan de westzijde van de Europalaan/Oostlandpad wordt gebruikt, betekent dit dat de hoofdwatergang ter hoogte van de bestaande duiker een bocht van 180o maakt. Afhankelijk van het uiteindelijke ontwerp is het hierdoor noodzakelijk om oeverbeschoeiing aan te brengen aan de uitstroomzijde van de bestaande duiker om erosie van de oever te voorkomen.

Grondwater en voorkomen zoetwatertekort

De bodem binnen het plangebied bestaat grotendeels uit veen met daarboven op een kleidek en deels uit zware klei op veen (bron:maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 meter beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 - 0,8 meter beneden maaiveld.

De grondwaterstand binnen het gebied ligt op -3,15 m NAP. Met de toekomstige ontwikkelingen wordt hier rekening mee gehouden door een drooglegging van ca. 1,20 m aan te houden. Onder de openbare wegen wordt deze drooglegging mede geborgd door de aanleg van een drainagesysteem.

Onderhoud en bagger

De primaire watergangen binnen het plangebied zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. De secundaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren.

Tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud van de toekomstige watergangen. Bij de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid voor het onderhoud, door middel van obstakelvrije onderhoudsstroken en/of een doorvaarbaar doorstromingsprofiel. De definitieve uitwerking wordt met Delfland afgestemd en in procedure watervergunning behandeld.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het plan heeft een positieve invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Door het vasthouden van gebiedseigen water, het toepassen van voornamelijk natuurvriendelijke oevers en het aanbrengen van een circulatiesysteem wordt een optimale waterkwaliteit (minimaal MTR-niveau) nagestreefd.

De waterkwaliteit en de natuurvriendelijke oevers hebben een positieve invloed op de ecologie binnen het plangebied. Door het realiseren van verbindingszones kunnen ecologisch waardevolle gebieden elkaar versterken. Dit betekent dat in verbindingszones bij bruggen de oever onder de brug wordt doorgezet en bij duikers ecopassages worden aangebracht.

Gezuiverd afvalwater

In paragraaf 3.3 zijn voor de verschillende deelgebieden reeds enkele waardevolle initiatieven beschreven, hoe omgegaan wordt met water en groen.

In het plangebied is een gescheiden stelsel aanwezig. Voor het plangebied Keijzershof is een rioolstructuurplan opgesteld. Dit plan hanteert de volgende uitgangspunten:

  • Ten aanzien van de omgang met regenwater wordt uitgegaan van de trits vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Het verhard oppervlak binnen het plangebied wordt beoordeeld op geschiktheid voor infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater op basis van de 'Leidraad aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' Werkgroep Riolering West-Nederland, juli 2003)
  • De droogweerafvoer wordt ingezameld middels een DWA-stelsel en via een stelsel van persleidingen afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Dit stelsel heeft voldoende capaciteit om de uitbreiding op te vangen;
  • Het rioolstelsel wordt ontworpen op basis van de 'Leidraad Riolering West-Nederland' van Werkgroep Riolering West-Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0035.png"

Afbeelding 5.7 - Visie kaart Groen en Water Pijnacker-Zuid

Aansluitend op afbeelding 5.7 wordt in afbeelding 5.8 de verbinding getoond met de waterhuishouding van de nieuwe woonwijk Tuindershof, gepland ten noorden van Pijnacker-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0036.png"

Afbeelding 5.8 - Indicatieve weergave van de verbinding tussen de waterhuishouding van Keijzershof en de waterhuishouding van Tuindershof, de beoogde nieuwe woonwijk ten noorden van Keijzershof. Een kanttekening: het precieze tracé van het water door Tuindershof ligt nog niet vast

5.8.3 Conclusie ten aanzien van het plan

In het kader van het vooroverleg is het Hoogheemraadschap van Delfland geraadpleegd. Het waterbelang is, na dit overleg, voldoende geborgd in onderhavig bestemmingsplan.

5.9 Verkeer

De infrastructuur wordt zoals voorzien in de oorspronkelijke visie omarmd en vervolmaakt. De Floralaan wordt doorgetrokken naar de Tuindersweg, de Floralaan krijgt een bushalte voor de te verplaatsen buslijn 174 en in het verlengde van de Europalaan wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd richting de MFA.

