direct naar inhoud van 2.6 Gemeentelijk beleid
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

2.6 Gemeentelijk beleid

2.6.1 Ruimte voor wensen, Structuurvisie Leidschendam-Voorburg 2020 (2007)

Het buitengebied van Leidschendam-Voorburg heeft kansen om een regionaal landschapspark te worden, waar functies als natuurbeleving, sport en extensieve recreatie een plek kunnen krijgen. Dit vraagt enige investering. Momenteel dreigt het gebied door allerlei ontwikkelingen te verrommelen en tegelijkertijd mist het gebied een duidelijk netwerk om het goed toegankelijk te maken. Om het buitengebied in stand te kunnen houden, moet er een meerwaarde aan gegeven worden. Dit kan door nieuw recreatief gebruik en een verbeterde bereikbaarheid. Zo kunnen meer inwoners dit cultuurlandschap ontdekken en waarderen. Het rustieke agrarische landschap blijft hiermee gehandhaafd en bewaard. Op de landelijke wegen, paden en waterwegen kunnen wandelaars, fietsers, skeelers, kanovaarders en ruiters als medegebruikers van het gebied de aanwezige geuren en kleuren beleven. De hier geschetste ontwikkeling wordt gesteund door veranderingen in de huidige landbouw. Hierin verschuift het accent van mondiale voedselproductie naar regionale voedselproductie, de productie van landschap, natuur, recreatie en waterberging. In dit cultuurlandschap is het zelfs mogelijk om op bepaalde plekken woningen toe te voegen, zonder aantasting van de intrinsieke waarden waaruit het landschap is opgebouwd. De kwaliteiten die voortvloeien uit de cultuurhistorie en het landschap zijn drager voor deze nieuwe ontwikkelingen. Het een en ander leidt tot de volgende opgaven.

  • Het huidige cultuurlandschap Veen, Horst en Weide wordt zoveel mogelijk behouden en in stand gehouden.
  • In de Duivenvoordecorridor wordt kleinschalige bebouwing in de vorm van nieuwe buitenplaatsen toegevoegd. De cultuurhistorische component is hier onderlegger voor de ontwerpopgave.
  • De duurzame glastuinbouw wordt geïntegreerd in het landschap en in de bestaande bebouwing van Stompwijk.
  • Het uitbreiden van Stompwijk door middel van organische groei, met landschappelijke kwalitatieve uitgangspunten.
  • De groene randen en zichtlijnen van de groene contour definiëren.
  • Een bufferzone voor oppervlaktewater creëren.
  • Een groenblauwe slinger in het buitengebied realiseren.
  • Het toegankelijk maken van water ten behoeve van recreëren, zoals in Vlietland.
  • De toeristisch-recreatieve functie versterken door het aanbieden van themapakketten, bijvoorbeeld op het gebied van varen en fietsen en het ontwikkelen van recreatieve knooppunten/locaties.
  • Het positioneren van nieuwe woonmilieus, zoals het 'weide-waterwonen'.
  • Stompwijk op de parallelstructuur aansluiten.
  • De nieuwe woongebieden aansluiten op het openbaar vervoer.

2.6.2 Water verbindt en geeft kleur aan je stad, Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007 - 2015 (2007)

Het Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007-2015 is een gezamenlijk product van de gemeente Leidschendam-Voorburg, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het waterplan gaat ervan uit dat het watersysteem in 2015 zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kan worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Rijnland is in het kader van het vooroverleg op grond van de Wro betrokken bij het tot stand komen van het bestemmingsplan.

