direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Dijkgraaf, Oude-Tonge
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Washingtonstraat te Oude-Tonge was Zorgcentrum 'Ebbe en Vloed' van CuraMare gevestigd. Het bejaardentehuis is in 2014 gesloopt, nadat nieuwbouw is gerealiseerd aan 't Getij in Oude-Tonge. Om een herontwikkeling mogelijk te maken is voor de achterlaatlocatie in het bestemmingsplan 'Oude-Tonge' een uitwerkingsplicht opgenomen naar woondoeleinden om maximaal 68 woningen mogelijk te maken. In verband hiermee heeft de nieuwe eigenaar van het plangebied een plan uitgewerkt om 45 nieuwe woningen mogelijk te maken. De bestaande 12 beneden-bovenwoningen aan de Dabbestraat 66-88 (even) blijven behouden.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee zijn in beginsel bereid medewerking te verlenen aan een woningbouwontwikkeling, omdat de voorgestane ontwikkeling in overeenstemming is met de uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan. Dit uitwerkingsplan vormt de juridisch-planologische basis om deze woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het zuidoostelijk gedeelte van de bebouwde kom van Oude-Tonge. In het noordelijke gedeelte hiervan staan grondgebonden woningen aan de Mariniersweg en Washingtonstraat. Ten zuiden van het plangebied ligt de Oostdijk met aangrenzend de Spuikom, die ten oosten van het plangebied doorloopt. Ten westen van het plangebied staan grondgebonden woningen langs de hoger gelegen Oostdijk. In het zuidelijke deel van het plangebied zelf staan 12 te behouden woningen aan de Dabbestraat. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied en omgeving (planlocatie met zwart gestreepte lijn aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Oostflakkee, vastgestelde bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak Raad van State  
Bestemmingsplan "Oude-Tonge"   13 december 2012   -  

Het plangebied is hierin bestemd voor 'Wonen – uit te werken' (figuur 2). Voorts geldt voor het zuidoostelijke deel de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Hierin ligt ook een riool met de dubbelbestemming 'Leiding – Riool'. In de uiterste zuidrand ligt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Burgemeester en wethouders dienen de bestemming nader uit te werken met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:

  • a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 68;
  • b. woningen mogen zowel gestapeld als grondgebonden worden gerealiseerd;
  • c. het aantal gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 51, waarbij eveneens (centrale) zorgverlening kan plaatsvinden;
  • d. de gestapelde woningen zijn gericht op de Mariniersweg en de Oostdijk;
  • e. de bouwhoogte van de gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 13 m, met dien verstande dat voor 25% een bouwhoogte van 16 m is toestaan;
  • f. de goothoogte van grondgebonden woningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • g. binnen het bestemmingsvlak dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen, waarbij voor dure woningen voorzien wordt in ten minste 1,9 parkeerplaats per woning, voor middeldure woningen in ten minste 1,7 parkeerplaats per woning, voor goedkope woningen en zorgwoningen in ten minste 1,4 parkeerplaats per woning;
  • h. de bouwregels zoals opgenomen bij de bestemmingen Wonen en Tuin dienen in acht te worden genomen;
  • i. aangetoond dient te zijn dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Oude-Tonge'. Plangebied zwart gestreept aangeduid.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit uitwerkingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de waterparagraaf. Hoofdstuk 5 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Oude-Tonge is een verzorgingskern in de regio. Het plangebied maakt onderdeel van een woongebied in een uitbreidingswijk in het zuidoostelijke gedeelte van de bebouwde kom. In het gebied staan voornamelijk grondgebonden woningen. Vanaf de hoger gelegen Oostdijk is dit gedeelte van de woonkern bereikbaar via de Mariniersweg. Het plangebied zelf is onbebouwd, nadat het voormalige zorgcentrum 'Ebbe en Vloed' is gesloopt.

De Washingtonstraat. De Mariniersweg ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0003.png"

Oostdijk ten zuiden van plangebied. De 12 woningen in plangebied.

2.2 Uitgangspunten

Op basis van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels is een plan uitgewerkt op basis van de volgende uitgangspunten.

Ruimtelijke structuur en routes

  • Versterken van de stedenbouwkundige structuur door de realisatie van een oost-west verbinding voor langzaamverkeer tussen Dabbestraat en Mariniersweg;
  • Creëren van een fijnmazig netwerk van routes voor voetgangers en fiets (aan de hand);
  • Ruimtelijke structuur bestaande uit twee bouwblokken en pleinruimte rond Dabbestraat.

Groenstructuur

  • Behoud en aansluiten op bestaande groenstructuren en elementen;
  • Inpassen bestaande boom langs Mariniersweg (kruin terugsnoeien);
  • Behoud waardevolle boomzone Oostdijk;
  • Het binnenterrein van het zuidelijk bouwblok inrichten als groen hofje met inpassing bestaande boom;
  • Herinrichting plein Dabbestraat (efficiënter inpassen parkeren) met behoud van bestaande bomen.

Waterstructuur

  • Op de locatie is geen oppervlaktewater aanwezig.
  • Bestaande waterstructuur in de omgeving blijft gehandhaafd.

In figuur 3 zijn de uitgangspunten verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0004.png"

Figuur 3: stedenbouwkundige uitgangspunten planontwikkeling.

2.3 Nieuwe situatie

Op basis van de in 2.2 genomende uitgangspunten is een plan uitgewerkt, waarbij de woningen overeenkomstig de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan qua grootte en typologie aansluiten op de woningen in de directe omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige structuur. De betekent het volgende voor de bouwmasse en de oriëntatie.

  • Afronden van het noordelijk bouwblok door middel van het voortzetten van de aanwezige structuur aan de Mariniersweg; korte rijen woningen 3/4 geschakeld door garages;
  • Begeleiden van de nieuwe oost-west verbinding door rijwoningen;
  • Inpassen parkeren op binnenterrein aan achterzijde van de woningen;
  • Behoud van toegang tot achtertuinen van woningen aan de Washingtonstraat;
  • Rijwoningen aan plein Dabbestraat ter begrenzing pleinruimte en deze ruimte afronden;
  • Appartementencomplex in hoek Mariniersweg - Oostdijk. Accentuering entree Oude Tonge.

In figuur 4 is het verkavelingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0005.png" Figuur 4: Verkavelingsplan (voorlopig).

 

Plangebied vanaf Oostdijk. Plangebied vanaf hoek Oostdijk/ Mariniersweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0006.png"

Plangebied vanaf noordoostzijde Mariniersweg. De in te passen woningen aan de Dabbestraat.

Planontwikkeling uitgezoomd.

