direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwe Niedorp - Terdiek 15a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf aan de Terdiek 15a in het buurtschap Terdiek, Nieuwe Niedorp heeft plannen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare. De gewenste situatie kan mogelijk worden gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan, Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden: vooraf dient bijvoorbeeld de doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangegeven en dienen een watertoets, een natuurtoets en een bodemonderzoek te zijn uitgevoerd. Daarnaast gelden algemene uitgangspunten die betrekking hebben op de directe omgeving en het verkeer. Hiervoor is een beeldkwaliteitsrichtlijn aangegeven in het bestemmingsplan buitengebied. In dit wijzigingsplan is de voorgenomen ontwikkeling nader onderbouwd en is het plan in relatie tot de omgeving beoordeeld. Tevens is een paragraaf opgenomen met een erfinrichtingstekening waarin we ingaan op deze beeldkwaliteitsrichtlijn en de uitgangspunten voor de situering, het verkeer en de volumeopbouw van het plan.

Naast de voorgenoemde ontwikkeling is het voornemen om de woonpercelen van de percelen Terdiek 4, 9a, 13, en 15 te vergroten. Ook hiervoor is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwperceel te vergroten. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier toepassing aan gegeven.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Terdiek 15a en de beoogde uitbreiding van de woonpercelen van Terdiek 4, 9a, 13 en 15 in Nieuwe Niedorp. Het gebied ligt aan de zuidoostzijde van het lintdorp in de gemeente Hollands Kroon. Het plangebied omvat de bestaande bedrijfswoning en een gebied aansluitend op het huidige bouwblok. Het huidige bouwblok bestaat uit een deel met de bedrijfswoning en een deel met de bedrijfsbebouwing. Gezamenlijk is het bouwblok ongeveer 1 hectare. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1 en figuur 2. De beoogde woonpercelen zijn in de huidige situatie in gebruik voor de agrarische bedrijfsvoering. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de gewenste bestemmingsvlakken van de verschillende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Topografische kaart 2016 met situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Luchtfoto 2016 met situering plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp, vastgesteld op 1 oktober 2013. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als: Enkelbestemming Agrarisch met waarden. Deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijfspercelen met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De gronden hebben een dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 4. Op een deel van de gronden ligt een Bouwvlak. Het huidige bouwblok heeft een oppervlakte van bijna 1 ha.

Wijzigingsbevoegheid vergroten bouwvlak

In artikel 3.8 van de regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' is een wijzigingsbevoegheid opgenomen die mogelijk maakt om het bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 1,5 hectare. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, met dien verstande dat:

  • 1. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de in lid 3.1, sub a genoemde akkerbouw- en tuinbouwbedrijven;
  • 2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;
  • 3. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 4. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd;
  • 5. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  • 6. voor het overige na toepassing van de wijziging, de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.

De genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid.

Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' behorende toelichting. De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet een wijzigingsplanprocedure worden doorlopen. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.

Aanvullend op de bouwregels geldt voor gronden met de waarde archeologie 4 dat voor bouwplannen die een oppervlakte hebben van meer dan 10.000 m² en dieper gaan dan 40 cm aanvullende regels gelden. Dit geldt ook voor andere werken die de bodem verstoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingswijziging ten behoeve van de bestemming 'Wonen'

In de bestemming 'Agrarisch' en 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, onder voorwaarden, de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 inspraak en overleg uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste

situatie is het uitgangspunt voor het goed te keuren wijzigingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden. In deze paragraaf zijn de volgende aspecten toegelicht:
a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

2.1 Voorgenomen initiatief

Uitbreiden agrarisch bedrijf

De initiatiefnemer wil ter plaatse van het plangebied het bedrijf verder ontwikkelen. Het agrarisch bedrijf heeft plannen voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van de verdere bedrijfsontwikkeling voor de activiteiten bloembollenteelt en tulpenbroeierij. Hierbij worden de werkzaamheden volledig in eigen beheer uitgevoerd. Daarnaast wil het bedrijf inpandig een kantine voor werknemers realiseren. Voor het plan is een uitbreiding van de bedrijfskavel noodzakelijk. In de nieuwe situatie wordt het bouwvlak - het bebouwde deel van het erf - uitgebreid tot 1,5 hectare. De uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf.

Het bedrijf is gebaat bij de uitbreiding van het bedrijf met een broeierij. Hiervoor is een aantal redenen:

