Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nootdorp West
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1926.bp000140085-4001

Toelichting

 

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het plangebied 'Nootdorp West' maakt onderdeel uit van het grote bestemmingsplan ‘Rondom Nootdorp Centrum’. Dit bestemmingsplan omvat drie woonwijken, gelegen nabij het centrum van Nootdorp en is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2005. Om het bestemmingsplan actueel te houden (dat wil zeggen niet ouder dan tien jaar) moet het bestemmingsplan worden geactualiseerd. In dat kader is ervoor gekozen om niet één groot bestemmingsplan te maken voor het hele gebied, maar per wijk één plan. De doelstelling om grote bestemmingsplannen op te stellen is bij de Nota Ruimtelijk Ordeningsbeleid uit 2009 al grotendeels verlaten. De digitalisering maakt het immers minder noodzakelijk om te streven naar zeer grote plannen. Zo wordt er dus een plan gemaakt voor 'Nootdorp West', maar ook voor 'Vrouwtjeslant' en 'Nootdorp Zuid'. Daarvoor zijn drie argumenten.

Ten eerste verschillen de gebieden in ruimtelijk opzicht van elkaar. Het zijn allemaal woongebieden, maar de stedenbouwkundige opzet en structuur is per wijk verschillend. Door een plan per wijk te maken, kan beter recht worden gedaan en ingespeeld worden op deze verschillen. Ten tweede kan, door kleinere gebieden te kiezen (bijvoorbeeld op het niveau van een wijk), de inwoner beter worden bereikt. De wijk is voor de inwoner herkenbaarder dan een groot gebied als 'Rondom Nootdorp Centrum'. Het laatste argument is een praktisch argument. Wanneer een inwoner het niet eens is met een bestemmingsplan kan een verzoek om voorlopige voorziening worden ingediend. Daarmee komt het hele plangebied ‘op slot’ te zitten. Wanneer het plangebied kleiner is, zijn de gevolgen dus ook voor een kleiner gebied merkbaar.     
 

1.2 Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat globaal uit de woonwijk 'Nootdorp West', ten westen van de dorpskern, die in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw is ontwikkeld en het dorpslint Molenweg. De grens van het plangebied is groten­deels overgenomen uit het bestemmingsplan 'Rondom Nootdorp Centrum'. Het voor­zieningencluster op de hoek van de Molenweg en de Oudeweg valt binnen het plange­bied, net zoals het lint op de kruising van de Brasserskade met de Molenweg.
 
De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de watergang langs de Dokter Bakke­renlaan. In het oosten loopt de plangrens langs de Kerkweg en de Oudeweg. De woonpercelen aan de zuidzijde van de Molenweg vormen de zuidelijke begrenzing en in het westen wordt het plangebied begrensd door een brede groenstrook. 
 
    
Globale begrenzing plangebied                                                                                                                              
 
Ligging plangebied

1.3 Aanpak

Voorafgaand aan het opstellen van voorliggend bestemmingsplan heeft een inventari­satie plaatsgevonden, waarbij de bestaande functies en bebouwing in beeld zijn ge­bracht. Daarnaast zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen geïnventariseerd. De standaardregels voor het stedelijk gebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, vastgesteld door de raad op 27 september 2012, hebben gefun­geerd als leidraad bij het opstellen van het bestemmingsplan. De standaardregels hebben tot doel de bestemmingsplannen voor de verschillende kernen binnen de ge­meente zoveel mogelijk uniform te maken, zodat in vergelijkbare gevallen sprake is van gelijke (bouw)mogelijkheden.
 
In de fase van het voorontwerpbestemmingsplan zijn de wensen van belanghebbenden geïnventariseerd waarna er juiste stedenbouwkundige overwegingen gemaakt zijn en keuzes met betrekking tot het al dan niet doorvoeren van stedenbouwkundige (on)mogelijkheden.
 
Het bestemmingsplan 'Nootdorp West' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
 

1.4 Inventarisatie

In het kader van het in eigen beheer maken van bestemmingsplannen in de toekomst is gekozen om deze gebieden zelf te inventariseren, mede gelet op minder positieve ervaringen met inventarisaties door de ingehuurde stedenbouwkundige bureaus. De gebieden zijn door middel van dossieronderzoek in kaart gebracht. Vervolgens is dit in het veld gecontroleerd. Het dossieronderzoek en de veldinventarisatie zijn vervolgens  verwerkt in een inventarisatiekaart, die na een (eventuele) vertaalslag  gebruikt is voor het genereren van de verbeelding voor het bestemmingsplan. Daarbij zijn de goot- en bouwhoogtes afgerond naar boven op hele meters, tenzij dit zou leiden tot het kunnen realiseren van een extra bouwlaag.
 

1.5 Vigerend bestemmingsplan

Voor het overgrote deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Rondom Nootdorp Centrum', dat op 29 september 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en op 23 december 2005 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Daarnaast geldt de eerste herziening van het bestemmingsplan 'Rondom Nootdorp Centrum'. Dit plan is vastgesteld in de gemeente­raad van 27 november 2008 en op 30 juni 2009 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
 

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het relevante nationale, provinciale en ge­meentelijke beleid. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en wordt aangegeven welke ontwikkelin­gen mogelijk worden gemaakt. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten toegelicht. De juridische opzet van het plan wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
 

2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikke­ling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en ge­meenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzo­nes en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking' (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door­middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebrui­ker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overhe­den. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 ge­formuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuur­historische waarden behouden zijn.
Er zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realise­ren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbe­teren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en na­tuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. In de realisatie­paragraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hier­voor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin regels zijn opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geeft het Barro geen specifieke regels. 
 
Duurzame Verstedelijking
De lokale woningvoorraad in Nootdorp is onevenwichtig ten opzichte van de lokale behoefte. De uitvoeringsstrategie wonen 2013-2015 van Pijnacker-Nootdorp geeft aan wat de structureel zwakke ‘soorten op de wooncarrièreladder’ zijn. Oftewel welke segmenten in de woningvoorraad structureel zo krap zijn dat lokale wooncarrières worden belemmerd en via nieuwbouw dienen te worden aangevuld. Diverse inbreidings- en transformatielocaties in Nootdorp kunnen hier het komende decennium een kleine bijdrage aan leveren. Buiten de eventuele locaties Kruisweg, Brandweerkazerne, Zonnedauw, Verkeerstoren en de thans lopende bouwlocaties en enkele losse woningen, zijn er vrijwel geen binnenstedelijke locaties meer in Nootdorp waar woningbouw/transformatie mogelijk is. Van leegstand en transformatiemogelijkheden elders in Nootdorp is dan ook vrijwel geen sprake. Genoemde locaties zijn bij elkaar nog steeds ontoereikend om de lokale behoefte te kunnen accommoderen. De genoemde locaties bevinden zich buiten het plangebied ‘Nootdorp West’ en hebben derhalve geen invloed op de ladder duurzame verstedelijking.
 
Conclusie
Er zijn in de structuurvisie en het Barro geen specifieke regels opgenomen voor het plangebied.
  

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-­Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is samen met het Programma Ruimte en de Verordening Ruimte vastgesteld op 9 juli 2014. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krach­tige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het plangebied ligt geheel binnen het gebied dat is aangeduid als 'bebouwde ruimte'. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglo­meratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende in­frastructuur. Er wordt naar gestreefd om de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
 
Conclusie
Binnen de regels van voorliggend bestemmingsplan is het mogelijk om de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte te verbeteren.

2.2.2 Programma Ruimte

In het Programma Ruimte is het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar ope­rationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voorne­mens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Daarbij is de inzet om stapsgewijs een nieuwe balans tussen flexibiliteit voor maatschappelijke initi­atieven en duidelijkheid over provinciale kaders en spelregels te bereiken.

In het verlengde van de nieuwe sturingsfilosofie wil de provincie meer ruimte geven aan initiatieven vanuit de markt en de samenleving. Naast de geboden ruimte, kan di­recte betrokkenheid van de provincie in concrete coalities wenselijk en noodzakelijk zijn om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken (zodat de provinciale doelen wor­den gerealiseerd). Het programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kan­sen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsge­richte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coali­ties van partijen en initiatieven uit de samenleving aan de voorkant van ontwikkelingen gefaciliteerd worden.
 
Conclusie
In het Programma Ruimte is geen specifiek beleid voor het plangebied opgenomen.

2.2.3 Verordening Ruimte 2014

Samen met de Visie Ruimte en Mobiliteit is de Verordening ruimte op 9 juli 2014 vast­gesteld. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het grondgebied van de provincie, waar gemeenten zich aan moeten houden. Belangrijk in het provinciaal ruimtelijk beleid is het tegen­gaan van verstedelijking in het landelijk gebied. In de verordening is aangegeven dat regionale afstemming met betrekking tot wonen bij voorkeur via regionale woonvisies plaatsvindt.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, 
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
  
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan past binnen de bepalingen van de Verordening Ruimte 2014.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020

In 2008 is het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) 2020 vastgesteld. Dit is een plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (soms met een doorkijk tot 2030). In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Op basis hiervan bepaalt het Stadsgewest het regionale beleid en toetst het lokale plannen zoals bestemmingsplannen.
 
Het RSP bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Eén van de uitgangspunten in het RSP is dat er geen grote woonwijken meer worden gebouwd in de groengebieden. Toch moet er ruimte worden gezocht om de woningbouwopgave voor de komende jaren te kunnen realiseren. Binnen de regio Haaglanden is de inzet dan ook dat nieuwe wonin­gen zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijke gebied worden gebouwd.
 
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de kaders van het Regionaal Structuurplan.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Toekomstvisie Pijnacker-Nootdorp 2040

Op 26 juni 2012 heeft de gemeenteraad de Visie op de toekomst van Pijnacker- Nootdorp vastgesteld. In deze visie wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De nieuwe toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt. Pijnacker-Nootdorp is een herkenbare gemeente in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Een gemeente die in de regio een uniek woonmilieu wil bieden, met het groen buitengebied meerwaarde geeft en met de glastuinbouw de economie versterkt.
Een gemeente die in drie woonkernen de basisvoorzieningen voor leefbare kernen ga­randeert, bewoners en ondernemers uitnodigt en faciliteert om maatschappelijk initia­tief te ontplooien en waar nodig de regie oppakt om een vangnet te bieden en/of nood­zakelijke ontwikkelingen in gang te zetten.
 
Met deze visie op de toekomst verschuift de centrale ruimtelijke opgave van kwantiteit naar kwaliteit en van groei naar beheer, waarbij de rol van de gemeente in de ruimtelij­ke ontwikkeling verandert en nog meer varieert. Binnen de ruimtelijke kaders moeten de komende decennia ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen tot stand komen die passen bij de eigenheid van en visie op Pijnacker-Nootdorp.
 

2.4.2 Ruimtelijke structuurvisie 2040

De Ruimtelijks Structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2014 Ruimte maken ............ ruimte laten, is op 20 februari 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie is wat betreft economie vertaald in de Economische visie en op sociaal/maatschappelijk vlak vertaald in de Vi­sie op het Sociaal Domein. De Ruimtelijk structuurvisie vormt het sluitstuk en geeft de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie 2040 de Economische visie en de Visie op het Sociaal Domein.

De Ruimtelijke structuurvisie gaat over het hele grondgebied van de gemeente en laat zien welke geplande ontwikkelingen worden afgerond, wat voorgenomen (nieuwe) ont­wikkelingen zijn en wat de hoofdzaken zijn van het ruimtelijk beleid. Deze integrale ruimtelijke visie schetst de contouren van de gemeente in 2040 en geeft antwoord op de ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vul­len en vorm te geven.

Drie herkenbare kernen met een hoge woonkwaliteit
Pijnacker-Nootdorp wil in de regio een uniek woonmilieu bieden en streeft daarbij naar drie herkenbare kernen met een hoge woonkwaliteit. In de structuurvisie zijn de vol­gende kwaliteiten van Nootdorp weergegeven die van belang zijn voor het plangebied:
  • de vorming vanuit de ontginning is herkenbaar in de linten en de oudere delen van Nootdorp;
  • het dorpse karakter wordt teruggevonden in de aanwezige linten;
  • de cultuurhistorische karakteristieken zijn zichtbaar en voelbaar in de linten;
  • het karakter van de buurten verschilt sterk, soms zijn het letterlijk eilanden. Hier­door vindt een ieder in Nootdorp wat naar zijn wens;
  • open ruimtes tussen de linten laten de geschiedenis zien;
  • door de variatie aan buurtjes beschikt Nootdorp ook over een rijke variatie aan woonmilieus.
Ook zijn er aandachtspunten voor de verschillende kernen gegeven. Er is aangegeven dat de stedenbouwkundige en programmatische opzet van 'Nootdorp West' kwetsbaar is doordat de relatie met het openbaar gebied niet goed gewaarborgd is.

