direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lieve Vrouwepoldersedijk 8, Stad aan 't Haringvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 in Stad aan 't Haringvliet is het internationaal transportbedrijf Van Rumpt B.V. gevestigd. Een groot deel van het terrein wordt ook gebruikt door Multi-Crane International voor de opslag van elektrische kranen. Dit gebruik is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan Stad aan 't Haringvliet. De raad van de voormalige gemeente Middelharnis heeft echter uitgesproken dat aanpassing van het vigerende bestemmingsplan wenselijk is, zodat het gebruik van het perceel van het transportbedrijf door dit kraanverhuurbedrijf mogelijk is. Met dit bestemmingsplan wordt het gebruik planologisch-juridisch vastgelegd.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan Stad aan 't Haringvliet van de voormalige gemeente Middelharnis. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 december 2008 en vervolgens gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten (GS) op 7 juli 2009. Het perceel heeft grotendeels de bestemming Bedrijfsdoeleinden (tot en met categorie 2). Het bebouwingsvlak heeft de subbestemming 'transportbedrijf'. De noord- en westzijde van het perceel hebben de bestemming Groenvoorzieningen. Er zijn drie bedrijfswoningen toegestaan. Dit aantal heeft betrekking op de bedrijfswoning bij het huidige transportbedrijf en op de woningen Lieve Vrouwepoldersedijk 8a en 8b, hoewel deze woningen geen relatie hebben met het transportbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan

Het bestemmingsplan houdt geen rekening met de actuele situatie van het bedrijf Multi-Crane International (de opslag van kranen). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voor de locatie dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidkant van de kern Stad aan 't Haringvliet, ten zuiden van de Lieve Vrouwepoldersedijk. Op figuur 1.1 is de ligging van plangebied weergegeven. Figuur 1.3 zoomt in op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0003.png"

Figuur 1.3 Luchtfoto plangebied (bron: Bing maps)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het vigerende beleid kort beschreven, vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van het plangebied en het planvoornemen. Hoofdstuk 4 gaat in op de relevante milieuaspecten. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening (ook bekend als Barro). De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Bij de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn geen rijksbelangen in het geding.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Overheden moeten rekening houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder). Met dit plan is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en in het plan zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.

2.2 Provincie en regio

Structuurvisie Zuid-Holland (2012) en Verordening Ruimte (2012)

De Visie op Zuid-Holland geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland. De visie is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden. Het plangebied is op de functiekaart aangeduid als bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0004.png"

Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0005.png"

Figuur 2.2 Uitsnede kaart actuele bebouwingscontouren

De Verordening Ruimte vormt de doorvertaling van de provinciale structuurvisie in concrete regels die van toepassing zijn op bestemmingsplannen. Per beleidsthema zijn regels opgesteld, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor het onderscheid dat gemaakt wordt tussen ontwikkelingen binnen en buiten de bebouwingscontour.

Binnen de bebouwingscontour hebben gemeenten een vrij grote mate van beleidsvrijheid om te bepalen welke ontwikkelingen op welke locaties wenselijk zijn. Buiten de contour wordt het provinciaal belang groter, wat zich doorvertaalt in striktere regels. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour en is aangeduid als bedrijventerrein op kaart 6 van de Verordening. Voor de op deze kaart aangeduide bedrijventerreinen zijn in principe geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Bestemmingsplannen voor deze op kaart 6 aangeduide bedrijventerreinen moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk maken, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein. Indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende mogelijkheden voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie, dan kan hiervan worden afgeweken.

Rekening houdend met de omgeving zijn het transportbedrijf en Multi-Crane International door middel van een 'maatbestemming' als zodanig bestemd. Een algemene bedrijfsbestemming acht de gemeente vooralsnog niet wenselijk.

SER-ladder

Omdat het in dit geval niet gaat om nieuwe verstedelijking, maar om het gebruik van een bestaande bedrijfsfunctie is geen toepassing gegeven aan de SER-ladder, de ladder voor duurzame verstedelijking. Een locatiekeuze is niet aan de orde.

Beeldkwaliteitsparagraaf in bestemmingsplan

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, bevatten in de toelichting een beeldkwaliteitsparagraaf. Omdat het gebruik van het perceel niet leidt tot negatieve effecten op het omliggende landschap, is geen beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen. De verkeersgeneratie van beide bedrijven is beperkt en zal niet fysiek toenemen als gevolg van de bestemmingswijziging. Door de aanleg van een groenzone aan de zuidzijde van het perceel verbetert de landschappelijke kwaliteit. Het perceel wordt hierdoor geheel van het open polderlandschap afgeschermd.

Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

Door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) is de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee opgesteld. Stad aan 't Haringvliet is aangeduid als steunkern met mogelijkheden voor dorpsvernieuwing binnen de dorpscontouren.

Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (2012)

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0006.png"

Figuur 2.3 Uitsnede Kwaliteitskaart Provinciale structuurvisie

Het plangebied is aangeduid als 'werkgebied met karakter' en is gelegen aan de dorpsrand. Voor transformatie, herstructurering en innovatie van bedrijventerreinen aan dorpsranden wordt ingezet op een aantal ambitieuze punten. In het voorliggende plan is geen sprake van herstructurering of het bouwen van nieuwe gebouwen. De ambities zijn dan ook niet direct van toepassing. Wel houdt het plan rekening met een groene afscherming van het terrein naar het open polderlandschap.

2.3 Gemeente

Het feit dat de huidige bedrijfsactiviteiten niet ongewenst zijn en de ruimtelijke inpassing van het perceel verbetert, maken dat de gemeente Goeree-Overflakkee positief tegen het initiatief staat.