  • De uitbreiding van het bedrijf en de vergroting van het bouwblok is voornamelijk noodzakelijk vanwege het realiseren van de broeierij van tulpenbollen. Het bedrijf gaat bij uitbreiding concurrerend meedraaien. In de huidige bebouwing en binnen het bestaande bouwblok is het niet economisch haalbaar om te investeren in een renderende broeierij. Door hoge kosten is schaal vergroting en dus efficiënt werken noodzakelijk.
  • Het bedrijf gaat bij de eigen bollenteelt energie besparen. Door gebruik te maken van de warmte die in de zomer in de kas vrijkomt (door de opwarming van de kaslucht door zonlicht), kan het bedrijf de bollenoogst makkelijker met minder energie drogen. Door uit te breiden voldoet het bedrijf aan de milieuregels. Door de geplande uitbreiding zullen de fusten binnen komen te staan. Dus is geen sprake van last van erf-afspoeling naar het milieu.
  • Het bedrijf kan bij uitbreiding personeel makkelijker betere contracten voor werk aanbieden: de combinatie tulpenbollenteelt en tulpenbroei (bloemen) is voor de arbeidsplanning een ideale situatie; jaarrond werken met een product waarvan veel kennis is opgebouwd. Ten behoeve van de bollenteelt is de meeste arbeid nodig van april t/m oktober en voor de broei is dat december tot april. De ideale combinatie dus om jaarrond de arbeidsplanning te kunnen invullen.
  • Bij uitbreiding kan het bedrijf makkelijker betrouwbaar plantmateriaal verkrijgen; In de bollenteelt is het steeds belangrijker om zelfvoorzienend te zijn met betrekking op het gebruik van het plantmateriaal dat gebruikt wordt voor de tulpen teelt. Door aankopen van derden van plantmateriaal is al diverse keren gebleken dat allerlei ziektes van bedrijf naar bedrijf verplaatst worden. Denk aan het nieuwe virus TVX. Voor vervanging van bestaand plantmateriaal is het gebruik van bollen afkomstig uit de broeierij een interessante methode.

Uitbreiden woonpercelen

De eigenaren van de percelen 4, 9a, 13 en 15 zijn voornemens hun woonpercelen te vergroten ten behoeve hun woongenot. In de gewenste juridisch-planologische situatie krijgen de verschillende woonpercelen een extra oppervlakte van respectievelijk 539 (A), 500 (B) 300 (C) en 300 (D) m2. Figuur 4 weergeeft de beoogde uitbreiding van de verschillende percelen aan. Met de beoogde diept van de woonpercelen wordt aangesloten bij de diepte van andere woonpercelen in de omgeving. Zie hiervoor figuur 5. Tevens is de uitbreiding van de openbare weg nauwelijks te zien. Hiermee blijft het zicht op het open landschap behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0004.png"

Figuur 4. Beoogde uitbreiding woonpercelen

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0005.png"

Figuur 5. Diepte van andere percelen in de omgeving

2.2 Huidige situatie

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

De locatie behoort tot het nieuwe cultuurlandschap zoals dat genoemd is in het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. Het betreft het gebied ten zuiden van de lijn Moerbeek-Wateringskant-Mientweg. In dit gebied heeft met name de landinrichting er voor gezorgd dat de kenmerkende blok- en strokenverkaveling grotendeels is verdwenen. Er is nu sprake van een regelmatige blokverkaveling. Ook hier is de bebouwing en beplanting langs de linten gelegen. Hoewel de karakteristieke verkavelingspatronen voor een deel reeds zijn verdwenen in de ruilverkavelingsprojecten die in de (voormalige) gemeente Niedorp hebben plaatsgevonden, streeft de gemeente Hollands Kroon ernaar de nog aanwezige karakteristieke verkavelingspatronen zoveel mogelijk te behouden (figuur 4). In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen, waarbij voor activiteiten die invloed hebben op de verkaveling een omgevingsvergunning is benodigd. In het gebied komt veel variatie in bebouwing voor; van groot agrarisch bouwperceel tot kleine woning. De verschijningsvorm is overwegend één bouwlaag met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0006.jpg"

Figuur 6. Historische ontwikkeling landschap van 1850 tot 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0007.jpg"

Figuur 7. Beelden huidige situatie

De ordeningsprincipes van het landschap

De locatie ligt aan de zuidoostzijde van het dorp Terdiek. Terdiek is van oorsprong een streekdorp. Het dorp ligt niet aan de oorspronkelijke kustzone. Het dorp ligt binnen een structuur van watergangen en provinciale wegen aan de noord en westzijde (figuur 6). Het dorp vormt een oude lintstructuur in het verlengde van het dorp Oude Niedorp. Aan de zuidzijde is een directe relatie tussen het landschap en het open landschap. Het gebied is deels besloten door de aanwezigheid van bosschages en laanbeplanting bij de erven en langs wegen in de omgeving.

Het plangebied omvat momenteel een bouwblok met een bedrijfswoning en een aantal verwerkings- en opslagschuren voor het telen en verwerken van tulpen. De bedrijfswoning staat voor de bedrijfsbebouwing in lijn met de woonbebouwing in het lint. De bedrijfsbebouwing is teruggerooid. Aan de voorzijde van de bedrijfsbebouwing is verkeersruimte gerealiseerd voor het parkeren van auto's aan de voorzijde. Het laden en lossen vindt intern plaats. Aan de voorzijde van het bedrijf zijn geen opstelplaatsen voor vrachtwagens of tractoren. Aan de voorzijde is het terrein grotendeels afgeschermd met een haag. Langs de westzijde van het bedrijf staat opgaande beplanting. Hiermee is de voorzijde van het bedrijf en de westzijde van het bedrijf in de huidige situatie met groen omgeven (figuur 5). De bedrijfslocatie sluit aan op de beslotenheid van beplanting rondom het dorp (figuur 6 en 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0008.jpg"

Figuur 8. Ruimtelijke structuur

De bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0009.jpg"

Figuur 9. Huidige ruimtelijke situatie en bestaande situatie in vogelvlucht.

