direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenvaart 12-14 te Anna Paulowna
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningstichting Anna Paulowna is voornemens om 22 appartementen in de sociale huur sector te realiseren aan de Molenvaart 12-14 te Anna Paulowna. Op de percelen stonden een groot woon-zorggebouw en een kleine woning. Beiden zijn inmiddels gesloopt. De twee nieuwe gebouwen, bestaande uit drie bouwlagen, worden teruggebouwd. Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (zoals vastgesteld op 27 juni 2013) is deze ontwikkeling niet mogelijk. Voorliggend plan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Molenvaart. Het plangebied wordt aan de zuidkant begrensd door de Molenvaart en aan de noordzijde door aangrenzend grasland. Aan zowel de oost- als westzijde bevinden zich woonpercelen. Aan de overzijde van de Molenvaart bevindt zich diverse detailhandel.

Het plangebied bestaat uit het kadastrale percelen L 1488 en 1755 en beslaat een oppervlakte van circa 4.950 m2. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01_0001.png"

Figuur 1. Weergave ligging plangebied. 

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Anna Paulowna' zoals vastgesteld op 27 juni 2013 van toepassing. De gronden kennen de enkelbestemming 'Wonen - Lintbebouwing'. Deze bestemming is gericht op de woonfunctie, alleen dan op de woningen in de linten. Alle bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen het ingetekende bouwvlak. De maximale bouwhoogte bedraagt 8 meter, de maximale goothoogte bedraagt 3 meter. Daarnaast zijn op de gronden de bestemmingen 'Tuin', 'Water' en 'Verkeer - Verblijf' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01_0002.png"

Figuur 2. Weergave geldend bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid

De beoogde bebouwing bestaat uit drie bouwlagen tot een maximale hoogte van 10 m, voorziet in een woonfunctie in de vorm van twee woongebouwen met ieder 11 sociale huurwoningen en wordt grotendeels buiten het bouwvlak gerealiseerd. Het planvoornemen is voor zowel bouwen als het gebruik strijdig met het geldend bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Parkeren en Wonen

Op de percelen is daarnaast het 'bestemmingsplan Parkeren en Wonen', zoals vastgesteld op 4 oktober 2018, van toepasing. Het bestemmingsplan verwijst naar de parkeerregels zoals opgenomen in de ‘Parkeerregels Hollands Kroon 2018’. Hiermee wordt gewaarborgd dat een bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen. Daarnaast is in het facetbestemmingsplan een uniform begrip van 'Wonen' opgenomen. Vanuit het oogpunt van een uniforme regeling, die rechtsgelijkheid biedt en duidelijk is voor alle inwoners en een goede basis geeft om op te treden tegen ongewenste vormen van gebruik, is een uniforme begripsbepaling voor het begrip ‘wonen’ vastgesteld. De regelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen opgenomen. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat twee braakliggende kavels in het lint van de Molenvaart te Anna Paulowna. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door relatief grote woonpercelen aan de oostzijde en relatief kleine woonpercelen aan de westzijde waarop wat oudere karakteristieke bebouwing (jaren '30) aanwezig is. Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich het winkelcentrum van Anna Paulowna, dat gekenmerkt wordt door relatief nieuwe bebouwing en veelal meerlaags is uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01_0003.png"

Figuur 3. Weergave huidige situatie gezien vanaf de Molenvaart (bron: GoogleStreetview, 2019)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden twee woongebouwen gerealiseerd met ieder 11 sociale huurappartementen. Daardoor worden in totaal 22 appartementen in de sociale huur sector mogelijk. Het gaat om driekamerappartementen van circa 75-80 m2 gebruiksoppervlakte. Bergingen zijn verdisconteerd in beide woongebouwen. Parkeren vindt aan de noordzijde van het plangebied plaats. Een centrale toegangsweg scheidt beide woongebouwen van elkaar. Navolgende figuren geven een impressie van de nieuwe inrichting en bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01_0004.png"

Figuur 4. Situatietekening nieuwe situatie (Bron: Erik Overdiep landschapsontwerp, 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01_0005.png"