De woningbouw sluit aan bij de bestaande bebouwing in de nabije omgeving. In totaal worden naast de bestaande 12 woningen in het plangebied 45 nieuwe woningen mogelijk gemaakt in verschillende typologieën. De woningen zijn bedoeld voor de doelgroepen starters, gezinnen die een koopwoning zoeken en senioren.
Naast 20 aaneengesloten woningen wordt er een appartementencomplex mogelijk worden gemaakt met in totaal 25 appartementen. De goot- en bouwhoogte van de aaneengesloten woningen zijn respectievelijk maximaal 6 en 11 meter. De bouwhoogte van het appartementengebouw is afgerond 13 tot maximaal 16 meter.

De woningen worden ontsloten vanaf de bestaande woonstraten (Mariniersweg en Washingtonstraat). Parkeervoorzieningen worden op eigen terrein en aanvullend in het openbaar gebied aangelegd. De stedenbouwkundige structuur wordt door aanleg van een oost-west verbinding voor langzaamverkeer versterkt. In figuren 5 en 6 is een artist impression opgenomen van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0007.png"

Figuur 5: Artist impression vanaf Mariniersweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0008.png"

Figuur 6: Artist impression vanaf Oostdijk.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Mariniersweg en Washingtonstraat. Vormgeving en inrichting van deze wegen zijn overeenkomstig de inrichtingseisen voor 30 km/uur gebieden en (woon)erven. De Mariniersweg is een erftoegangsweg richting het centrum en vormt de belangrijkste toegangsweg vanaf de zuidelijk gelegen Oostdijk. Deze weg sluit in oostelijke richting aan op de N498. Richting het oosten fungeert de N498 als toegangsweg naar kernen als Achthuizen en Ooltgensplaat en is er een tweede ontsluitingsmogelijkheid via Achthuizen naar de N59. Deze ten noorden van Oude-Tonge gelegen N59 is een stroomweg en loopt in westelijke richting naar Bruinisse en Zierikzee. In oostelijke richting sluit deze weg aan op de A29 richting Rotterdam en de A59 richting Breda.

De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte (centraal punt) ligt op circa 1.000 m loopafstand van het plangebied. Hier halteert een aantal busdiensten. De belangrijkste halte is gelegen aan de N498 ter hoogte van het kruispunt met de Capelleweg en heeft een functie als regionaal busstation. Hier vandaan vertrekken busdiensten naar metrostation Rotterdam Zuidplein, Zeeland en Brabant.

De Mariniersweg met links plangebied. De Oostdijk richting N498.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0009.png"

De Mariniersweg. Parkeerterrein aan Dabbestraat.

Parkeren
De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in de voorwaarden voor de uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan. De parkeerkencijfers, inclusief aandeel bezoekers, binnen het bestemmingsvlak zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeernormen voor functie Wonen (overeenkomstig uitwerkingsregels).

Wonen   Parkeernorm per woning   Aandeel bezoekers per woning  
Functie   min.   max.    
Woningen        
dure woningen   1,9     0,3 per woning  
middeldure woningen   1,7     0,3 per woning  
goedkope woningen en zorgwoningen   1,4     0,3 per woning  

Op basis van deze parkeerrichtlijnen ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).


Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie (gemiddeld).

Functies   Typologie   Parkeernorm gem.   Aantal   Totaal  
Woningen   duur   1,9   20   38,0  
Woningen   middelduur   1,7   25 (gestapeld)   42,5  
Woningen   goedkoop   1,4   12 (bestaand)   16,8  
Totaal       57   97,3 pp  

De parkeerbehoefte van 57 woningen in het plangebied wordt gerealiseerd door 23 parkeerplaatsen te realiseren in een parkeerkoffer, die bereikbaar is vanaf de Washingtonstraat. Voorts worden 25 parkeerplaatsen in een half verdiepte garage onder het appartementencomplex aangelegd. Bij drie grondgebonden woningen worden per woning 1 parkeerplaats aangelegd (totaal 3). Daarnaast wordt (na herinrichting) gebruik gemaakt van de parkeerkoffer aan de Dabbestraat, totaal 45 parkeerplaatsen.

Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het uitwerkingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 3.2.2 en 3.4.2. De invulling van het plangebied met 45 nieuwe woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Oude-Tonge. Woningbouw is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. In dit uitwerkingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD) voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen de BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening. Op kaart 59 (Bestaand stads- en dorpsgebied 2018) maakt het plangebied onderdeel uit van 'Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (figuur 6).

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel Geree-Overflakkee. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een rivierdeltacomplex. De gronden bestaan overwegend uit kleigronden. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit zeekleipolderlandschap. Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Als richtpunt geldt onder andere dat bebouwing zich concentreert in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders. De Oostdijk maakt onderdeel uit van een dijklint. Hier staaat de bebouwing op of tegen de dijk. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen, waarbij de Oostdijk in de stads- en dorpsrand ligt. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunten worden o.a. aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Op de kaart Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid. De zuidelijk gelegen Oostdijk is aangemerkt als fiets- en wandelroute (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is met een zwart gestreepte lijn aangeduid.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De herontwikkeling van het plangebied naar Wonen is al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Oude-Tonge'. Ten opzichte van dat plan worden minder woningen toegevoegd (45 nieuw en 12 te behouden woningen, terwijl 68 woningen mogelijk zijn, waarmee de provincie eerder heeft ingestemd). Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de opgaven ruimte en verstedelijking en wonen. De woningbouw vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.


Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 45 nieuwe woningen op een perceel binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied, welke woningbouw al mogelijk is gemaakt in het geldende bestemmingsplan. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 3.3.1. De transformatie van deze herontwikkelingslocatie naar wonen, waar het verzorgingstehuis al is gesloopt, is in overeenstemming met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande woonwijk. Dit plan is opgenomen in het geactualiseerde woningbouwprogramma en hiermee passend gebleken binnen de Woonvisie. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere dit plan aanvaard.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

De nieuwbouw van 45 woningen past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en past qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving in het zuidwestelijk deel van de woonkern.

Voor ontwikkelingen in het dijklint geldt als richtpunt dat de bebouwing op of tegen de dijk staat. Deze herontwikkeling versterkt de entree van de dorpskern vanaf de Oostdijk met een kleinschalig appartementencomplex, zoals dat al mogelijk is op grond van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden. (Daar Goeree-Overflakkee thans één gemeente is moet voor regionaal gelezen worden gemeentelijk.) De planontwikkeling past binnen de behoefte zoals die is opgenomen in de Woonvisie. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit);

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee

De provincie Zuid-Holland heeft voor Goeree-Overflakkee op 27 november 2012 het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Historische dorpscentra en havenkanalen
Op Goeree-Overflakkee bevindt zich een aantal bijzondere dorpstypen waarvan de voorstraat- nederzetting het meest karakteristiek is. De historische dorpscentra dragen sterk bij aan het karakter en de identiteit van het eiland en vormen belangrijke recreatieve trekkers. ‘Landmarks’, zoals de watertorens, vuurtoren, kerktorens en historische windmolens, fungeren als oriëntatiepunten en vertellen een verhaal over de geschiedenis van het eiland. Zeer kenmerkend zijn ook de havenkanalen die de dorpen verbinden met het buitenwater. Relevante ambities zijn:

  • Behoud en versterking van de ruimtelijke en verblijfskwaliteit van de historische dorpscentra.
  • Inzet op behoud en bescherming van de kerktorens, watertorens, vuurtoren en historische molens, forten en bunkers en het zicht daarop vanuit het landschap.