2.6.3 Vitale kern in het Groene Hart, Integrale gebiedsvisie voor Stompwijk (2007)

Stompwijk vormt met het omringende veenweidelandschap een waardevolle groene oase in een verstedelijkt gebied. Dorp en landelijke gebied kennen echter de volgende problemen. De veehouderij staat onder druk door de combinatie van de verkaveling en de waterproblematiek in het (veen)weidelandschap én de druk van het omringende stedelijk gebied. Het dorp kent problemen op het gebied van leefbaarheid, het behoud van voorzieningen, en het ontbreken van voldoende woningen voor met name jongeren en ouderen. De Stompwijkseweg en de Dr. Van Noortstraat zijn zwaarbelast doordat deze samen met de N206 de enige toegangsroute vormt van het dorp. Daarbij wordt deze route ook als sluiproute gebruikt.
De ontwikkelingsvisie geeft aan welke functies van belang zijn voor het dorp, wat er nodig is om het dorp en landschap economisch levendig te houden en tegelijkertijd de karakteristieke waarden en kenmerken te behouden en versterken. Dit alles vraagt om een creatieve integrale visie. De thema's buitengebied, recreatie, infrastructuur, bedrijvigheid en wonen zijn vooral voor het plangebied van belang.

Buitengebied

  • 1. Het open (weide)landschap moet behouden blijven. Hiervoor moeten de boeren beheerders van het landschap blijven. De boeren moeten hierin worden gesteund.
  • 2. Ruimte bieden aan boeren om zich te ontwikkelen door schaalvergroting of verbreding.
  • 3. Mogelijkheden voor boeren om zich te verbreden in de recreatieve sfeer (boerensport, educatie, hotelboeren of zorgboerderijen).
  • 4. Paarden krijgen de ruimte, maar wel met aandacht voor de inpassing in het landschap. Beleid voor het houden van paarden wordt geformuleerd in de paardennota.
  • 5. In vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen mogen andere functies worden geplaatst mits ze minimaal voldoen aan de drie eerder genoemde toetsingscriteria.
  • 6. Stompwijkseweg is dé recreatieve route van Stompwijk.
  • 7. Verbreding van het recreatieve netwerk.
    • a. Verbetering huidig netwerk;
    • b. Langs de Limietsloot een verhard fietspad aanleggen. Verder geen extra nieuwe verharde fietspaden door het landschap;
    • c. Meer onverharde wandelpaden door het boerenland;
    • d. Verbetering van de waterstructuren (verbreding van de structuren en verbindingen tussen de structuren);
    • e. Aansluitingsmogelijkheden van men- en ruiterpaden op andere men- en ruiterroutes buiten het gebied.
  • 8. Bij de Kostverlorenweg/Stompwijkseweg wordt een recreatief knooppunt ontwikkeld.
  • 9. Gebieden met hoge natuurwaarde lenen zich alleen voor extensieve vormen van recreatie zoals wandelen en vogels kijken. Het behoud van rust staat hier voorop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0007.jpg"Figuur 2.4: Integrale gebiedsvisie Stompwijk


Infrastructuur

  • 1. Bedrijvigheid langs de Stompwijkseweg die niet gebiedsondersteunend is en die veel (vracht)verkeer genereert, kan daar niet blijven bestaan.
  • 2. Zware grondtransporten kunnen over de Stompwijkseweg niet meer plaatsvinden.
  • 3. Het parkeren op de Dr. Van Noortstraat wordt op lange termijn zoveel mogelijk geweerd.
  • 4. Recreatieve knopen ontvangen recreanten en houden het gebied autoluw.


Bedrijvigheid

  • 1. De glastuinbouw mag enkele hectares, te weten bruto 17 ha, groeien op de huidige locatie om hiermee fysieke ruimte te bieden aan ondernemers en de levensvatbaarheid van het gebied voor de lange termijn te vergroten.
  • 2. Aan uitbreiding van het glascluster zijn twee voorwaarden gekoppeld:
    • a. Er dient een oplossing te worden gevonden voor de verspreid liggende kassen in het buitengebied van Stompwijk;
    • b. Het cluster dient zich te ontwikkelen tot een duurzaam glascluster.
  • 3. Aan de westzijde van de Huysitterweg is ruimte voor de realisatie van een nieuw kleinschalig bedrijventerrein.
  • 4. Voor hinderlijke bedrijven aan de Stompwijkseweg wordt op termijn een alternatief gezocht buiten het plangebied.
  • 5. In het buitengebied wordt ruimte gegeven aan schaalvergroting en verbreding van de landbouw.
  • 6. Door de ruimtelijke investeringen en de investeringen in de uitstraling van Stompwijk worden nieuwe mogelijkheden geboden voor ondernemers in recreatie. Bij de recreatieve knooppunten, langs de her in te richten Dr. Van Noortstraat, langs de Stompwijkseweg en elders ontstaan vele kansen.