Figuur 5. Indicatieve weergave nieuwe situatie (bron: MB Architecten, 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012004-on01_0006.png"

Figuur 6. Indicatieve weergave nieuwe situatie gezien vanaf de Molenvaart (bron: MB Architecten, 2020)

Bezonning

Naar aanleiding van gesprekken met omwonenden is een bezonningsstudie uitgevoerd. Er bestaat geen wet- en regelgeving voor bezonning. Over het algemeen wordt een TNO-norm gehanteerd. TNO kent een 'licht' en 'strenge' norm:

  • De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam.
  • De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct zonlicht. De bezonningstudie laat zien wat de schaduwwerking van de nieuwe bebouwing op de naastgelegen percelen is. De bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage 10.

Conclusie: De twee nieuwe woongebouwen voldoen aan de normen en zorgen niet voor onevenredige toename van schaduwwerking op de belendende percelen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De SVIR vindt haar uitwerking in het Barro.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Afweging

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies, zoals wonen, wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is dan sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorgenomen ontwikkeling betreft 22 sociale huurwoningen. In de planologische situatie zijn woningen op de percelen toegestaan. Een van de gesloopte gebouwen betrof een gezinsvervangend tehuis met 10-15 kamers en bewoners. Er worden dus 20 woningen toegevoegd. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met het onderhavige bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk gemaakt dan voorheen toegestaan. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project de gemeente Hollands Kroon en omliggende gemeenten. De woningen zullen voor het grootste gedeelte bewoond worden door de inwoners uit de gemeente of omliggende gemeenten.

  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, moet de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt worden beschreven. Dat houdt in dat gekeken moet worden naar de vraag, in dit geval de vraag naar woningen. Het aanbod van dit onderhavige bestemmingsplan moet daarin passen. Voor deze kwantitatieve behoefte geldt dat daarvan in de gemeente Hollands Kroon absoluut sprake is. Zoals blijkt uit de woonvisie moeten in totaal in de periode 2020-2030 1.030 extra woningen worden gebouwd. Per jaar betekent dat minimaal honderd woningen. Om deze doelstelling te behalen zijn plannen nodig voor 1.670 woningen. Voor deze 1.670 woningen bestaat op dit moment capaciteit van achthonderd woningen. Voor negenhonderd woningen wordt nog gezocht. Een groot deel van die nieuwbouwplannen moet worden gerealiseerd binnen de vier hoofdkernen, zoals Anna Paulowna.


Naast kwantitatieve aspecten, spelen ook kwalitatieve aspecten een rol bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus. Voor de kwalitatieve behoefte geldt dat de woningbehoefte van 1.670 woningen kan worden onderverdeeld in:

Segment   Aandeel toevoeging  
sociale huur   25%  
middeldure huur en sociale koop (tot €200.000,--)   10-15%  
betaalbare koop (€200.000,-- tot €265.000,--)   30-40%  
middeldure- en dure koop (vanaf €265.000,--)   20-30%  

Woningstichting Anna Paulowna, Stichting Huurdersorganisatie Woningstichting Anna Paulowna en de gemeente Hollands Kroon hebben naar aanleiding van het Regionale Actieprogramma Noord-Holland Noord, prestatieafspraken gemaakt over het aanbieden van voldoende sociale huurwoningen in de gemeente. Voorliggend plan is opgenomen in deze prestatieafspraken. Het aantal huishoudens van de gemeente Hollands Kroon blijft groeien tot 2030. Van groot belang is dat de bevolkingssamenstelling verandert door ontgroening en vergrijzing. Ouderen willen en kunnen steeds langer thuis wonen. Om te kunnen en blijven voorzien in voldoende woningen voor iedereen is het toevoegen van extra woningen aan de woningvoorraad noodzakelijk. In de huursector wordt 80% van de woningen toegewezen aan één of tweepersoonshuishoudens. Om te kunnen blijven voorzien in voldoende woningen worden met het planvoornemen 22 één en tweepersoons appartementen in de sociale huursector gebouwd.