2.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het vastgestelde beleid van gemeente en andere overheden.

De bedrijfsactiviteiten van het bedrijf Multi-Crane International zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan, maar zijn niet ongewenst.

Het perceel is in de Provinciale structuurvisie aangeduid als bedrijventerrein. Het perceel blijft bedrijfsmatig in gebruik. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en de landschappelijke inpassing verbetert.

Hoofdstuk 3 Huidige en toekomstige situatie

3.1 Huidige situatie

Het bedrijfsperceel is grotendeels verhard en is lange tijd geheel in gebruik geweest bij het transportbedrijf. Min of meer centraal op het terrein staat een bedrijfsloods die is gebouwd voor het onderhoud van het wagenpark van het transportbedrijf. De bedrijfswoning staat aan de zuidzijde van het perceel. Achter en aansluitend aan de bedrijfswoning staat het kantoor van het transportbedrijf. Het terrein aan de voorzijde van het kantoor is ingericht als parkeerterrein voor de personenauto's van het bedrijf en van het personeel.

Een deel van het perceel is in gebruik genomen door een bedrijf dat hier elektrische kranen opslaat. Ook de bedrijfsloods wordt door dit bedrijf gebruikt. Het hoofdkantoor van het bedrijf is elders in Zuid-Holland gevestigd. Het gebruik door het kraanverhuurbedrijf is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan Stad aan 't Haringvliet.

Aan de zuidzijde van het plangebied liggen twee woningen die geen bedrijfsfunctie hebben. In het vigerende bestemmingsplan zijn deze woningen echter nog wel aangemerkt als bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0008.png"

Figuur 3.1 Foto's plangebied enige tijd geleden (Bron: Google Street View)

3.2 Toekomstige situatie

Dit nieuwe bestemmingsplan is afgestemd op de huidige bedrijfsactiviteiten (transportbedrijf en de opslag van kranen). Om de landschappelijke inpassing te verbeteren, is in het nieuwe bestemmingsplan een groenstrook opgenomen aan de zuidzijde van het perceel. Het aanbrengen van groen aan de noord- en zuidzijde van het perceel van het transportbedrijf zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Ter plaatse van de woningen aan de zuidzijde van het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien. Omdat deze woningen geen relatie meer hebben met het bedrijf, kan de aanduiding als bedrijfswoning vervallen en krijgen deze woningen een woonbestemming.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden hebben betrekking op:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals woningen. Tevens vinden er geen reconstructies van wegen plaats of worden nieuwe wegen aangelegd. Door het uitblijven van deze ontwikkelingen kan een toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.

4.3 Verkeer

Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Lieve Vrouwepoldersedijk. Ter hoogte van het plangebied sluit de Lieve Vrouwepoldersedijk aan op de Molendijk. De Molendijk is de belangrijkste ontsluitingsweg voor de kern Stad aan 't Haringvliet. De Lieve Vrouwepoldersedijk leidt in westelijke richting naar de kern Middelharnis om daar via de Zuidelijke Randweg aan te sluiten op de N215 (Stellendam-Oude Tonge). In oostelijke richting sluit de Lieve Vrouwepoldersedijk via de Tilsedijk, Lageweg en de Groeneweg aan op de N59 (Zierikzee-knooppunt Hellegatsplein). De N215 sluit naar het westen toe aan op de N57 (Rozenburg-Middelburg).

De wegen in de omgeving van het plangebied zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. De Lieve Vrouwepoldersedijk is een gebiedsontsluitingsweg die ter hoogte van het plangebied binnen de bebouwde kom ligt met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Molendijk is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Door deze verkeersstructuur is het plangebied goed bereikbaar voor het gemotoriseerd verkeer.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte is de bushalte Molen aan de Molendijk. Deze halte ligt op loopafstand van het plangebied. Vanaf hier rijden bussen naar Middelharnis, Stad aan 't Haringvliet, Den Bommel, Achthuizen en Ooltgensplaat.

Langzaam verkeer

De fietsinfrastructuur is gebundeld met de infrastructuur voor het gemotoriseerde verkeer. Zo ligt langs de Lieve Vrouwepoldersedijk een vrijliggend fietspad dat in twee richtingen bereden wordt en maakt de fiets op de Molendijk van dezelfde rijbaan gebruik als het gemotoriseerde verkeer. Aangezien dit conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig is en er routes zijn naar omliggende kernen wordt geconcludeerd dat de ontsluiting van het plangebied voor de fiets goed is.

Verkeersgeneratie

In de huidige situatie is binnen het plangebied een transportbedrijf met een bedrijfswoning en kantoor gevestigd. Door voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming verruimd. Hierdoor wordt het gebruik door Multi-Crane international, dat al jarenlang bestaat, juridisch-planologisch geregeld.

De verkeersgeneratie wordt bepaald door de verkeersbewegingen van Van Rumpt en van Multi-Crane.

Transportbedrijf

In het akoestisch onderzoek van DGMR (zie bijlage 1) is de representatieve bedrijfssituatie opgenomen. De kantoormedewerkers en bezoekers van Van Rumpt komen voor een deel met de eigen personenauto. Tevens beschikt het bedrijf over 16 vrachtwagens. Het merendeel van de tijd verblijven deze vrachtwagens buiten de inrichting. Gedurende de nachtperiode op werkdagen en gedurende het weekeinde staat een aantal vrachtwagens op het terrein.