Wonen

  • 1. Binnen de rode contouren volgens het Streekplan is ontwikkelruimte voor 120 tot 150 woningen, voldoende om het aantal inwoners van Stompwijk in de komende vijftien tot twintig jaar te behouden. Om de terugloop in het aantal bewoners per woning te compenseren zouden ongeveer zes woningen per jaar moeten worden gebouwd.
  • 2. Karakteristieken in het buitengebied versterken, wonen op erven ed. (maak uw erf goed), materialisering passend bij het landschap. Vrijkomende boerderijen of andere panden herontwikkelen volgens de karakteristieken van Stompwijk.
  • 3. Het gebied tussen de rondweg en de kern wordt duurzaam groen en open gehouden door middel van de ontwikkeling van een aantal (weide)landgoederen.

2.6.4 Landstad in de Randstad (2004)

In deze nota geeft de gemeente haar visie op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied. Voor natuur en recreatie sluit de nota aan bij de visie van de Groenblauwe Slinger, waarbij het gebied open, groen en kwalitatief hoogwaardig moet blijven. Extra groen, extra ruiter/fietspaden, het versterken van de blauwe elementen door deze met elkaar te verbinden en nieuwe ecologische verbindingen onder de A4 zijn daarbij de uitgangspunten.

De bereikbaarheid vanuit de steden moet goed zijn. Voor wonen geldt dat de leefbaarheid en pluriformiteit in de woonkernen moet worden verbeterd door herstructurering en nieuwe woongebieden (bijvoorbeeld bij Stompwijk) te realiseren. Om Stompwijk vitaal te houden is uitbreiding noodzakelijk, maar wel onder het motto "wonen in het groen". Nadere studie vindt nog plaats over de wijze waarop aan deze wens invulling wordt gegeven.

Bedrijven uit de groene zone moeten worden opgevangen door aanwijzen van schuiflocaties. Schuiflocaties zijn locaties welke een voordeliger ligging hebben voor bedrijven dan de huidige locatie. Voor de glastuinbouw kan het Stompwijkse bedrijvengebied een geschikte locatie zijn.

De Nieuwe Driemanspolder krijgt een waterbergende functie met ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur en (verblijfs)recreatie. De Duivenvoordecorridor krijgt een dagrecreatieve functie. De ontwikkeling daar komt mede tot stand door bestaande functies recreatief te ontwikkelen en door het oprichten van buitenplaatsen. De Zoetermeerse Meerpolder behoudt de agrarische functie, daar zal de natuur verder ontwikkeld worden. Tevens wordt onderzocht of die polder een waterbergende functie kan krijgen.

2.6.5 Schaken met paard en landschap, Paardenbeleid gemeente Leidschendam-Voorburg (2008)

Activiteiten met paarden en het houden van paarden zijn de laatste jaren in Nederland flink in opmars. De paardenhouderijsector maakt een enorme groei door en er lijkt een steeds groeiende behoefte te zijn aan paardenhouderijen. Ook wordt steeds meer "aan huis" paarden gehouden. De groeiende behoefte vloeit niet alleen voort uit een recreatiebehoefte, maar ook uit de noodzaak om de plattelandseconomie een positieve impuls te geven.