Zo bezien kan gesteld worden dat de planologische ontwikkelingen van dit bestemmingsplan door het toevoegen van 20 woningen niet leidt tot enige leegstand of anderszins tot onaanvaardbare situaties waardoor geen sprake meer zou zijn van een goede ruimtelijke ordening.

  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, sub h, van het Bro aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. In de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:1340) is het begrip 'bestaand stedelijk gebied' verder ingevuld.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint van de Molenvaart in Anna Paulowna. Hoewel op dit moment weinig bebouwing in het plangebied aanwezig is, wordt het plangebied omgeven door stedelijke functies. Op de naastgelegen percelen zijn woningen aanwezig. Aan de overzijde van het plangebied bevinden zich diverse detailhandelsfuncties. Het plangebied kan dan ook beschouwd worden als bestaand stedelijk gebied.

Aan de hand van voorstaande uiteenzetting met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat het planvoornemen aansluit bij de uitgangspunten van het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economische en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een deels braakliggend woonperceel in Anna Paulowna. Het perceel vraagt om een nieuwe passende invulling. Met voorliggend plan wordt een nieuwe invulling gegeven aan het perceel wordt de sterke kern Anna Paulowna in stand gehouden overeenkomstig de speerpunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Op 16 november 2020 is deze in werking is getreden. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, en de Wegenverordening.

Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers.

Paragraaf 3.1.3. is reeds ingegaan op de beoogde ontwikkeling in relatie tot de vraag naar de ontwikkeling. Hieruit blijkt dat het voornemen aansluit op de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)

In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. De omgevingsvisie wordt jaarlijks herzien. De meeste recente versie is op 28 mei 2020 vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema wonen ingegaan. Hiervoor geldt dat de gemeente de focus verlegd naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Meer ruimte voor gewenste ontwikkelingen kan worden geboden als dat nodig is. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven is daarbij het speerpunt voor de gemeente.

Voor woningbouw in de gemeente Hollands Kroon wordt aansluiting gezocht op de regionale afspraken zoals opgenomen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. In deze afspraken is de nieuwbouwruimte per gemeente vastgelegd.

Het planvoornemen is opgenomen in de regionale afspraken. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met de Omgevingsvisie.

3.3.2 Welstandsnota

De gemeente Hollands Kroon werkt sinds 28 december 2013 met een 'nieuwe' welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:

  • welstandsvrij;
  • welstandsluw;
  • welstandsintensief.

De locatie bevindt zich in een welstandsvrij regime. Het welstandsbeleid beperkt zich op het voorkomen van excessen. De bebouwing dient aan te sluiten bij de omgeving. Dit geldt ook voor de materialen en kleuren van het bouwwerk.

Op de locatie wordt centraal, schuin tegenover de inrit naar het winkelcentrum, een nieuwe toegangsweg gesitueerd die eventueel ook als ontsluitingsweg kan dienen voor mogelijk nieuwe woningen achter de locatie.

Aan weerszijden van deze weg worden twee woongebouwen gebouwd. Elk gebouw heeft 11 appartementen, in totaal 22 appartementen. 12 appartementen met woonkamer en ruim balkon zijn gericht naar de Molenvaart en 10 appartementen zijn gericht naar het achtererfgebied. De slaapkamers zijn gericht naar de zijgevels.

Door de smallere breedte van de gebouwen en de weg ertussendoor, past het ontwerp beter in de bestaande korrelgrootte van de Molenvaart. Bovendien geven beide gebouwen een idee van een poort naar het achtergelegen gebied waar het parkeren is gesitueerd.

De mogelijkheid bestaat om de bovenste verdieping van het gebouw met een schuine kap uit te voeren. Samen met de verticale opdeling in de voorgevel die gericht is naar de Molenvaart, kan een vriendelijk en open gebouw gerealiseerd worden. Stedenbouwkundig wordt met dit idee een duidelijk accent gemaakt tegenover het winkelcentrum. Qua materiaalgebruik bestaat de omliggende bebouwing uit met name bakstenen en een pannendak. Het ontwerp voor het appartementengebouw zal hier op aansluiten.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van

voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

In het geldend bestemmingsplan is voor het plangebied geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het gemeentelijk beleid is zo vormgegeven dat alleen voor de gebieden waar eerder vondsten zijn gedaan of die door de provincie zijn aangewezen, een aanlegvergunningstelsel wordt opgenomen. Voor het plangebied geldt deze regeling niet. Op basis van deze informatie zijn archeologische waarden in het plangebied niet te verwachten.