Kwaliteit in dorpsgebied
De historie van Goeree-Overflakkee wordt onder andere zichtbaar door de verschillende dorpstypen. Deze dorpen dragen bij aan de herkenbaarheid van het eiland, de economische en sociale structuur. De meeste dorpen werden gesticht aan de rand van de polder waar een dijk en een kreek elkaar kruisten. Aanvankelijk lagen de meeste dorpen aan het open water, maar door de verdere inpoldering werd de afstand tot de zee steeds groter. De verbindende havenkanalen zijn unieke elementen in het landschap. Met name de historisch centra zijn bepalend voor het karakter en de identiteit van het eiland en vormen belangrijke recreatieve trekkers. Zij vormen levendige, drukkere plekken op het verder rustige eiland. De latere bebouwing, vanaf de 20e eeuw, houdt veel minder verband met het oorspronkelijke dorpstype. Op Goeree-Overflakkee bevindt zich een aantal bijzondere dorpstypen waarvan de voorstraatnederzettingen het meest karakteristiek zijn. Ambities uit de kwaliteitskaart zijn:

  • Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is onderdeel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het dorpsontwerp.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Ontwikkelingen in of in de nabijheid van het historisch centrum dragen bij aan het behoud en de versterking van vitale dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt.

Voorstraatnederzettingen
Voorstraatnederzettingen zijn, veelal in de 14e en 15e eeuw, ontstaan bij de vroegere monding van een kreek, op het punt waar die de zeedijk kruiste. In het centrum stond de kerk met een plein eromheen. De bebouwing werd in cirkels rond het kerkplein gegroepeerd. Van de kerk naar het haventje liep de Voorstraat, de voornaamste straat en hier woonden de belangrijke burgers van het dorp. Waar de Voorstraat en de dijk elkaar kruisten, lag een kaai, de aanlegplaats voor schepen. Veel voorstraatnederzettingen kwamen door latere inpolderingen steeds verder landinwaarts te liggen. Door een lang havenkanaal werd de verbinding met het open water behouden. Oude-Tong valt onder zo een voorstraatnederzetting. Ambities zijn:

  • Er wordt uitgegaan van compacte dorpen. Dit betekent dat uitbreidingen zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd.
  • Er wordt ingezet op het behoud en de versterking van het historische centrum. Ontwikkelingen in het centrum bouwen voort op de karakteristieke structuur van het dorp (kerkring – Voorstraat – kaai) en houden rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en functie van het dorp. De haven en de Voorstraat zijn de belangrijkste concentratiepunten voor routes en attracties.
  • Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle patronen en elementen herkenbaar opgenomen in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.

Dorpsrand
De dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen dorp en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de dorpsrand en die van het aangrenzende landschap. Het is een hoogwaardig en geliefd woonmilieu; dorps wonen met vrij zicht op en direct contact met het buitengebied. Daarnaast heeft de dorpsrand door de aanwezigheid van routes en functies betekenis voor de dorpsbewoners. De meeste dorpen hebben aan de dorpsrand beperkte uitbreidingsruimte voor bijvoorbeeld woningbouw of bedrijvigheid.

Ontwikkelingen in de dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Voor onderhavig plangebied geldt hierbij de noemer contact (overlap). Hieronder wordt verstaan: 'Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals paden, dijken, linten, groenstructuren of waterlopen. De structuur die dorp en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben zoals het netwerk van schurvelingen. In andere situaties is het kavel patroon doorlopend. Dorp en landschap blijven beiden in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Ambities zijn onder meer:

  • Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
  • Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
  • De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.

Linten blijven linten
Het eiland Goeree-Overflakkee is ontstaan door het na elkaar bedijken van een reeks opwassen en aanwassen. De hoogste delen werden tegen de zee beschermd door de aanleg van dijken waarachter men ging wonen. De oorspronkelijke bebouwingspatronen zijn dus veelal ontstaan als compacte gehuchten en buurtschappen veilig achter de dijk. Op de hals en de romp van het eiland zijn meerdere dijklinten te vinden. Hier staat de bebouwing op of tegen de dijk. Vanwege de hogere ligging heb je hier goed zicht op het open en weidse polderlandschap. Deze lintenstructuur ligt grotendeels in het schurvelingenlandschap. De lintenstructuur geeft een afwisselend beeld tussen open en dicht. Van oudsher vindt hier veel bedrijvigheid plaats. Een belangrijke kwaliteit van linten is de sterke relatie met het omliggende landschap. Aangezien het landschap op de kop van Goeree-Overflakkee heel anders is dan op de hals en de romp hebben de linten hier een heel andere karakteristiek, sfeer en kwaliteit.
Door nieuwbouw wordt een lint verdicht, verbreed of verlengd of de schaal van de bebouwing veranderd. Ambities uit de kwaliteitskaart zijn onder andere:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Het voormalig verzorgingshuis maakt plaats voor woningbouw. De bestaande gebiedsidentiteit wordt door woningbouw versterkt, omdat deze wordt gerealiseerd in het bestaand dorpsgebied, waarbij aansluiting wordt gezocht op de omliggende woningen. De nieuwbouw draagt bij aan het behoud en de versterking van vitaal houden van Oude-Tonge. De ontwikkeling houdt voorts rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en functie van de bestaande woonwijk. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied wordt hierdoor verbeterd. De nieuwbouw van een appartementengebouw zorgt voor een verfraaiing van de dorpsentree achter het dijklichaam als nieuw herkenningspunt van de zuidoostelijke dorpsrand.

Conclusie
De verkavelingsopzet van deze herontwikkelingslocatie is zodanig gekozen dat deze vloeiend inpasbaar is in deze woonwijk met voornamelijk grondgebonden woningen. Op het binnenterrein wordt plaats gemaakt voor openbaar groen en speelruimte. De woningen worden landschappelijk ingepast, zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Achter het dijklichaam wordt een kleinschalig appartementengebouw gerealiseerd aan de zuidoostelijke dorpsentree die bijdraagt aan de oriëntatie van bewoners. De hogere bebouwing wordt zorgvuldig ingepast.

Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van 12 bestaande woningen en ontwikkeling door 45 woningen toe te voegen in de woonkern. Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit. De herontwikkeling van deze inbreidingslocatie is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee 'Vitaal belevingseiland in de Delta' is in december 2010 door de gemeenteraden van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee vastgesteld. De visie is gebaseerd op de kernkwaliteiten, de meest kansrijk geachte ontwikkelingen en de positionering van het eiland op een hoger schaalniveau. Vanuit de strategische visie is een aantal harde uitgangspunten geformuleerd voor de beleidsinzet nu en voor afweging van nieuwe initiatieven in de toekomst.