Verkeersonderzoek

Provincie Zuid-Holland heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp gevraagd in het kader van het bestemmingsplan Keijzershof de verkeerseffecten van de ontwikkelingen op de N470 inzichtelijk te maken. Daarom is het volgende verkeersonderzoek uitgevoerd: Goudappel Coffeng, 'Gemeente Pijnacker-Nootdorp. Verkeersonderzoek Keijzershof Pijnacker.Onderbouwing bestemmingsplan', definitieve eindrapportage, Den Haag, 3 mei 2018. Zie Bijlage 22

De wijk Keijzershof is via drie rotondes ontsloten op de N470:

  • Turborotonde N470 – Tuindersweg;
  • Turborotonde N470 – Faunalaan;
  • Turborotonde met verkeerslichten N470 – N471 – Klapwijkseweg (Tolhekplein).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0037.png"

Afbeelding 5.9 - De drie rotondes via welke de wijk Keijzershof is ontsloten op de N470

De laatste vier deelgebieden van Keijzershof zorgen voor circa 2.200 autoritten per dag verspreidt over het netwerk. De grootste toenames van de intensiteit vinden plaats op de Klapwijkseweg (+900 mvt/etm) en de Tuindersweg (+500 mvt/etm) nabij de aansluitingen op de N470. Voor de N470 zijn de rotondes maatgevend voor de doorstroming en niet de wegvakken. De doorstroming bij de rotondes is onderzocht middels analyses van het drukste ochtend- en avondspitsuur voor de toekomstige situatie in 2030. De N470 kan zowel de autonome verkeerstoename en gevolgen van de ontwikkeling van de laatste deelgebieden van Keijzershof zonder problemen aan. Met de volledige ontwikkeling van Keijzershof zijn er geen doorstromingsproblemen op de rotondes en wegvakken van de N470.

Verkeer

De entree van Pijnacker Zuid, Keijzershof loopt via de Tuindersweg en Floraweg en via de Klapwijkseweg/Hofpleintunnel. De Floralaan en Faunalaan fungeren als buurtontsluiting voor Keijzershof. De Klapwijkseweg en Hofpleintunnel fungeren als buurtontsluiting voor Centrumlijn Noord en Zuid. Verdere verkeersafwikkeling vindt plaats via de N470 en de N471, welke elkaar kruizen bij de turborotonde Tolhekplein. De verdere ontsluitingen van de te ontwikkelen deelgebieden binnen onderhavig plangebied zijn reeds beschreven in paragraaf 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0038.jpg"

Afbeelding 5.10 - Ontsluitingen autoverkeer

Voor Pijnacker-Zuid geldt in de basis een 30 km/u-regime, ook voor de buurtontsluitingswegen. Alleen de Tuindersweg, de Klapwijkseweg en de Hofpleintunnel kennen een 50 km/u-regime.

Er is geen norm waaraan de intensiteit op wegen binnen een verblijfsgebied of op gebiedsontsluitingswegen getoetst kan worden. De wetgeving gaat uit van een zodanige inrichting en beeld van de weg en omgeving dat de maximale snelheid redelijkerwijs voortvloeit uit de inrichting. Doorgaans wordt in Nederland aangehouden dat een straat met een verblijfskarakter maximaal 4.000 mvt/etmaal kan verwerken. Voor buurtontsluitingswegen (50 km/u) wordt over het algemeen een bandbreedte van een toelaatbare intensiteit van circa 12.000 – 15.000 mvt/etmaal aangehouden (bron: infopunt Duurzaam Veilig verkeer). Daarboven komt de leefbaarheid en de verkeersveiligheid onder druk te staan.

Uit de verkeersanalyses die in het kader van de diverse ontwikkelingen binnen Keijzershof zijn uitgevoerd is gebleken dat het aantal verkeersbewegingen op de wegen in en rond het plangebied, ondanks een aanzienlijke toename als gevolg van de ontwikkelingen binnen Keijzershof, nog ruim onder de bandbreedtes vallen die gelden voor genoemde wegen. De leefbaarheid en verkeersveiligheid komen als gevolg van de ontwikkeling binnen onderhavig bestemmingsplan niet onder druk als gevolg van de verkeerstoename.

