direct naar inhoud van Artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

Artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van agrarische gronden ten behoeve van de bedrijfsuitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijven, gevestigd op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden met bijbehorende bouwpercelen;
  • b. de bedrijfsuitoefening (extensieve weidegang door paarden) van de paardenhouderijen, gevestigd op de voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden met bijbehorende bouwpercelen, voor zover de bedrijfsuitoefening wordt afgestemd op de onder c. en d. genoemde waarden en aan deze waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan;
  • c. de instandhouding, versterking en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en (aanwezige en/of potentiële) natuurwaarden, bestaande uit onder meer graslandvegetaties en vegetatie van slootoevers, de openheid, het verkavelings-/slotenpatroon en landschapselementen;
  • d. het behoud van graslandvegetaties en de daarmee samenhangende vogelkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied;

en mede bestemd voor:

  • e. extensieve recreatie en bijbehorende voorzieningen, zoals wandelpaden, picknickplaatsen, uitkijkpunten, voor zover dit gebruik wordt afgestemd op de onder c. en d. genoemde waarden en aan deze waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan;
  • f. bestaande schuilgelegenheden voor vee met daarbij behorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische bebouwing' (saw-02);
  • g. een bestaande draf-/renbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - draf-/renbaan' (saw-03), behorende bij de onder b. genoemde paardenhouderijen;
  • h. een bestaande longeercirkel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - longeercirkel' (saw-04), behorende bij de onder b. genoemde paardenhouderijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen bij de grondgebonden agrarische bedrijven, gevestigd op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden en bijbehorende bouwpercelen, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat: ten hoogste 15 kampeermiddelen zijn toegestaan en deze binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van de ter plaatse gevestigde grondgebonden agrarische bedrijven dienen te worden gesitueerd;
  • j. het gebruik van de gronden voor extensieve weidegang door paarden, behorende bij de ondergeschikte deeltijdactiviteiten bij de grondgebonden agrarische bedrijven, geen paardenfokkerij zijnde, gevestigd op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden met bijbehorende bouwpercelen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 onder h. en i.;
  • k. het hobbymatig houden van paarden van/door particulieren, die op de aan deze gronden grenzende woonbestemmingen woonachtig zijn, met dien verstande dat: per woning of woonerf maximaal 4 paarden mogen worden gehouden en dit gebruik geen onevenredige afbreuk mag doen aan de onder c. en d. genoemde waarden;

met de daarbij behorende:

  • l. bebouwing;
  • m. ontsluitingswegen/kavelwegen en (wandel)paden;
  • n. ruiterpaden en menroutes;
  • o. groenvoorzieningen, waaronder afschermende beplanting langs bouwpercelen;
  • p. waterlopen.

7.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de in lid 7.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming(en) 'Leiding - Gas', 'Leiding - Riool', 'Leiding - Water', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie lage verwachting', 'Waarde- Ecologie' en/of 'Waterstaat - Waterkering', is het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en), primair van toepassing.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen, met in achtneming van het bepaalde lid 7.2.2 en lid 7.2.3, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming dan wel de (agrarische) bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. burgemeester en wethouders over de noodzaak en doelmatigheid van de bebouwing advies kunnen inwinnen bij een agrarische deskundige;
  • b. de bebouwing ruimtelijk dan wel landschappelijk goed dient te worden ingepast, met inachtneming van de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van agrarische erven en de waarden van het gebied;
  • c. burgemeester en wethouders over de landschappelijke inpassing van bebouwing advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige.

7.2.2 Schuilgelegenheid voor vee

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische bebouwing' zijn uitsluitend gebouwen toegestaan, die als schuilgelegenheid dienen voor vee ter plaatse dan wel in de nabijheid van de betreffende gronden, al dan niet in het kader van een agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij bijbehorende voorzieningen, zoals omheiningen en voedervoorzieningen.

7.2.3 Maatvoering bebouwing

Voor bouwwerken als bedoeld in lid 7.2.1 en 7.2.2 geldt de volgende maatvoering:

  • a. van een schuilgelegenheid voor vee mag de afmetingen niet meer bedragen dan de bestaande afmetingen, met dien dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische bebouwing' op de in onderstaande tabel aangegeven adressen, de daarbij aangegeven maximum gezamenlijke oppervlakte en hoogte voor gebouwen gelden:

gebouwen op het adres   max. oppervlakte (m²)   max. goothoogte (m)   max. bouwhoogte (m)  
Bovenmeerweg bij 15   68   -   3  
Dr. van Noortstraat bij 199   224   -   3  
Dr. van Noortstraat bij 179   9   -   3  
Oostvlietweg tussen 20 en 22   36   2   4  
Oostvlietweg bij 24a   28   -   3  
Oostvlietweg bij 27   6   -   3  

  • b. erf- en perceelafscheidingen mogen niet hoger dan 1 m;
  • c. andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet hoger zijn dan 2 m, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 5 m².