Centrale visie
Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische pijler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland. Op de strategische visiekaart (figuur 8) staan de beleidsuitgangspunten voor Oude-Tonge.

  • Verzorgingskern: vernieuwen en versterken winkels en woon-zorgcomplexen.
  • Herstructurering verouderde woon- en werkgebieden + inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren/opheffen stedelijk waterbergingstekort door aanleg waterbalkons bij kernen.
  • Potentieel uitbreidingsgebied wonen en recreatiewonen op basis van specifieke doelgroepen en gebiedskwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede strategische visiekaart regionale structuurvisie.

Vitale kernen
De vitaliteit van de kernen dient op de lange termijn te worden gewaarborgd. Belangrijke instrumenten voor het beleid zijn de kernenprofilering en de contourenkaarten. Vanuit behoefteramingen, doelgroepen, marktvraag en ruimtelijke kwaliteiten wil de regio indicatieve woningbouwprogramma's de komende 20 jaar kwalitatief hoogwaardig invullen. De kernenprofilering onderscheidt onder andere het verbeteren van de leefbaarheid en woonomgeving van kleine woonkernen. Een belangrijke opgave is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenspraak met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren. Zoals hiervoor aangehaald is Oude-Tonge in de regionale structuurvisie aangeduid als verzorgingskern. In dergelijke kernen zijn winkel- en zorgvoorzieningen in redelijke mate aanwezig. Zij hebben voor de langere termijn goede perspectieven voor vernieuwing en versterking. Een belangrijke opgave voor de gemeente is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenhang met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren.

Wonen
De regionale Structuurvisie gaat ook in op het onderwerp Wonen. Mede door natuurlijke aanwas en gezinsverdunning bestaat er voorlopig nog een woningvraag. De nadruk hierbij ligt op de segmenten starters en senioren. Waar mogelijk dient voor nieuwbouwplannen ruimte gevonden te worden binnen de aangegeven bebouwingscontouren. Onderhavig woningbouwprogramma met 45 nieuwe woningen binnen de kern past binnen het geactualiseerde woningbouwprogramma van de gemeente Goeree-Overflakkee, zoals opgenomen in paragraaf 3.4.2.

In de structuurvisie is op de contourkaarten (figuur 9) rekening gehouden met:

  • uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw binnen de contour;
  • een kanslocatie voor bijzondere woonvormen bij de haven en het havenkanaal;
  • een potentieel uitbreidingsgebied voor wonen en recreatie-wonen op basis van specifieke doelgroepen en gebiedskwaliteiten.

Conclusie
In de Strategische Visie lange termijn Goeree-Overflakkee is Oude-Tonge aangemerkt als een verzorgingskern met de aanduiding "Herstructurering verouderde woon- en werkgebieden + inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren" met een potentieel uitbreidingsgebied voor wonen. Een belangrijke opgave is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenspraak met inbreiding binnen de dorpscontouren. Onderhavige transformatie naar woningbouw ligt in bestaand dorpsgebied en is mitsdien in overeenstemming met de doelstellingen van de regionale visie. De woningbouw maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0012.png"

Figuur 9: Uitsnede contourenkaart Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee.

3.3.2 Partiële herziening Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee

De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft op 26 oktober 2017 de partiële herziening Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld, omdat het hoofdstuk met betrekking tot Wonen niet meer actueel was. Aanleiding hiervoor was dat de provincie Zuid-Holland de rode contouren heeft losgelaten in de nieuwe Structuurvisie ruimte en mobiliteit. Daarnaast heeft de gemeente haar koers vastgelegd in de Eilandvisie.

De herziening betreft de gewijzigde onderdelen.

  • Hoofdstuk 6 uit deel A is geheel gewijzigd (Visie op wonen).
  • Bijlage 1 met de contourkaarten is uit deel A van de visie gehaald.

Conclusie
De partiële herziening heeft geen consequenties voor deze planontwikkeling, omdat de locatie is opgenomen in het woningbouwprogramma en de locatie in het bestaand stedelijk gebied ligt, waarbij het karakter van het bestaand dorpsgebied wordt behouden (herstructurering: ja, mits). Gedachte hierachter is dat herstructurering vóór nieuwe uitleg gaat en dat er zorgvuldig met ruimtegebruik wordt omgegaan overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Eilandvisie

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een Eilandvisie opgesteld. Het eiland staat voor een aantal uitdagingen. De bevolkingsgroei stabiliseert en er dreigt krimp, vergrijzing en ontgroening. Verschuiving van inwoners van de kleine naar de grote kernen leidt tot afnemende draagkracht en druk op voorzieningen - en daarmee tevens druk op de sociaal-maatschappelijke structuren. Dit betekent een grotere afstand tot voorzieningen: de verbindingen op en van het eiland moeten daarom nóg beter.
Ook de economische activiteit en dynamiek staan onder druk. Zo is de ruimtevraag voor bedrijventerreinen laag en de woningmarkt lastig en veel toeristische voorzieningen hebben een moderniseringsslag nodig. Tenslotte vragen de decentralisaties en rijksbezuinigingen op sociaal domein ook het nodige van de gemeente.

Missie
Goeree-Overflakkee is een eiland met veertien karakteristieke kernen waar hardwerkende mensen laten zien dat eigenheid, traditie en identiteit goed valt te combineren met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. Door uit te gaan van eigen kracht wordt dichtbij twee sterke metropolen, op het waterrijke kruispunt van drie provincies, gezocht naar passende maat en schaal voor de instandhouding van de eilandelijke voorzieningen met een passende sociale structuur ten behoeve van haar bewoners. Het goede behouden door vooruit te gaan.

Visie
Op dit eiland van rust en ruimte wonen en recreëren mensen naar volle tevredenheid. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg biedt werk en kansen op maatschappelijke participatie. Koploper in duurzame energiewinning en –besparing. Een oase van rust en ontspanning tussen beide metropolen. Waar bewoners en bezoekers graag komen en blijven.