Opgave structuurvisie
Om te komen tot drie herkenbare kernen met een hoge woonkwaliteit worden in de structuurvisie de onderstaande vijf ruimtelijke kaders onderscheiden. Binnen de ka­ders is aangegeven welke punten van belang zijn voor het plangebied.
  1. Een basisniveau van voorzieningen en kwaliteit van de openbare ruimte:
    • de gebruikskwaliteit van de openbare ruimte aansluiten op de brede maat­schappelijke agenda (ontmoeten en bewegen);
    • op buurtniveau meer mogelijkheden zijn voor kleinschalige initiatieven voor versterking van het sociaal en economisch netwerk zoals onder andere horeca;
  2. Identiteit en ruimtelijke samenhang:
    • elementen die bijdragen aan de identiteit van de kern als geheel worden be­houden, verbeterd en toegevoegd waar verbinding en oriëntatie ontbreekt;
    • gemengde structuren (langs linten en dorpscentra) worden behouden, uitge­breid en met elkaar verbonden;
  3. Match vraag aanbod woonmilieus:
    • het aangeboden woonmilieu structureel aansluiten op de vraag en moeten ruimtelijk kwetsbare woonmilieus worden verbeterd;
    • leefstijl- en woonmilieubenadering worden toegepast in ruimtelijk beheer en vormgeving en bij keuzes voor menging/uitbreiding van gebruik en functie;
    • het woningaanbod voor senioren en jongeren worden uitgebreid;
  4. Duidelijke begrenzing:
    • de beleving van herkenbare grenzen in een landelijke omgeving worden behou­den waar deze duidelijk is en verbeterd waar de overgang en beleving onduide­lijk is;
  5. Afronden geplande uitbreiding:
    • dit is niet voor het plangebied van belang.
Uitnodiging
Met het oog op drie herkenbare kernen met een hoog woonkwaliteit nodigt de Struc­tuurvisie en het hoofdlijnenakkoord uit om onder andere:
  1. bestaande cultuurhistorische elementen zichtbaar en voelbaar te maken/houden;
  2. bij (beperkte) inbreidingen afhankelijk van de plek nadrukkelijk te kiezen voor loka­le doelgroepen en een dorpse of stadse invulling om een geforceerd verband te vermijden, eveneens geldt daarbij een optimale inpassing voor bij elkaar wonende generaties;
  3. de open ruimtes in de linten te behouden om de herkenning ervan te borgen;
  4. in Nootdorp de relatie tussen de buurtjes en de oude linten fysiek vorm te geven;
  5. differentiatie toe te laten in de woonwijken die gebouwd zijn tussen 1960 en 2000;
  6. ruimtelijke kwaliteit te verbeteren in de kwetsbare wijken in samenwerking met de belanghebbenden;
  7. toe te groeien naar gebouwde voorzieningen (wijkschuren) en buitenplaatsen (brink) voor ontmoeten en maatschappelijke netwerken op buurtschaal (o.a. vanuit verwachte dynamiek in maatschappelijke onderwijsaccommodaties);
  8. de relatie van de zuidelijke wijken en het oude Nootdorp met het groene hart van Pijnacker-Nootdorp versterken.
  

2.4.3 Economische visie 2015

De integrale Economische visie Ruimte om te ondernemen is gericht op een duurzaam en concurrerend vestigingsklimaat waarin de vele economische mogelijkheden optimaal worden benut. Het is een visie met realistische ambities die voor ondernemers de ruimte creëert om te ondernemen.
 
De economische strategie voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. het samen met het bedrijfsleven verbeteren van het vestigingsklimaat;
  2. modernisering & verduurzaming van de primaire glastuinbouw;
  3. (her)ontwikkelen van bedrijventerreinen & kantorenlocaties;
  4. handhaven van een evenwichtig en fijnmazig aanbod aan detailhandel- & horecavoorzieningen;
  5. creëren van mogelijkheden voor het ontwikkelen van leisure in het groene buitengebied. 
Conclusie
Binnen het plangebied is een aantal bedrijven aanwezig. In voorliggend bestemmingsplan is uitbreidingsruimte voor deze bedrijven opgenomen (zie paragraaf 3.3). Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis. Hiermee wordt voldaan aan de Economische visie.

2.4.4 Visie Sociaal Domein

De gemeente heeft de Visie op het Sociaal Domein: Notitie voor een samenhangende maatschappelijke agenda vastgesteld waarin aangegeven is hoe de gemeente omgaat met de veranderingen in het sociaal domein. De omvang van alle nieuwe taken met stevige bezuinigingen vragen om een andere en integrale aanpak. De visie geeft antwoord op de vragen over wat de gemeente wil bereiken voor de burgers in het sociaal domein en hoe dat bereikt moet worden.
 
In lijn met de toekomstvisie zijn zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid het vertrekpunt, in combinatie met een doelmatig vangnet voor burgers die het niet op eigen kracht redden.
 
Conclusie
Binnen het plangebied komen geen maatschappelijke voorzieningen voor. Waar mogelijk is ruimte geboden voor een bestendige sociale woonomgeving (zie paragraaf 3.3).

2.4.5 Analyse rode bouwstenen

KAW heeft een onderzoek verricht naar de “rode bouwstenen” van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze analyse is gebruikt als bouwsteen voor de structuurvisie. Het document beschrijft door middel van een systematische aanpak de drie hoofdkernen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Nu de “groei” van de kernen zo langzamerhand wordt vervangen door “beheer” van de kernen ontstaan belangrijke nieuwe vragen voor de “rode bouwstenen” van de gemeente:
  • Hoe kan de huidige situatie versterkt worden?
  • Welke aanknopingspunten zijn er om de kernen te verbeteren in plaats van het faciliteren van groei? 
Conclusie
De analyse rode bouwstenen is vertaald in de structuurvisie (zie paragraaf 2.4.2). Daarnaast zijn beschrijvingen uit de analyse opgenomen in hoofdstuk 3.

2.4.6 Beleidsplan duurzaamheid

Bij een duurzame ontwikkeling van Pijnacker-Nootdorp gaat het om de samenhang tussen economische, sociaal-culturele en ecologische aspecten ter voorkoming van ongewenste effecten naar andere beleidsvelden en/of naar de toekomst én om het integreren van het beleid voor die aspecten. De gemeente wil krachtig inzet­ten op de volgende speerpunten:
  • Duurzaam bouwen: de huidige bouwopgave wordt waar mogelijk op een duurzame wijze verder afgemaakt.
  • Een energiebewust Pijnacker-Nootdorp: bijdragen aan een verregaande energiebe­sparing van jaarlijks 2% per inwoner en meer toepassingen van duurzame energie. Alle energie voor warmte en koeling van nieuwe woningen wordt in 2020 CO2 neu­traal opgewekt.
  • Een groene en natuurrijke gemeente: de gemeente is trots op de groene ruimte en willen daar verstandig mee omgaan. Wij streven naar een toename van het aantal planten- en dierensoorten in 2020.
  • Een gezond leefmilieu: de luchtkwaliteit in Pijnacker-Nootdorp moet in 2020 ten­minste aan de geldende Europese normen voldoen.
  • Duurzaam inkopen: de gemeente past bij al haar inkoop en aanbestedingen duur­zaamheidscriteria toe. De gemeente werkt toe naar 100% duurzaam inkopen in 2015.
  • Mobiliteit: de mogelijkheden van fietsgebruik, openbaar vervoer (w.o. RandstadRail) en alternatieve motorbrandstoffen moeten maximaal worden benut.
 

2.4.7 Leefbaarheidsmonitor

De gemeente heeft in 2013 een vervolgmeting laten uitvoeren van het leefbaarheidsonderzoek in de gemeente dat om de twee jaar plaatsvindt. De leefbaarheidsmonitor geeft de beleving van de leefbaarheid weer. Dat betekent dat de beleving en de feitelijke situatie van elkaar kunnen verschillen. De resultaten geven de gevoelens van de bewoners weer en niet in hoeverre deze gevoelens in overeenstemming zijn met de feitelijke cijfers. De leefbaarheidsmonitor is verdeeld over de volgende aspecten:
 
Fysieke woonomgeving
De fysieke woonomgeving is globaal de inrichting en het onderhoud van de ruimte en de bebouwing in de omgeving. Nootdorp West scoort op het algemeen voorzieningenniveau hoog en op de andere punten gelijk of lager dan het gemeentelijk gemiddelde. Het oordeel over de fysieke woonomgeving is opgebouwd uit de volgende resultaten:
 
Fysieke leefomgeving
       
  
landelijk
Pijnacker-Nootdorp
Nootdorp West
Kwaliteit van de woningen
Aantrekkelijkheid en staat van onderhoud van de woningen
7,3
7,6
7,3
Kwaliteit van de woonomgeving
Inrichting van straten en pleintjes, verlichting etc.
6,8
6,8
6,8
Groenvoorzieningen
Aanbod en onderhoud van groenvoorzieningen
6,6
6,6
6,4
Speelvoorzieningen
Aanbod en onderhoud van speelvoorzieningen
6,3
6,4
6,0
Algemeen voorzieningenniveau
Kwaliteit van algemene voorzieningen als scholen, winkels en ov
7,2
7,2
8,0
 
Sociale woonomgeving
De sociale woonomgeving, dat wil zeggen de manier van samenleven van de bewoners en daarmee de sfeer in de wijk, wordt bepaald door veel verschillende factoren. In de leefbaarheidsmonitor is dit in kaart gebracht op basis van drie verschillende aspecten. Deze zijn hieronder in een tabel weergegeven. Alle aspecten worden als voldoende beoordeeld in Nootdorp West. Het oordeel ten aanzien van de omgang met bewoners met verschillende etniciteiten ligt significant hoger dan in 2011.
 
Sociale woonomgeving    
  
landelijk
Pijnacker-Nootdorp
Nootdorp West
Betrokkenheid bij de wijk
Onderling contact in de buurt
6,5

6,4

6,0

Omgang tussen bewoners uit verschillende inkomensgroepen
Mate waarin bewoners met verschillende inkomens prettig met elkaar omgaan
n.v.t.

7,0

7,0

Omgang bewoners met verschillende etnische achtergronden
 
6,5

6,7

6,9

 
Veiligheid
Veiligheid is een centraal begrip als het gaat om de beleving van de leefbaarheid door bewoners. Nootdorp West scoort een stuk lager dan het gemiddelde in de gemeente.
 
Veiligheid    
  
landelijk
Pijnacker-Nootdorp
Nootdorp West
Overlast van (het gedrag van) anderen
 
6,8

7,1

6,2

Criminaliteit in de wijk
Overlast van vandalisme, inbraken, diefstal en geweld
6,9

6,6

6,1

Veiligheidsgevoel
 
7,6

7,3

7,0

 
Ongenoegens
Ongenoegens zijn zaken die, als ze er zijn, storend werken en een negatieve invloed hebben op de beleving van leefbaarheid. In de leefbaarheidsmonitor zijn overlast van activiteiten, vervuiling en verkeersoverlast onderzocht.
 
Ongenoegens    
  
landelijk
Pijnacker-Nootdorp
Nootdorp
Overlast activiteiten
Overlast van bijvoorbeeld horeca, markten en evenementen
8,2
8,2
7,7
Overlast van vervuiling
Overlast van bijvoorbeeld zwerfvuil, stank, verkeer geplaatst vuilnis, ongedierte en hondenpoep
6,7
6,6
6,4
Overlast van verkeer
Overlast van bijvoorbeeld drukte, geluid, rij- en parkeergedrag
6,2
5,9
5,9
 
Totaaloordeel
Nootdorp Centrum/West krijgt van haar bewoners als totaaloordeel een 7,4 voor de leefbaarheid. De cijfers voor de afzonderlijke leefbaarheidsaspecten zijn vrijwel allemaal vergelijkbaar met het gemeentelijk gemiddelde.
 