Ook de gemeente Leidschendam-Voorburg krijgt in toenemende mate te maken met paardenactiviteiten in het landelijk gebied. Het gaat met name om pensionstalling, manege(achtige activiteiten) op (voormalige) agrarische percelen en het houden van paarden bij particulieren. Hiermee wordt in beginsel voorzien in een sportieve/recreatieve behoefte en kan het gebied een economische impuls krijgen.

De toename van paardenactiviteiten hangt ook samen met het feit dat steeds meer agrariërs in de gemeente zich mede door schaalvergroting en gewijzigde milieuwetgeving genoodzaakt zien tot beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering of omzetting van de bedrijfsactiviteiten. Veel van hen willen geheel of gedeeltelijk overgaan op andere activiteiten, waaronder activiteiten met paarden.

Het houden van paarden kan zichtbare gevolgen hebben voor het landschap. De paardenhouderij kan bijdragen aan behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden. Maar ook kan het negatieve ontwikkelingen met zich meebrengen, zoals het verstoren van weidevogels, het vertrappen van grasland en landschappelijke verrommeling door onder andere het verschijnen van allerlei hekwerken en paardenbakken.

Voor het landelijk gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg ontbrak een duidelijke visie op de ontwikkelingsmogelijkheden van paardenhouderijen in relatie tot het beleid voor en de waarden van de melkveehouderij, recreatie, landschap, cultuurhistorie en flora en fauna. Daarom is deze beleidsnota opgesteld, dat richting geeft aan de ontwikkeling van de paardensector in het gebied. Aan deze ontwikkeling wordt ruimte geboden, maar ook spelregels gesteld in relatie tot de waarden van het gebied, en -waar nodig- wordt de groei begrensd.

Het behoud en de ontwikkeling van het open polderlandschap, verbonden aan het gebruik voor melkveehouderij, staat voorop. Inspelend op de waarden met betrekking tot natuur, landschap, melkveehouderij en recreatie wordt in het ene deel van het gebied meer ruimte geboden aan de ontwikkeling van paardenactiviteiten dan in het andere. De visie van de gemeente op de paardenactiviteiten wordt per gebied weergeven. In figuur 2.5: Visiekaart gebiedsindeling voor paardenhouderijen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0008.jpg"

Figuur 2.5: Visiekaart gebiedsindeling voor paardenhouderijen


Randgebieden: Alle vormen van paardenhouderijen zijn hier toegestaan. In de randgebieden is een goede aansluiting op het stedelijk gebied, de recreatiegebieden Leidschendammerhout / Vlietland en de Nieuwe Driemanspolder, het recreatief knooppunt Stompwijkseweg en een goede ontsluiting. Op deze wijze wordt voorkomen dat de eenheid van het agrarisch gebied wordt doorbroken, wat schaalvergroting van de melkveehouderij in de weg zou staan, en het verkeer voor de gebruiksgerichte paardenhouderijen ver het buitengebied in wordt getrokken. In deze gebieden gelden in het algemeen geen beperkingen voor de omvang van het bedrijf, wel is een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf noodzakelijk. Daarbij wordt uitgegaan van een bestaand bouwperceel, echter het creëren van nieuwe bouwpercelen behoren ook tot de mogelijkheden wanneer dit leidt tot een ruimtelijke en functionele versterking van het gebied. Gedacht kan worden aan het vergroten van de diversiteit aan functies en het versterken van de betekenis voor recreanten.

De meeste ontwikkelingsmogelijkheden voor paardenhouderijen worden geboden nabij de bebouwde kom van Leidschendam. Met name gebruiksgerichte paardenhouderijen (maneges, paardenpensions) zijn hier passend. Het betreft een aantal relatief kleine randgebieden en twee locaties in het gebied Vlietland. Eén hiervan is een bestaande manege, gesitueerd in het voorliggende plangebied. De andere locatie in Vlietland betreft een indicatieve locatie voor de vestiging van een nieuwe paardenhouderij in het noordelijke deel van het recreatiegebied, gekoppeld aan de entreeweg vanaf de snelweg, mocht in de toekomst hiertoe behoefte bestaan. Deze locatie ligt echter in het plangebied Vlietland Noordoost 2005. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een paardenhouderijfunctie ter plaatse, zodat een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is, indien invulling van die functie gewenst is.