Conclusie

In het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht. Verkennend onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het voornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd.


NOTA BENE

De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Hollands Kroon.

4.1.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden in Anna Paulowna zijn opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland. Uit deze leidraad blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door het aspect cultuurhistorie in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Onderzoek

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is een ecologische inventarisatie van het plangebied uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:

SOORTENBESCHERMING

Bij het veldbezoek in december 2019 is geconstateerd dat in de bebouwing in het plangebied mogelijkheden aanwezig zijn voor nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw. De dakpannen zijn zo geplaatst dat zowel Huismus als Gierzwaluw onder het dak kunnen. Door de sloop van de bebouwing worden mogelijk jaarrond beschermde nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw vernield, wat een knelpunt met de Wnb zou opleveren. Op het moment van onderzoek is echter niet duidelijk of er daadwerkelijk nestplaatsen van de genoemde soorten aanwezig zijn. Om die reden is aanvullend onderzoek naar de aan-/afwezigheid van nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw noodzakelijk om te bepalen hoe de herinrichting zich verhoudt tot de Wnb ten aanzien van vogels.

Andere (potentiële) jaarrond beschermde nestplaatsen zijn niet waargenomen en worden ook niet verwacht in het plangebied. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de herinrichting leidt tot een aantasting van de functionele leefomgeving van jaarrond beschermde nestplaatsen in de omgeving.

Tijdens het veldbezoek zijn in de bomen geen holtes waargenomen die mogelijkheden bieden voor kraam-/zomer- of winterverblijfplaatsen van vleermuizen, maar het kan vanwege de omvang van de bomen niet worden uitgesloten dat ze er zijn.

De bebouwing in het plangebied heeft meerdere openingen waardoor vleermuizen toegang tot de daken kunnen krijgen en daarnaast is een bakstenen schoorsteen aanwezig die geschikt is voor een verblijfplaats van bijvoorbeeld Laatvlieger. Daarom is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing op voorhand niet uit te sluiten.

Het plangebied is in potentie geschikt als foerageergebied voor een aantal van de bovengenoemde vleermuissoorten, zoals Laatvlieger, Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Door de beoogde ingrepen wordt daardoor mogelijk een deel van dit foerageergebied minder geschikt. Na herinrichting kan mogelijk een deel van het plangebied weer dienstdoen als foerageergebied van vleermuizen. Voor de betreffende soorten is in de omgeving bovendien voldoende alternatief foerageergebied voorhanden. Om deze redenen mag worden geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van foerageergebied blijft gewaarborgd.

De volgens artikel 3.10 Wnb beschermde en niet vrijgestelde Bunzing, Hermelijn en Wezel komen voor in de omgeving van Anna Paulowna (Hoogeboom 2011, NDFF). Vanwege de ligging aan de rand van de bebouwde kom en in de nabijheid van het Kruiszwin, en de aanwezige bosschages, is het niet uit te sluiten dat van Wezel en Hermelijn verblijfplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Om die reden is aanvullend onderzoek hier naar noodzakelijk om te bepalen of de herinrichting een knelpunt met de Wnb ten aanzien van voornoemde soorten veroorzaakt.