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aanvullend op het bepaalde in lid 7.2 nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  • a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het agrarisch bouwperceel dan wel in het gebied;
  • b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied, het agrarisch bouwperceel en/of van (de cultuurhistorische waarde van) agrarische bebouwing;
  • c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  • d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Bouwen van bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen op deze gronden (buiten het bouwvlak) van:

  • a. agrarische hulpgebouwen, waarvan:
  • de gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer dan 150 m² mag bedragen;
  • de oppervlakte per gebouw niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • b. als bouwwerk aan te merken mestopslagvoorzieningen en sleufsilo's, waarbij het bepaalde in artikel 3 lid 3.2.3 van overeenkomstige toepassing is;
  • c. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het kleinschalig kamperen als bedoeld in lid 7.1, waarvan:
  • de oppervlakte niet meer dan 60m² mag bedragen;
  • de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • d. een (hekwerk/omheining voor een) paardenbak of een paddock ten behoeve van een deeltijd-paardenpension als bedoeld in lid 3.1, waarbij:
  • de grootte van de voorziening is afgestemd op de omvang van de bedrijfsvoering;
  • een paardenbak niet groter mag zijn dan 20 m x 60 m;
  • geen verlichting/lichtmast is toegestaan;
  • e. (hekwerken/omheiningen voor) paardenbakken, paddocks, longeercirkels, stap-/trainingsmolens, draf-/renbanen, binnerijbannen en/of verlichting/lichtmasten, voor zover deze voorzieningen noodzakelijk en toegestaan zijn in het kader van de bedrijfsvoering van paardenfokkerijen (agrarische bedrijven) of andere typen paardenhouderijen, genoemd in de tabel in artikel 5 onder lid 5.1.1 van dit plan, waarbij:
  • het soort, aantal en/of de grootte van de voorzieningen dient te worden afgestemd op de aard en omvang van de bedrijfsvoering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5;
  • paardenbakken niet groter mogen zijn dan 20 m x 60 m;
  • verlichting/lichtmasten niet hoger mogen zijn dan 10 m;
  • f. transparante afscheidingen, in de vorm van palen met linten/koorden, ten behoeve van de weidegang door paarden, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • g. transparante afscheidingen, in de vorm van palen met prikkeldraad of (schapen)gaas, of daarmee vergelijkbare constructies, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

7.4.2 Toelaatbaarheid afwijking

Burgemeester en wethouders maken uitsluitend gebruik van de in lid 7.4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid indien en voor zover:

  • a. plaatsing van de betreffende bebouwing/voorziening binnen het bestaande bouwvlak niet (meer) mogelijk en/of doelmatig is;
  • b. deze bebouwing/voorziening noodzakelijk dan wel gewenst is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde (grondgebonden) agrarisch bedrijf, waaronder begrepen logistieke en/of milieutechnische redenen;
  • c. de waarden genoemd in lid 7.1 onder c. en d. niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • d. de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van agrarische erven en het gebied niet noemenswaardig worden aangetast;

met dien verstande dat:

  • e. burgemeester en wethouders over de noodzaak en doelmatigheid van de bebouwing/voorziening voor de bedrijfsvoering advies kunnen inwinnen bij een agrarische deskundige;
  • f. burgemeester en wethouders over de landschappelijke inpassing van de bebouwing advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken met deze bestemming wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 32, in ieder geval gerekend:

  • a. het plaatsen en geplaatst houden van -niet als bouwwerk aan te merken- (opslag)voorzieningen, zoals mestbassins, sleufsilo's en daarmee vergelijkbare voorzieningen, behoudens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.8 ;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor het opslaan van mest, landbouwbouw- en/of agrarische producten dan wel materieel;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor (de aanleg van) voorzieningen ten behoeve van paardenactiviteiten, zoals een paardenbak, draf-/renbaan, voor zover deze voorzieningen niet bestaand zijn of niet met een omgevingsvergunning (kunnen) worden gerealiseerd;
  • d. het plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen, voor permanente bewoning;
  • e. het plaatsen en geplaatst houden van aanhangers, voertuigen, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten;
  • f. het scheuren van grasland, onder ondere ten behoeve van een omzetting van grasland in bouwland, behoudens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.8; hieronder wordt niet verstaan het scheuren van grasland ten behoeve van verbetering van de grasmat waarbij, na het scheuren, direct herinzaai plaatsvindt;
  • g. het gebruik van de gronden voor bosbouw (behoudens landschapselementen), boomgaarden, Boskoopse cultures en bollenteelt.