 
Totaaloordeel leefbaarheid Nootdorp Centrum/West
 
Het cijfer voor de algemene voorzieningen is als enige hoger dan het gemeentelijk gemiddelde, het cijfer voor de overlast van personen is als enige beneden gemiddeld. Wat betreft de omgang tussen bewoners met verschillende etnische achtergronden is een positieve ontwikkeling te zien ten opzichte van 2011.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan ziet vooral toe op de aspecten van de fysieke woonomgeving. Alle aspecten van de fysieke woonomgeving scoren bovengemiddeld. De combinatie tussen de algemene beoordeling van de wijk en de hoge scores op de fysieke woonomgeving leiden ertoe dat er vanuit de leefbaarheidsmonitor geen aanleiding is voor maatregelen in het bestemmingsplan.
 
 

2.5 Conclusie

In het ruimtelijke beleid van de verschillende overheidslagen komt naar voren dat moet worden gestreefd naar het beperken van het ruimtebeslag voor wonen en werken om daarmee de kwaliteit van de steden en van het landelijk gebied te versterken. Verste­delijking moet voornamelijk plaatsvinden door middel van verdichting en herstructure­ring. Het plangebied sluit aan bij het gemeentelijk beleid zoals vastgesteld in de ruimtelijke struc­tuurvisie.
 

3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele struc­tuur van het plangebied. Bij de functionele beschrijving is kort aangegeven waarop het gemeentelijk beleid is gericht en hoe de functie is vertaald in het bestemmingsplan. 

3.1 Ruimtelijke structuur

3.1.1 Algemeen

De kern Nootdorp is één van de drie kernen binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Nootdorp bestaat uit een historische kern, gevormd door lintbebouwing langs de Dorpsstraat. Vanuit deze kern zijn vanuit de jaren 50 van de vorige eeuw diverse nieuwbouwwijken ontwikkeld welke aan de ruimtelijke opbouw, het gebruik en de ar­chitectuur goed te herkennen zijn.
 
De kern Nootdorp ligt tegen de stedelijke rand van Delft, Ypenburg en Leidschenveen. Nootdorp is met Ypenburg vooral op Den Haag gericht en ligt strategisch te midden van de A13-A4-A12. Deze stedelijke invloed is ook ruimtelijk zichtbaar in het dorp. De ontwikkeling van Nootdorp is rondom het centrum tot stand gekomen en is daardoor zeer gevari­eerd. Het is een veld van relatief kleine en onafhankelijke buurtjes met een eigen ka­rakter waar de linten niet ver weg zijn en nog steeds ervaarbaar zijn als cultuurhistori­sche elementen.
 
De groei van Nootdorp heeft plaatsgevonden langs en tussen de oude linten. De groei is fragmentarisch verlopen aan alle zijden van het huidige centrum. Dit is duidelijk her­kenbaar aan de concentrische opbouw. De ontginningsstructuur is in een klein deel van de kern nog zichtbaar, met name tussen het oude en nieuwe centrum; de histori­sche structuur van een aantal oude linten is vaak nog herkenbaar. Dit geldt ook voor de nieuwe delen van Nootdorp. De oude polderstructuren zijn herkenbaar in de be­staande waterstructuur, met name de waterlopen aan de linten zijn zeer kenmerkend. In een aantal wijken, waaronder in 'Nootdorp West', wordt groen en blauw gecombi­neerd.
 
In Nootdorp is de vraag naar woonmilieus verdeeld tussen enerzijds ‘ruim en hoogwaardig’ en anderzijds de op gemeenschappelijkheid gerichte woonmilieus ‘samen en de buurt’ en ‘veilig en de wijk’. Door de variatie aan buurtjes beschikt Nootdorp ook over een ruime variatie aan woonmilieus.
 
Rode Bouwstenen Nootdorp
  • De groei van Nootdorp heeft plaatsgevonden langs en tussen de oude linten. De groei is fragmentarisch verlopen aan alle zijden van het huidige centrum. Dit is duidelijk herkenbaar aan de concentrische opbouw.
  • De ontginningsstructuur is in een klein deel van de kern nog zichtbaar, met name tussen het oude en nieuwe centrum; de historische structuur van een aantal oude linten is vaak nog herkenbaar, zeer beeldbepalend en alom aanwezig. Dit geldt ook voor de nieuwe delen van Nootdorp.
  • De oude polderstructuren zijn herkenbaar in de bestaande waterstructuur, met name de waterlopen aan de linten zijn zeer kenmerkend. In een aantal wijken wordt groen en blauw gecombineerd, water omsluit diverse woonwijken. 
  • Mede identiteitsbepalend zijn de schaal, de variatie aan woonmilieus met overwegend grondgebonden woningen, het centrumgebied, en enkele markante gebouwen.
 
Nootdorp, stedelijk mozaïek
De kern Nootdorp ligt tegen de stedelijke rand van Delft, Ypenburg en Leidschenveen. Nootdorp is met Ypenburg vooral op Den Haag gericht en ligt strategisch aan de A13-A4-A12. Deze stedelijke invloed is ook ruimtelijk zichtbaar in het dorp. De ontwikkeling van Nootdorp is rondom het centrum tot stand gekomen en is daardoor zeer gevarieerd. Het is een veld van relatief kleine en onafhankelijke buurtjes met een eigen karakter waar de linten niet ver weg zijn en nog steeds ervaarbaar zijn als cultuurhistorische elementen. Op deze variatie moet worden voortgebouwd. De voorzieningen zijn verspreid over het dorp en van een hoog niveau. Er lopen geen uitbreidingsprojecten buiten de contouren van Nootdorp, die daarmee een permanent karakter krijgen. De kern grenst in het noorden aan de A12 en het stedelijk gebied van Delft, Ypenburg en Leidschenveen, in het zuiden aan een groengebied maar gescheiden daarvan door de randweg, in oosten aan het groengebied en in het westen aan het glastuinbouwgebied.
 
Linten
Nootdorp wordt doorkruist door een heel aantal oude linten die vaak nog herkenbaar zijn. Meerdere oude “kernen” zijn te herkennen. Daarnaast is de “Landingslaan” in Ypenburg een duidelijk herkenbaar relict uit het verleden. Sommige linten zoals Kortelandseweg-Veenweg en Molenweg zijn heel duidelijk herkenbaar in het huidige weefsel, waarbij ook nog her en der oude bebouwing het beeld bepaalt. Hoogtepunt is daarin wellicht de kerk aan de Veenweg. Andere voorbeelden zijn de Dwarskade en het meest noordoostelijke stukje Brasserskade. Andere linten zijn nog wel herkenbaar maar niet aan de bebouwing. Voorbeelden hiervan zijn de Kruisweg en de Graafweg in het oosten van Nootdorp. In Nootdorp is de historische structuur zeer beeldbepalend en alom aanwezig, zelfs in de nieuwere delen.
 
Kwaliteiten Nootdorp
In de structuurvisie zijn de volgende kwaliteiten van Nootdorp weergegeven die tevens van belang zijn voor het plangebied:
  •    de vorming vanuit de ontginning is herkenbaar in de linten en de oudere delen van Nootdorp;
  • het dorpse karakter wordt teruggevonden in de aanwezige linten;
  • de cultuurhistorische karakteristieken zijn zichtbaar en voelbaar in de linten; 
  • het karakter van de buurten verschilt sterk, soms zijn het letterlijk eilanden. Hierdoor vindt een ieder in Nootdorp wat naar zijn wens; 
  • open ruimtes tussen de linten laten de geschiedenis zien;
  • door de variatie aan buurtjes beschikt Nootdorp ook over een rijke variatie aan woonmilieus.

3.1.2 'Nootdorp West'

Het plangebied ligt ten westen van de oude dorpskern van Nootdorp en wordt globaal begrensd door het gebied tussen woonpercelen aan de Molenweg, de Brasserskade, de Dokter Bakkerenlaan en de Kerkweg. Dit gebied is in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw tot stand gekomen en kenmerkt zich door een duidelijke planmatige en rationele opzet. Het plangebied grenst aan Centrum West dat een veelheid aan milieus kent. De kwaliteit bestaat uit de historische gelaagdheid en de kleinschaligheid. Het betreft de ruggengraat van het dorp. Het plangebied grenst hieraan. Dit is met name aan de Kerkweg zichtbaar.
 
De rode bouwsteen van 'Nootdorp West' is de stempelstructuur. Het gaat bij stempelstructuren veelal om grote seriematige uitbreidingen uit de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw met een menging van laagbouw en kleine appartementencomplexen in het groen. Er komt veel groen tussen de stempels voor. De hofjes, straten en stempels zijn stenig. De auto bepaald het straatbeeld.
 
Het dorpslint langs de kruising Brasserskade/Molenweg, de Molenweg, de Kerkweg en de Oudeweg is historisch gegroeid. Hier bevinden zich panden uit de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw. De bebouwing kenmerkt zich door individuele panden van één of twee lagen met een dak, waarbij de rooilijn verspringt. De verschijningsvorm is te kenmerken als klassiek, met pannen daken, overwegend roodbruine baksteen en een naar het lint gerichte gevel. Door individuele (vervangende) bouw is een grote variatie in kapvorm, nokrichting, bouwhoogte, detaillering en plaatsing op de kavel tot stand gekomen, welke het lint typeert. De wijk zelf heeft een herhaald beeld met blokken en rijen. De woningen hebben over het algemeen twee lagen met een kap en zijn qua materiaalgebruik en vormgeving eenvoudig. De voorgevel en de nok lopen evenwijdig aan de straat.
 
Woningen Molenweg en Dr. Alphons Diepenbrockstraat
 
Het Burgemeester Schölvinkplein en omgeving wordt getypeerd als een 'rustig en functioneel' woonmilieu. Op het gebied van leefbaarheid scoort Nootdorp West voor de algemene voorzieningen als enige hoger dan het gemeentelijk gemiddelde, het cijfer voor de overlast van personen is als enige beneden gemiddeld.
 
In de ruimtelijke structuurvisie van de gemeente zijn aandachtspunten voor de verschillende kernen gegeven. Er is aangegeven dat de stedenbouwkundige en programmatische opzet van 'Nootdorp West' kwetsbaar is doordat de relatie met het openbaar gebied niet goed gewaarborgd is.
 
Wijkwaarderingsplan
Elke wijk kent haar eigen stedenbouwkundige opzet en wordt in een wijkwaarderingsplan getypeerd en gekwalificeerd middels een wijkgerichte aanpak in kernkwaliteiten. Een dergelijke wijkgerichte aanpak biedt handvatten om beter aan te sluiten op de actualiteit. De belangrijkste functies van het bestemmingsplan blijven om bestaande situaties vast te leggen, bouwontwikkelingen te implementeren en gelijke rechtszekerheid te bieden. Het kwalitatieve kader van het wijkwaarderingsplan maakt dat er binnen de planvorming ook ruimte is om gericht te sturen op wenselijk geachte veranderingen en/of verbeteringen. Met de benoemde kernkwaliteiten is het in de toekomst ook gemakkelijker om uitnodigingsplanologie te stimuleren die bijdraagt aan kwaliteitsversterking van de wijk in haar geheel. Het wijkwaarderingsplan is als bijlage op de toelichting opgenomen.
 
In deel C van het wijkwaarderingsplan worden twee locaties genoemd die niet zijn vertaald in het ontwerpbestemmingsplan. De eerste locatie betreft uitbreiding van sportschool Sansi en de twee locatie betreft eventuele woningbouw op de gemeentewerf. Voor de eerste locatie is niet duidelijk of er in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien alsmede of er planschade voortvloeit uit de uitbreiding. De tweede locatie valt buiten het plangebied van het bestemmingsplan en wordt derhalve niet meegenomen.

3.1.3 Groen- en water

'Nootdorp West' is een relatief groene wijk. De groene tuinen en bomen langs de straten geven de wijk een groen karakter. In het midden van de wijk bevindt zich een grotere groenvoorziening en langs de Dr. Alphons Diepenbrockstraat is een watergang met een rij bomen aanwezig. Tussen de Kerkweg en de Molenweg, langs de Hof van Delftstraat, loopt Ds. Laantje van Loeff, een wandelpad omgeven door groen en water. Deze groenstrook is ook weergegeven op de ecologische kaart van de gemeente.
  