AANVULLEND ONDERZOEK HUISMUS, GIERZWALUW, HERMELIJNEN, WEZEL EN VLEERMUIZEN

Aanvullend onderzoek naar vleermuizen heeft plaatsgevonden, zie Bijlage 2. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied balts-/paarverblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis of Ruige dwergvleermuis zijn aangetroffen. Voor balts-/paarverblijfplaatsen geldt dat het verblijfplaatsen betreft die door één mannetje en hooguit enkele vrouwtjes worden gebruikt. De mannetjes van Gewone en Ruige dwergvleermuis bezetten hun balts-/paarverblijfplaats meestal al in de voorafgaande zomer en zijn dan bij onderzoek lastiger vast te stellen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek niet worden uitgesloten dat de balts-/paarverblijfplaatsen tevens dienst doen als winterverblijfplaats gedurende (een deel van) de overwintering van deze soorten. Om die redenen wordt ervan uitgegaan dat de aangetroffen verblijfplaatsen in principe jaarrond in gebruik kunnen zijn. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is dan ook noodzakelijk. De ontheffingsaanvraag is ingediend en verleend, zie Bijlage 3. Voorafgaand aan het veldonderzoek zijn op basis van expert-judgement al tijdelijke compenserende maatregelen in de vorm van vleermuiskasten gerealiseerd.

GEBIEDSBESCHERMING

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Waddenzee', 'Duinen Den Helder-Callantsoog' en 'Zwanenwater & Pettemerduinen' die respectievelijk op circa 4, 7 en 8 km afstand van het plangebied liggen. De werkzaamheden zijn kleinschalig van aard en er zijn om die reden nauwelijks externe effecten te verwachten. Het is mogelijk dat door de uitvoering van de plannen een toename aan stikstofdepositie wordt veroorzaakt. Stikstofdepositie kan schadelijk zijn voor Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen ter bescherming van stikstofgevoelige habitattypen. In de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen aanwezig. Gezien de afstand zijn negatieve effecten vanwege de stikstofdepositie niet uit te sluiten. Met die reden is een stikstofberekening uitgevoerd.

Stikstofberekening

Ten behoeve van de ontwikkeling van het planvoornemen is een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Uit de rapportage blijkt dat als gevolg van het planvoornemen geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden optreedt. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Onderzoek

De in de nabijheid van het plangebied gelegen Molenvaart kent ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/uur. Een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer kent op grond van de Wet geluidhinder een zone, in dit geval een zone van 200 meter, gerekend uit de as van de weg. Voor binnen deze zone te realiseren geluidsgevoelige bebouwing dient akoestisch onderzoek te worden verricht.

In Bijlage 5 is het akoestisch onderzoek voor het planvoornemen opgenomen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van telgegevens zoals beschikbaar gesteld door de gemeente Hollands Kroon. Aan de hand van deze gegevens is de geluidsbelasting op de gevels van de appartementen berekend. Hieruit blijkt dat voor twaalf appartementen niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De overschrijding bedraagt maximaal 7 dB vanwege deze weg. De maximale ontheffing wordt echter niet overschreden. Omdat maatregelen aan de bron en/of in de overdracht niet mogelijk zijn, dient voor de appartementen een hogere waarde vastgesteld te worden. Om een hogere waarde te kunnen verlenen dient aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel uitgevoerd te worden. De gemeente Hollands Kroon kan dan een hogere waarde voor de betreffende gevels verlenen. Deze procedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.4 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek

Om te bepalen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 6 is de volledige rapportage opgenomen. Hieruit blijkt dat in de puinverharding aan de oostzijde van het perceel een sterk verhoogd gehalte aan asbest is aangetoond. Voorafgaande aan de realisatie van de twee appartementencomplexen dient de weg met puinverharding gesaneerd te worden op basis van het Besluit asbestwegen milieubeheer. De asbest is reeds verwijderd, zoals uit het evaluatierapport (Bijlage 7) blijkt.

Op het overige terrein kan de bovengrond met bodemkwaliteitsklasse ’Wonen’ en de ondergrond met bodemkwaliteitsklasse ’Achtergrondwaarde’ op basis van het stand still principe op de locatie worden hergebruikt. Tevens kan de grond op basis van dit onderzoek als bewijsmiddel in combinatie met de bodemkwaliteitskaart elders worden toegepast.

Conclusie

De aanwezige asbest in de puinverharding aan de oostzijde van het plangebied is gesaneerd. Het planvoornemen wordt niet in uitvoerbaarheid door onvoldoende milieuhygiënische bodemkwaliteit belemmerd.