7.5.2 Geen strijdig gebruik (beweiden van paarden)

Onder strijdig gebruik van de gronden met deze bestemming wordt niet verstaan:

  • a. extensieve weidegang door paarden in relatie tot de bedrijfsuitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijven en paardenhouderijen gevestigd ter plaatse van de aan deze gronden grenzende bouwvlakken, mits de bedrijfsuitoefening in overeenstemming is de ter plaatse geldende bestemming en is afgestemd op de in lid 7.1 onder c. en d. genoemde waarden en aan deze waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan, met dien verstande dat voor paardenhouderijen, in verband met de bescherming van de graslanden en de daarmee samenhangende vogelkundige waarden van het gebied, aanvullend de volgende regels gelden:
  • paarden dienen tijdens het broedseizoen (15 maart tot 15 juni) alleen te weiden in de zone van de bouwvlakken, tot een afstand van 150 m vanaf de weg;
  • maailand verder het gebied in dienen later te worden gemaaid (streven naar na 15 juni);
  • de grasmat mag niet worden gescheurd (niet rollen of slepen);
  • distels dienen mechanisch te worden bestreden (geen chemische bestrijdingsmiddelen toepassen;
  • er dient voor voldoende rust en openheid worden gezorgd;
  • b. het beweiden van paarden van particulieren (hobbymatig houden van paarden), die op de aan deze gronden grenzende woonbestemmingen woonachtig zijn, met dien verstande dat: per woning of woonerf maximaal 4 paarden mogen worden gehouden en dit gebruik geen onevenredige afbreuk mag doen aan de onder c. en d. genoemde waarden;

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 ten behoeve van het mede gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen, waarbij maximaal 25 kampeermiddelen en bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, indien en voor zover:

  • a. dit gebruik plaatsvindt in combinatie met en als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en, voor zover van toepassing, de cultuurhistorische waarde van de bebouwing ter plaatse, dan wel de waarden genoemd lid 7.1.1 onder c. en d;
  • c. dit gebruik en de daarbij behorende voorzieningen ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, waarbij burgemeester en wethouders over de situering en inpassing advies inwinnen bij een landschapsdeskundige en de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van agrarische erven en het gebied, daarbij in acht worden genomen.

7.7 Wijzigingsbevoegdheid
7.7.1 Wro-zone - wijzigingsgebied - 1

Verwezen wordt naar artikel 3.7.17 en artikel 3.7.18. Voor het overige kan met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 3, lid 3.7.1, lid 3.7.3, lid 3.7.5 en lid 3.7.7 aan (een deel van) deze gronden de bestemming 'Agrarisch' worden toekend, met inbegrip van de aanduiding bouwvlak. Daarbij gelden de regels in de desbetreffende artikelen, met inachtneming van de waarden genoemd in lid 7.1.1 onder c. en d.

7.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.8.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op en/of in de gronden met de in onderstaande tabel aangegeven (dubbel)bestemming(en), de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

(dubbel)bestemming(en)   werken en werkzaamheden1  
  a.   b.   c.   d.   e.   f.   g.   h.   i.   j.   k.   l.   m   n.  
Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden   x   x   x   x   x   x   o   x   x   o   x   x   x   x  
Leiding - Gas   x   x   x   x   o   x   x   x   o   x   x   o   o   o  
Leiding - Riool   x   x   x   x   o   x   x   x   o   x   x   o   o   o  
Leiding - Water   x   x   x   x   o   x   x   x   o   x   x   o   o   o  
Waarde - Archeologie hoge verwachting   zie artikel 26  
Waarde - Archeologie lage verwachting   zie artikel 27  
Waarde - Ecologie   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x  
Waterstaat - Waterkering   x   x   x   x   o   x   x   x   x   x   x   x   x   x  
Verklaring:
x= omgevingsvergunningplichtige activiteit
o= niet-omgevingsvergunningplichtige activiteit  