 
De noordelijke en westelijke grens van het plangebied worden gevormd door groen en watergangen. Aan beide zijden van de Molenweg is een watergang aanwezig. De zuide­lijke watergang takt in het westen af richting de Dwarskade en in het oosten richting de Oudeweg.    
     

3.1.4 Verkeer en parkeren

De kern Nootdorp heeft een redelijk directe snelwegaansluitingen op de A12 maar deze loopt via een andere gemeente. De A13 en A4 hebben beide een indirecte aansluiting en deze lopen via de naburige gemeente. De Kerkweg - Veenweg vormt via de Ypenburgse Boslaan een verbinding met de A12. De woningen in het plangebied worden ontsloten via de Kerkweg en de Molenweg.
 
De Molenweg is inmiddels over het grootste deel een 30 km/u zone gebied. Eind 2014 wordt begonnen met werkzaamheden om de Brasserskade verkeersluw te maken (gemeente Den Haag) en daar ook een 30 km/u regiem in te stellen. Het laatste stukje Molenweg wordt dan ook aangepast naar 30 km/u zodat hele gebied dan 30 km/u is. De Brasserskade heeft een 50 km/h-regime. De overige wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd als 30 km/h-wegen met een verblijfsfunctie. Par­keren vindt deels plaats op eigen erf en deels op openbare parkeerplaatsen. In het plangebied is ook een aantal garageboxen aanwezig. Fietsverkeer maakt over het al­gemeen gebruik van de rijbaan.
 
Vanaf het centrum ten westen van het plangebied is een directe tramverbinding met Den Haag aanwezig en hier zijn aansluitingen met (regionale) busdiensten. Aan de kruising van de Brasserskade met de Molenweg is ook een bushalte aanwezig. Er rijdt over deze route alleen een buurtbus die keert op terrein Ipse. De bushalte op de kruising Brasserskade met de Dwarskade en Molenweg richting Den Haag, verdwijnt met de aanpassing Brasserskade.
 

3.2 Functionele structuur

In de wijk 'Nootdorp West' overheerst de woonfunctie. Daarnaast zijn aan de dorpslinten Kerkweg, Molenweg en Oudeweg een aantal voorzieningen gevestigd. Hierna worden de verschillende voorkomende functies binnen het plangebied toegelicht. Per functie is kort aangegeven waarop het gemeentelijk beleid is gericht en hoe dit is vertaald in het bestemmingsplan.

3.2.1 Wonen

De bebouwing in de wijk 'Nootdorp West' heeft overwegend een woonfunctie. In de wijk komen met name grondgebonden woningen voor. In het gebied tussen de Dr. Alphons Diepenbrockstraat en de Hof van Delftstraat en de noordelijke en westelijke begrenzing van het plangebied komen voornamelijk aaneengebouwde woningen voor. Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied bevinden zich vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Op de hoek van de Vrijenbansestraat met de Kerkweg en aan de Hof van Delftstraat, ter hoogte van Laantje Loef, bevinden zich kleine appartementengebouwen.
 
In het plangebied zijn ook een aantal linten te vinden. Deze linten vormden de oude structuur van Nootdorp, maar zijn inmiddels opgenomen in het stedelijk gebied. Voorbeelden van dergelijke linten zijn de Molenweg en de Kerkweg. Voornoemde Nootdorpse structuur is zichtbaar in de bebouwing op de percelen langs de linten. In het bestemmingsplan is de bestaande bebouwing opgenomen.
 
Het gemeentelijk beleid is voornamelijk gericht op een verbetering van de kwaliteit. 
 
De woningen zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen'. De hoofdgebouwen zijn opgenomen in een bouwvlak dat volledig bebouwd mag worden. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding opgenomen. Alle hoogtematen zijn naar boven afgerond op hele meters, tenzij dit een extra bouwlaag in hield. Ook het type woning, vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd en gestapeld, is op de verbeelding weergegeven. Tussen twee niet-aaneengebouwde woningen, binnen een bouwvlak, mag de af­stand van elk van de woningen tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan 3 meter. Deze bepaling is bedoeld om te voorkomen dat wo­ningen te dicht op elkaar worden gebouwd.
 
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, op ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn. De gezamenlijke op­pervlakte van bijbehorende bouwwerken, exclusief vergunningvrije bouwwerken, buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke opper­vlakte van de bij de woning behorende gronden en niet meer dan 50 m2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,7 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter.
 
In het plangebied zijn op meerdere plaatsen aan- en uitbouwen gerealiseerd die groter zijn dan de in de huidige regelgeving opgenomen mogelijkheden. Het gaat hierbij om aan- en uitbouwen die met een vergunning tot stand zijn gekomen. Er is dus geen sprake van illegale situaties. De standaardregels voor het stedelijk gebied gaan voor bijbehorende bouwwerken echter uit van een goothoogte van 2,7 meter en een bouwhoogte van 3,5 meter. Om te voorkomen dat de bestaande bebouwing onder het overgangsrecht komt te vallen, is in artikel 21 een bepaling opgenomen voor bestaande afmetingen en afstanden.
 
De voor- en zijtuinen (in hoeksituaties) van woningen vallen binnen de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend aan een hoofdgebouw aange­bouwde bijbehorende bouwwerken, zoals erkers en ingangspartijen, en andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, worden gebouwd.
 
Voor de gronden voor de garageboxen aan de Dr. Peter van Anrooystraat, de Bernard Zweersstraat en de Dr. Alphons Diepenbrockstraat is ook een tuinbestemming opgenomen. Deze gronden zijn in particulier eigendom en behoren niet tot de openbare ruimte.
 

3.2.2 Bedrijven en kantoren

Binnen het plangebied bevindt zich langs de linten Molenweg en Kerkweg een aantal bedrijven en een kantoor. Aan Molenweg 28 is autobedrijf Steeneveld met een tankstation Firezone (zonder lpg) gevestigd. Aan Molenweg 7 bevindt zich een aannemer met een bedrijfs­woning en aan de Kerkweg 7 zit een notariskantoor. Daarnaast vinden er kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, bedrijfsactiviteiten plaats. Deze activiteiten zijn in de meeste gevallen aan te merken als beroep of bedrijf aan huis en zijn (rechtstreeks dan wel via een omgevingsvergunning) toegestaan binnen de woonbestemming.
 
Het autobedrijf en het aannemersbedrijf zijn bestemd als 'Bedrijf' en aangeduid als 'bedrijf tot en met categorie 2'. Binnen deze bestemming en aanduiding zijn bedrij­ven in de milieucategorieën 1 en 2 direct toegestaan. Voor het tankstation is de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' opgenomen. De bestaande bedrijfswoning is aangeduid. Voor het notariskantoor is de bestemming 'Kantoor' opgenomen.
 
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzonde­ring van bergingen, fietsenstallingen en andere ondergeschikte dienstgebouwen. De maximale goot- en bouwhoogte voor gebouwen binnen het bouwvlak zijn op de verbeelding weergegeven. De oppervlakte van ondergeschikte dienstgebouwen bui­ten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m2. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter. De inhoud van een bedrijfswoning inclusief de daarbij behorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 750 m3.
 
De gemeente streeft ernaar om ruimte te creëren voor ondernemers om te ondernemen. Vanuit dit oogpunt wordt er aan de bestaande bedrijven in het plangebied de mogelijkheid geboden om uit te breiden. De bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van Molenweg 7 is uitgebreid.
 
Activiteiten die aan te merken zijn als beroep aan huis, zijn rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. Activiteiten die zijn aan te merken als bedrijf aan huis zijn door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken toegestaan. De brutovloeroppervlakte voor beroep of bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 75
m2.
 
Firezone aan de Molenweg
    

3.2.3 Detailhandel, dienstverlening en sport

Op de hoek van de Molenweg met de Oudeweg bevindt zich een cluster van voorzie­ningen. Hier zijn een winkel met dierenbenodigdheden, een sportschool en tot voor kort twee dienstverlenende bedrijven gevestigd. Aan Kerkweg 19 is een apotheek met huisarts gevestigd en aan Molenweg 4 een kring­loopwinkel.
 
Voor de winkel met dierenbenodigdheden en de kringloopwinkel is de bestemming 'Detailhandel' opge­nomen en voor de dienstverlenende bedrijven de bestemming 'Dienstverlening'. Binnen de bestemming 'Dienstverlening' is ook wonen toegestaan. Voor de sport­school is de bestemming 'Sport' opgenomen. Een deel van de sportschool bevindt zich in de voormalige graanmaalderij aan de Oudeweg. Op de verdieping wordt ge­woond. Voor deze locatie is de bestemming 'Gemengd' opgenomen, waarbinnen zowel sport als wonen is toegestaan.
 
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzonde­ring van bergingen, fietsenstallingen en andere ondergeschikte dienstgebouwen. De maximale goot- en bouwhoogte voor gebouwen binnen het bouwvlak is op de verbeelding weergegeven. De oppervlakte van ondergeschikte dienstgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m2. De maximale bouwhoogte be­draagt 3 meter.
      
Apotheek aan de Kerkweg

3.2.4 Groen en water

In paragraaf 3.1.3 is aandacht besteed aan de groen- en waterstructuur van 'Nootdorp West'. Binnen de groene gebieden komen op enkele locaties speelvoorzieningen voor. Daarnaast is op de Ecologische kaart van de gemeente aangegeven dat er verschillende groen- en watervoorzieningen in het plangebied aangewezen zijn als waardevolle zones en verbindingen (zie paragraaf 4.8.1).
 
De structuurbepalende openbare groengebieden zijn opgenomen binnen de be­stemming 'Groen'. Groen dat onderdeel is van het wegprofiel en niet structuurbepalend is, is opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Speelvoorzie­ningen zijn zowel binnen de bestemming 'Groen' als binnen de bestemming 'Ver­keer - Verblijfsgebied' toegestaan. De structuurbepalende watergangen zijn opge­nomen in de bestemming 'Water'. Watergangen zijn ook toegestaan binnen de be­stemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
 
Voor de waardevolle ecologische zones en verbindingen is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen.

3.2.5 Verkeer en parkeren

In paragraaf 3.1.4 is aandacht besteed aan de verkeersstructuur in 'Nootdorp West'. De Nota Parkeernormen (2015) is de leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieu­we bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. In de Nota Parkeernormen is aangegeven welke parkeernormen gelden voor verschillen­de functies en op welke manier de parkeerbehoefte kan worden vastgesteld.
 
Voor de verkeersgebieden is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Herinrichting van de openbare ruimte is mogelijk bin­nen deze bestemming. De garageboxen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer- Garageboxen'. Als voorwaarde voor de omgevingsvergunning voor het bouwen is in de regels vast­gelegd dat voldaan moet worden aan de Nota Parkeernormen. De Nota Parkeernormen is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan.
 

3.3 Ontwikkelingsmogelijkheden

Voorliggend bestemmingsplan is met name gericht op het beheer van de bestaande si­tuatie en heeft daarom grotendeels een conserverend karakter. Voorts gaat het om transformaties of geheel nieuwe invullingen van bestaande percelen en biedt het bestemmingsplan ruimte voor ontwikkeling binnen de reeds bestaande functies. Met dit laatste wordt invulling gegeven aan het concept van uitnodigingsplanologie. Hieronder wordt dit toegelicht.
 

3.3.1 Nieuwe functies en nieuwe bebouwing

Zoals gezegd heeft voorliggend bestemmingsplan grotendeels een conserverend karakter. Wel heeft begin 2014 een huisarts zich gevestigd boven de bestaande apotheek aan de Kerkweg. Dit past binnen de huidige bestemming.