Het randgebied ten noordwesten van Leidschendammerhout/Vlietland en het randgebied langs het Wilsveen liggen eveneens buiten het gebied van het voorliggende bestemmingsplan.

Agrarische gebieden: Ruimte voor deeltijd-paardenhouderijen als ondergeschikte functie van het agrarisch bedrijf. In de agrarische gebieden met hoge landschappelijke waarde en vaak ook grote natuurwaarden zijn primair agrarische bedrijven (veelal melkveehouderijen) toegestaan. Daarbij is als ondergeschikte deeltijdfunctie ruimte is voor het houden van paarden. Paardenfokkerijen in zuivere vorm (bedrijf gericht op fokken, opfokken en eventueel africhten van “eigen” paarden) zijn ook mogelijk, aangezien deze worden beschouwd als agrarische bedrijven. Het houden van paarden bij een agrarisch bedrijf is volgens vaste jurisprudentie geen nevenfunctie behorende bij een agrarisch bedrijf. Immers, het houden van paarden heeft geen enkel verband met de hoofdfunctie (hier veelal melkvee). In deze gebieden is het beleid echter erop gericht om paardenhouderijen in deeltijd dan wel als "verbrede" functie bij volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven toe te staan. Op zichzelf staande paardenhouderijen, niet zijnde fokkerijen, zijn in deze gebieden dan ook niet toegestaan. Zo wordt voorkomen dat er ongewenste concurrentie met de agrarische bedrijven ontstaat en dat de eenheid van het agrarisch gebied wordt doorbroken, wat schaalvergroting van melkveehouderijbedrijven in de weg zou staan. Hierdoor wordt ook de positie van de melkveehouderij in dit gebied versterkt.

Om ongewenste groei van paardenhouderijen dan wel gehele omzetting naar paardenhouderij tegen te gaan wordt een maximum gesteld van 15 paarden per bedrijf. Dit vloeit voort uit de gedachte dat de paardenactiviteiten een ondergeschikte functie moeten zijn en blijven. Door het aantal paarden te beperken wordt voorkomen dat de verkeersbelasting van de landelijke wegen wezenlijk toeneemt. Tegelijkertijd is dit ook een aantal waarbij het financieel rendabel is paarden te houden. Dit maximum aantal kan echter alleen gerealiseerd worden als dit ook binnen de milieuvoorschriften mogelijk is.

Het gehele buitengebied: In het gehele buitengebied van de gemeente is het hobbymatig houden van paarden met een maximum van vier per woning toegestaan. Dit maximum aantal is alleen toegestaan als goede landschappelijke inpassing mogelijk is. Het weiden van paarden voor hobbymatig gebruik op gronden met een agrarische bestemming wordt in het algemeen beschouwd als strijdig gebruik van agrarische gronden. Agrarische gronden zijn immers bestemd voor het weiden van graasdieren in het kader van een (volwaardige) agrarische bedrijfsvoering. Gezien echter de behoefte die er in het gebied is om in de privé-sfeer enkele paarden te houden, wenst de gemeente het weiden van hobbypaarden op grasland in aansluiting op het woonerf toe te staan. Dit mag echter niet ten koste gaan van agrarische belangen en/of (de waarden van) het grasland en er mogen op het grasland geen voorzieningen worden aangelegd. Bij de gebiedsindeling is geen onderscheid gemaakt in de typen productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderij, omdat productiegerichte paardenhouderijen zelden zonder gebruiksgerichte aspecten (africhting, handel, pensionstalling) worden geëxploiteerd. Het is zinvoller onderscheid te maken in een volwaardig bedrijf, een deeltijdbedrijf en het hobbymatig houden van paarden en daarnaast middels spelregels te zorgen voor positieve effecten op natuur en landschap.