Parkeren

Doelstelling is om het parkeren zoveel mogelijk uit zicht te houden, zodat de groene ambitie in Keijzershof (zoals reeds ingezet in De Boszoom) en de stedelijke ambitie in Centrumlijn Noord kan worden waargemaakt. Om de straten groen en duurzaam in te richten met zo min mogelijk verharding, is het noodzakelijk het parkeren te clusteren uit het zicht van deze groene woonstraatjes. Dat kan op eigen terrein, in (mandelige) parkeerhoven en -koffers, danwel geclusterd aan een centrale ringstraat (parkeren aan de buitenzijde van de buurt, groen(e woonpaden) in de binnenwereld).

Bij een meer luxe woonprogramma worden minimaal twee plekken op eigen terrein gerealiseerd. Dit ook weer ter ontlasting van de openbare ruimte, om deze zo groen en vriendelijk mogelijk te houden. Parkeren bij appartementencomplexen wordt in principe onder de bebouwing opgelost. Dat mag op maaiveld, maar dan wel uit het zicht (bijvoorbeeld door een groen talud om het complex).

Uitzondering op deze richtlijnen vormt het gebied Centrumlijn Zuid, aangezien de gemeente hier zoveel als mogelijk wil aansluiten bij de structuur van de Akkerlanden. Parkeeroplossingen van de Akkerlanden worden daarom hier (al dan niet verbeterd) overgenomen. Concreet betekent dat langsparkeren in de straten en parkeren in parkeerkoffers tussen de bebouwing.

Voor de woningen en voorzieningen wordt er uitgegaan van het gemeentelijk parkeerbeleid.

Openbaar vervoer

Pijnacker-Zuid heeft een halte voor metrolijn E (RandstadRail) en daarmee een directe aansluiting met Den Haag en Rotterdam. Pijnacker-Zuid 'leunt' vooral op deze openbaar vervoersverbinding, de RandstadRail-halte blijft de openbaar vervoersknoop van Pijnacker Zuid. Hier halteert bus 174 en er wordt in Centrumlijn Noord een P+R-voorziening gerealiseerd voor ca. 100 auto's. Belangrijke voorwaarde is dat deze parkeervoorziening in een later stadium gemakkelijk uitgebreid kan worden.

Langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer wordt het raamwerk van de hoofdstructuur gebruikt. Dit vormt de hoofdroutes voor het langzaam verkeer, verbonden met het bestaande netwerk van Pijnacker. Deze worden herkenbaar ingericht, met uitzondering van de oude linten. Deze hoofdroutes moeten hun oorspronkelijke landschappelijke karakter behouden. Hoofdroutes kunnen bestaan uit vrijliggende fietspaden en fietsstraten, maar ook uit (veilig) meefietsen op de rijweg.

De belangrijkste fietsroutes zijn in noord-zuidrichting en oost-westrichting georiënteerd, zodat door dit raster van fietsverbindingen niet alleen een goed verbonden netwerk met de bestaande wijken van Pijnacker en het buitengebied ontstaat, maar ook tussen de buurten in Pijnacker-Zuid onderling.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Verantwoording planvorm

Het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' is grotendeels consoliderend van aard met op een aantal locaties de (globaler bestemde) mogelijkheid om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de frontoffice;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

6.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Keijzershof 2018' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

6.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Bedrijf

Voor het Avia tankstation aan de Klapwijkseweg is de bestemming 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'verkooppunt brandstoffen zonder lpg' opgenomen. Binnen het bouwvlak is de toegestane bouw- en goothoogte en het bebouwingspercentage weergegeven.

Bedrijf - Gemaal

De voor ‘Bedrijf – Gemaal’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een poldergemaal, wegen met bijbehorende paden en bermen, en groen- parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, behorende bij een gemaal.

Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen, ondergeschikte dienstgebouwen, en andere bouwwerken gebouwd worden. Er zijn bouwregels voor deze gebouwen en bouwwerken opgenomen.

Centrum

De bestemming "Centrum" is toegewezen aan de gronden waar de gebouwen behorende bij het winkelcentrum van Keijzershof op zijn gebouwd. Binnen deze bestemming is het gebruik van detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en horeca (tot een maximum vloeroppervlak) op de begane grond toegestaan. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Gekoppeld aan deze bouwvlakken zijn aanduidingen op de verbeelding opgenomen. Met deze aanduidingen wordt de bouwhoogte en het maximale aantal wooneenheden geregeld. Binnen deze bestemming is het daarnaast mogelijk om op de verdiepingen woningen te realiseren. Behorende bij deze woningen is het eveneens mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'tuin' een daktuin aan te leggen.