2.3 Ruimtelijke en functionele inpassing

Voor agrarische bebouwing geldt een Ruimtelijke Kwaliteitseis in relatie tot het gemeentelijk beleid en in relatie tot het provinciaal beleid. Daarom is in deze paragraaf kort ingegaan op de aspecten die zijn genoemd in de provinciale leidraad. Daarmee wordt ook voldaan aan de gemeentelijke richtlijn. Per ruimtelijk aspect zoals aangegeven in de leidraad is aangegeven op welke wijze in het plan rekening gehouden is met de waarden in het gebied.
De volgende aspecten dienen in beeld te worden gebracht:

  • de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8; In het plan is aangesloten op de bestaande verkavelingstructuur. Er zijn geen aardkundige waarden in het gebied;
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd; De kernkwaliteit van de dorpsstructuur, het lint, ligt aan de voorzijde van het plangebied. De ruimtelijke kwaliteit aan deze zijde wijzigt niet;
  • de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis; De schuurkassen zullen een zekere invloed hebben op de mate van duisternis. Het gebied rondom Terdiek is een relatief licht gebied. Dit komt door de uitstraling van de kassen van Langedijk. De schuurkassen zijn aan de zijkanten dicht. Aan de buitenzijde van het bedrijf wordt de duisternis in acht genomen door geen aanvullende verlichting op het terrein aan te brengen. De locatie ligt niet in de nabijheid van een stiltegebied. De uitbreiding sluit aan op de bestaande massa in het landschap. De uitbreiding heeft in beperkte mate invloed op doorzichten vanaf de weg;
  • de historische structuurlijnen; De locatie ligt niet aan een historische structuurlijn.
    cultuurhistorische objecten; In de directe nabijheid zijn enkele stolpen aanwezig. Doorzichten vanuit de lintbebouwing op het open landschap blijven zoveel mogelijk behouden.

Ruimtelijke inpassing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een uitbreiding met schuurkassen en een klein schuurdeel waar de technische ruimte en de kantine in komt. De bouwmassa van beide onderdelen sluit aan op de bestaande bouwmassa. De diepte van het bouwblok wordt vergroot. In de huidige situatie is de diepte ongeveer 137 meter, deze wordt ongeveer 190 meter. Door de bestaande groenstructuur aan de voorzijde en de nieuwe beplanting aan weerszijden van de nieuwe schuurkassen wordt gezorgd voor een mooie landschappelijke overgang van het bedrijf naar het open zeekleilandschap. Deze blijft aan de zijde van de weg in samenhang met de bestaande structuur vormgegeven als haag. Aan de westzijde en oostzijde wordt de overgang gerealiseerd door een heg van elzen. Voor het realiseren van een goede verkeerssituatie is geen extra verharding noodzakelijk. In eerste instantie is er op het bestaande parkeerterrein aan de voorzijde nog capaciteit voor een aantal personenwagens voor extra personeel. Indien er nog meer parkeerplaatsen nodig zijn dan kan dit parkeerterreintje binnen de huidige groenstructuur uitgebreid worden. Het vrachtverkeer blijft op dezelfde wijze functioneren. Hiervoor is geen extra verharding nodig. Het bestaande tractorpad wordt verhard met stelconplaten. Hierdoor wordt het mogelijk schoner te werken. Deze ontsluiting wordt ook gebruikt als mogelijke pad voor calamiteitenverkeer. Het zicht vanaf de bestaande woningen naast het bedrijf blijven voor een groot deel bestaan. De direct aan het bedrijf grenzende woning verliest zijn uitzicht. De initiatiefnemer treedt hierover in overleg met eigenaren van naastgelegen woning en maakt afspraken over de herinrichting van het gebied met de eigenaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0010.jpg"

Figuur 10. Wenselijke situatie en vogelvlucht van wenselijke situatie.

Functionele inpassing

Het doel is op het plangebied de huidige agrarische functie door te ontwikkelen. Deze functie past prima in het buitengebied. In de directe omgeving zijn enkele woningen. De invloed van het voorgenomen initiatief is onderzocht bij de omgevingsaspecten.

2.4 Openbare ruimte en verkeer en parkeren

Normstelling

In het handboek Inrichting Openbare Ruimte, Deel 2 Ontwerpcriteria

Grontmij, 9 januari 2012 zijn de technische kwaliteitseisen en normeringen opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte binnen de gemeente Hollands Kroon. Dit kunnen harde bij wet geregelde kaders zijn: de randvoorwaarden, maar ook richtlijnen binnen de gemeente Hollands Kroon voor de inrichting van de openbare ruimte: de aanvullende eisen. Bijzondere locaties of omstandigheden vragen soms juist om maatwerk waarbij afgeweken kan worden van de gangbare voorkeuren: keuzevrijheid. Voor het bepalen van de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van parkeernormennota Hollands Kroon ( op basis van CROW publicatie 182 “Parkeer kencijfers - Basis voor parkeernormering”). Hoofddoel is dat de aanvrager van een bouwvergunning er alles aan doet om de parkeernorm op eigen terrein te realiseren.

Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Het huidige parkeerterrein wordt slechts ten dele gebruikt. Naar verwachting zijn er zes extra parkeerplaatsen voor extra personeel nodig. Hiervoor is voldoende ruimte.

De uitbreiding van het teeltbedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden. De toename van de verkeersbewegingen vrachtverkeer zal beperkt zijn doordat bij een grotere afname van producten de logistiek enorm verbeterd wordt. In de huidige situatie wordt het laadvermogen van vrachtwagens slechts ten dele gebruikt.

Er zijn drie typen verkeersstromen.

  • Woon/werkverkeer. Nu in drukke tijden maximaal 10 auto's per dag. Straks worden dat 16 auto's in drukke tijden.
  • Vrachtverkeer. Vervoer van de tulpenbloemen in de maanden december tot mei. Nu 1 à 2 vrachtwagens per dag. Na de uitbreiding zullen dit maximaal 6 vrachtwagens per etmaal worden.
  • Landbouwverkeer. Met het planten in de herfst nu 5 trekkerbewegingen per dag en straks worden dat 16 trekkerbewegingen van en naar het erf (van 8 tractoren), In het groeiseizoen nu 2, en dat worden 3 tot 4 trekkerbewegingen. En voor het rooien van de bollen zijn nu 4 trekkerbewegingen en in de uiteindelijke situatie 10 trekkerbewegingen per dag nodig.

Toetsing

Het aspect verkeer en parkeren staat, omdat de inrichting niet wezenlijk hoeft te veranderen en omdat de toename van de hoeveelheid verkeer beperkt is, de ontwikkeling niet in de weg.

De inrichting van de openbare ruimte wijzigt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie heeft het kabinet het roer omgezet in het nationale ruimtelijk beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid en draagt de verantwoordelijkheid hiervoor over aan provincies en gemeenten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Toetsing

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit wijzigingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit drie treden:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend zijn ontsloten of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, De Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Structuurvisie

De Structuurvisie 2040 dateert van 2010. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt, inclusief de besluiten over Wind op Land van 15 december en 2 maart 2015. Daarnaast geldt het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie. In het Uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staan de belangrijkste ruimtelijke projecten en programma's. De Provincie Noord-Holland onderscheidt voor het aspect landbouw twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw. Het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon behoort tot de zone grootschalige landbouw. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke drager van de melkveehouderij. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk.

Naast het op ontwikkeling gerichte landbouwbeleid is in de structuurvisie aandacht voor het behoud en de ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen. De provincie Noord-Holland gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering; ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen vormen het landschap, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De Provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd. De “Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkelingen” (ARO) adviseert Gedeputeerde Staten over ruimtelijke ontwikkelingen met impact buiten het bestaand bebouwd gebied. De ARO heeft als doel te adviseren over de kwaliteit van beoogde uitbreiding en kwaliteit van de landschappelijke inpassing.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Als de gemeenten bijvoorbeeld nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk willen maken, moeten zij eerst nut en noodzaak aantonen. Ook moeten gemeenten laten zien dat de beoogde ontwikkelingen niet binnen het bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd. Als dan blijkt dat een nieuwe ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden binnen het stedelijke gebied, kan dat alleen in het landelijk gebied mits wordt gebouwd 'met behoud van kwaliteit en identiteit'. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV na wijziging op 1 maart 2017 in werking getreden.

De locatie ligt in een gebied voor grootschalige landbouw.

Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landbouwgebieden, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, geldt het volgende:
a. agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
b. in afwijking van onderdeel a geldt dat buiten het bouwperceel gaas- en boogkassen kunnen worden toegestaan mits deze na het groeiseizoen worden verwijderd;
c. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering;
d. in gebied voor gecombineerde landbouw, zoals aangeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 1,5 hectare;
e. in afwijking van onderdeel d kan een agrarisch bouwperceel in gebied voor gecombineerde landbouw een omvang hebben van maximaal 2 hectare, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces;
f. in gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare;
g. in afwijking van onderdeel f kan een agrarisch bouwperceel in een gebied voor grootschalige landbouw een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits wordt gemotiveerd dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces;
h. in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien:
1° de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;
2° de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;
3° het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.

Artikel 15 is van toepassing op een ruimtelijk plan als bedoeld in het eerste lid met dien verstande dat voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gelezen: “agrarische bebouwing of agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 26”. Dit geldt ook voor zover agrarische bedrijven in de Ecologische Hoofdstructuur liggen of in een weidevogelleefgebied liggen. In het kader van de bestemmingsplanprocedure buiten het bestaand stedelijk gebied wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

Toetsing

De ontwikkeling valt binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied. Ontwikkelingen die binnen de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan Buitengebied vallen hebben een beperkte ruimtelijke impact. Voor deze ontwikkelingen heeft de gemeente een eigen beeldkwaliteitsrichtlijn opgesteld die voldoende richting geeft aan de te ontwikkelen ruimtelijke kwaliteit. De aspecten die aangegeven zijn bij de leidraad ruimtelijke kwaliteit van de provincie zijn toegelicht bij de Huidige situatie en bij de Ruimtelijke en functionele inpassing. De voorgenomen ontwikkelingen voldoet aan de voorwaarden van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten aanzien van de maximale oppervlakte van het bouwvlak. Er is sprake van één bedrijfswoning. De locatie ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur, een weidevogelleefgebied of een aardkundig monument.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor de gemeente Hollands Kroon is een omgevingsvisie opgesteld (vastgesteld 22 november 2016). De omgevingsvisie is een integrale visie het beleid van Hollands kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.