3.3.2 Uitnodigingsplanologie: ruimte voor....

In het Hoofdlijnenakkoord, de Toekomstvisie, de Ruimtelijke Structuurvisie en de Economische Visie komt het principe van uitnodigingsplanologie terug. Met dit begrip wordt bedoeld dat regels worden opgesteld in aansluiting op de behoeften van inwoners en ondernemers en dat de regels leiden tot activiteiten die passen bij de kwaliteit van het gebied en de visie op de lange termijn. Daarbij moeten de regels, indien mogelijk, ook de ruimte bieden om invulling te geven aan de uitnodiging tot behoud of versterking van de kwaliteit en bijdrage aan de visie. Daarmee wordt invulling gegeven aan het faciliteren van het initiatief van inwoners en ondernemers. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er is immers sprake van een gerealiseerde woonwijk, waar de functies en bebouwing weinig dynamiek (kunnen) vertonen. Dat neemt echter niet weg dat gegeven het hierboven beschreven principe, waar mogelijk, onnodige belemmeringen weggenomen moeten worden. In dit bestemmingsplan is dit op de volgende manieren terug te vinden.
 

3.3.3 Kleinschalige bedrijvigheid aan huis

Uit het Hoofdlijnenakkoord blijkt de wens het aanbod aan kleinschalige dienstverleners divers te houden. In dat kader wordt gevraagd om mogelijkheden te bieden voor mensen die in de gemeente een bedrijfje willen runnen. In aansluiting hierop biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om bij iedere woning een beroep aan huis uit te oefenen. Verder is het mogelijk om na ontheffing ook een bedrijf aan huis op te richten. Vanwege het woonkarakter van de omgeving is deze mogelijkheid beperkt tot een oppervlakte van 75 m2 per woning en/of 30 % van de oppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen. Kijkend naar de kleine bedrijfjes die bij de Kamer van Koophandel ingeschreven staan op de verschillende adressen in het gebied, blijkt dat van deze mogelijkheid veel gebruik wordt gemaakt. Inwoners maken gebruik van en hebben ruimte om te ondernemen binnen de woonwijk.

3.3.4 Ondernemers om te ondernemen

Nootdorp West: hoek Molenweg/Oudeweg gebied met gemengde functies waar tot enige tijd terug een makelaarskantoor gevestigd was. De vigerende bestemming is in dit bestemmingsplan gehandhaafd en biedt aldus voldoende mogelijkheden voor bedrijven zich te vestigen.
 
Daarnaast bevindt zich in het plangebied autobedrijf Steeneveld met tankstation Firezone (zonder lpg) gevestigd aan de Molenweg. Het autobedrijf is hier sinds lange tijd gevestigd op deze locatie. De mogelijkheden tot uitbreiding op deze locatie zijn beperkt. Dat komt door nabijgelegen woningen.
 
Aan de Kerkweg is onder meer een apotheek op de begane grond gevestigd met daarboven een huisartsenpraktijk. Daarnaast bevindt zich aan de Kerkweg een notariskantoor. Zowel de apotheek als het notariskantoor is hier sinds lange tijd gevestigd op deze locatie.
 

3.3.5 Bij elkaar wonende generaties

De gemeente wil steeds meer uitgaan van een sociale woonomgeving. Daarbij is het belangrijk dat inwoners in hun omgeving kunnen blijven en niet voor ondersteuning hoeven te verhuizen.

4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten behandeld. Het bestem­mingsplan 'Nootdorp West' is met name gericht op het beheer van de bestaande situa­tie en heeft een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele struc­tuur zijn in voorliggend bestemmingsplan vastgelegd, waarbij de vigerende rechten zijn gerespecteerd. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, hoeven geen (milieu)onderzoeken te worden verricht. Hierna wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten.

4.1 Bodem

Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie. Hoe de gemeente omgaat met de bodem is vastgelegd in de bodemnota.
 
Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.
 
De plangrens van het (bestemmings)plan 'Nootdorp West' valt binnen de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Op basis van beschikbare bodemkwaliteitsgegevens is per zone de diffuse milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld en in de bodemkwaliteitskaart opgenomen. Uit deze gegevens kunnen per zone de achtergrondwaarden worden bepaald. In de beheernota bij de bodemkwaliteitskaart staat beschreven op welke wijze met grondverzet binnen en tussen zones moet worden omgegaan in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Periodiek zullen de bodemkwaliteitskaart en de beheernota worden geactualiseerd. Bij gebruik van niet-vormgegeven bouwstoffen wordt aangesloten bij het Besluit bodemkwaliteit.
 
Bij de (her)inrichting of bestemmingwijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto’s, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is). Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).
 
Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, (puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).
 
Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.
 
Binnen het gebied dat valt onder het (bestemmings)plan 'Nootdorp West' zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) ‘ernstig geval van bodemverontreiniging’ betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een ‘ernstig geval van bodemverontreiniging’ in het kader van de woningwet en de saneringsvariant van een ‘niet-ernstige geval van bodemverontreiniging’. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.
 
Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.
 
In het kader van aan- en verkoop van percelen wordt geadviseerd om voorafgaand aan de transactie na te (laten) gaan welke (milieuhygiënische) bodemgegevens en (bodembedreigende) activiteiten bekend zijn bij de verkoper en gemeente. Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd, om een eventuele gebruiksbeperking of waardevermindering van een locatie vast te kunnen stellen.
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt (vooralsnog) geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.2 Wegverkeerslawaai

4.2.1 Nota gebiedsgericht geluidsbeleid

De gemeente heeft in 2010 gebiedsgericht geluidbeleid op laten stellen voor het grondgebied van de gemeente. Doelstelling van het gebiedsgerichte geluidbeleid is het creëren/behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar mogelijk en noodzakelijk, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. In het geluidsbeleid worden onder andere geluidsambities voor verschillende gebieden vastgelegd; zo wordt bijvoorbeeld een lager geluidsniveau nagestreefd voor woonwijken dan voor het centrumgebied.
 
Het plangebied valt onder het gebiedstype woongebied. Woongebieden hebben voornamelijk een woonfunctie. Er is op beperkte schaal sprake van functiemenging, het ruimtegebruik is overwegend enkelvoudig. De lagere dichtheid en gebruiksintensiteit zorgen ervoor dat de geluidniveaus van de diverse bronnen lager zijn dan in andere gebiedstypen. Het merendeel van de woningen is gelegen buiten de stromingszones van wegen. Verkeer in het gebied is ondergeschikt, hierdoor kan in de kernen van deze gebieden een rustiger ambitieniveau nagestreefd worden.
 
De ruimte die de bovengrens van de ambitiewaarde biedt is hoofdzakelijk benodigd voor onderbrekingen van geluidwallen bij gebiedsontsluitingswegen of fietstunnels en/of afschermende bebouwing.
 
De bovengrens van de ambitiewaarde voor bedrijvigheid (industrielawaai) behoeft niet ruimer worden gesteld omdat algemene kwalificatie voor het ambitieniveau “redelijk rustig” boven winkels in alle redelijkheid kan worden bereikt.
 
De geluidsambitie die de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft voor dit gebied is hieronder weergegeven.
 
Gebiedtypering
Geluidsklasse
(ambitie)
Geluidsklasse
(bovengrens)
Geluidsklasse
(ambitie)
Geluidsklasse
(bovengrens)
Weg- en railverkeer
Bedrijven
woongebieden
Redelijk rustig
44-48 dB
Onrustig
49-53 dB (+5)
Rustig
41-45 dB(A)
(-5)
Redelijk rustig
46-50 dB(A)
 
Bij een procedure in het kader van het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan laten burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek uitvoeren, gericht op het treffen van maatregelen voor het realiseren van de genoemde gemeentelijke ambitieniveaus voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.

4.2.2 Nota hogere grenswaarden

De Nota hogere grenswaarden maakt onderdeel uit van de Nota gebiedsgericht geluidbeleid. Deze nota beschrijft onder welke voorwaarden het college wil afwijken van de gekozen ambitie en hoe de gemeente de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere grenswaarden wil invullen. Op deze wijze conformeert het college zich, bij de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wet geluidhinder, aan de beleidsuitgangspunten zoals deze in Nota gebiedsgericht geluidbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, zijn vastgesteld door de gemeenteraad.
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt vooralsnog geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in de onderzoekszone van een weg. Een procedure hogere grenswaarden is niet aan de orde.

4.2.3 Geluidskaarten

In opdracht van de gemeente heeft DGMR de geluidskaarten 2011 opgesteld in het kader van de EU-richtlijn omgevingslawaai. Voor deze richtlijn moeten grote stedelijke agglomeraties geluidskaarten en actieplannen maken om de geluidssituatie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en zo nodig en gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving.
 
  

4.2.4 Onderzoek

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Uitzondering hierop vormen wegen in een 30 km-zone. Als geluidgevoelige objecten op korte afstand van een 30 km-weg worden gerealiseerd, kan het echter (met name bij drukke wegen) uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn om de akoestische situatie in beeld te brengen. Voorliggend bestemmingsplan maakt vooralsnog geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwa­liteit vastgelegd. In artikel 5.16 is opgenomen dat bestuursorganen bevoegdheden, zo­als het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsver­gunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer spra­ke is van één van de volgende gevallen:
  1. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden. 
  2. De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
  3. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbe­treffende stoffen in de buitenlucht.
  4. De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 

4.3.1 Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Pijnacker Nootdorp 2008-2011 van de gemeente is een plan van aanpak voor de gemeentelijke taakstelling om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen. Eén van de conclusies van het plan van aanpak is dat het aantal gemeentelijke knelpunten klein is en naar verwachting in 2009 zelfs geheel zijn verdwenen. Het plan van aanpak beoogt dan ook geen aanscherping van bestaand beleid maar wel een heldere verwoording van bestaand beleid, doel, strategie en maatregelen ten aanzien van luchtkwaliteit. In het luchtkwaliteitsplan zijn geen maatregelen opgenomen die van belang zijn voor voorliggend bestemmingsplan.

4.3.2 Onderzoek

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is opgenomen dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:
  1. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
  2. De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
  3. Het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
  4. De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate' en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’. 
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt vooralsnog geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en heeft dus geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid b van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

      

4.4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk externe veiligheid wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico’s die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

4.4.2 Normstelling en beleid

4.4.2.1 Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico’s bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
 
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
 
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico’s geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico’s accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
4.4.2.2 Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
 
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
 
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde.
4.4.2.3 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi. De laatste wijziging van Bevi / Revi is in werking getreden op 13 februari 2009.
 
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
 
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;
 
Verantwoording groepsrisico
Indien er een vergunning moet worden verleend aan een inrichting met gevaarlijke stoffen die wordt opgericht, veranderd of in werking is moet het bevoegd gezag bij een toename van het groepsrisico het groepsrisico verantwoorden. Bij het vaststellen of wijzigen van bestemmingsplannen of voor het toestaan van tijdelijke situaties, zoals ook bij het verlenen van vrijstelling op bestemmingsplannen, moet het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoorden.
4.4.2.4 circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS), Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet
Het huidige beoordelingskader wordt gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (laatst gewijzigd 1 juli 2012). Dit verandert met het van kracht worden van het Basisnet, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2015. Het Basisnet beoogt de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen, door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en van veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.
 
De wetgeving inzake het Basisnet wordt in het algemeen ook wel "Wet Basisnet" genoemd. Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen.
Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs is nu nog niet in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt) ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffenen vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Anders dan nu, middels de circulaire, het geval is, zal het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook worden PR 10-6 contouren in de toekomst vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerderisicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is al gepubliceerd maar nog niet in werking getreden.
In de Regeling Basisnet (nog niet in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
Het aangepaste Bouwbesluit (nog niet in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.
 
Plaatsgebonden risico
De cRNVGS gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
 
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.
 
Verantwoording groepsrisico?
Conform de cRNVGS moet het bevoegd gezag bij ruimtelijke plannen verantwoording over het groepsrisico afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of bij een toename van het groepsrisico ten gevolge van de ontwikkeling van het plangebied.
4.4.2.5 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling.
 
Plaatsgebonden risico
  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
 
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.
 
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.
4.4.2.6 Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 juli 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

4.4.3 Externe veiligheid in plangebied 'Nootdorp West'

4.4.3.1 Risicovolle bedrijven binnen/nabij plangebied
Binnen het plangebied 'Nootdorp West' zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.
4.4.3.2 Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
4.4.3.2.1 Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven en ligt op meer dan 4.8 00 meter van het plangebied (zie figuur).
 