Strategische kernthema's
Vanuit deze visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd. Samen met de toetsvragen fungeren deze als 'zeef' voor alle beleidsplannen en –voornemens zodat toekomstige plannen binnen de visie vallen:

  • 1. Eilanditeit: Goeree-Overflakkee is geworden tot wat het nu is door de mensen die er wonen en de tradities die er zijn. Dat maakt het eiland tot een favoriete plek om te wonen of te bezoeken. Toetsvraag: past het voorstel of plan bij onze eilanditeit?
  • 2. Maatschappelijke balans: Het versterken van de sociaaleconomische vitaliteit is een van de kernopgaven. Het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau in de kernen door het innovatiever organiseren en concentreren van kleinschalige activiteiten. We doen op eigen kracht wat kan – en zoeken samenwerking waar nodig.
    Toetsvraag: draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?
  • 3. Kwaliteit: We gaan voor kwalitatieve groei. De kwaliteit van leven op Goeree-Overflakkee is de basisvoorwaarde voor mensen die er wonen, willen gaan wonen of het bezoeken. Het nastreven van hoge kwaliteit is vast onderdeel van het gemeentelijk beleid. De gemeente speelt in op de kracht van de samenleving en de kracht van haar medewerkers en benut deze optimaal. Dat vraagt om een gemeente die inventief, creatief, faciliterend maar ook leidend kan optreden. De uitgangspunten van de organisatieverandering voorzien hierin. Zowel binnen de organisatie als daarbuiten.
    Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?
  • 4. Duurzaamheid: Goeree-Overflakkee heeft alles in handen om het meest duurzame eiland te worden. Stimuleer energiewinning en –besparing en maak er een showcase van.
    Toetsvraag: Is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?
  • 5. Innovatie: Innovatie is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs. Stimuleer en faciliteer innovatie als bron voor werkgelegenheid.
    Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?
  • 6. Verbindingen: Het beste van een eiland en het beste van de metropolen die nabij zijn. Versterk de verbindingen zowel het netwerk, sociaal, fysiek als digitaal. Zowel op het eiland als met de metropolen. Laat het 'regenen' waar het kan en laat zien dat het hele eiland daarvan profiteert.
    Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen.

Conclusie
In de Eilandvisie worden alleen uitspraken op hoofdlijnen gedaan. Concrete ontwikkelingen, zoals de herontwikkeling van een perceel in een woonkern, worden in de visie niet specifiek beschreven. De transformatie naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Eilandvisie op de onderdelen Maatschappelijke balans (het programma en de herstructurering geven invulling aan de behoefte naar nieuwbouw) en Kwaliteit (door vernieuwing van de voorraad kan de kwaliteit van de dorpskern worden verbeterd, waaronder het op peil houden van het voorzieningenniveau).

3.4.2 Woonvisie 2018 - 2024

De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft op 14 december 2017 de 'Woonvisie 2018-2024' met het daarbij behorende woningbouwprogramma vastgesteld als kwantitatief en kwalitatief kader voor het woonbeleid van de gemeente.
De woonvisie ziet kansen voor aanhoudende groei van de gemeente conform de provinciale woonbehoefteraming (WBR). Met de realisatie van Smart Water zal deze verder groeien. Dit kan tot bijstelling van de raming leiden. Het is wel essentieel dat kwalitatief goede plannen tot ontwikkeling komen omdat 'slechte' plannen de afgelopen jaren de ontwikkeling van goede plannen hebben geblokkeerd. Hiervoor is onder meer de saneringsvisie woningbouwlocaties vastgesteld.
Voor de stimulering van kwalitatief goede plannen is een nieuwe werkwijze vastgelegd in de herziening van de Regionale Structuurvisie waarbij ook meer wordt uitgegaan van meer kleinschalige ontwikkelingen met een beperkt aantal woningen per keer. Uitgegaan wordt van vraag gestuurd ontwikkelen.

Woningbehoefte
De provinciale woningbehoefteraming (WBR) is vanuit de verstedelijkingsafspraken het uitgangspunt voor woningbouw in de provincie Zuid-Holland, en daarmee ook voor Goeree-Overflakkee. Volgens de WBR zal de komende vijf jaar de woningbehoefte toenemen met 830 woningen (+4%/ 165 woningen per jaar). In de periode 2021 tot 2031 zullen er nog ruim 900 woningen extra nodig zijn (vanaf 2021 gemiddeld 95 woningen per jaar). Ondanks dat het WBR het uitgangspunt is, moeten plannen die de kwalitatieve behoefte van Goeree-Overflakkee vervullen, doorgang vinden. Hoewel er een afname is van het aantal inwoners, zal door de gezinsverdunning (minder mensen per woning) nog woningbehoefte blijven bestaan. Na 2030 is de voorspelling dat de groei zal ombuigen naar een daling van het aantal benodigde woningen. In deze prognoses is geen rekening gehouden met ontwikkelingen als Smart Water.
Smart Water is een visie op de regionale economische ontwikkeling van Goeree-Overflakkee. Deze visie moet de lokale economie op Goeree-Overflakkee stimuleren. De verwachting is dat Smart Water tot 2050 zo'n 1.600 nieuwe banen genereert op Goeree-Overflakkee. Smart Water zou een trendbreuk met het verleden kunnen veroorzaken doordat de creatie van nieuwe banen leidt tot extra woningbehoefte.

Uitvoeringsagenda en afwegingskader woningbouw
Apart van de woonvisie is deze vertaald in een uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda is een dynamisch document dat waar nodig jaarlijks wordt herijkt. Hierin is opgenomen dat plannen met voorrang in behandeling worden genomen als ze voorzien in de kwalitatieve opgave. Naast vrije sectorhuurappartementen en woningen voor kwetsbare groepen betreft dit woningen voor starters in de koopsector tot € 180.000 en in het duurdere koopsegment vanaf € 250.000. De koopsector tussen €180.000 en € 250.000 is hierin bewust niet opgenomen omdat het overgrote deel van de bestaande woningvoorraad behoort tot deze categorie. De gemeente wil graag woningen met andere specifieke kwaliteiten toevoegen aan de woningvoorraad.
De verdeling van de percentages over de omgeving van de kernen is gebaseerd op ervaringscijfers van de afgelopen jaren en is niet richtinggevend. Wanneer in een bepaalde omgeving meer kan worden toegevoegd vormen deze percentages daarvoor geen beletsel.

Kernuitwerking
Doordat de komende jaren de bevolking van Goeree-Overflakkee verandert naar omvang en samenstelling heeft dit gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de kernen. Per woonkern wordt gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zullen per kern verschillende type investeringen moeten worden gedaan. Deze kernuitwerking is gebaseerd op de demografische ontwikkelingen van de afgelopen jaren en vormt een leidraad voor de uitvoering van beleid. Deze uitwerking is echter niet leidend. Op grond van de demografische gegevens blijft maatwerk nodig.

Woningbouwprogramma
In de Woonvisie is vastgelegd dat het woningbouwprogramma waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd. Aangegeven wordt bij welk type kern elk project past en of het project met bovenlokale kwaliteit een bijdrage levert aan bijzondere woonmilieus dan wel tweede wonen. Doorzicht naar de volgend jaar te starten projecten alsmede een overzicht van projecten die mogelijk in de jaren daarna zullen worden gerealiseerd. De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 het woningbouwprogramma vastgesteld als onderdeel van de Woonvisie Goeree-Overflakkee 2018-2024 als kwantitatief en kwalitatief kader voor het woonbeleid van de gemeente. In het woningbouwprogramma is de locatie 'Ebbe en Vloed' opgenomen met een opnamecapaciteit van 68 woningen als saneringslocatie, waarvan 36 woningen zijn opgenomen in categorie 2a. Met de marktpartij zijn afspraken gemaakt over de herontwikkeling van onderhavige planlocatie. Deze herontwikkeling voorziet in het toevoegen van 45 woningen, waarvan 25 gestapeld. Dit programma sluit goed aan op de kwalitatieve vraag naar woningen.