Tabel 4.1 Bedrijfssituatie Van Rumpt

  aantal   heen en terug   aantal verkeersbewegingen per dag  
vrachtwagens   4   2   8  
personenauto's   11   2   22  
      30  

Op basis van tabel 4.1 bedraagt de verkeersgeneratie van het transportbedrijf maximaal 30 mvt/etmaal op een werkdag.

Multi-Crane

Multi-Crane handelt in en verhuurt mobiele kranen. De kranen worden in delen met vrachtwagens vervoerd naar het bedrijf. Een kraan wordt met vijf vrachtwagens aan- of afgevoerd. In tabel 4.2 is de bedrijfssituatie weergegeven. Op basis hiervan bedraagt de verkeersgeneratie 20 mvt/etmaal.

Tabel 4.2 Bedrijfssituatie Multi-Crane

  aantal   heen en terug   aantal verkeersbewegingen per dag  
vrachtwagens   10   2   20  

Verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van beide bedrijven is beperkt (50 mvt/etmaal) en zal niet fysiek toenemen als gevolg van de bestemmingswijziging. Het verkeer zal dan ook in voldoende mate afgewikkeld kunnen worden over de huidige infrastructuur.

Parkeren

De nieuwe ontwikkelingen zullen niet leiden tot een wijziging van de parkeerbehoefte die op eigen terrein opgelost wordt. De parkeerbehoefte voor een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf bedraagt op basis van de CROW kengetallen 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo [CROW-317, 2012]. Hiermee zou de parkeerbehoefte maximaal 47 parkeerplaatsen bedragen. In de voorliggende situatie gaat het echter om een bedrijfslocatie met een specifiek karakter. Naast de parkeermogelijkheden voor de personenauto's, zullen er ook parkeermogelijkheden moeten zijn voor de vrachtauto's van het transportbedrijf. Hiervoor is voldoende ruimte op de bedrijfslocatie aanwezig.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte van de vrachtauto's voor Multi-Crane. Deze zullen vooral overdag naar de Lieve Vrouwepoldersedijk komen, het merendeel van de vrachtauto's van het transportbedrijf is dan niet aanwezig. Ook het personeel kan in principe gebruikmaken van de parkeerruimte voor de vrachtauto's. Voor de personenauto's is echter een afzonderlijke parkeermogelijkheid ingericht aan de voorzijde van het kantoor. Het parkeren levert dan ook geen problemen op.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De huidige infrastructuur zal zonder verslechtering het extra verkeer ten behoeve van de ontwikkeling kunnen afwikkelen. Parkeren wordt op eigen terrein gefaciliteerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Beleid gemeenten Goeree-Overflakkee

Voor de gemeenten in Goeree-Overflakkee is een bodembeheerplan opgesteld (maart 2006). Het doel van het bodembeheerplan is het beleidsmatig vaststellen van de voorwaarden waaronder grond kan worden toegepast als bodem. De bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan vormen samen een belangrijk middel voor 'actief bodembeheer'. Hierbij wordt een duurzaam en verantwoord gebruik van de verontreinigde bodem beoogd.

Onderzoek en conclusie

De aanpassing van de bestemmingsregeling heeft als doel om het gebruik van een deel van het plangebied door Multi-Crane mogelijk te maken. Er vindt geen functiewijziging plaats. Een verkennend bodemonderzoek is om deze reden in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0010.png"

Figuur 4.1 Bodemkwaliteit in het plangebied (www.bodemloket.nl)

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt daarnaast dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Nibm

In dit Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De verkeersgeneratie van beide bedrijven is beperkt en zal niet fysiek toenemen als gevolg van de bestemmingswijziging. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N59 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft –moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit verhard terrein, watergangen, groenstroken, een bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en twee woningen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan bestemt de feitelijke huidige situatie. Aan de randen van het plangebied wordt wel groen aangebracht.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

- Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

- Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0011.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden

(bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai. De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en watergangen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen gebruikmaken van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder stenen en als voortplantingsplaats in de watergangen. Gezien de voorkomende biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

De sloten bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   ja  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

In het bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd. De aanleg van groen is niet van invloed op de verder weg gelegen natuurgebieden.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

In het bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd. De aanleg van groen is niet van invloed op matig of zwaar beschermde soorten, wel dient rekening gehouden met de zorgplicht. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoekseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.

4.7 Milieuhinder bedrijven

Toetsingskader

Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden twee bedrijven planologisch mogelijk gemaakt, namelijk het transportbedrijf B.V. Internationaal Transport Van Rumpt en Multi-Crane International. De bedrijfsactiviteiten worden door middel van een 'maatbestemming' als zodanig bestemd. Ook wordt de bestemming als bedrijfswoning voor de woningen Lieve Vrouwepoldersedijk 8a en 8b gewijzigd in de bestemming Wonen.

Voor verhuurbedrijven voor roerende goederen (SBI-code 772) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 10 m in een gemengd gebied (milieucategorie 2). Voor goederenwegvervoerbedrijven met een bedrijfsoppervlak groter dan 1.000 m² (SBI-code 494) en voor groothandelsbedrijven in machines en apparaten voor de bouwnijverheid (SBI-code 466.1) geldt een richtafstand van 100 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 50 m in een gemengd gebied (milieucategorie 3.2). Omdat op een afstand van circa 10 m tot het transportbedrijf en op minder dan 50 m van Multi-Crane International burgerwoningen zijn gelegen, wordt niet voldaan aan de richtafstand.

Om te bepalen of ter plaatse van de omliggende woningen toch sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door DGMR naar de geluidsbelasting van beide bedrijven op de omliggende gevoelige objecten (zie bijlage 1).