  
Afstand aangewezen route transport gevaarlijke stoffen tot plangebied 'Nootdorp West' (Bron: Geoweb)
4.4.3.2.2 Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veilig­heidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrand­aandachtsgebied.
De A12 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter. Uit de cRNVGS blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
De A13 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter. Uit de cRNVGS blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
 
Het plangebied 'Nootdorp West' valt ruim buiten de genoemde contouren.
 
Het plangebied 'Nootdorp West' ligt wel binnen het invloedsgebied van de A4 en de A13 (vanwege transporten LT3 en GT4). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de A12 (880 meter), op ongeveer 1.400 meter.
 
Wat betreft het groepsrisico, wordt in de cRNVGS (paragraaf 4.3) aangegeven: "Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. In de cRNVGS (paragraaf 5.2.3) wordt verder aangegeven: "Er hoeven in principe geen beperkingen aan het ruimtege­bruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tra­cé ligt." Het Besluit externe veiligheid transportroutes geeft aan (artikel 7) dat in de toe­lichting in elk geval moet worden ingegaan op mogelijkheden tot voorbereiding van be­strijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de desbetref­fende transportroute (beperkte verantwoording).
 
Artikel 8 geeft aan dat indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrek­king heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke on­derbouwing van die vergunning op meer facetten moet worden ingegaan (uitgebreide verantwoording).
 
Aangezien het plangebied op ruim 2.400 meter van de A4 en op ongeveer 2.850 meter van de A13 ligt, is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4, beide een stofcategorie met een invloedsgebied van 4.000 meter (Handleiding Risicoanalyse Transport, 2011). Er moet daarom wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in re­latie tot de stof LT3 en GT4.
4.4.3.2.3 Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert, is op grond van de We­genverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zo­danig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er rede­lijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
 
Op een klein stuk van de N470 na, zijn op het grondgebied van de gemeente Pijnacker- Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stof­fen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn. Voor de N470 zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2014 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2014 opgehoogde) schatting gemaakt.
 
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht. In HART is vastgelegd hoe de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.
 
Voor de N470 binnen onze gemeente zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2014 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2014 opgehoogde) schatting gemaakt.
Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er geen bereke­ning (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.
4.4.3.2.4 Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet ge­bruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

4.4.4 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

4.4.4.1 Aardgas
Binnen/nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig. De dichtstbijzijnde leiding ligt op ruim 175 meter.
4.4.4.2 Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maxi­maal minder dan 1 slachtoffers kunnen vallen is er dus, conform artikel 1 van het Bevb, formeel geen groepsrisico voor de K2-leiding op deze locatie. De leiding ligt bo­vendien op geruime afstand (ongeveer 5.600 meter) van het plangebied en vormt geen belemmering.
4.4.4.3 CO2
Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij lei­dingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). De CO2-leiding ligt op geruime afstand (ongeveer 5.600 meter) van het plangebied en is dus niet relevant voor de externe veiligheid.

4.4.5 Verantwoording Groepsrisico

Het bestemmingsplan 'Nootdorp West' is geheel conserverend van aard. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de A4 en de A13 vindt geen berekening of een verantwoording van het groepsrisico plaats, maar moet wel aandacht besteed worden aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Op basis van de cRNVGS moet het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld over deze aspecten. Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden (kenmerk VRH2014/4564/SL, d.d. 5-12-2014) wordt hieronder uitgewerkt.
4.4.5.1 Scenario en maatregelen A4 en A13
Scenariobeschrijving
Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een tankwagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen in dat geval slachtoffer worden of overlijden wanneer de wind in de richting van het plangebied staat.
 
Bronmaatregelen
In het bestemmingsplan kunnen geen bronmaatregelen worden vastgelegd, behalve het opnemen van de transportroutes en de risicocontouren in het bestemmingsplan.
 
Effectreducerende maatregelen
Om de risico’s te verkleinen wordt het volgende advies gegeven: Ongeacht het incident (van een ‘gewone’ brand tot een incident op de rijksweg A13, waarbij giftige stoffen vrijkomen), heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen de objecten in het plangebied.
Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw, van objecten bestemd voor het verblijf van personen een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn.
4.4.5.2 Bereikbaarheid en Bestrijdbaarheid A4 en A13
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van ‘dagelijkse incidenten’, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld. Voor de bestrijdbaarheid van bluswatervoorzieningen is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (oktober 2012)’ ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening.
 
In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put.
 
Uit het advies van de veiligheidsregio is vastgesteld dat zowel de bereikbaarheid voor de hulpdiensten als de bluswatervoorzieningen in de huidige situatie onder normale omstandigheden voldoende zijn.
4.4.5.3 Zelfredzaamheid A4 en A13
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl kan men veel informatie vinden.
 
Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:
  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen voor een ongeval.
4.4.5.4 Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Het plangebied ligt alleen in het invloedsgebied van de A4 en de A13. Het plangebied ligt op een dermate grote afstand dat een berekening van het groepsrisico niet aan de orde is, evenmin is een verantwoording van het groepsrisico vereist. Wel is er, op basis van de cRNVGS advies gevraagd bij de Veiligheidsregio Haaglanden. Dit advies geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijkescenario'sen de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid.
 
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

 

4.5.1 Algemeen

Binnen het plangebied zijn bedrijven en een kantoor aanwezig en buiten het plangebied bevinden zich ook een aantal bedrijven. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid vanuit milieuperspectief kan glo­baal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die in­formatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie ge­geven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.
 
Milieuzonering is erop gericht een ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieu­belastende en milieugevoelige activiteiten. Over het algemeen gebeurt dit door de toe­laatbaarheid van bedrijfsactiviteiten via de planregels te koppelen aan een zogenaam­de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor bedrijventerreinen kan daarnaast een zonering worden opgenomen. Hierbij wordt bedrijvigheid in een hogere milieucategorie op grote­re afstand van woningen toegestaan dan bedrijven in een lagere categorie. In de VNG- brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/ 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijven­lijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'.
Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. De afstanden uit de VNG- handreiking geven een goede indicatie van de aan te houden afstand tussen milieube­lastende en milieugevoelige functies. De (milieu)wetgeving blijft echter leidend.

4.5.2 'Nootdorp West'

In het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig, het betreft een autobedrijf met tanksta­tion (zonder lpg) aan Molenweg 28 en een aannemersbedrijf aan Molenweg 7. Voor deze bedrijven is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen met een aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomge­ving. Dit zelfde geldt voor dienstverlening, kleinschalige detailhandel, kantoren en sportscholen. In de bijlage van de regels is een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen met bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2.
 
De bestemming 'Bedrijf' op het perceel Molenweg 7 is uitgebreid ten opzichte van het geldende plan. De bestemming is aan de achterzijde uitgebreid en aan de zijde van de Molenweg, tussen de woning op Molenweg 5 en Molenweg 9. In het voorheen geldende bestemmingsplan was ter plaatse van de uitbreidingen dienstverlening en detailhandel mogelijk. De belasting van deze activiteiten is vergelijkbaar met een bedrijf in milieucategorie 2. De hinder vanwege de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' wordt niet vergroot.
 
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich verschillende glastuinbouwbedrijven. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' dient in een gemengd gebied tussen de bestemmingsgrens van een glastuinbouwbedrijf en een nabijgelegen woning een richt- afstand van 10 meter, en voor een rustig woongebied een richtafstand van 30 meter in acht te worden genomen. De Molenweg is een lint met verschillende functies en kan gezien worden als 'gemengd gebied', waarbij een richtafstand van 10 meter gehan­teerd zou kunnen worden. Echter dit wordt met het oog op een goede ruimtelijke orde­ning niet wenselijk geacht. Bij de realisering van nieuwe woningen dient rekening te worden gehouden met een richtafstand van 30 meter.

4.6 Water

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling dient te worden verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Het plangebied valt onder het beheer van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en het Hoogheemraadschap van Delfland. Beide instanties hebben beleid opgesteld voor wateraspecten, dat is vastgelegd in beleidsplannen.
 

4.6.1 Beleid Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 2010-2015 'Keuzes maken, kansen benutten'
In het Waterbeheerplan 2010-2015 'Keuzes maken, kansen benutten' ligt het accent op het realiseren van de opgestelde plannen van het Hoogheemraadschap van Delfland en het intensiveren van de uitvoering ervan. Delfland wil een centrale, actieve rol blijven vervullen in het waterbeheer van de 21e eeuw. In het waterbeheersplan staan de doelen met bijbehorende maatregelen van het Hoogheemraadschap voor de periode 2010-2015:
  • vergroten van de veiligheid;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • het tegengaan van wateroverlast;
  • het optimaliseren van de zuivering van afvalwater.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter gebied, dat in het waterbeheerplan 'Oostland' genoemd is. Voor dit gebied zijn in het plan specifieke opgaven voor de peri­ode 2010-2015 uitgewerkt, aan de hand van de (vele) ontwikkelingen die hier plaats­vinden. Deze opgaven hebben betrekking op het verbeteren van de veendijken, het realiseren van de bergingsopgave voor het totale gebied van ca. 400.000 m3, herinrichting van bestaande waterlichamen en het verminderen van het aantal en de ernst van de ver­ontreinigingen van het water.
 
Het Hoogheemraadschap van Delfland vervult een centrale, actieve rol in het waterbe­heer ten behoeve van de veiligheid, leefbaarheid en duurzame bruikbaarheid van het gebied, nu en in de toekomst, door middel van een goede communicatie met partners. Doelmatig waterbeheer is de primaire maatschappelijke opdracht. Hoogheemraadschap Delfland heeft dan ook de zorg voor veilige dijken, het vasthouden, bergen en afvoeren van oppervlaktewater, een goed beheer van het grondwater, een chemisch en ecologisch goede waterkwaliteit, en het transporteren en zuiveren van afvalwater. Bij stedelijke vernieuwing wordt gestreefd naar duurzame bouwvormen. In het huidige plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wanneer deze zich voordoen dan dient het aspect water nader te worden onderzocht.
 
Naast de primaire en regionale waterkeringen beheert Delfland 'overige waterkeringen'. Dat zijn de Maasdijk, de polderkaden en de landscheidingen. Voor de binnenwaterkeringen, polderkaden en landscheidingen bestaan geen wettelijke normen en geen toetsinstrumentarium. Deze keringen heeft Delfland dus niet structureel getoetst. Ze worden door inspectie en onderhoud in de huidige staat gehandhaafd.
 
Overzicht waterkeringen Hoogheemraadschap van Delfland met polderkades
 
De Molenweg en de groenstrook ten westen van het plangebied zijn aangewezen als polderkades. Ter bescherming van deze kades is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
 
Beleidsregel veendijken
In 2005 is de Beleidsregel Niet bouwen op veendijken door het Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aan­brengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleids­regel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veendijken te belemmeren. Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel. De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:
  1. Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door Hoogheemraad­schap van Delfland).
  2. Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of der­den).
De Molenweg is aangewezen als veendijk. De veendijk is beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
 
Handreiking watertoets voor gemeenten
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 20 maart 2012 de nieuwe 'Handreiking watertoets voor gemeenten' vastgesteld.

Sinds het Waterbeheerplan 2010-2015 organiseert het Hoogheemraadschap van Delfland het werk vanuit vier inhoudelijke programma’s: stevige dijken, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater. De programma’s zijn onderverdeeld in thema’s (zie de volgende tabel). Bij het leveren van input voor en beoordelen van ruimtelijke plannen hanteert Delfland deze programma’s en thema’s als leidraad.
 
Programma
Thema’s
Stevige dijken
veiligheid, waterkeringen
Voldoende water
voorkomen van wateroverlast, grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, onderhoud en bagger
Schoon water
watersysteemkwaliteit, ecologie
Gezuiverd afvalwater
afvalwaterketen
 
Het gaat er in de eerste plaats om dat de locatie waterhuishoudkundig geschikt is voor de beoogde functie, met inachtneming van de uitgangspunten en randvoorwaarden die Delfland hieraan stelt. Daarbovenop kunnen zich in ruimtelijke ontwikkelingen kansen voordoen die helpen om de doelen te halen uit Delflands programma’s. Dat kan bijvoorbeeld door wateroverlast op te lossen in een polder of door een natuurvriendelijke oever aan te leggen (Kaderrichtlijn Water).