Paardenhouderijen die in gebieden liggen waar de activiteiten volgens de 'visiekaart' niet worden toegestaan, kunnen op grond van bestaande rechten daar gevestigd blijven, maar mogen niet groeien. Het gaat hier om de legaal gevestigde paardenhouderijen of situaties waarbij uit onderzoek gebleken is dat handhaving van gemeentewege niet meer mogelijk is. In het nieuwe bestemmingsplan krijgen deze paardenhouderijen, voor zover deze daar legaal gevestigd zijn, een passende bestemming, toegespitst op de bestaande functie/situatie, waarbij de bestaande bouwmogelijkheden worden behouden. Bij wijzigingen op deze percelen (bijvoorbeeld aanvragen om vervanging van bestaande bebouwing of herinrichting) vormen de spelregels voor landschappelijke inpassing wel een belangrijk toetsingskader. Ook bij deze bedrijven wordt gestreefd naar een goede landschappelijke inpassing, maar uiteraard binnen de bestaande rechten.

Voor de landschappelijke inpassing van paardenactiviteiten en de daarbij behorende voorzieningen zijn randvoorwaarden opgenomen. De randvoorwaarden hebben betrekking op het beheer van graslanden, bouwpercelen, voorzieningen en de inrichting van bouwpercelen.

Deze nota omvat beleidsregels zoals bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor paardenhouderijen in het landelijke gebied. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het gemeentebestuur overeenkomstig deze nota, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de nota in te dienen doelen. Verder wordt de nota vertaald in de toekomstige bestemmingsplannen.

2.6.6 Landschapsbeleidsplan (1992)

Het Landschapsbeleidsplan verbeeldt de ruimtelijke en ecologische ontwikkeling van het landschap en is richtinggevend voor initiatieven en maatregelen gericht op behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Het Landschapsbeleidsplan wil de verscheidenheid, herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied van Leidschendam handhaven, versterken en waar mogelijk ontwikkelen. Aandachtspunten in het plan zijn:

  • behoud van oorspronkelijk karakter van open weidegebied;
  • vormen van een onmisbare schakel in de EHS tussen de duinen via de strandwallen naar het open weidegebied;
  • de grote maatvoering van het open weidegebied.


2.6.7 Nota 'Het bodemarchief ontrafeld'

Conform de nieuwe wetgeving hebben de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Voorburg, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, een gezamenlijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat is vastgelegd in de Nota 'Het bodemarchief ontrafeld' en op de beleidskaart archeologie (november 2008). Deze Nota is in 2009 vastgesteld. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische verwachting per (type) gebied met de daarbij behorende beleidsregels. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld.

2.6.8 Beleidsnota Duurzaam Bouwen 2004-2009

De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks- , provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld.

In de nota Duurzaam bouwen (2004-2009) zijn drie onderdelen opgenomen (raadsbesluit 2004-1781):

  • indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council);
  • vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen;
  • beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat.

Deze drie maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De nota duurzaam bouwen gaat nog uit van werken met het nationaal pakket duurzaam bouwen. De beleidslijn is dat de gemeente voor wat betreft woningbouwplannen werkt met het duurzaamheidsinstrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de duurzaamheidsprestaties van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van dit instrument door derden.