De luifel voor het laden en lossen van de supermarkt is via een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding geregeld. Daarnaast is het Hoefbladplein, het openbaar gebied tussen de twee centrumgebouwen, middels een functieaanduiding bestemd als winkelpromenade.

Gemengd

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, detailhandel, kantoren, verhardingen verkeer, en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen.

De bebouwingsvoorschriften voor het bouwvlak, zijn in de voorschriften bij deze bestemming opgenomen. Het bouwvlak wordt strak om het gebouw getrokken. Tevens is binnen het bouwvlak een parkeergarage gelegen.

Groen

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, rioolgemalen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, andere ondergeschikte verhardingen, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair en nutsvoorzieningen. Een fietstunnel is aangeduid op de verbeelding.

Onder het Groen liggen tevens enkele kabels en leidingen die zijn aangegeven door middel van een dubbelbestemming.

Binnen de bestemming 'Groen' is, ter plaatse van van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid' (die is opgenomen oostelijk van de Zuidweg en ten zuidwesten van de basischool aan de Zilverreigerdreef) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vestiging van een kinderboerderij op die locatie. In de planregels zijn voorwaarden opgenomen waaraan in ieder geval moet worden voldaan: een oppervlakte die niet meer dan 450 m2 mag bedragen; een goot- en een bouwhoogte die niet meer dan 3 meter, respectievelijk 7 meter mogen bedragen; financiële en milieukundige uitvoerbaarbaarheid..

Maatschappelijk

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een woonzorgcomplex, andere maatschappelijke voorzieningen, ondergeschikte kantoren en detailhandel, en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen. Er zijn aanduidingen opgenomen voor horeca categorie 1 en 2, en voor wonen.

Op de verbeelding zijn aanduidingen opgenomen voor een maximale goot- en bouwhoogte en voor het maximum aantal woningen.

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden in de (zuidoostelijke) hoek tussen de Zilverreigerdreef en de Zuidweg wordt, ten westen van de bestaande MFA Het Nest, concreet rekening gehouden met een uitbreiding van de school en van de kinderopvang. Zie ook paragraaf 3.2 van deze toelichting, onder het kopje: 'Wonen en voorzieningen Keijzershof'.

Maatschappelijk - Multifunctioneel

De gronden die deel uit maken van de Multifunctionele Accommodatie Het Nest hebben de bestemming "Maatschappelijk - Multifunctioneel" gekregen. Binnen deze bestemming zijn alle functies die binnen de MFA gewenst zijn, toegestaan.

De locatie van de sporthal en het schoolgebouw hebben beiden een bouwvlak gekregen. De maximale bouwhoogte voor beide gebouwen is vastgelegd op de verbeelding. Ter plaatse van de loopbrug is een specifieke bouwaanduiding opgenomen.

De buitenruimte behorende bij de Multifunctionele Accommodatie is opgenomen binnen het maatschappelijke bestemmingsvlak. Op deze gronden zijn voorzieningen behorende bij de MFA onder bepaalde voorwaarden toegestaan.

Tuin

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – parkeren’ mag ook geparkeerd worden. Op of in deze gronden mogen aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ter plaatse van de bouwaanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ en ‘specifieke bouwaanduiding – 2’ zijn erkers toegestaan tot een bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 6,5 m. Dit is in afwijking van de standaardregels van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, maar in overeenstemming met reeds verleende omgevingsvergunningen.

Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelsafscheidingen en tuinmeubilair. Hiervoor zijn regels opgenomen.

Verkeer - Railverkeer

Voor de spoorbaan Den Haag - Rotterdam is een bestemming “Verkeer- Railverkeer” opgenomen, waarbinnen tevens de Randstadrail-halte Pijnacker-Zuid is gelegen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze gronden zijn bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen en duikers, en bij de bestemming behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Op de gronden mogen ondergeschikte gebouwen en bij de bestemming behorende andere bouwwerken gebouwd worden. Hiervoor zijn regels opgenomen.