Uit het akoestisch onderzoek van DGMR blijkt dat Van Rumpt voldoet aan de standaardvoorschriften voor zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook wordt voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Ten aanzien van Multi-Crane wordt in het akoestisch onderzoek van DGMR geconstateerd dat het bedrijf voldoet aan de standaardvoorschriften voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Ook wordt voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Ten aanzien van de grenswaarde voor de maximale geluidsniveaus is een overschrijding geconstateerd bij de woningen Molendijk 76, 78 en 80. De hoogst optredende geluidsbelasting bedraagt 65 dB(A), 5 dB meer dan de grenswaarde. Daarom wordt een maatwerkvoorschrift toegevoegd aan de standaardvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Hierbij wordt voor de maximale geluidsniveaus aansluiting gezocht bij de mogelijkheid uit de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening om in de nachtperiode 5 dB hogere waarde te vergunnen. Op deze manier wordt ter plaatse van de omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd.

Conclusie

Er wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Beleid gemeenten Goeree-Overflakkee

De inmiddels samengevoegde gemeenten op Goeree-Overflakkee streven naar een evenwichtige afweging van veiligheidsbelangen en overige belangen. Hiertoe hebben de vier gemeenten op Goeree-Overflakkee gezamenlijk de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid-Richting aan risico's op Goeree-Overflakkee' opgesteld. Deze beleidsvisie geeft inzicht in de risico's op Goeree-Overflakkee, bevat een aantal beleidsuitgangspunten en onderstreept een aantal wettelijke punten.

Onderzoek en conclusie

Volgens de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijks stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat bij het plan geen waterstaatsbelangen zijn betrokken.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen op het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 te Stad aan 't Haringvliet en bestaat in de huidige situatie uit een transportbedrijf.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +0,7 m.

Het plangebied ligt in twee bemalingsgebieden. Het noordelijke deel van het terrein ligt in peilgebied 41A met een streefpeil van NAP -1,25 m en het zuidelijke (grootste) deel van het terrein ligt in peilgebied 41B met een streefpeil van NAP -1,4 m.

Waterkwantiteit

Ten noordoosten van het plangebied ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 4 m aan beide zijden. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een overige watergang met een beschermingszone van 4 m aan beide zijden. De watergangen aan de noordwest- en zuidoostzijde behoren tot de overige watergangen met een beschermingszone van 3 m aan beide zijden. Delen van het plangebied liggen hierdoor binnen de beschermingszone van deze watergangen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied is de Lieve Vrouwepoldersedijk gelegen. Dit is een regionale waterkering. Delen van het plangebied zijn gelegen binnen de kern- en beschermingszone van deze waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0012.png"

Figuur 4.3 Regionale waterkering (waterschap Hollandse Delta)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied maakt gebruik van een deel van het perceel door Multi-Crane mogelijk. Er worden geen bouwwerken gerealiseerd of gesloopt waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het watersysteem. Ook vindt er geen toename in verharding plaats waardoor er geen compensatie van oppervlaktewater nodig is.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak binnen het gebied moet worden gecompenseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd tot 'Water'. Voor de waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszones is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Archeologie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee

Het ISGO heeft archeologiebeleid opgesteld voor Goeree-Overflakkee, waarin het wettelijke en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe de gemeenten op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze in de toekomst om kunnen gaan met het archeologisch erfgoed. De gemeenten op Goeree-Overflakkee streven er naar om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het regionale archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Toetsing en conclusie

Uit de Beleidskaart, figuur 4.4, blijkt dat het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde heeft. In het bestemmingsplan hoeft dan ook geen archeologische dubbelbestemming te worden opgenomen.

Eventuele vondsten gedaan tijdens toekomstige (grond)werkzaamheden, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0013.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.HRVvanrumpt-BP30_0014.png"  

Figuur 4.4 Uitsnede Beleidskaart Archeologie Goeree-Overflakkee

4.12 Molenbiotoop

Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van molen De Korenaar. Omdat de bouwmogelijkheden niet wijzigen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, levert dit aspect geen belemmeringen op voor het gewenste gebruik. In de regels en op de verbeelding is een vrijwaringszone opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de eigenaar van het betreffende bedrijfsperceel. Met de gemeente Goeree-Overflakkee zal een anterieure overeenkomst opgesteld worden waarin de gemeente gevrijwaard wordt van enige aanspraak op planschade. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Hierbij is eenieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een reactie.

De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en van gemeentelijk commentaar voorzien.

1. DCMR Milieudienst Rijnmond

Samenvatting

  • a. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de woningen aan de Lieve Vrouwepolderdijk 8A en 8B een woonbestemming kunnen krijgen. Dit heeft geen invloed op de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de Lieve Vrouwepoldersedijk 14B.
  • b. De werkzaamheden van Multi-Crane beperken zich tot de dagperiode. Het gewijzigde gebruik van de gronden voor mede-opslag van elektrische kranen heeft geen nadelige invloed op de bestaande naastgelegen woningen.
  • c. Het stellen van een maatwerkvoorschrift voor het maximale geluidsniveau in de nachtperiode (van de vrachtwagens van Van Rumpt) moet in het kader van de Wet milieubeheer worden opgepakt. Deze procedure staat lost van de bestemmingsplanprocedure.
  • d. De verkeersgegevens die voor de verkeersgeneratie worden toegepast, moeten in overeenstemming worden gebracht met de verkeersgegevens waarvan wordt uitgegaan in akoestisch onderzoek.