2.6.9 Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020

In 2009 heeft de gemeenteraad het Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 vastgesteld (raadsbesluit 2009/11053). In dit plan stelt de gemeente zich als doel om samen met regio Haaglanden in 2050 een klimaatneutrale regio te zijn. Hoofdstrategie is:

“Leidschendam-Voorburg streeft naar een drastische afname van fossiel energiegebruik en een toename van de toepassing van hernieuwbare energiebronnen als wind, zon, geothermie (energietransitie) en wellicht biomassa"

De thema's duurzame energieproductie en duurzame bedrijven zijn voor dit bestemmingsplan het meest relevant. Het is belangrijk dat bij het opstellen en uitvoeren van het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de klimaatdoelstellingen. Zo vormen bestemmingsplannen vaak belemmeringen voor Duurzame energie toepassingen, bijvoorbeeld door maximale bouwhoogten voor gebouwgebonden energie opwekkingssystemen zoals windturbines. Voor grootschalige of grote windturbines (groter dan 10 meter) is in dit bestemmingsplan geen plaats, met name door aanwijzing van dit gebied als snelwegpanorama gezien de landschappelijke waarden van dit gebied. Uit de in april 2004 uitgevoerde duurzame energiescan (nota Klimaatlandschap Leidschendam-Voorburg) blijkt dat er potentieel aanwezig is binnen de gemeente voor bio-energie en voor de agrarische sector. De maximale bouwhoogte van een biogasinstallatie is in de bouwregels gemaximeerd op 15 meter, vergelijkbaar met voedertorens. Aangezien er weinig tot geen glastuinbouw in dit gebied aanwezig blijft, wordt verder niet ingegaan op de “duurzame” kas of mogelijkheden van aardwarmte.

2.6.10 Cultuurhistorische analyse

De Vliet is een belangrijke cultuurhistorische structuur in de gemeente Leidschendam- Voorburg. Het beeld van de Vlietoevers varieert van stedelijk tot landelijk karakter. Alle unieke kenmerken van de Vliet en het aangrenzende landschap zijn vastgelegd in de ‘Cultuurhistorische analyse van de vlietoevers 2010’. Eén van de doelen van deze nota is om dat beeld te behouden en waarnodig te versterken.

Geschiedenis

De Vliet, een vaart die Leiden en Delft met elkaar verbindt, is vermoedelijk in de 13e eeuw aangelegd. Ze loopt door meerdere gemeenten zoals Delft, Den Haag, Rijswijk, Leidschendam- Voorburg, Voorschoten en Leiden. Het gedeelte dat binnen de gemeentegrens van Leidschendam-Voorburg is gelegen, bedraagt 14,5 kilometer.

Ze functioneerde primair als afwateringsysteem voor het polderlandschap en later ten behoeve van goederenvervoer. Met de opkomst van vervoer van goederen en personen op de Vliet ontstond tevens een organisatievorm om deze belangrijke verkeersader in stand te houden. De dorpen Voorburg en Leidschendam die in de 10e eeuw ontstonden waren afhankelijk van de Vliet en danken hun economische groei door de aanwezigheid van de vaart. Zo verwijst Leidschendam naar een dam, die in de Vliet gelegen was en waar goederen overgeslagen moesten worden. Later werd de dam voorzien van een sluis waar boten van het lager gelegen Delftland, naar het hoger gelegen Rijnland konden varen.

Vanaf de 14e eeuw werd de trekschuit een belangrijke vorm van transport. Eerst werd het traject Delft en Leidschendam voorzien van een ‘jaagpad’. Dit was een weg, grenzend aan de vaart, waarvan dieren en mensen gebruik konden maken om de boten voort te trekken of te duwen. Vanaf de 17e eeuw werd ook het traject tussen Leidschendam en Leiden voorzien van een soortgelijke verbinding. De aankoop van de gronden en het aanleggen van voorzieningen om het gebruik van de vaart te optimaliseren gingen met de nodige moeite gepaard.

De trekschuit, als betrouwbare vorm van transport, heeft ertoe bijgedragen dat rijke burgers zich vanaf de 17e eeuw gingen vestigen langs de Vliet. Ze lieten buitenplaatsen aanleggen langs de Vliet, naar voorbeeld van de oude adel. De buitenplaatsen fungeerden als gezonde tegenhangers van de herenhuizen in de vieze en overvolle stad. Tevens werden de buitenplaatsen aangelegd als prestigeobjecten. Het was een goed middel om je maatschappelijke en financiële status te tonen. Deze buitenplaatsen waren veelal voorzien van schitterende parken met tuinarchitectuur zoals theekoepels. Enkele van deze locaties hadden tevens een eigen opvaart. Dit was een smalle vaart die uitkwam op de Vliet en had als doel toegang te verschaffen tot het terrein van de buitenplaats.