Voor de agrarische sector gelden de volgende uitgangspunten:

Hollands Kroon heeft de meeste landbouwbedrijven en het grootste agrarische grondgebruik in de provincie Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in de gemeente te vinden. De gemeente staat voor ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Waarbij er uniforme regels gelden in de gehele gemeente en veel ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen.

De agrarische sector is de primaire functie in het buitengebied en deze is aan vele ontwikkelingen onderhevig. Aan de ene kant neemt door schaalvergroting de bedrijfsomvang toe, aan de andere kant richt een deel van de bedrijven zich op specialisatie of verbreding. Daarnaast zoeken bedrijven meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals biologische landbouw, zorg, recreatie et cetera. Voor deze ontwikkelingen is een economisch duurzaam bedrijf van belang. Ruimte om te ondernemen is cruciaal en een bouwperceel van voldoende omvang is daarbij noodzakelijk.

In de visie is aangegeven dat iedereen dezelfde bouwrechten heeft, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwblokken van twee hectare voor bestaande agrarische bouwblokken in nieuwe ruimtelijke plannen. Bij grotere bouwblokken is maatwerk noodzakelijk.

Toetsing

De verdere ontwikkeling van het tulpenbedrijf tot twee hectare sluit aan op deze ambitie van de gemeente Hollands Kroon.

Daarnaast is de visie gericht op de opgave om de condities te creëren voor goede, gedifferentieerde woon- en leefmilieus, afgestemd op de behoefte en waarbij kwaliteit het sleutelbegrip is.

Toetsing

In het plan wordt aangegeven op welke wijze ingezet wordt op ruimtelijke kwaliteit.

De ontwikkelingen binnen Hollands Kroon moeten duurzaam plaatsvinden waarbij de huidige generatie zoveel als mogelijk voorziet in zijn eigen behoeften, zonder de toekomstige generaties te beperken of af te wentelen op mensen die elders leven. Natuurlijk, duurzaamheid kent vele gezichten en interpretaties. Waar het om gaat is dat de basishouding er één is van 'denken en doen aan duurzaamheid'. Of het nu gaat om duurzame visserij, duurzame energieopwekking of duurzaam inkopen.

Toetsing

Het aspect duurzaamheid wordt uitgewerkt bij de ontwikkeling van de uitwerking van de architectuur van de gebouwen. De te ontwikkelen gebouwen voldoen aan de laatste eisen ten aanzien van 'green label' kassen. De warmte die vrij komt uit de kas wordt benut bij het drogen van de bollen.

In het 'Bestemmingsplan Buitengebied, voormalige gemeente Niedorp' is ruimte geboden aan de verdere ontwikkeling van agrarische bedrijven met een vergroting van het bouwvlak tot 1,5 hectare. Bij wijziging van het bouwblok tot 1,5 hectare geldt een aantal randvoorwaarden. Het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingscriteria die aangegeven zijn bij de wijzigingsbevoegdheid. In het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat een agrariër zijn bedrijf binnen een agrarisch bouwvlak uit kan oefenen en ontwikkelen. Dit bouwvlak dient groot genoeg te zijn voor een adequate bedrijfsvoering voor de boer, waarin hij zowel de bebouwing als de noodzakelijke verhardingen op een efficiënte wijze kan situeren. Daar tegenover staat de maatschappelijke en landschappelijke aanvaardbaarheid van een steeds maar uitdijende en schaalvergrotende landbouw. Tevens is aangegeven dat een ongebreidelde groei de landschappelijke kwaliteit niet ten goede komt en doet afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu van omwonenden. De gemeente had daarom gekozen voor het standpunt om in het vigerend bestemmingsplan een bouwvlak van 1 hectare aan de agrariërs toe te kennen. Daarbij mogen ze dit gehele bouwvlak benutten. De gemeente sluit haar ogen echter niet voor schaalsprongen die momenteel (met name door veehouders) worden genomen. Die schaalsprongen vergen een grotere oppervlakte bebouwing en verharding dan één hectare. De gemeente staat welwillend tegenover uitbreidingsmogelijkheden van agrariërs. Dit is echter niet bij recht mogelijk gemaakt. De gemeente wil, wanneer dergelijke ontwikkelingen zich voordoen, een waarborg inbouwen waardoor zij invloed op de omvang, de plaatsing en de verschijningsvorm van de nieuwe gebouwen kan uitoefenen wanneer dit nodig wordt geacht. Voor akkerbouw- en tuinbouwbedrijven is het mogelijk, mits het nut en de noodzaak daartoe zijn aangetoond, met een wijzigingsbevoegdheid het bouwvlak te vergroten naar 1,5 hectare.