Water

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor water, voor daarbij behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen, en voor bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken, zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden.

Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met inbegrip van beroep aan huis, tuinen, erven en verhardingen.

De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken, zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen.

De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dat voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan tot een beperkte brutovloeroppervlakte. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.

Woongebied

De nog te ontwikkelen woongebieden hebben de bestemming 'Woongebied' gekregen. Binnen deze bestemming is een ruime mate van flexibiliteit mogelijk, waarbij ten hoogste 920 woningen, met bijbehorende voorzieningen, gerealiseerd mogen worden. Net als bij de bestemming 'Wonen' zijn de bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken in de regels bij deze bestemming opgenomen.

Binnen de bestemming 'Woongebied' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan een, met het te ontwikkelende deel, evenredig percentage aan oppervlaktewater en/of vasthoudmaatregelen gerealiseerd dient te worden, voor zover dit niet reeds aanwezig is.

Om ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan ook in de beheersituatie een adequaat instrument is, is binnen de bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de gerealiseerde of de te realiseren situatie gedetailleerd kan worden vastgelegd.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonders' is per bouwperceel één vlonder toegestaan met een breedte van ten hoogste 4 m. Dit sluit aan op hetgeen over ´vlonders´ is opgenomen in Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Park Van Buijsen:

"De kavels op de Eilanden en aan het Lint die met de achterzijde aan het water grenzen krijgen een vlonder. De vlonder is maximaal 4 meter breed, d.w.z. de natuurlijke oever mag over maximaal 4 meter lengte onderbroken worden. Losse vlonders of steigers buiten de oever in het water zijn niet toegestaan. De vlonder wordt standaard aangeboden bij de kavel zodat de vlonders een uniforme uitstraling hebben."

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170110-4001_0039.png"

In de planregels is een begripsomschrijving van 'vlonder' opgenomen die in overeenstemming is met het bovenstaande.

Dubbelbestemmingen

De bestemmingen “Leiding - Brandstof”, "Leiding - CO2", “Leiding - Gas”, "Leiding - Hoogspanning", "Leiding - Water", “Waarde - Archeologie”, "Waarde - Ecologie" en “Waterstaat - Waterkering” betreffen dubbelbestemmingen waarin de bescherming van de aanwezige leidingen, archeologische en ecologische waarden en waterkeringen worden geregeld.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

6.4 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische en ecologische zones en de zones langs waterkeringen en leidingen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan is in grote lijnen in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplannen Keijzershof en Tolhek met bijbehorende uitwerkingsplannen. Dit bestemmingsplan heeft dan ook deels een consoliderend karakter maar maakt ook nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De gebieden die nog ontwikkeld moeten worden zijn: 'Park Van Buijsen', het 'Groene Vizier' en Centrumlijn 'Noord' en 'Zuid'.

7.2 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Ten behoeve van inspraak heeft het voorontwerp van onderhavig plan vanaf donderdag 5 oktober 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor te Pijnacker. Tevens was het plan digitaal te raadplegen. Op voornoemde datum is het voorontwerp naar alle betrokken overleginstanties toegestuurd in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening. In de beginperiode van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is op maandag 16 oktober 2017 een inloopavond georganiseerd. Geïnteresseerden in het plan zijn door medewerkers van de gemeente geïnformeerd.

Naar aanleiding van het voorontwerp zijn twee inspraakreacties binnengekomen, alsmede zes reacties van vooroverlegpartners. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende inspraak- en vooroverlegreacties is verwoord in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg, zoals deze is toegevoegd als Bijlage 23.

7.3 Zienswijzen

Overeenkomstig de wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen, ingaande op 1 maart 2018. Gedurende deze terinzageleggingstermijn is gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Er is één zienswijze ingediend. Een weergave van de inhoud van deze zienswijze en de voorgestelde beantwoording hiervan zijn opgenomen in de 'Nota van beantwoording zienswijzen en staat van wijzigingen' waarover in juni 2018 besluitvorming zal plaatsvinden in het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

De gronden binnen het plangebied zijn nagenoeg geheel in eigendom bij de gemeente. Er is echter geen sprake van nieuwe aangewezen bouwplannen in de zin van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening. De aantallen woningen die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan worden immers niet verruimd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Dit betekent dat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.