direct naar inhoud van 8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Plan: De Rietvink 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.bprv-0020

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan zijn wij verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in afdeling 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt een ieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daarom niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbenden plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.

8.2.1 Ontvangen reacties

Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het ontwerpbestemmingsplannen, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van de Rietvink. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specifieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.

De volgende instanties zijn aangeschreven

  • 1. college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland;
  • 2. Connexxion, streekbus Maatschappij;
  • 3. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland;
  • 4. Eneco Energie;
  • 5. Gasunie West;
  • 6. Haagse Tramweg Maatschappij N.V.;
  • 7. Kamer van Koophandel en fabrieken voor Haaglanden;
  • 8. ministerie van Defensie Vastgoedbeheer en ingenieursdiensten;
  • 9. Nuon Business;
  • 10. provincie Zuid-Holland;
  • 11. Regionale Brandweer Haaglanden;
  • 12. Stadsgewest Haaglanden;
  • 13. TenneT Zuid-Holland;
  • 14. KPN OVN OTN Straalverbindingen;
  • 15. VROM Inspectie regio Zuid-West;
  • 16. wijkverenigingen/belangenverenigingen;
  • 17. NS rail infrabeheer BV Bureau Planologie;
  • 18. Nederlandse aardolie Maatschappij BV;
  • 19. Nederlandse Spoorwegen;
  • 20. de directie van B.V. Transportnet Zuid-Holland;
  • 21. NKM-Netwerken B.V;
  • 22. Pro Rail;
  • 23. Ziggo Nederland B.V.

De instanties onder 10, 11, 12, 15 en 16 hebben inhoudelijk gereageerd. De overige instanties hebben te kennen gegeven dat er geen specifieke belangen in het bestemmingsplan verankerd dienen te worden.

  • 1. Provincie Zuid-Holland

Reactie:

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, worden op voorhand geen directe knelpunten verwacht. Toetsing aan de beleidsregels uit de nota Regels voor Ruimte is op basis van de beperkt geleverde informatie vooralsnog onvoldoende mogelijk.

Antwoord:

In hoofdstuk 2.2 wordt ingegaan op het provinciaal ruimtelijk beleid. Daarbij is aangegeven hoe het streekplan Zuid-Holland West en de nota Regels voor Ruimte zijn vertaald in het voorliggende bestemmingsplan. Naar onze mening is hiermee in voldoende mate inzichtelijk gemaakt hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot dit beleid.

  • 2. Stadsgewest Haaglanden Hulpverleningsregio

Reactie:

De Hulpverleningsregio geeft een aantal veiligheidsbelangen aan waar rekening mee dient te worden gehouden in het plangebied. Het gaat om de fysieke veiligheid-, de sociale veiligheid en externe veiligheid.

Antwoord:

Bestemmingsplan de Rietvink is conserverend van aard. In hoofdstuk 6 paragraaf 6.8 wordt, zoals hierboven vermeld, uitvoerig ingegaan op externe veiligheid. Er wordt in het bestemmingsplan in voldoende mate rekening gehouden met het aspect veiligheid.

  • 3. Stadsgewest Haaglanden:

Reactie:

Het Stadsgewest verzoekt om in het bestemmingsplan rekening te houden met de aandachtspunten 'wonen' ; 'verkeer en vervoer' ; 'economische zaken' ; 'milieu' en 'groen', uit het Regionaal structuurplan Haaglanden (RSP).

Antwoord:

In hoofdstuk 2 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan wordt aangegeven dat het RSP geen specifieke beleidsuitgangspunten beschrijft die van belang kunnen zijn voor plangebied. Hiermee is in voldoende mate rekening gehouden met het beleid zoals verwoord in het RSP.

  • 4. VROM-inspectie

Reactie:

Het VROM-belang beperkt zich, gelet op de ligging en het conserverende karakter van het plan, tot 'verbetering basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur' en 'borging van milieukwaliteit en externe veiligheid'. In het ontwerpplan dient inzichtelijk te zijn of in dan wel nabij het plangebied buisleidingen liggen. Verder dient inzichtelijk te worden gemaakt of zich in of nabij het plangebied risicovolle inrichtingen bevinden en welke consequenties dit heeft voor het plangebied. Tenslotte dient inzichtelijk te worden gemaakt of er in of nabij het plangebied sprake is van vuurwerkopslag.

Antwoord:

Aangezien het hier een conserverend bestemmingsplan betreft is de relatie met het rijksbeleid beperkt. In de hoofdstukken 2.1, 6.8 en 6.9 wordt uitvoering ingegaan op de belangen van de VROM-inspectie en de wijze waarop deze vertaald zijn in het bestemmingsplan. Er is in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van het rijk.

  • 5. VAC Leidschendam-Voorburg:

Reactie:

De VAC behartigt de belangen van de woonconsument door zich sterk te maken voor een beter gebruikskwaliteit van woning en woonomgeving van de (toekomstige) bewoner. De VAC geeft in haar reactie een aantal aandachtspunten aan en verzoekt om deze in het bestemmingsplan mee te nemen.

Antwoord:

Het bestemmingsplan de Rietvink is conserverend van aard. Daarnaast worden een aantal punten genoemd die betrekking hebben op de inrichting van de openbare ruimte en niet in het bestemmingsplan geregeld kunnen worden. Indien gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor de locatie Schoorwijck zal rekening worden gehouden met de aandachtspunten die zijn aangedragen door de VAC.