De schaalvergroting in de landbouw komt ook zeker ook tot uitdrukking in de grootte van gebouwen. De gebouwen worden steeds hoger. Enerzijds ontstaat deze wens om hogere bedrijfsgebouwen vanuit praktische redenen (zoals het stapelen van meerdere kisten bij akkerbouwbedrijven). De gemeente wil deze ontwikkelingen faciliteren en rekt daarom de maximale goothoogte op naar 7 meter (was voorheen 4 meter). De bouwhoogte is net als voorheen op 12 meter gemaximeerd. In de regels van het vigerende plan is een afwijking opgenomen om bouwhoogten tot 14 meter mogelijk te maken.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling vormt een bedrijf waarbij sprake is van hoge bedrijfsgebouwen. De bestaande maatvoering van de gebouwen voldoet aan de uitgangspunten uit het bestemmingsplan.

3.4 Wijzigingscriteria

Vergroten bouwvlak agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, onder een aantal voorwaarde. Per voorwaarde is aangegeven op welke wijze voldaan wordt aan het criterium. Daarnaast is aangegeven in welke paragraaf uitgebreid op het criterium wordt ingegaan.

Toetsing

  • de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de in lid 3.1, sub a genoemde akkerbouw- en tuinbouwbedrijven; Het bedrijf betreft een akkerbouwbedrijf, specifiek gericht op het telen en distribueren van tulpenbollen en tulpenstelen;
  • de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond; Het bedrijf is gericht op het realiseren van een financieel duurzame bedrijfsvoering. Schaalvergroting en verbreding is noodzakelijk voor het duurzaam instandhouden van het bedrijf. De noodzaak is toegelicht bij de paragraaf Voorgenomen initiatief;
  • alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast; Een watertoets is uitgevoerd en is nader toegelicht bij de paragraaf Water;
  • alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd; Een ecologische toets is uitgevoerd en is nader toegelicht bij de paragraaf Ecologie;
  • alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid; een bodemkundige toets is uitgevoerd en is nader toegelicht bij de paragraaf Bodemkwaliteit. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de schuurkassen dient een bodemonderzoek toegevoegd te worden, omdat er verwerkingsruimte gerealiseerd wordt waar mensen gedurende een langere periode werkzaam zullen zijn, op een oppervlakte van meer dan 50 m².
  • voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn. In de regels van dit wijzigingsplan wordt verwezen daar de regels van het vigerende bestemmingsplan. De regels zijn één op één van toepassing.

De wijziging kan uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de volgende omgevingswaarden:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie.

Deze aspecten zijn uitgewerkt bij de paragrafen Ruimtelijke en functionele inpassing, Openbare ruimte en verkeer en parkeren en Bedrijven en milieuzonering 

Vergroten bestemming 'Wonen'

Het vergroten van de woonpercelen wordt planologisch mogelijk gemaakt door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.8 d en artikel 4.7 a van het geldende bestemmingsplan. Hiermee kan het bestemmingsplan door Burgemeester en Wethouders, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro, worden gewijzigd. Met dit wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).

4.1 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek Bodemkwaliteit

Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m2. Dit betreft de realisatie van de verwerkingsruimte in de te ontwikkelen schuurkassen. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk bij de uitvoering van de plannen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw de schuurkassen dient een bodemonderzoek toegevoegd te worden. Indien uit het bodemonderzoek/de bodemonderzoeken blijkt dat de grond en/of het grondwater ter plaatse van het plangebied verontreinigd is blijkt de bodem niet geschikt te zijn voor het beoogde gebruik. Om die reden kan dan worden geconcludeerd dat voorafgaand aan de werkzaamheden sanerende maatregelen genomen dienen te worden.

Toetsing

De bodemkwaliteit vormt op voorhand mogelijk een belemmering voor de geplande ontwikkeling omdat de grond momenteel gebruikt wordt als spoelbassin.

Voor de locatie is verkennend bodemonderzoek (bijlage Verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd door Landview BV. Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een niet-verdachte locatie ter plaatse van de uitbreiding en volgens een verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern. De hypothese voor het onderzoek is dat er hooguit licht verhoogde gehalten van zware metalen, som PAK en of bestrijdingsmiddelen in de bodem aanwezig zijn. De hypothese dat in de bodem licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering en verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde, bedrijfsmatige, gebruik.

 

4.2 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden. In het plan is op tekening een voorstel voor waterberging in een waterbergingsbassin en waterbergingcompensatie in een nabij gelegen sloot gedaan. Hiervoor is ruimte gereserveerd grenzend aan de sloot op het achterste deel van het perceel voor uitbreiding van het wateroppervlakte. Bij de uitwerking van de bouwwerken zal de benodigde watercompensatie en bijbehorende watervergunning aangevraagd worden.

Toetsing

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan Wijzigingsplan Nieuwe Niedorp, Terdiek 15a. In de digitale watertoets is aangegeven dat een zogenaamde normale procedure moest worden gevolgd, vanwege de aangegeven geplande verhardingstoename van meer dan 2.000 m². Het hoogheemraadschap in haar Wateradvies als aanvulling op de genoemde digitale watertoets de volgende uitgangspunten aangegeven.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in peilgebied 3210-01 in de Niedorperpolder. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP –2,60 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van primaire waterlopen naar het gemaal De Leyen. Daar wordt het water via dit gemaal op de VRNK boezem uitgeslagen.