Beantwoording

  • a. Hiervan nemen wij kennis.
  • b. Dit blijkt ook uit de resultaten van het (geactualiseerde) akoestische onderzoek.
  • c. Hiervan nemen wij kennis.
  • d. De verkeersgegevens die worden gebruikt voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden overgenomen uit het geactualiseerde akoestisch onderzoek (zie ook de beantwoording van de onderstaande reactie onder c).

2. Visser Silfhout Advocaten

Samenvatting

  • a. Insprekers zijn ingenomen met de bestemmingswijziging waarbij aan hun woningen een zelfstandige woonbestemming is toegekend.

Aanleiding bestemmingsplanherziening

  • b. Insprekers wijzen erop dat het voortbestaan van Transportbedrijf Van Rumpt geen reden kan zijn voor de bestemmingswijziging.

Aard van de toegelaten bedrijvigheid

  • c. Insprekers wijzen erop dat het geluidsrapport inmiddels meer dan 3 jaar oud is en geen representatief beeld van de actuele situatie meer oplevert. De activiteiten van Multi-Crane zijn in aantal en omvang toegenomen. Een geactualiseerd rapport lijkt insprekers noodzakelijk. Bovendien worden niet alle reparatiewerkzaamheden steeds in de loods uitgevoerd. Een regeling waarbij het verboden is reparatiewerkzaamheden buiten de loods uit te voeren wordt gemist.
  • d. Insprekers menen dat een goede ruimtelijke ordening alleen kan worden verkregen indien de oppervlakte, waarbinnen de activiteiten van Multi-Crane worden uitgevoerd, wordt verkleind, zodanig dat de richtafstand in ieder geval op een deel van het terrein zal worden gehaald. Indien dit niet mogelijk is, dan zullen aan Multi-Crane aanvullende geluidswerende voorzieningen moeten worden opgelegd.
  • e. Volgens insprekers laat de afwijkingsregeling in artikel 3 lid 3.4.1 bedrijven toe die een grotere richtafstand vergen dan de toegelaten bedrijven. Juist omdat het richtafstandensysteem in dit voorontwerpbestemmingsplan is losgelaten en vervangen door een andere regeling met maatwerkvoorschrift, zijn de consequenties niet te overzien. Insprekers stellen voor dat de regels zo worden gewijzigd dat de toelaatbaarheid van andere bedrijven wordt getoetst aan de richtafstanden die overeenkomen met die van de toegelaten bedrijven.
  • f. Het onder e geschetste probleem geldt volgens insprekers in versterkte mate voor de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3 lid 3.5, dat zelfs bedrijvigheid in categorie 4.1 mogelijk maakt. De planologische impact van een dergelijk bedrijf ten opzicht van de woonfunctie is niet aanvaardbaar.
  • g. Insprekers menen dat het vanuit milieuhygiënische overwegingen ook juist zou zijn indien in een overeenkomst de verplichting zou worden opgenomen om het opslagterrein te verharden in verband met veelvuldige stofwolken afkomstig van, onder meer, hoogovenslakken.

Landschappelijke effecten

  • h. De toelichting vermeldt ten onrechte dat het huidige gebruik van het bedrijfsterrein geen negatieve effecten heeft op het landschap. Voor zover het hier gaat om een gebruiksvorm die niet door middel van bestemmingsplanregels (hoogtebepalingen) zou zijn te reguleren, zou het van goed beleid getuigen indien de gemeente definitieve medewerking aan de bestemmingsplanherziening afhankelijk zou stellen van het afsluiten van een overeenkomst, waarin de hoogte van de opgeslagen kranen, kraanonderdelen en andere producten wordt gereguleerd. Dit geldt temeer omdat het hele plangebied binnen de molenbiotoop valt.

Groenstrook

  • i. Insprekers vrezen dat de realisatie van de groenstrook illusoir zal blijven, indien dit niet als verplichting in een overeenkomst wordt opgenomen. De eerder voorgestelde verkleining van het bedrijfsoppervlakte kan worden gecombineerd met een bredere groenstrook.

Woonbestemming

  • j. Insprekers verzoeken per woning een inhoudsmaat van 500 m³ toe te staan en de bebouwingsmogelijkheden zodanig te wijzigen dat de twee woningen, desgewenst, kunnen worden samengetrokken tot één.
  • k. Insprekers stellen het op prijs indien het terrein achter hun woningen (kadastraal sectie B, nr. 511) in dit bestemmingsplan worden opgenomen en de bestemming Tuin krijgen.

Beantwoording

  • a. Hiervan nemen wij kennis.

Aanleiding bestemmingsplanherziening

  • b. De huidige activiteiten passen niet in het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan nodig.

Aard van de toegelaten bedrijvigheid

  • c. Het akoestisch onderzoek is geactualiseerd. Ook de reparatiewerkzaamheden die buiten de loods plaatsvinden ((de)montageactiviteiten aan kranen), zijn meegenomen in de representatieve bedrijfssituatie.
  • d. De noodzaak tot dergelijke maatregelen blijkt niet uit het (geactualiseerde) akoestisch onderzoek. Wel zal voor Multi-Crane in het kader van de Wet milieubeheer een maatwerkvoorschrift worden gesteld voor het maximale geluidsniveau in de nachtperiode.
  • e. Vanwege de specifieke bestemmingsregeling kunnen de in artikel 3 lid 3.4.1 opgenomen afwijkingsregelingen worden geschrapt.
  • f. Naar aanleiding van de reactie is besloten de wijzigingsbevoegdheid te laten vervallen.
  • g. Regulering van stofverwaaiing vindt plaats in het milieuspoor. Na het realisering van de bomensingel zal stofoverlast, voor zover daar al sprake van is, worden gereduceerd.