Conclusie
De woningbouwlocatie is opgenomen in het woningbouwprogramma 2018-2030. De netto toevoeging is 45 woningen, zodat het restant van 23 woningen elders in de gemeente kan worden weggezet. De woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten, omdat 25 appartementen en 20 woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren in het middendure koopsegment worden gerealiseerd. De woningbouw levert een bijdrage aan het instandhouden van het voorzieningenniveau in Oude-Tonge.

3.4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015

De gemeenteraad heeft de Nota Ruimtelijke Kwaliteit op 13 oktober 2016 vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is gebaseerd op artikel 12a van de Woningwet en betreft het beleid met betrekking tot de Ruimtelijke Kwaliteit. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de vier Welstandsnota's van de gemeente Goeree-Overflakkee.
De nota is afgestemd op gebieden in de gemeente die extra aandacht verdienen. Zo kan met de nota worden bepaald dat bouwen in een historisch waardevolle omgeving aan hogere kwaliteitseisen moet voldoen dan bijvoorbeeld bouwen op een industrieterrein. Ook binnen woonwijken kan onderscheid worden aangebracht tussen de toe te passen welstandscriteria, afhankelijk van de na te streven verbetering. Om deze keuzes te kunnen maken is de nota opgesplitst in verschillende welstandsniveaus. In de nota staat aangegeven aan welk niveau een bouwplan wordt getoetst en op welke accenten er in bepaalde gebieden of bij bepaalde objecten wordt gelet. Het doel is om zo de helderheid en openheid bij de beoordeling te vergroten.

Drie welstandsniveaus
Naast algemene welstandscriteria zijn er drie welstandsniveaus vastgesteld. De vertaling naar welstandsniveaus houdt rekening met het feit dat bij de beschermde stads- en dorpsgezichten en beeldbepalende panden de lat hoog dient te liggen, omdat de historische, landschappelijke, architectonische of stedenbouwkundige kwaliteit hierom vraagt. In andere gebieden ligt de nadruk juist op het toevoegen van nieuwe waarden binnen de bestaande context of is het conformeren aan de bestaande eigenschappen de juiste toon. Daarnaast zijn er veel gebieden aan te wijzen waar de thematiek niet veel anders is dan in andere (vergelijkbare) gebieden elders. Voor deze neutrale gebieden ligt de lat welstandshalve lager en gelden veelal min of meer universeel te noemen uitgangspunten en criteria. Voor deze categorie gebieden moet het dan ook makkelijker zijn de criteria te standaardiseren. Het welstandsniveau vormt als het ware het ambitieniveau ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving. Het is dus van belang om het welstandsniveau aan te laten sluiten bij het bestaande kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.
Het plangebied maakt onderdeel van een regulier welstandsgebied in niveau 3 (reguliere welstandsgebieden). Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van zowel bebouwing als buitenruimte. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De welstandscriteria beschrijven daarom de basiskwaliteiten van deze gebieden.

Binnen planmatige uitbreidingen is over het algemeen sprake van een duidelijke samenhang per buurt of tot op straatniveau. Bouwplannen zullen daarom beoordeeld worden op de heersende architectonische samenhang, tenzij vernieuwing wenselijk is. Het welstandsbeleid richt zich op het handhaven en, waar nodig, gericht verbeteren van de basiskwaliteit. Het gaat bij de gebieden met de traditionele blokverkaveling om de handhaving van de heldere stedenbouwkundige opzet en de vanzelfsprekende rust, die uitgaat van het straatbeeld. Daarbij wordt gelet op de situering en repetitie van bouwmassa's, op de eenvoud van straatprofielen en op de bescheiden detaillering van de bebouwing. Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgestelde toetsingscriteria en de thematische uitwerkingen en de objectgerichte criteria.

Conclusie
De bouwplannen voor 45 woningen zullen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015.

3.5 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit uitwerkingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het uitwerkingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het regionale en gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan en overige hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit uitwerkingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een uitwerkingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

4.2.3 Beleid gemeente: Waterplan Goeree-Overflakkee 2009-2015 (2008)

In het Waterplan Goeree-Overflakkee 2009-2015 werkten de voormalige vier gemeenten op het eiland, het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee en het waterschap Hollandse Delta aan de realisatie van veilig, schoon en aantrekkelijk water. Het gaat om het ontwikkelen van een gezamenlijke visie en het vaststellen van concrete maatregelen voor de korte en de middellange termijn 2015. In het waterplan staat samenwerking centraal. Het hoofddoel van het waterplan is het opstellen van een gezamenlijke koers voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee.

4.2.4 Beleid Waterschap Hollandse Delta

Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014
In de 'Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014 (BL-11 Versnelde afvoer door toename verhard oppervlak) is het volgende vastgelegd. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename, van maximaal 500 m² in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien er meer verharding toename plaatsvindt, moet volledig worden gecompenseerd.
Omdat elk peilgebied kan worden beschouwd als een apart watersysteem moet het compenserend water in hetzelfde peilgebied en zo dicht mogelijk bij de verharding aangebracht worden om het evenwicht in de waterhuishouding niet te verstoren (voorkeursvolgorde).

4.3 Waterparagraaf

Onderzoek/ beoordeling
Oppervlaktewatersysteem
Het waterbeheer in de kern van Oude-Tonge is afgestemd op het binnendijks stedelijk gebied. De maaiveldhoogte ligt grofweg op circa NAP +0 m. De oorspronkelijke bodem bestaat uit kalkrijke zeekleigronden. Binnen het plangebied bevinden zich geen (hoofd)watergangen. Het oppervlaktewater wordt gereguleerd op een zomerpeil van NAP -1,4 m en een winterpeil van NAP -1,7 m. De drooglegging, het verschil tussen de maaiveldhoogte en het oppervlaktewaterpeil, bedraagt 1,5 tot 2 m. Dit water wordt af- en aangevoerd via gemaal De Haas van Dorsser, dat uitkomt op de boezem De Spuikom. Langs de zuidoostzijde van het plangebied bevindt zich het boezem De Spuikom. Het peil varieert hier tussen NAP +0 m en NAP +0,2 m. Het water stroomt hier afwisselend in zuidelijke of noordelijk richting, afhankelijk of water moet worden afgevoerd of aangevoerd. Deze boezem heeft zijn oorsprong in het zuiden, ter plaatse van het buiten het plangebied gelegen gemaal De Eendracht. Hier kan water worden ingelaten of uitgeslagen op het buitendijkse rijkswater de Krammer.

Door de laag gelegen ligging van de stedelijke polder is sprake van geringe brakke tot zoute kwel. Deze bedraagt circa 0 tot 0,25 mm per dag en wordt afgevangen door het stelsel van sloten. Deze kwel heeft een chloridegehalte van circa 4.000 mg/l. Tussen het lagergelegen stedelijk water en de boezem bevindt zich de boezemwaterkering. Deze bevindt zich aan weerszijden van de boezem. De dijk staat bekend onder de Oostdijk.