Waterkwantiteit

Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 10.230 m2. Het hoogheemraadschap gaat er vanuit dat daarbij de extra aan te leggen erfverharding is meegeteld. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 3210-01 uitgebreid te worden met 1.330 m2 waterberging (13% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,33 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemaling capaciteit van 14,4 mm/dag, een gescheiden rioolstelsel, een drooglegging van 1,5 meter en grondsoort klei.

Het oppervlak van eventueel te dempen waterlopen dient één op één te worden gecompenseerd.

Volgens de ingediende gegevens zal de benodigde compensatie worden gerealiseerd door middel van verbreding van de ten zuidoosten van het plangebied gelegen secundaire waterloop. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt is dit mogelijk. Aandachtspunt hierbij is het kunnen uitvoeren van toekomstig onderhoud en de verdeling hiervan met de eigenaren aan de andere kant van deze waterloop. Het hoogheemraadschap adviseert hiermee rekening te houden en tijdig in overleg te treden met deze eigenaren. Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen treedt de initiatiefnemer van het plan in overleg met het hoogheemraadschap. De verbreding van de watergang past binnen de huidige bestemming. Hier is wel een aanlegvergunning nodig.

De volgende onderwerpen van het wateradvies hebben slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en worden ondervangen door de volgende standaard maatregelen.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het Hoogheemraadschap kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Bij de aanvraag is aangegeven dat er binnen het plan activiteiten plaatsvinden die mogelijk zorgen voor een verontreiniging van het hemelwater. Voorkomen dient te worden dat vervuild hemelwater ongezuiverd op het oppervlaktewater terecht komt. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en ziet dus op toe op de omgang van hemelwater in het plan. Met een goede inrichting kan het Hoogheemraadschap sturing geven aan de kwaliteit van het watersysteem.

De ondernemer is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid wat dit aspect betreft. Omdat in de nieuwe situatie de opslag van kisten overdekt wordt is er geen sprake van het afspoelen van verontreinigde stoffen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden komen vrijwel geen verontreinigingen vrij, omdat de ondernemer zijn bestrijdingsmiddelen vrijwel exact kan berekenen op basis van ervaring en zorgt dat er geen restproducten op het erf bewaard of geloosd worden. Hiervoor worden daarom geen aanvullende maatregelen getroffen.

De gemeente heeft evenals het hoogheemraadschap een algehele zorgplicht voor het hemelwater. Ook de gemeente dient dus op een verantwoorde wijze met het hemelwater om te gaan. Indien er een vermoeden is dat het afstromende hemelwater verontreinigingen (kan) bevat(ten), dan moet de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap naar een doelmatige oplossing zoeken.

Wettelijk kader, vergunningen en meldingen

Veel type lozingen zijn vastgelegd in algemene regels van lozingenbesluiten. Afhankelijk van het type activiteit dat in het plangebied wordt uitgevoerd dient aan een of meerdere van deze besluiten te worden voldaan. Wanneer de activiteit niet voldoet aan de algemene regels dient een vergunning op grond van de Waterwet te worden aangevraagd. Het hoogheemraadschap kan in dat geval voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Wanneer zuiverende maatregelen niet voldoende of niet mogelijk zijn kan worden besloten om het verontreinigde hemelwater af te voeren naar de rioolwaterzuivering. Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebieden.

Toetsing

Onderhavige inrichting van Buis Tulpen B.V. is aan te merken als een bedrijf dat valt onder de activiteit 'bloembollendroog- en prepareerbedrijven' (SBI-2008; 0163) zoals weergegeven in lijst 1 'activiteiten' van bijlage 1 van de VNG-publicatie.

De RUD staat echter het beleid voor om voor dergelijke bedrijven, gelet op het mogelijk gebruik van heftrucks met verbrandingsmotoren, een richtafstand van 50 meter te hanteren. Dit in aansluiting op lijst 2 'opslagen en installaties' van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voornoemde richtafstanden gaan echter uit van een omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woonklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype 'gemend gebied'. Dit impliceert dat voor onderhavige casus zou mogen worden uitgegaan van een te respecteren richtafstand van 30 meter tot de meest nabijgelegen woonbestemming van derden. Dit mede gelet op het feit dat ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied kan worden beschouwd.

Het wijzigingsplan heeft echter betrekking op een beoogde uitbreiding van een reeds bestaande inrichting. De kleinste afstand tussen de grens van de beoogde uitbreiding en de meest nabijgelegen woonbestemming (= Terdiek 15) bedraagt circa 74 meter. Gelet op die afstand en gelet op de voor onderhavige situatie te respecteren richtafstand van 30 meter, kan worden geconcludeerd dat de beoogde uitbreiding gezien vanuit het ruimtelijke spoor c.q. vanuit het oogpunt 'bedrijven en milieuzonering' inpasbaar is.