Aan het begin van de 19e eeuw werd het recreatief gebruik van de Vliet steeds belangrijker. Hierop werden objecten aangelegd zoals theetuinen, herbergen, bootverhuur etc. Een andere ontwikkeling die plaatsvindt in de 19e eeuw is het verbreden van de Vliet en het aanleggen van een verharde weg ter optimalisatie van het economisch gebruik van de vaart.

Daarnaast zien we de eerste vormen van industrialisatie in deze eeuw naast de Vliet ontstaan. Langs de vaart ontstonden kleine fabrieken, scheepswerven of visserbedrijfjes. Deze ontwikkeling zet zich door aan het einde van de 19e eeuw en vindt nog steeds plaats. De industrialisatie had tevens tot gevolg dat de vaarbewegingen op de Vliet afnamen door de opkomst van nieuwe transportmogelijkheden zoals de trein, tram en ander geautomatiseerd vervoer.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw, verkopen steeds meer eigenaren van buitenplaatsen stukken grond langs de Vliet. Deze grond wordt gekocht door de gemeente en ontwikkelaars die op deze locatie woonwijken lieten bouwen. Hierdoor werd het beeld van vrijstaande buitenplaatsen in de groene ruimte sterk aangetast.

Na WO-II zien we een verstedelijking van de Vlietzone door de aanleg van woonwijken en bedrijven. De maat en intensiteit van de gebouwen neemt steeds meer toe. Aan de westzijde van de Vliet is deze toename in het industriële gebied goed zichtbaar. Dit is ten koste gegaan van de oorspronkelijke kwaliteit van het gebied.

Langs en op de Vliet resten nog verschillende objecten en (landschaps)structuren die verwijzen naar het historische gebruik van de vaart en het aangrenzende gebied zoals: bruggen, sluizen, opvaarten, kilometerpalen, sloten, boerderijen, landhuizen, industrie etc. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de Vliet en de aangrenzende gronden tot dusver een gevarieerd cultuurlandschap achtergelaten die uniek is voor dit gebied. Bij nieuwbouwplannen moeten deze waarden in acht worden genomen om het unieke karakter van dit gebied te kunnen waarborgen.

Inventarisatie architectonische kwaliteiten

De eerder genoemde analyse van de Vlietoevers is een onderzoek geweest naar alle cultuurhistorische kwaliteiten in het gebied. Hieronder vallen de nog aanwezige objecten, maar ook (bovenlokale) structuren. Voor de welstandsnota is hoofdzakelijk de architectonische kwaliteit van de afzonderlijke objecten in het gebied van belang. Daarom zal enkel dit deel van de analyse worden overgenomen in de welstandsnota. Het is echter wel van belang om te erkennen hoe elk object invloed heeft op de context en andersom. Dus welke waarde heeft een buitenplaats bijvoorbeeld voor zijn omgeving en hoe heeft de omgeving invloed op de buitenplaats. De inachtneming van deze wisselwerking is in het verleden wel eens ter zijde geschoven en heeft geresulteerd in het verlies van de beeldkwaliteit. De cultuurhistorische analyse kan deze ‘context’ inzichtelijk maken.

De architectonische kwaliteiten langs de Vliet zijn onder te verdelen in de volgende vier waarden:

  • Een moderne uitstraling voor de bouwperiode waarin het pand is gerealiseerd.
  • Bebouwing met een eigen karakter en kwaliteit.
  • Symbiose tussen architectuur en ruimtelijke omgeving.
  • Verfijndheid in materialen en detaillering.