Waterkwantiteit
De locatie 'Ebbe en Vloed' ligt binnen de bebouwing en wordt dan gezien als 'stedelijk gebied'. In de oude situatie bestond uit bebouwing met een verzorgingstehuis, verharding en tuin. Binnen stedelijk gebied geldt dat een toename van minder dan 500 m² verharding geen compensatie nodig is. In dit plan is de toename van verharding meer dan 500 m² en geldt de 10% compensatie-eis. Bij het berekenen van de 10% compensatieregel zijn de onderstaande waarden gehanteerd:

De berekening van toename van verharding en compensatie:

  • dakoppervlak: ongeacht rijtjes of vrijstaande woningen is 100% verharding;
  • tuinen van rijtjeswoningen en twee onder 1 kap 50% verharding;
  • tuinen van vrijstaande woningen is 25% verharding;
  • openbare verharding zoals wegen en parkeerplaatsen is 100%;
  • openbaar groen wordt niet gezien als verharding en is dan ook vrijgesteld;
  • bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
  • dempingen moeten geheel gecompenseerd worden.

Op basis van deze opgave is in tabel 4.1 een overzicht van de planologisch bestaande en nieuwe situatie opgenomen van het verhard en onverhard oppervlak. Hieruit blijkt dat in de nieuwe situatie het verhard oppervlak met 66 m² toeneemt als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Dit betekent dat het graven van compensatiewater niet nodig is.

Tabel 4.1: overzicht bebouwd en onbebouwd oppervlak plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0013.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woonbebouwing wordt gebruikgemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig. Dit stelsel voldoet aan de basisinspanning. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Veiligheid en waterkeringen
In het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering. De ontwikkeling van het appartementengebouw en enkele woningen aan de Mariniersweg is van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied ligt namelijk binnen de zonering van de Boezemkade 'Oostdijk'. Voor het bouwen binnen deze zone is een Waterverguning noodzakelijk van het Waterschap. Dit wordt geborgd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Initiatiefnemer zal tijdig hiervoor een vergunning aanvragen. Naar verwachting kan hiervoor vergunning worden verleend.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen hebben de uitwerking van de woonbestemming en de bouwactiviteiten geen nadelige gevolgen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal een Watervergunning worden aangevraagd. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

5.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit uitwerkingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit uitwerkingsplan voorziet in het oprichten van 45 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde uitwerking van de bestemming Wonen.

  • Plaats van het project

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Krammer-Volkerak' bevindt zich op een afstand van minimaal 1,5 km ten zuiden van het plangebied. Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit onderwerp is beschreven in paragraaf 5.2. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit aspect is beschreven in paragraaf 5.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

5.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 45 woningen op de voormalige locatie van 'Ebbe en Vloed' in Oude-Tonge. De locatie in de woonkern kan worden aangemerkt als een rustig woongebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn.
In de omgeving van het plangebied staan alleen woningen. Uit inventarisatie is gebleken dat er binnen het invloedsgebied van het plangebied geen milieubelastende activiteiten relevant zijn. Vanuit milieuzonering bestaan er dan ook geen bezwaren tegen de planontwikkeling. Gelet hierop kan worden geconstateerd dat verderop aanwezige milieubelastende activiteiten geen belemmeringen vormen. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit uitwerkingsplan.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50/ 60 km/ uur binnen een zone van 200/ 250 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden.

De planontwikkeling ligt binnen de geluidszone van de Oostdijk, Oudelandsedijk en Stationsstraat. De overige wegen zijn ingericht als 30 km/uur gebieden. Deze hebben volgens de Wet Geluidhinder geen geluidszone, maar zijn voor beoordeling van een goede ruimtelijke ordening wel meegenomen in het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 7 juni 2018, rapportnummer 2180215, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen kan worden afgeleid dat de hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op 13 woningen van het appartementengebouw 51 dB bedraagt. Daarmee overschrijdt de aanwezige geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend.

In het kader van het Bouwbesluit zal nog een onderzoek woden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Railverkeerslawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Op het eiland liggen geen spoorwegen. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet nodig. Vanuit railverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 5.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit uitwerkingsplan mogelijk maakt, nadat hiervoor een procedure hogere grenswaarde als gevolg van het verkeerslawaai is doorlopen. Het ontwerpbesluit heeft gelijktijdig met het ontwerp uitwerkingsplan ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingedediend. Het besluit is opgenomen in Bijlage 2.

5.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door ATKB te Middelharnis (rapport van 8 juni 2017, kenmerk 20170584/rap01, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusies

  • De bodem op de locatie bestaat tot de maximale boordiepte uit 2,7 m-mv uit zand of klei, klei en
    veen. De stijghoogte van het grondwater is vastgesteld op 1,0 m-mv. In de bodem is plaatselijk een zwakke bijmenging met bakstenen aangetroffen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal is wel plaatselijk een zwakke bijmenging met bodemvreemd materiaal
    vastgesteld. Bodemvreemd materiaal (met name puin en ander sloopafval) kan duiden op
    aanwezigheid van asbest(verontreiniging). Aangezien het een zwakke bijmenging betreft, is het monster niet geanalyseerd op asbest. Om aan- of afwezigheid van asbest in grond met enige
    zekerheid vast te stellen, is een onderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Op basis van de
    verkregen resultaten is hiertoe geen directe aanleiding.
  • De zintuigelijk schone, kleiige bovengrond is licht verontreinigd met kobalt. In de zwak baksteenhoudende bovengrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. De zintuigelijke schone,
    kleiige ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK.
  • Het grondwater is sterk verontreinigd met barium en licht verontreinigd met nikkel. De sterke verontreiniging met barium wordt in de regio vaker in het grondwater aangetroffen. Er is waarschijnlijk sprake van een verhoogd achtergrondwaarde.
  • De gehanteerde onderzoekshypothese "De grond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd
    met parameters uit het standaard pakket (NEN 5740)” is grotendeels bevestigd.
  • Een nader onderzoek wordt in het kader van de doelstelling van het onderzoek niet noodzakelijk
    geacht.
  • De locatie wordt geschikt geacht voor het huidig (braakliggend) en toekomstig (wonen) gebruik.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor het uitwerkingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek luchtkwaliteit
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Oude-Tonge (2012) is aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten luchtkwaliteit in verband met de woningbouwontwikkeling op de locatie Ebbe en Vloed aan de Washingtonstraat. Hieruit bleek dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de directe omgeving van de N59 en de N498, de maatgevende wegen voor luchtkwaliteit, ruimschoots beneden de grenswaarden zijn gelegen.