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen.

Onderzoek

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn en geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Met het planvoornemen worden daarnaast geen nieuwe risicobronnen gerealiseerd die kunnen leiden tot eventuele risico's voor nabijgelegen (beperkt) kwetsbare objecten.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

WATERWET

De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Inmiddels is het tweede Nationaal Waterplan (NWP2) van kracht. Het plan beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER

De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Wateradvies

Op 23 juni 2020 is via de digitale watertoets het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het planvoornemen. Uit het ontvangen advies blijkt dat voor het voornemen de normale procedure gevolgd kan worden. Dat betekent dat het planvoornemen van invloed is op de waterhuishoudkundige situatie.

WATERCOMPENSATIE

Uit het voorlopig advies blijkt dat het planvoornemen een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Binnen het plangebied vindt een verhardingstoename plaats van circa 2.000 m2 en mogelijk meer. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein, er vanuit gaande dat het hemelwater rechtstreeks of via een hemelwaterriolering zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in of nabij het plangebied uitgebreid te worden met 9% van de verhardingstoename. Hierbij is uitgegaan van de gegevens behorende bij de waterloop aan de noordzijde van het plangebied. De totale watercompensatie komt uit op circa 180 m2 extra waterberging. Deze waterberging is in overleg met het Hoogheemraadschap aan de voorzijde van het plangebied beoogd

KLIMAATADAPTATIE

In het aanvullende wateradvies wordt het volgende meegegeven over klimaatadaptatie en planvorming. Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te bergen binnen het plangebied. Ruim bemeten (verdiepte) groenstroken en groene tuinen zijn zowel effectief bij wateroverlast als hittestress. Ook bolle of holle straatprofielen kunnen water bergen bij extreme neerslag.

Conclusie

Wat betreft de waterhuishoudkundige aspecten is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Hinder van bedrijven

Wet- en regelgeving

Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

Toetsing

Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 22 sociale huur appartementen. Een woning is aan te merken als een hindergevoelig object en is daarmee gevoelig voor hinder vanwege nabijgelegen bedrijvigheid.

Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich diverse detailhandel. Deze detailhandel is mogelijk binnen de enkelbestemming 'Centrum - 1' waarbinnen naast detailhandel ook dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven categorie 1 en 2, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan. Het betreft een diversiteit aan mogelijke bedrijvigheid die te classificeren valt als lichte bedrijvigheid. Voor dergelijke bedrijvigheid kan een richtafstand van maximaal 30 m aan worden gehouden. De afstand van de bedrijvigheid tot de gevel van de appartementen bedraagt circa 40 m. Aan de te hanteren richtafstand kan dan ook worden voldaan. Verwacht mag worden dat de bedrijvigheid niet leidt tot eventuele hinder voor de naastgelegen appartementen. Daarnaast hebben de appartementen geen beperkende invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijvigheid.

Spuitzone bestrijdingsmiddelen

Het perceel aan de noordzijde van het plangebied is in gebruik voor agrarische doeleinden. Op deze percelen wordt mogelijk gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen. In de afweging voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dient dan ook het aspect drift vanwege de bestrijdingsmiddelen te worden beoordeeld. Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen wordt doorgaans een afstand van 50 meter gehanteerd tussen een gevoelige functie en het agrarisch perceel. Daarnaast heeft de aanwezigheid van een haag of andere beplanting een positief effect op de afstand tussen gevoelige functies en het gebruik van gewasbescherming.

Het plangebied wordt, net als in de bestaande situatie, bestemd als wonen. In zowel de oude als nieuwe situatie is sprake van een gevoelige functie. De afstand van de beoogde appartementen tot het agrarisch perceel bedraagt circa 40 meter. Het meest noordelijke deel van het plangebied wordt ingericht als parkeerterrein en voorzien van bergingen. Daarnaast wordt het perceel middels beplanting, gescheiden van het achterliggende perceel. Hoewel niet volledig wordt voldaan aan de te hanteren afstand, worden voldoende voorzieningen getroffen die eventuele hinder vanwege gewasbestrijdingsmiddelen kunnen wegnemen. De aanwezige agrarische gronden leiden dan ook niet tot belemmeringen in de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Voor het overige zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder vanwege bedrijvigheid uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

VERKEER

Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de vuistregels en kengetallen die in de publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. De cijfers zijn algemeen van aard en gelden als hulpmiddel om de bandbreedte van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen bepalen.