¹werken en werkzaamheden:

  • a. het aanleggen en/of verharden van (kavel)wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem, het afgraven, ontgrondingen, ophogen en/of egaliseren van de gronden, het ophogen van gronden (meer dan 10 cm) in verband met grootschalige verwerking van bagger;
  • c. het aanleggen en/of dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterlopen of het aanleggen van natuurelementen, zoals paddenpoels, tot een oppervlakte van 250 m²;
  • d. het aanbrengen van boven- en/of ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  • f. diepwoelen of diepploegen, d.w.z. het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 m of meer diep);
  • g. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren dan wel het leggen van drainageleidingen;
  • h. het beplanten met houtopstanden of het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of diepwortelende beplanting, waaronder begrepen rietplanting (landschapselementen);
  • i. het (chemisch) scheuren van grasland voor ruwvoerderteelt of anderszins, anders dan voor normaal onderhoud of graslandverbetering;
  • j. het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking;
  • k. het uitvoeren van heiwerken of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • l. het aanleggen/plaatsen van -niet als bouwwerk aan te merken- (folie)mestbassins, sleufsilo's en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  • m. het aanleggen van draf-/renbanen, paardenbakken, longeer-ruimten en/of andere vergelijkbare voorzieningen voor paarden, alsmede het opbrengen van een laag zand voor het houden van paarden;
  • n. het opbrengen van zand en/of ander materiaal ten behoeve van een ander gebruik van het grasland.

7.8.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.8.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het normale beheer en/of onderhoud van graslanden;
  • b. reeds in uitvoering zijnde (legale) werken en werkzaamheden bij de tervisielegging van het ontwerp van dit plan of werken en werkzaamheden waarvoor reeds een aanlegvergunning is verleend;
  • c. de aanleg en/of normaal onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

7.8.3 Toelaatbaarheid omgevingsvergunning voor ruwvoederteelt

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.8.1 verlenen voor een tijdelijk gebruik van grasland als bouwland ten behoeve van de ruwvoedervoorziening van het agrarisch bedrijf (ruwvoederteelt, zoals bedoeld onder lid 7.8.1 onder i.). Onder dit gebruik wordt niet verstaan het scheuren van grasland ten behoeve van verbetering van de grasmat waarbij, na het scheuren, direct herinzaai plaatsvindt. De omgevingsvergunning als hier bedoeld wordt slechts verleend, indien en voor zover:

  • a. buiten deze bestemming geen alternatieve mogelijkheden voor het agrarisch bedrijf zijn en het betreffende gebruik noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de oppervlakte van het bouwland niet meer bedraagt dan 20 % van de binnen de bestemming bij het bedrijf behorende gronden;
  • c. de oppervlakte van het bouwland per bedrijf niet meer bedraagt dan 8 ha;

de betreffende werkzaamheden:

  • d. geen onevenredige aantasting met zich meebrengen voor de landschappelijke, cultuurhistorische, vogelkundige en/of archeologische waarden van de gronden;
  • e. de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate verkleinen;
  • f. noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming, waaronder ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;

en indien:

een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, en voor zover aan de orde, de belangen die met de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Riool', 'Leiding - Water', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie lage verwachting', 'Waarde- Ecologie' en/of 'Waterstaat - Waterkering' worden gediend, tot uitkomst heeft dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het bepaalde onder a. advies inwinnen bij een agrarische deskundige.

7.8.4 Toelaatbaarheid omgevingsvergunning voor overige werken en werkzaamheden

De omgevingsvergunning voor de overige werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.8.1wordt slechts verleend, indien en voor zover de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft:

  • a. geen onevenredige aantasting met zich meebrengen voor de landschappelijke, cultuurhistorische, vogelkundige en/of archeologische waarden van de gronden;
  • b. de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate verkleinen;
  • c. noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming, waaronder ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. geen belemmering met zich meebrengen voor bestaande agrarische bedrijfsvoeringen en/of de inrichting dan wel uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijfspercelen;

en indien:

een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, en voor zover aan de orde, de belangen die met de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Riool', 'Leiding - Water', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie lage verwachting', 'Waarde- Ecologie' en/of 'Waterstaat - Waterkering' worden gediend, tot uitkomst heeft dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

7.8.5 Advies omtrent omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen alvorens omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning te beslissen advies inwinnen bij een landschapsdeskundige of een met betrekking tot de betreffende werken, werkzaamheden en/of gronden meest aangewezen instantie.