direct naar inhoud van 3.1 Bodem en geomorfologie
Plan: Duurzame Glastuinbouwgebieden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.62112-4003

3.1 Bodem en geomorfologie

3.1.1 Huidige situatie

Geologie en geomorfologie
Aan het begin van het Holoceen trad een sterke zeespiegelrijzing op. Dit had tot gevolg dat de afvoer van zoetwater via de rivieren in westelijk Nederland stagneerde en er grote moerassen ontstonden. Hierin vond op uitgebreide schaal vorming van basisveen plaats. Tot aan de vroege middeleeuwen trad er een periode op met afwisselend zeespiegeldalingen en -stijgingen. In perioden met een stijgende zeespiegel ontstonden geulen in het veen. Door de afwisseling van stijging en daling van de zeespiegel zijn er periodes waarin klei en zand werden afgezet (deels in ruggen) en periodes waarin opnieuw veenvorming optrad. Midden door de gemeente ligt in oost-westelijke richting een brede kreekrug, waarop zowel Delfgauw als het centrum van Pijnacker gelegen zijn. Het ontstaan van nieuwe Maasmondingen omstreeks 900 na Chr. veranderde de afwatering zodanig dat het veengebied geschikt werd voor ontginning. Eerst zorgde oppervlakkige ontwatering voor het inklinken van de veenlagen met als gevolg dat de veenpakketten lager kwamen te liggen dan de kreekruggen. Nog later, toen de behoefte aan veen als brandstof toenam, werden grote delen van het veen tot onder de grondwaterspiegel afgegraven en ontstonden op uitgebreide schaal meren en plassen, die vervolgens werden drooggemalen.

Bodem
Binnen het plangebied zijn de voorkomende bodemtypen in drie hoofdgroepen ingedeeld: moerige gronden, zeekleigronden en warmoezerijgronden met achtereenvolgens de volgende bodemsoorten: kleidek op veen, veen op ongerijpte klei, zavel, lichte klei. Zie afbeelding 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.62112-4003_0010.jpg"

Afbeelding 10: Geomorfologische ondergrond.

Midden door de gemeente ligt in oost-westelijke richting een brede kreekrug, waarop zowel Delfgauw als het centrum van Pijnacker zijn gelegen. Deze rug bestaat uit kleiig materiaal en ligt hoger dan het omliggende veenlandschap, dat in de loop van de eeuwen ingeklonken is. De kreekrug wordt gekenmerkt door het voorkomen van een moerige laag van hooguit 40 cm dik. Moerige gronden zijn gronden waarbij tussen de 0 en 80 cm beneden maaiveld een laag venig materiaal voorkomt met een dikte van ten hoogste 40 cm. Deze gronden komen voornamelijk voor aan de Katwijkerlaan en de Nieuwkoopseweg. Plaatselijk kan op minder dan 1,2 m onder maaiveld katteklei (ongerijpte, zwavelrijke klei) worden aangetroffen. De zeekleigronden zijn hier voornamelijk eerdgronden (gronden met een duidelijke humusrijke, donkere bewerkte toplaag) en vaaggronden (gronden die een toplaag hebben met een duidelijker lager humusgehalte en daardoor minder donkere kleuring). Ze zijn te vinden in het overgrote deel van het plangebied.

Tussen beide kreekruggen ligt een kom waaronder veen is afgezet. Naar het oosten toe wordt het veen afgedekt met een veraarde bovenlaag van circa 40 cm. In het westen wordt de bodem geclassificeerd als zeekleigrond met veen in de ondergrond, doorsneden door voormalige kreken, die zijn opgevuld met zavel en lichte klei.

Warmoesgronden komen voornamelijk voor onder tuinbouwkassen. Vaak zijn het sterk bewerkte gronden waar verschillende andere grondsoorten zijn opgebracht en/of doorheen zijn verwerkt. Deze grondsoorten komen voor in de zuidwestelijke punt van het plangebied.

3.1.2 Ontwikkelingen

Door ontwatering van het plangebied is de grond in de loop van de eeuwen een aanzienlijk stuk ingeklonken. Doordat er in het gebied logischerwijs nog steeds ontwatering noodzakelijk is, vindt er nog steeds een mate van inklinking van de bodem plaats en zal het niveau van het maaiveld in de toekomst nog gaan dalen.

Glastuinbouw doet soms de oorspronkelijke bodemprofielen verdwijnen. Dit kan bij omvorming van kassengebieden in gebieden met ecologische functies bezwaarlijk zijn. Deze gebieden zullen door andere abiotische factoren (bodem) afwijken van de omliggende gebieden.

Aanbevelingen voor visie en planopzet vanuit bodem/geomorfologie  
*
 
Tegengaan van verzilting van het grondwater door vasthouden/bergen (regen)water in de droogmakerijgebieden. Dit kan door ruimte te bieden in het bestemmingsplan voor meervoudig ruimtegebruik.