Voor meer specifieke oplossing dient rekening gehouden te worden met:

  • bereikbaarheidskenmerken van een locatie;
  • specifieke eigenschappen van een functie;
  • mobiliteitskenmerken van gebruikers/bezoekers van een functie;
  • het gemeentelijk parkeer- of mobiliteitsbeleid.

Het CROW beveelt hierover aan de vrijheid te nemen om af te wijken van de kencijfers als er uit ervaring bij specifieke functies reden is om dit te doen.

Er is vanuit gegaan dat Anna Paulowna in een 'weinig stedelijk' gebied ligt en het plangebied tot de zone 'rest bebouwde kom' behoort. De beoogde woningen vallen in de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur)'. Voor deze categorie geldt een verkeersgeneratie van minimaal 3,7 en maximaal 4,5 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag. Voor 22 woningen in totaal komt dit neer op een minimale verkeersgeneratie van 81,4 en een maximale verkeersgeneratie van 99 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.

In de huidige situatie waren twee vrijstaande koopwoningen mogelijk. Voor dergelijke woningen geldt een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Voor twee woningen in totaal komt dit neer op minimaal 15,6 en maximaal 17,2 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook bij aan een toename van minimaal 65,8 en maximaal 81,8 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.

De Molenvaart is een doorgaande weg. Het plangebied vindt ontsluiting op deze weg door middel van een uitritconstructie. Belangrijk hierbij is dat het zicht van verkeersdeelnemers vanaf de woningen op verkeersdeelnemers op de Molenvaart, goed is.

Als gevolg van de verschillende ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven rondom de Molenvaart vraagt de verkeerskundige beoordeling van het plan een bredere aanpak en is een integrale ruimtelijke ontwerpopgave ontstaan. Door de verschillende inpassingsvraagstukken integraal te benaderen kunnen diverse parkeer- en verkeersveiligheidsvraagstukken in het gebied worden opgelost. Waaronder dus een verkeersveilige ontsluiting van Molenvaart 12-14.

In dat kader is een verkeerskundige analyse uitgevoerd door het bureau Ruimte voor iedereen (in samenwerking met TCW Verkeersonderzoek & - advies). De rapportage hiervan is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.

De volgende aanbevelingen worden gedaan ten aanzien van het voorliggende plan:

  • De ontsluiting van het nieuwbouwplan Molenvaart 12 – 14 vorm te geven als erftoegangsweg conform de richtlijnen van het CROW;
  • De nieuwe aansluiting op het nieuwbouwplan Molenvaart 12 – 14.

De aanbevelingen uit het verkeersonderzoek zijn in het voorliggende plan opgenomen. Het parkeerterrein en weg die het plangebied doorkruist worden overgedragen aan gemeente en krijgen met die reden een verkeersbestemming.

PARKEREN

De gemeente Hollands Kroon heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in het Facetbestemmingsplan Parkeren en Wonen (vastgesteld 4 oktober 2018). Het Facetbestemmingsplan verwijst naar de 'Parkeerregels Hollands Kroon zoals vastgesteld op 9 maart 2018. Deze parkeerregels gaan uit van gemiddelden en verwijst naar de publicatie 317 van het CROW.

De te realiseren woningen komen overeen met de categorie 'huur, etage, midden/goedkoop'. Hiervoor is een gemiddelde parkeernorm van 1,4 per woning opgenomen. In deze norm is het bezoekersparkeren ook betrokken. Hiervoor wordt een norm van circa 0,3 gehanteerd. Voor in totaal 22 woningen komt dit neer op een totale parkeerbehoefte van 30,8 afgerond 31 parkeerplaatsen.