In verband met deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, opnieuw geraadpleegd voor diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de N498. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot deze weg bedraagt hemelsbreed minimaal 200 m. Langs de overige wegen liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze wegen zullen naar verwachting evenwel lager zijn met de concentraties langs de N498. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van 45 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Uit eerder onderzoek naar de luchtkwaliteit is gebleken dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden. De op te richten 45 woningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een (actualisatie van het) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen vaarweg. Er dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 10) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0014.png"

Figuur 10: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Op de beleidskaart van de Cultuurhistorische Atlas heeft dit deelgebied geen archeologische waarden.

5.2.2 Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee

Om te voldoen aan de eisen omtrent de archeologie zoals die zijn opgenomen in de Monumentenwet 1988 (oud) is in ISGO–verband voor de voormalige vier gemeenten op Goeree-Overflakkee archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid bestaat uit een beleidsnota, een al eerder opgestelde archeologische waarden- en verwachtingenkaart voor het gehele eiland en een daarop gebaseerde archeologische beleidskaart. De nota en de daarbij behorende kaarten zijn in 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Oostflakkee.
De beleidskaart voor Oude-Tonge laat zien dat er ter plaatse van het plangebied geen verwachtingswaarden voor archeologie gelden. De zuidelijk gelegen Oostdijk heeft de 'Waarde 4' met een vrijstellingsgrens tot 500 m²/ > 50 cm (zie figuur 11). Het hier te realiseren appartementengebouw wordt buiten de op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gebouwd, zodat een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

Het terrein kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat er in het plangebied geen archeologische resten worden verwacht. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Voor de zuidelijke plangrens zal overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' worden opgenomen.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0015.png"

Figuur 11: Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee.

5.2.3 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat geen bebouwing, zodat er vanuit cultuurhistorische geen beperkingen zijn tegen deze planontwikkeling.

Conclusie
Woningbouw tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

5.3 Flora en fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS), of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Krammer-Volkerak' (een voormalige zeearm tussen Goeree-Overflakkee en Noord-Brabant) ligt 1,5 km zuidelijker. Sprake is van een functiewijziging van een zorgcomplex naar woonbebouwing. Dit Natura2000-gebied wordt niet beïnvloed. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.3.1. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt op minimaal 600 m ten noorden van bestaande en nieuwe natuur van NNN en ten oosten van een ecologische verbinding van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.OTdijkgraaf-UP40_0016.png"

Figuur 12: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

5.3.1 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult te Dordrecht (rapport van 28 mei 2018, rapportnummer ER20180319v01, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies
Beschermde gebieden

  • Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
  • Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Belangrijke weidevogelgebied. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Beschermde soorten

  • Het plangebied is ongeschikt voor jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van gebouw- en boombewonende vogels. Geschikte bebouwing en bomen ontbreken. Daarnaast gaat er met de ontwikkelingen geen essentieel functioneel leefgebied van vogels met jaarrond beschermde nesten verloren. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • De bomenrij grenzend aan het plangebied is geschikt als voortplantingsplaats voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten (ekster). Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten vogels met niet jaarrond beschermde nesten zijn onder andere te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus).
  • Het plangebied is potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus).
  • Potentieel geschikte voor voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) zijn in de bebouwing binnen het plangebied aanwezig. De bebouwing blijft gehandhaafd, er zullen geen werkzaamheden aan plaatsvinden, negatieven effecten zijn niet te verwachten. Wel is het zaak om tijdens de bouwwerkzaamheden geen (bouw)verlichting te voeren in de richting van de bestaande bebouwing. Deze voorzorgsmaatregel geldt ook voor de bomenlaan grenzend aan de zuidzijde van het plangebied. Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied redelijkwijs uit te sluiten, geschikt habitat ontbreekt. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • In het plangebied bestaat geen potentie voor nationaal beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden. Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt als egel, (spits)muizen, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals egel, (spits)muizen, gewone pad en bruine kikker zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.

Algemene Zorgplicht
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier. Dat betekent dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar niet onzorgvuldig mee mogen omspringen. Vanuit deze gedachte is de zorgplicht in de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Concreet betekent dit dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Conclusie
Op basis van de resultaten van de ecologisch onderzoek bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de in het rapport  genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan levert het aspect ecologie geen planologische belemmering op.

5.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

5.4.1 Kabels en leidingen

De bestaande rioolleiding wordt verplaatst in verband met deze planontwikkeling. Het is daarom niet langer nodig deze dubbelbestemming op te nemen. Verder liggen er in het plangebied naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het uitwerkingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd uitwerkingsplan.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De groenelementen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is opgenomen voor de hoofdstructuur van groenvoorzieningen in het plangebied. Wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, waterpartijen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming rechtstreeks toegestaan. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen aan de voorzijde van grondgebonden woningen aan de Mariniersweg en Dabbestraat om er voor te zorgen dat de voortuinen onbebouwd blijven. De bestemming kent mogelijkheden voor erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De straten in het plangebied en ruimten die gereserveerd zijn voor parkeerplaatsen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Artikel 6 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen.
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen zijn op de plankaart bouwvlakken ingetekend, waarin hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. In hoofdgebouwen is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een beroep-aan-huis of kleinschalige bedrijvigheid wordt aan een maximum gebonden. Bijbehorende bouwwerken zijn 1 meter achter de voorgevelgrens van woningen toegestaan.

Artikel 7 Leiding - Riool
In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig. De leiding is, met de belemmeringenstrook van 3 m aan weerszijden, bestemd tot Leiding - Riool om de functie van de leiding te beschermen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Om de waterkering in het plangebied te beschermen, is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Binnen de dubbelbestemming mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Wel mogen bestaande bouwwerken worden vervangen. Het bevoegd gezag kan afwijken van bovenstaande. Hierbij moet worden aangetoond dat het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 14 Overige regels
Werking wettelijke regelingen
In de regels van het uitwerkingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, een begrip en/of een functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het uitwerkingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het uitwerkingsplan met zich mee kunnen brengen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het uitwerkingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het uitwerkingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving uitwerkingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een uitwerkingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het uitwerkingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een uitwerkingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het uitwerkingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de uitwerkingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie

Het uitwerkingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke betrokkenheid

8.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp uitwerkingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 5.
Het Waterschap heeft nog verzocht om in de Waterparagraaf meer aandacht te besteden aan het onderdeel 'waterveiligheid', omdat het plangebied binnen de zonering van de boezemkade 'Oostdijk'' ligt. Deze opmerking is verwerkt in paragraaf 4.3, onder het kopje 'Veiligheid en waterkeringen'.

8.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp uitwerkingsplan vanaf 1 augustus 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn drie zienswijzen ontvangen. Deze zijn beantwoord in de Nota van zienswijzen en vooroverlegreacties zoals opgenomen in Bijlage 5.
Nadien is er nog een ambtshalve wijziging aangebracht om in één woonblok acht woningen in plaats van zeven woningen toe te staan. Voorts zijn de bouwvlakken in geringe mate aangepast op basis van de inmiddels uitgewerkte bouwplannnen. Daarnaast is het traccé van de rioolleiding na overleg met het Waterschap verlegd. De toelichting en verbeelding zijn hierop aangepast.