Landschappelijke effecten

  • h. De (uitgeklapte) kranen staan niet permanent op het terrein. Mede vanwege het open karakter ervan achten wij het niet nodig de maximale hoogte van de kranen op het terrein te beperken. Wel wordt de hoogte van overige opslag beperkt in het bestemmingsplan (tot maximaal 6 m).

Groenstrook

  • i. In het bestemmingsplan wordt rondom het perceel de bestemming Groen opgenomen. Daarnaast wordt in de bestemmingsplanregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, teneinde realisatie van de groenstrook te garanderen (in die zin dat het genoemde bedrijfsmatige gebruik uitsluitend is toegestaan indien binnen 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan opgaande beplanting in de groenstrook is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gelaten).

Woonbestemming

  • j. Er wordt een ruimer bouwvlak opgenomen, dat ook de gronden tussen beide woningen bevat. Geregeld wordt dat in het bouwvlak maximaal twee woningen aanwezig mogen zijn. Er wordt geen maximale inhoudsmaat opgenomen.
  • k. De gemeente wil niet meewerken aan een tuinbestemming, maar wel aan de bestemming Recreatie - Paardenweide, met de mogelijkheid tot de bouw van een stalletje van maximaal 30 m².
5.2.2 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van het bestemmingsplan aan de volgende instanties voorgelegd:

  • provincie Zuid-Holland;
  • waterschap Hollandse Delta.

Er zijn geen overlegreacties ontvangen.

5.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Er is binnen de termijn van terinzagelegging één zienswijze ingediend. De ontvangen zienswijze is hieronder samengevat en van gemeentelijk commentaar voorzien.

Samenvatting zienswijze

Bestemming Bedrijf

  • a. Multi Crane veroorzaakt overlast die niet in een vergunning of middels maatwerkvoorschriften kan worden, althans niet is, gereguleerd, zodat planologische waarborgen tegen het voorkomen van overlast moeten worden gecreëerd. Daartoe verzoeken reclamanten het bestemmingsplan op de volgende onderdelen aan te passen:
    • 1. het scheiden van werkzaamheden van opslag, dit zou kunnen geschieden door het terrein buiten het bouwvlak te bestemmen voor opslag en in de gebruiksregel een verbod op het uitvoeren van onderhoud, herstel en (de)montage werkzaamheden buiten de loods op te nemen;
    • 2. verbreding van de groensingel aan, in ieder geval, de zuidoostzijde van de bestemming Bedrijf tot circa 18 meter, conform de ingediende schets;
    • 3. verduidelijking van gebruiksregel 3.3. sub g, zodanig dat kraandelen (in de zin van gedemonteerde onderdelen van kranen) onder de definitie van 'goederen' vallen, en gebonden zijn aan de maximale opslaghoogte; daarmee zullen alleen niet gedemonteerde kranen van de gebruiksregel uitgezonderde zijn;
    • 4. beperking van de locatie waar niet-gedemonteerde kranen mogen worden opgesteld, zoals op ingediende verbeelding in blauw is weergegeven;
    • 5. verlaging van de toegestane opslaghoogte van 6 tot 5 meter, in lijn met de hoogte voor andere bouwwerken;
    • 6. een verbod tot het gebruik van (mobiele) generatoren op de voor opslag te bestemmen gronden; deze generatoren kunnen inpandig worden geplaatst en middels kabels worden aangesloten op elektrische huIpapparatuur;
    • 7. een verbod op het parkeren/stallen van koelwagens/koelopleggers op het gehele terrein.

Bestemming Wonen

  • b. Het bouwvlak van de bestemming Wonen is strak rond de beide (woon)hoofdgebouwen getrokken. Verzocht wordt op het achtererf meer aan- en bijgebouwen mogelijk te maken dan de toegestane 50 m2 om woningen buiten het bouwvlak voor de hand ligt.
  • c. Binnen de bestemming zijn een zestal garageboxen gelegen. De oppervlakte daarvan is zodanig dat de 50 m2-regel voor aan- en bijgebouwen ruimschoots wordt overschreden. Daarmee vallen zowel deze garageboxen als de uitbouwen achter de woningen van aanvang af onder het overgangsrecht en kan geen bebouwing meer worden gerealiseerd. Aangezien deze gebouwen alle met vergunning zijn gebouwd, en reclamanten niet bekend is dat de gemeente voornemens is de feitelijke situatie in overeenstemming te (doen) brengen met de bouwregels, verzoeken reclamanten de garageboxen uit te zonderen van de 50 m2 regel.

Bestemming Recreatie en Paardenweide, Tuin

  • d. In art. 5.2.2. wordt de bouwhoogte van erfscheidingen beperkt tot 1.50 meter. In art. 6.2 wordt de bouwhoogte van andere bouwwerken (waaronder dus ook erfscheidingen) beperkt tot 1 meter. Verzocht wordt de hoogte voor alle erfscheidingen gelijk te trekken met die van de bestemming Bedrijf: 2 meter.