4.6.2 Gemeente Pijnacker-Nootdorp

Waterhuishoudkundig raamplan kern Pijnacker
In 2006 is voor de kern Pijnacker een raamplan voor de waterhuishouding (Raamplan wateropgave Pijnacker 3 april 2006) opgesteld. In het raamplan wordt een voorstel voor de waterhuishoudkundige inrichting opgesteld voor een groot gebied, dat verscheidene ruimtelijke plannen omvat. Het doel van het Waterhuishoudkundig raamplan is het ontwerpen van een goed functionerend, veilig en robuust watersysteem voor de kern Pijnacker dat voldoet aan de door Delfland opgelegde norm voor de waterberging. Tevens wordt in het raamplan de randvoorwaarden aangegeven voor verdere uitwerking van de waterhuishoudkundige inrichting van deelgebieden.
 
Watersysteemanalyse Polder van Nootdorp (concept)
Het watersysteem van de Polder van Nootdorp, waar het plangebied deel van uitmaakt, is niet op orde. Hiervoor dienen nog een aantal maatregelen uitgevoerd te worden. De Polder van Nootdorp is in aan de normen voor wateroverlast uit de provinciale verordening getoetst. De (inundatie-)knelpunten zijn daarbij in beeld gebracht. Naast de toetsing aan inundatienormen is ook het hydraulisch functioneren onder niet-extreme omstandigheden onderzocht.
 
Het plangebied valt binnen het peilgebied PVN II. De wateropgave in dit peilgebied bestaat uit een knelpunt in het huidige klimaat van 3.571 m2 en in het toekomstige klimaat van 3.788 m2 en van 1.825 m3 in het huidige klimaat van en in het toekomstige klimaat van 1.922 m3.

4.6.3 Watertoets

Om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een negatief effect hebben op het watersysteem moet bij het opstellen van een bestemmingsplan een watertoets plaatsvinden. De watertoets is een proces waarbij vanaf het begin van de planvorming de verschillende wateraspecten worden beoordeeld op de gevolgen voor het watersysteem. Het doel van de watertoets is een betere en evenwichtige afstemming tussen waterbeheer (kwantiteit en kwaliteit) en ruimtelijke plannen. Wanneer knelpunten worden gesignaleerd, moeten alternatieve en/of compenserende maatregelen worden genomen in zowel de planontwikkeling als bij de uitvoering. Bij elk ruimtelijk plan gaat Delfland na of bestaande waterknelpunten kunnen worden opgelost en of er kansen zijn voor het realiseren van een veerkrachtiger, robuuster en veiliger watersysteem.
 
In de waterparagraaf geeft de gemeente aan hoe invulling wordt gegeven aan het waterbeleid. Naast de effecten en maatregelen voor het watersysteem wordt ook het doorlopen proces en de gemaakte afspraken beschreven. Bovendien worden de resultaten van de watertoets vastgelegd in de waterparagraaf.
 
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet de rol van water mede bepalend zijn, zodat er bijvoorbeeld voldoende ruimte is voor waterberging. Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelingen mogelijkheden bieden om knelpunten op te lossen of specifieke wensen te realiseren.

4.6.4 Waterhuishouding

De noordelijke en westelijke grens van het plangebied worden gevormd door groen en watergangen. Aan beide zijden van de Molenweg is een watergang aanwezig. De zuidelijke watergang takt in het westen af richting de Dwarskade en in het oosten richting de Oudeweg. Langs de Dr. Alphons Diepenbrockstraat is een watergang met een rij bomen aanwezig. Tussen de Kerkweg en de Molenweg, langs de Hof van Delftstraat, loopt Ds. Laantje van Loeff, een wandelpad omgeven door groen en water.
 
De bebouwing in het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater wordt via een rioolgemaal aan het Oosteinde afgevoerd naar een afvalwaterpersleiding die het water afvoert naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Houtrust.
 
In het bestemmingsplan zijn vooralsnog geen ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op de waterhuishouding. Waar mogelijk streeft de gemeente ernaar om schoon verhard oppervlak af te koppelen en hemelwater naar het oppervlaktewater af te voeren in plaats van naar de riolering.
 
Bij eventuele herinrichting van het openbare gebied worden waar mogelijk natuurvriendelijke oevers langs bestaande watergangen gerealiseerd (of zijn al gerealiseerd). Dit kan het waterbergend en zelfreinigend vermogen van het systeem vergroten en verhoogt de ecologische potenties.
 
Het in het plangebied aanwezige water is als zodanig bestemd. De onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen zijn opgenomen in de Keur van het hoogheemraadschap. Voor werken en werkzaamheden in deze zone is ontheffing van de Keur vereist.
 
Overleg Waterschap
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar Hoogheemraadschap van Delfland gestuurd. Indien nodig zijn de opmerkingen van het Hoogheemraadschap van Delfland in de toelichting verwerkt.

4.6.5 Conclusie

Het wateraspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Aan het beleid van Delfland is in voldoende mate uitdrukking gegeven en nog te uit te voeren maatregelen kunnen binnen de regels van het bestemmingsplan worden gerealiseerd.
 

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Op rijksniveau is de wet- en regelgeving rondom cultureel erfgoed vastgelegd in de Mo­numentenwet 1988 en het Besluit ruimtelijke ordening. De Monumentenwet is het be­langrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In deze wet is geregeld hoe monumenten kunnen worden aangewezen als beschermd rijksmo­nument. De Monumentenwet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onder­zoek.
 
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging van het Bro is een uitvloeisel van de Be­leidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009. De wijziging houdt in dat gemeen­ten bij het opstellen van bestemmingsplannen in de toelichting een beschrijving dienen te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waar­den en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (archeologische waar­den) rekening is gehouden.
 

4.7.1 Archeologie

Om een goed archeologisch beleid te kunnen formuleren is het van belang om inzicht te hebben in het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft in dit kader archeologische verwachtingskaarten en een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen. De archeologische verwachtingskaarten geven in­zicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente. Op basis daarvan kan in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming gekeken worden of en hoe archeologische waarden beschermd kunnen/moeten worden: middels aan­passing van het plan of het behoud van informatie door opgraven. Bij elke voorgeno­men activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet namelijk in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

 
Binnen het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp komen verschillende ar­cheologische verwachtingszones voor. Er zijn zones met een hoge archeologische ver­wachting, zones met een middelhoge archeologische verwachting, zones met een mid­delhoge tot lage archeologische verwachting en AMK-terreinen en bekende archeologi­sche vindplaatsen. De vindplaatsen hebben vaak een relatie met de AMK-terreinen. Bij vindplaatsen die zijn aangemerkt als nederzetting moet rekening worden gehouden met een omvang van minstens 200 meter rondom de vindplaats.
 
Het gebied in het zuidoosten van het plangebied, ter hoogte van de kruising van de Mo­lenweg met de Kerkweg en de Oudeweg, is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting. De Molenweg, de Brasserskade en de groenstrook in het westen van het plangebied hebben ook een hoge archeologische verwachting. De rest van het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachting.
 
Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethou­ders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voor­waarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
 
Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een op­graving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omge­vingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de ver­storing.
 
In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Indien deze grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk.
   
VerwachtingDubbelbestemmingOndergrens oppervlakteOndergrens diepte
HoogWaarde - Archeologie 1
50 m2
0,30 meter
HoogWaarde - Archeologie 2
100 m2
0,30 meter
MiddelhoogWaarde - Archeologie 3
200 m2
0,30 meter
 

4.7.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestem­mingsplan worden beschreven hoe wordt omgegaan met de cultuurhistorische waar­den in het plangebied.
In het plangebied bevindt zich een aantal gemeentelijke monumenten:
  • timpaan van Brasserskade 19 (1919)
  • dubbel woonhuis Kerkweg 1 en 3 (1921)
  • voormalige burgemeesterswoning Kerkweg 15 (1938)
  • voormalige school Molenweg 4 (1925)
  • dubbel woonhuis Molenweg 6 en 8 (1925)
  • dubbel woonhuis Molenweg 55 en 57 (1920)
  • voormalige graanmaalderij Oudeweg 2-4 (1917)
De monumenten zijn opgenomen op de verbeelding door middel van de aanduiding 'monument'. Hierna volgt een korte beschrijving van deze monumenten.
 
Timpaan van Brasserkade 19 (1919)
De timpaan is geplaatst boven de dubbele verdiepingsdeur van het balkon en stelt voor
een uit wolken rijzende zon met stralenkrans. In de zon is het jaartal 1919 opgenomen.
 
Het object is om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • Van cultuurhistorische waarde als onderdeel van de oorspronkelijke bebouwing;
  • Situeringwaarde vanwege de beeldbepalende ligging;
  • Architectuurhistorische waarde uitsluitend vanwege de detaillering.
 
Hierbij moet worden opgemerkt dat de bescherming uitsluitend geldt vanwege de bijzondere timpaan. De woning als geheel valt niet onder de monumentale status.
 
Dubbel woonhuis Kerkweg 1 en 3 (1921)
Dubbel woonhuis onder een kap, in twee bouwlagen waarvan één in de kap, gebouwd in traditionele stijl omstreeks 1921. De voorgevel is spiegelsymmetrisch over de bouwmuur tussen beide panden. De gevel bezit aan de beide zijden een laag gedeelte met een tweelicht met schuifvenster. De buitenzijden van de gevels zijn hoger opgetrokken met een (mansarde-)topgevel. De begane grond is uitgebouwd als driezijdige erker. De erkers vormen de basis voor een balkon op de verdieping.
 
 
De objecten zijn om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • Van cultuurhistorische waarde als onderdeel van de oorspronkelijke bebouwing;
  • Situeringwaarde vanwege de beeldbepalende ligging;
  • Architectuurhistorische waarde vanwege het bouwtype, de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering.
 
Voormalige burgemeesterswoning Kerkweg 15 (1938)
Voormalige burgemeesterswoning op rechthoekig grondplan in twee bouwlagen, waarvan één in de kap, gebouwd in een aan de zakelijkheid verwante bouwstijl omstreeks 1938.
 
Het object is om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • Van cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke functie als burgemeesterswoning, gebouwd in opdracht van de net zelfstandig geworden gemeente;
  • Situeringwaarde vanwege de beeldbepalende ligging;
  • Architectuurhistorische waarde vanwege het bouwtype, de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering in een stijl die zeldzaam is voor de gemeente.
 
Voormalige school Molenweg 4 (1925)
Voormalige ‘School met den Bijbel’, oorspronkelijk gebouwd in 1925 in een traditionele stijl met verwijzingen naar de ‘Amsterdamse School’.
 
Het object is om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • het afgewogen harmonische ontwerp;
  • de ingetogen detaillering, stedenbouwkundige situering;
  • en als archetype van een dorpsschool uit de bouwtijd.

Dubbel woonhuis Molenweg 6 en 8 (1925)
Dubbel woonhuis in twee bouwlagen, waarvan één in de kap. Opgetrokken in traditionele stijl omstreeks 1925. De totale plattegrond beschrijft een rechthoek met een vooruitspringende middenpartij.
 
 
Het totale pand (nummer 6 en 8) is om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • Van cultuurhistorische waarde als onderdeel van de oorspronkelijke bebouwing;
  • Situeringwaarde vanwege de beeldbepalende ligging;
  • Architectuurhistorische waarde vanwege het bouwtype, de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering.
  
Dubbel woonhuis Molenweg 55 en 57 (1920)
Dubbel woonhuis in twee bouwlagen, waarvan één in de mansardekap. Het bouwblok vormt het meest rechtse deel van een ensemble van 3 bouwblokken. Het is gebouwd omstreeks 1920. De woningen zijn spiegelsymmetrisch van opbouw.
  
 
Het object is om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • Van cultuurhistorische waarde als onderdeel van de oorspronkelijke bebouwing;
  • Situeringwaarde vanwege de beeldbepalende ligging, al een representatief beeld van tuinarbeiderswoningen;
  • Architectuurhistorische waarde vanwege het bouwtype, de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering.
 
Voormalige graanmaalderij Oudeweg 2-4 (1917)
Voormalige graanmaalderij annex pakhuis, bestaande uit een bedrijfsgebouw in drie bouwlagen en de voormalige maalderij, een langgerekte bouwmassa in twee bouwlagen waarvan één in de kap. Gebouwd omstreeks 1917.
Het object is om de volgende redenen van waarde voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp:
  • Van cultuurhistorische waarde als verwijzing naar een voegindustrieel productieproces;
  • Situeringwaarde vanwege de beeldbepalende ligging;
  • Architectuurhistorische waarde vanwege het bouwtype, de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering.
  