In het plangebied worden 31 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10.

Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 voertuigbewegingen van auto's dan wel 132 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2019).

Met het planvoornemen is nauwelijks sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De grenswaarden zoals hiervoor aangegeven worden dan ook niet overschreden. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het bestemmingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.10 Overig

4.10.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

DUURZAAM BOUWLOKET

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hier in.

Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Hierin zijn concrete eisen aan de milieuprestaties van gebouwen opgenomen. In de nadere planvorming zal rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving wat betreft duurzaamheid.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die tot negatieve milieueffecten kunnen leiden. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage). De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. maar komen wel voor in de D-lijst. Voor het bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Bij wetswijziging van het Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 moet (met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017) een particulier of ondernemer een vormvrije m.e.r.-beoordeling middels een aanmeldnotitie bij het bevoegd gezag aanvragen. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente, zal op grond van de aanmeldnotitie binnen 6 weken na indiening worden beslist of een milieueffectrapportage voor een planvoornemen moet worden opgesteld.

In het kader van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is namens initiatiefnemer een aanmeldnotitie bij de gemeente ingediend.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

5.2 Toelichting op de regels

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

TUIN

De gronden voor de naar de weg gekeerde gevels van woningen zijn bestemd als ‘Tuin’. Met uitzondering van uitbouwen mogen hier geen gebouwen worden gebouwd. Deze bestemming is er op gericht om het bouwen van gebouwen en bouwwerken in voortuinen bij woningen te beperken. Binnen deze bestemming is daarnaast de mogelijkheid opgenomen om de gevraagde watercompensatie te realiseren.

VERKEER - VERBLIJF

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is toegekend aan de gronden die het plangebied doorkruisen. Het gaat hierbij op de toerit van het perceel, die geheel doorloopt tot de achterzijde van het perceel. Deze bestemming is in de basis bedoeld voor de erfontsluitingswegen in Anna Paulowna. Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen gebouwd worden.

WONEN - WOONGEBOUW

De bestemming Wonen - Woongebouw is aan de overige gronden van het plangebied toegekend. Binnen deze bestemming is gestapelde bebouwing toegestaan in de vorm van appartementengebouwen. Het aantal woningen is door middel van een aanduiding op de verbeelding beperkt tot 22 stuks. Daarnaast is op de verbeelding de beoogde bouwhoogte van 10 m opgenomen. Naast wonen mogen de woningen ook gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep. Bijgebouwen zijn toegestaan op 1 m achter de voorgevel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex. art. 3.1.1. Bro

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ingekomen reacties worden in het bestemmingsplan verwerkt.

Informeren omwonenden

Vanwege de COVID-19 pandemie is geen gezamenlijke informatiebijeenkomst over de plannen georganiseerd. Wel zijn direct omwonenden individueel benaderd en is er uitgebreid gesproken over het voornemen. Ook is er een informatiefolder aan de buurtbewoners uitgedeeld.

Uit de participatie met de omgeving zijn de volgende aanpassingen in het plan doorgevoerd:

  • a. gebouwen in zelfde voorgevelrooilijn als buurwoningen, om uitzicht aan voorzijde te blijven garanderen. Dit is mede een resultante van het verkeersonderzoek;
  • b. Toepassen van hogere privacy scherm op balkons om inkijk te verminderen;
  • c. Toepassen van extra melkglas, ondoorzichtig glas in trappenhuizen die grenzen aan buurpercelen om inkijk te voorkomen;
  • d. Ontsluiting garage achterin het buurperceel via het perceel Molenvaart 12-14 (wordt openbare weg).
  • e. Een bezonningsstudie is op verzoek van omwonenden uitgevoerd (Bijlage 10).
  • f. De ramen van de zijgevels die gericht zijn op de buurpercelen, zijn iets kleiner gemaakt en minimaal 24 cm hoger aangebracht om de inkijk richting naastgelegen percelen te verkleinen.


Overleg ex. art. 3.8 Wro

Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan iedereen een schriftelijke zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan geven.