Aanvullende toelichting op de aangevoerde zienswijzen/bezwaren

  • e. Zoals de Toelichting op het ontwerpplan terecht vermeldt, wordt ten aanzien van Multi Crane niet voldaan aan de richtafstand voor milieu hinderlijke bedrijven ten opzichte van woningen, zoals neergelegd in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering. In een andere situatie zouden overwegingen van planologische aard aan toekenning van een bedrijfsbestemming zoals die van Multi Crane op een zo geringe afstand van woningen allicht in de weg staan. In dit geval is echter sprake van de politieke wens van de gemeenteraad van de voormalige gemeente Middelharnis om het bedrijf Van Rumpt Transport (die het terrein aan Multi Crane wil verkopen) overlevingskansen te bieden door Multi Crane planologisch in te passen. Deze politieke keuze dient er in de optiek van reclamanten toe te leiden dat maximale waarborgen worden gegeven voor optimalisering van het woonklimaat van de, nu als zodanig bestemde, woningen van reclamanten.
  • f. In dit verband wijzen reclamanten erop dat de activiteiten van Multi Crane in het ontwerp-bestemmingsplan niet volledig en niet accuraat zijn weergegeven. Het geluidsrapport vermeldt dat slijpen en boren uitsluitend inpandig plaats vindt. Reclamanten kunnen dat niet bevestigen of ontkennen, maar merken wel op dat regelmatig sprake is van geluids- en stofoverlast door onderhouds- en overige werkzaamheden op het gehele terrein.
  • g. Hetzelfde geldt voor de mobiele kraan die vaak de gehele dag staat te draaien en de steeds heen en weer rijdende zware heftrucks. Aangezien de opslag van de kraandelen voornamelijk aan de zijde van reclamanten plaats vindt, is de overlast daar het grootst.
  • h. Het buitenterrein is indertijd verhard met hoogovenslakken. Het extensieve gebruik van het terrein door Van Rumpt Transport leidde niet tot veel stofoverlast. Met de komst van Multi Crane is dit echter aanzienlijk verergerd. Voor zover aan de verharding in het kader van het bestemmingsplan geen regels kunnen worden gesteld, menen reclamanten dat de bestemming Groen (groensingel) aan de zuidwestzijde moet worden verbreed. Overigens is die verbreding ook dringend gewenst ter voorkoming van visuele hinder en geluidshinder.
  • i. Het ontwerp stelt dat er geen visuele hinder optreedt zodat een beeldkwaliteitsplan niet noodzakelijk is. Reclamanten zijn van oordeel dat de kraandelenopslag moet worden beschouwd als een structurele vorm van opslag, die wel degelijk visuele hinder oplevert, zodat daaraan uit dien hoofde beperkingen en regels moeten worden gesteld. Reclamanten verzoeken om een maximale stapelhoogte.

Beantwoording zienswijze

Bestemming Bedrijf

  • a. Ten aanzien van dit onderdeel van de zienswijze wordt het volgende opgemerkt:
    • 1. Op de verbeelding wordt geen aparte aanduiding opgenomen voor een locatie, bedoeld voor de opslag van kraandelen of goederen. Ook wordt geen verbod op het uitvoeren van onderhoud, herstel en (de)montage werkzaamheden buiten de loods opgenomen. Voor een dergelijk gedetailleerd onderscheid is – mede gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek – uit een oogpunt van ruimtelijke ordening geen enkele aanleiding. Bovendien is dit een onderscheid dat praktisch nauwelijks te controleren en te handhaven is.
    • 2. De groenstrook wordt niet verbreed. Eerder is al beargumenteerd dat een groenstrook met een breedte van 5 meter, voorzien van een streekeigen hoogopgaande beplanting volstaat. Bovendien is de aanleg en het in standhouden van deze groensingel in het bestemmingsplan zelf gewaarborgd.
    • 3. In de gebruiksregels wordt een onderscheid aangebracht tussen de opslag van overige goederen enerzijds en de opslag van kraanonderdelen anderzijds. Voor de goederen kan de opslaghoogte worden verminderd naar 5 meter (dit is de gebruikelijke hoogte die burgemeester en wethouders in bedrijfsbestemmingen voor goederen hanteren) en voor de kraanonderdelen zal de hoogte worden verhoogd naar 8 meter. Deze laatstgenoemde hoogtemaat is afgestemd op de huidige opslag. Ruimtelijk gezien is deze hoogte ook aanvaardbaar doordat de kraandelen aan het zicht zullen worden onttrokken door de groenstrook die bovendien nu zowel aan de zuidoostzijde als aan de zuidwestzijde van het terrein wordt toegevoegd (en uiteraard ook aan de voorzijde van het bedrijventerrein).
    • 4. Er komt geen beperking van de locatie waar niet-gedemonteerde kranen mogen worden opgesteld. In de praktijk komt het slechts incidenteel voor dat kranen tot de volledige hoogte worden gemonteerd. Dat gebeurt alleen voor testwerkzaamheden.
    • 5. Er komt geen verbod op het gebruik van generatoren en op het parkeren en stallen van koelwagens of koelopleggers. Deze verboden zien op activiteiten die primair via het milieuspoor worden geregeld. Voor de koelwagens en koelopleggers geldt bovendien dat ook onder het geldende bestemmingsplan dit grondgebruik is toegelaten.

Bestemming Wonen

  • b. Het bouwvlak van de bestemming "Wonen" rond de hoofdgebouwen wordt niet aangepast. De bouwgrenzen zijn aan de voorzijde en aan de beide zijkanten inderdaad naast de bestaande gevels ingetekend, maar aan de achterzijde en tussen de twee woningen kan bij recht een forse vergroting van de woningen worden gerealiseerd.
  • c. De zienswijze tegen de garageboxen is gegrond. Deze garageboxen zijn legaal opgericht en omdat de oppervlaktemaat van 50 m2 wordt overschreden, zijn deze ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht. Op de verbeelding wordt daarom een aparte aanduiding met een bouwvlak opgenomen voor garageboxen (W(gab)). Er wordt een maximumgoothoogte van 3 meter opgenomen.