4.8 Natuur

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Als gevolg van ontwikkelingen op Europees niveau heeft de laatste jaren een actualiseringslag plaatsgevonden binnen het nationaal natuurbeschermingsrecht. Met de Flora- en faunawet uit 2001 en de daarna aangepaste Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig in nationale wetgeving geïmplementeerd. De twee sporen hebben daarbij elk hun eigen wettelijke verankering.
 

4.8.1 Ecologische kaart

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een Ecologische kaart opgesteld (2009). De Ecologische kaart is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, eco­logisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende land­schap. Het ontwikkelen van een dergelijke structuur is van belang om verdere versnip­pering te voorkomen en richting te geven aan het ecologische beleid in de gemeente. Met behulp van de Ecologische kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.
 
Het Ds. Laantje van Loef is op de Ecologische kaart aangeduid als zone bos en park. Het gebied Craeyenburch ten westen van het plangebied behoort tot een stapsteen bos en park. Voor de ecologisch waardevolle gebieden in het plangebied is dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden en gericht op de ontwikkeling en instandhouding van ecologische netwerken.
 
Uitsnede kaart Ecologische structuur bebouwd gebied Nootdorp
 

4.8.2 Gebiedsbescherming

In of nabij het plangebied zijn geen Natura 2000- gebieden of ecologische hoofdstruc­tuur aanwezig.
Het gebied Crayenburg ten westen van het plangebied is op de Ecologische kaart aan­gewezen als 'stapsteen bos en park'. Ook in het bebouwde gebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is een aantal gebieden aanwezig met bijzondere waarden of moge­lijkheden voor natuur. De groenstrook Ds. Laantje van Loeff, die tussen de Kerkweg en de Mo­lenweg loopt, en de westrand van het plangebied maken hier deel van uit. Voor deze gebieden is naast de bestemmingen 'Groen' en 'Water' ook de dubbelbestemming 'Waarde -Ecologie' opgenomen. 
 
Flora en Fauna
In het plangebied zijn onder de Flora- en faunawet beschermde verblijfplaatsen en functionele leefgebieden aanwezig van Gewone dwergvleermuis (massawinterverblijfplaats, paar- winter- en zomerverblijfplaatsen), Ruige dwergvleermuis (paar- en winterverblijfplaats)  en Huismus (functioneel leefgebied en nest-verblijfplaatsen). De watergangen vormen het functionele leefgebied van de Kleine modderkruiper en mogelijk ook Bittervoorn. Ruimtelijk ingrepen moeten worden getoetst op hun gevolgen voor de instandhouding van beschermde verblijfplaatsen en functionele leefgebieden.
 

4.8.3 Soortenbescherming

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soor­ten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen moge­lijkheden moeten worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voor­hand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend. Voor beheergerichte (onderdelen van) bestem­mingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het al­gemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn mag worden aangenomen dat deze bij een voortzet­ting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Een onderzoek naar flora en fauna is derhalve niet aan de orde.
 

5 Juridische aspecten

5.1 Algemene opzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het plangebied. Het bestemmingsplan is een beheerbestemmingsplan met een conserverend karakter, hierbij worden vigerende rechten gerespecteerd.
 
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uit­gangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlan­nen 2012 (SVBP 2012).
 
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De orde­ning van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
 

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:
  • de grens van het plangebied;
  • de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;
  • dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen. 
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit be­stemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan om welke bestemming het gaat.
 

5.3 Opbouw regels

In het kader van de SVBP 2012 dient een vaste volgorde en indeling van het bestem­mingsplan aangehouden te worden. Deze is hieronder aangegeven.
 
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
 
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande func­ties. Per bestemming zijn de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestem­ming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wij­ziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebou­wingspercentage, goot- en bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de verschillende artikelen van hoofdstuk 2.
 
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
  • een anti-dubbeltelregel;
  • algemene bouwregels: hierin zijn algemene regels voor het bouwen opgenomen;
  • algemene gebruiksregels: hierin wordt aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan;
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan;
  • algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor burgemeester en wet­houders het bestemmingsplan kunnen wijzigen;
  • algemene procedureregels: hierin wordt de procedure vastge­legd indien deze in de regels van toepassing zijn verklaard;
  • overige regels: hierin wordt geregeld dat waar in de regels wordt verwezen naar an­dere wettelijke regelingen, geduid wordt op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
  • het overgangsrecht;
  • de slotregel.
Bijlage bij de regels
Als bijlage bij de regels is de Staat van bedrijfsactiviteiten en de Nota Parkeernormen opgenomen. In de Staat van bedrijfsactiviteiten is aangegeven welke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.
 

5.4 Beschrijving van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen onderstaande bestemmingen voor.
 
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucatego­rieën 1 en 2 die zijn genoemd in bijlage 1 van de regels (Staat van bedrijfsactiviteiten) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'.
 
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' is een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg en ondergeschikte detailhandel. Ter plaatse van de Molenweg 7 is, conform het voorheen geldende bestemmingsplan,  dienstverlening toegestaan door middel van een aanduiding op de verbeelding. Daarnaast zijn bij het bedrijf behorende wegen met bijbehorende paden en bermen toegestaan en groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen. Er is een kantoor, behorende bij het ter plaatse gevestigd bedrijf toegestaan. Nutsvoorzie­ningen zijn ook aangeduid. De bebouwingsregels voor bouwwerken zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
 
Detailhandel
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, bijbeho­rende parkeervoorzieningen, groen en andere voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is ook dienstverlening toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' wonen. De bebouwingsregels voor bouwwerken zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
 
Dienstverlening
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlenende bedrijven op de begane grond, detailhandel ter plaatse van de aanduiding, wonen op de verdieping, bijbehorende parkeervoorzieningen, tuinen, groen en andere voorzieningen. De bebouwings­regels voor bouwwerken zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
 
Gemengd
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor een sportschool ter plaatse van de aanduiding, dienst­verlening, wonen, bijbehorende parkeervoorzieningen, groen en andere voorzieningen. De bebouwingsregels voor bouwwerken zijn in de planregels bij deze bestemming op­genomen.
 
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, watergangen- en partijen, beeldende kunstwerken, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, ondergeschikte verhar­dingen en geluidwerende voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, waaronder geluidwerende voorzieningen, brug­gen, duikers, onder- en bovengrondse containers voor huishoudelijke afvalstoffen en fietsenstallingen en -rekken.
 
Kantoor
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, bijbehorende par­keervoorzieningen, groen en andere voorzieningen. De bebouwingsregels voor bouw­werken zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
 
Sport
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor een sportschool ter plaatse van de aanduiding, de bij de sportschool behorende ondergeschikte kantoor- en horecafuncties, ontsluitingswegen, parkeer­voorzieningen, groen, water en andere voorzieningen. De bebouwingsregels voor bouwwerken zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
 
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend aan een hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zo­als erkers en ingangspartijen worden gebouwd en andere bouwwerken zoals erf- of perceelafscheidingen.

Deze bestemming is ook toegekend aan de gronden gelegen voor de garageboxen om bebouwing te voorkomen. Deze gronden zijn particulier eigendom en behoren niet tot de openbare ruimte.
 
Verkeer - Garageboxen
De voor 'Verkeer - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor garageboxen en parkeer- en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gara­geboxen en andere bouwwerken worden gebouwd.
 
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardin­gen voor woonstraten, pleinen, parkeerstroken en -voorzieningen, fiets- en voetpaden, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen, duikers en bij deze voorzieningen behorende andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mo­gen uitsluitend ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken voor nutsvoorzienin­gen worden gebouwd en bij de bestemming behorende andere bouwwerken.
 
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming beho­rende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen en bij aangrenzende wegen be­horende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden.
 
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met inbegrip van be­roep aan huis. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend woningen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Voor de uitoefening van een bedrijf aan huis kan het be­voegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen. 
 
Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
De voor 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. In paragraaf 4.7.1 is een uitgebreide beschrijving gegeven van de wijze waarop archeologie in het bestemmingsplan is opgenomen. Er is een wijzigingsbe­voegdheid opgenomen om het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezig­heid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravin­gen, daartoe aanleiding geeft.
 
Waarde - Ecologie
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhou­ding en ontwikkeling van natuurwaarden, gericht op ontwikkeling en instandhouding van ecologische netwerken en beschermde groei- en verblijfplaatsen. Binnen deze be­stemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden ge­bouwd. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
 
Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen. Voordat gebouwd mag worden, moet advies bij de waterbeheerder worden ingewonnen, tenzij aantoonbaar een watervergunning overlegd kan worden.
 
 

6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een be­stemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
 

6.1 Financieel

Het bestemmingsplan 'Nootdorp West' is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, waarin de be­staande situatie is vastgelegd. Het plan betreft een herziening van een verouderd be­stemmingsplan, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Aan deze actualisering zijn voor de gemeente geen financiële consequenties verbonden.
 
Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde.
 

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Nootdorp West' heeft met ingang vanaf 6 november 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen.  Ook is het plan via de gemeentelijke internetsite te raadplegen geweest. 
 
Binnen voornoemde termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente. Als onderdeel van de inspraakprocedure is op 25 november 2014 een inloopbijeenkomst georganiseerd in CulturA aan de Dorpsstraat 7 in Nootdorp. Tijdens deze bijeenkomst hebben de bezoekers (circa 1 belangstellende) kennis kunnen nemen van het plan en de procedure en is een toelichting gegeven op diverse planonderdelen.

Gedurende de periode van terinzagelegging is geen inspraakreactie ingediend.
6.2.1.1 Burgerparticipatie
Nadat de raad het voorontwerpbestemmingsplan vrij heeft gegeven voor inspraak kan, in aanvulling op de reguliere communicatiemiddelen, besloten worden doelgroepen te benaderen. Dit kan op voorstel van het college, maar ook de raad kan daartoe het initiatief nemen. Hiermee kan in de fase van het voorontwerpbestemmingsplan een gesprek worden geopend. Dit kan tot gevolg hebben dat het proces van het voorontwerpbestemmingsplan langer duurt vanwege de gesprekken met eventuele doelgroepen en/of belangenorganisaties.
 
Het plan ‘Nootdorp West' is geen plan waarbij een extra taak voor specifieke doelgroepen en/of belangengroeperingen wordt voorzien. Er is besloten het reguliere bestemmingsplanproces, dat voor deze gemeente geldt, te doorlopen.
 

6.2.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Er zijn vooroverlegreacties ontvangen van de Veiligheidsregio Haaglanden, Gemeente Midden-Delfland en het  Hoogheemraadschap van Delfland. De reacties zijn samengevat weergegeven en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening voorontwerpbestemmingsplan 'Nootdorp West’, die als bijlage is opgenomen. Naar aanleiding van de  reactie van het Hoogheemraadschap van Delfland is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. De overige reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
 

6.2.3 Verdere procedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Nootdorp West' heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen, waarbij het ontwerpbestemmingsplan vanaf  9 april 2015 gedurende zes weken ter visie is gelegd. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. 

6.3 Handhavingsaspecten

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
 
Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang.
 
Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een eind te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
 
Uit de inventarisatie van het plangebied is naar voren gekomen dat voor wat betreft het bouwen zonder vergunning in het recente verleden bouwwerken zijn opgericht zonder dat de daarvoor benodigde vergunning is aangevraagd en verleend. De volgende gevallen zijn gerealiseerd (kort) voordat het bestemmingsplan ‘Rondom Nootdorp Centrum’ in procedure is gebracht: Vrijenbansestraat 9, Meeuwenbeemd 4, 5 en 7, Nieuwveenstraat 17 en Bernard Zweerstraat 17. Het is thans juridisch niet meer mogelijk daartegen op te treden. Optreden tegen drie andere overtredingen (een overkapping aan Dr. P. van Anrooijstraat 19, een overkapping aan de Willem Pijperstraat 1 en een garage/overkapping aan de Bernard Zweerstraat 1) is eveneens niet meer mogelijk door de vernieuwde regelgeving per 1 november 2014 over het vergunningsvrij bouwen.