Bestemming Recreatie en Paardenweide, Tuin

  • d. Het toelaten van hogere erfafscheidingen binnen de bestemming 'Recreatie-Paardenweide' en 'Tuin' past niet in het beleid dat de gemeente voor dit soort bestemmingen voert. De gemeente wil voorkomen dat in het buitengebied schuttingen zouden kunnen worden opgericht met alle ontsierende gevolgen van dien.

Aanvullende toelichting op de aangevoerde zienswijzen/bezwaren

  • e. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek maakt duidelijk dat afwijking van de richtafstand uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering in dit geval gerechtvaardigd is. Er blijft immers sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen.
  • f. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. Lichte metaalbewerkende activiteiten, zoals slijpen of boren, vinden in de hal plaats (waarbij de deuren gesloten zijn). Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbare geluidsbelastingen optreden als gevolg van de activiteiten binnen de hal en de overige activiteiten op het buitenterrein. Op de stofhinder is nader ingegaan in de beantwoording van onderdeel h.
  • g. De mobiele kraan staat niet vaak de gehele dag te draaien en er rijden ook niet dagelijks zware heftrucks veelvuldig heen en weer. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie.
  • h. De te realiseren landschappelijke inpassing met een breedte van 5 meter heeft voldoende afschermende werking, waardoor geen sprake zal zijn van overmatige stofhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het terrein. Daarnaast worden de woningen binnen de bestemming Wonen ook gedeeltelijk afgeschermd door de aanwezige garageboxen.
  • i. Aan dit verzoek wordt voldaan. Zie de beantwoording van onderdeel a.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan.

Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

6.1 Planvorm

De Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals deze op 1 juli 2008 inwerking is getreden, bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Per 1 januari 2010 geldt de digitaliseringsverplichting en is de digitale versie van een bestemmingsplan juridisch bindend. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

6.2 Verbeelding

Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Het bestemmingsplan onderscheidt bestemmingsvlakken en bouwvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

6.3 Planregels

6.3.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.3.2 Bestemmingsregels

Bedrijf

De bedrijfsgronden zijn, met uitzondering van de buitenste randen die bestemd zijn als Groen, voorzien van de bestemming Bedrijf. Het transportbedrijf en Multi-Crane worden ieder specifiek mogelijk gemaakt door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - 2'. Omdat het transportbedrijf in de toekomst mogelijk ook nog gebruik blijft maken van een deel van de gronden van Multi-Crane, is bij de bedrijfsbestemming voor het laatstgenoemde bedrijf aangegeven dat ook een goederenwegvervoerbedrijf is toegestaan.

Binnen de bestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen, waarvoor is bepaald dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van deze bouwvlakken zijn toegestaan. Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het meest vooraan gelegen bouwvlak, waar de huidige bedrijfswoning zich bevindt.

Er zijn diverse specifieke gebruiksregels opgenomen, waaronder een voorwaardelijke verplichting gericht op de realisatie en instandhouding van opgaande beplanting in de aangrenzende bestemming Groen.

Groen

De buitenste randen van het bedrijfsperceel zijn bestemd tot Groen. Ter plaatse is groen toegestaan met bijbehorende voorzieningen. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

Tuin

Aan de voorzijde van de twee burgerwoningen is de bestemming Tuin opgenomen. Aan de hand van beperkte bouwmogelijkheden wordt hiermee een open beeld nagestreefd. Binnen deze bestemming zijn in beginsel geen gebouwen toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen erkers en entreeportalen bij de aangrenzende hoofdgebouwen worden toegestaan.

Recreatie - Paardenweide

Deze bestemming is toegestaan aan het weitje achter de burgerwoningen. Er mag een stalletje van ten hoogste 30 m² worden opgericht.

Wonen

De twee burgerwoningen zijn bestemd tot Wonen. Door middel van een bouwvlak is aangegeven waar de hoofdgebouwen zich dienen te bevinden. Een bouwvlak is ook opgenomen voor de aanwezige garageboxen.

Buiten het bouwvlak is erfbebouwing toegestaan, waarvoor voorwaarden zijn opgenomen over de toegestane hoogte en oppervlakte.

Met specifieke gebruiksregels zijn er kaders gesteld voor het gebruik van de woning ten behoeve van beroep-aan-huis. Bedrijf-aan-huis is in de regel niet toegestaan, maar kan onder voorwaarden worden toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid.

Waterstaat - Waterkering

Over de voorzijde van het bedrijfsperceel ligt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Deze dubbelbestemming stelt aanvullende voorwaarden ter bescherming van het waterkeringsbelang. Bouwen binnen deze zone is uitsluitend mogelijk voor zover dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de waterkering.

6.3.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel  3.2.4).

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee bestaande afwijkingen van maten uit het bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd. Aanpassingen die leiden tot grotere afwijkingen dan in de huidige situatie aan de orde zijn, worden niet toegestaan.

Ook worden binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons toegestaan.

Algemene aanduidingsregels

Binnen dit artikel is de bescherming van de molenbiotoop geregeld. Omdat de zonering van deze biotoop over meerdere bestemmingen valt, is de regeling niet in een bestemming opgenomen. Met een gebiedsaanduiding kan het hele gebied in één keer voorzien worden van een beschermend regime. De regeling houdt in dat afhankelijke van de afstand tot de molen, een aanvullende hoogteregeling voor bebouwing en beplanting in acht moet worden genomen. Op deze wijze wordt een vrije windvang voor de molen beschermd tegen ontwikkelingen in de omgeving die hierop negatief van invloed zouden kunnen zijn.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

Daarnaast is een bepaling opgenomen die invulling geeft aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Bro (artikel 3.2.1).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.