Dit laat echter onverlet dat er in het kader van het milieuspoor toetsing dient plaats te vinden van de akoestische situatie aan de geluidsvoorschriften als gesteld in het van toepassing zijnde 'Activiteitenbesluit milieubeheer'. Het bij het wijzigingsplan gevoegde akoestisch onderzoek is dus niet zozeer noodzakelijk gezien vanuit ruimtelijke ordening maar wel gezien vanuit de milieuwetgeving.

Voor de Buis Tulpen B.V. aan de Terdiek 15a is akoestisch onderzoek verricht ter beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk is binnen de normen voor een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat. Dit onderzoek is weergegeven in de bijlage Akoestisch onderzoek inrichtingslawaai.

4.4 (Spoor)wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk om rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast ook in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Wanneer het gaat om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, zijn in de Wgh voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrie-, wegverkeers- en spoorweglawaai.

Toetsing

Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op een plangebied met daarbinnen realisatie van schuurkassen. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling geen realisatie van als geluidgevoelig aan de merken bestemmingen c.q. functies. Er bestaat derhalve geen inspanningsverplichting voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Er zijn drie typen verkeersstromen.

  • Woon/werkverkeer. Nu in drukke tijden maximaal 10 auto's per dag. Straks worden dat 16 auto's in drukke tijden.
  • Vrachtverkeer. Vervoer van de tulpenbloemen in de maanden december tot mei. Nu 1 à 2 vrachtwagens per dag. Na de uitbreiding zullen dit maximaal 6 vrachtwagens per etmaal worden.
  • Landbouwverkeer. Met het planten in de herfst nu 5 trekkerbewegingen per dag en straks worden dat 16 trekkerbewegingen van en naar het erf (van 8 tractoren), In het groeiseizoen nu 2, en dat worden 3 tot 4 trekkerbewegingen. En voor het rooien van de bollen zijn nu 4 trekkerbewegingen en in de uiteindelijke situatie 10 trekkerbewegingen per dag nodig.

Toetsing

De uitbreiding van het teeltbedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden.

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 10-15 ug/m3 voor stikstofdioxide. De grenswaarde voor stikstof dioxide (NO2) bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015).

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie en minder dan 18 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof (PM10) bedraagt 50 µg/m3.

De bijdrage van de toename van verkeersbewegingen aan de uitstoot is niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

4.6 Archeologie

Beleid en normstelling

Verdrag van Malta

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging.

De gemeente beschikt over een archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die is opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.

Toetsing

Op basis van het bureauonderzoek is de gemeente ingedeeld in verschillende categorieën met elk een eigen beschermingsregime. In figuur 11 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010wp01-va01_0011.jpg"

De locatie ligt in het grijze gebied. De oppervlakte die gerealiseerd wordt is kleiner dan 10.000 m². Voor de voorgenomen ontwikkeling is daarom geen archeologisch onderzoek vereist.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie de uitvoering van de ontwikkeling niet belemmert.

4.7 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.

Toetsing

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen specifiek waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur wordt rekening gehouden bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing. Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Ecologie

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Toetsing

De ontwikkeling heeft mede gelet op aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen. Hierdoor is er geen invloed op natuurwaarden in Natura-2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt op intensief bewerkte agrarische grond op ruime afstand van natuurgebieden. De afstand tot het Natura-2000 gebied bedraagt iets meer dan 13 km, De Schoorlse Duinen. Evenmin kunnen negatieve gevolgen worden verwacht ten aanzien van het Weidevogel-leefgebied gezien de omvang van het plan en de afstand (600 meter). De afstand tot gebieden die deel uit maken van Natuurnetwerk Nederland bedraagt ongeveer 1,2 km. Dit betreft het gebied bij de Leijerdijk en het gebied ten zuiden van Oude Niedorp tussen de Verlaat en de N241. Bij de uitvoering van het plan worden geen bomen gekapt en er worden geen gebouwen gesloopt waar zich mogelijk nestplaatsen of verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen in bevinden. Hierdoor is er geen sprake van verstoring van beschermde soorten. De mogelijk te verbreden watergang ligt buiten het plangebied. De verbreding van de watergang wordt in overleg met het Hoogheemraadschap uitgevoerd en hierbij wordt rekening gehouden met de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Toetsing

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolowatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR): Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR): Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

3. Wet basisnet

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Toetsing

De ontwikkeling is niet significant voor wat betreft externe veiligheid. De uitvoering van het plan wordt niet belemmerd door externe veiligheid-aspecten.

Het perceel bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord hoeft in de ruimtelijke procedure niet te worden betrokken ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit wijzigingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. De regels van het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan. Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor wordt op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf Ruimtelijke en functionele inpassing. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.

Tevens zijn de gronden van de woonpercelen van nummers 4, 9a, 13 en 15 vergroot. De gronden hebben middels het toepassen van onderhavig wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Wonen' gekregen. De gronden achter nummers 13 en 15 gaan straks deel uit maken van het bestemmingsvlak van deze nummers. Hierdoor gaan de bouwmogelijkheden van deze gronden deeluitmaken van de bouwmogelijkheden voor dit bestemmingsvlak. De gronden achter nummer 4 en 9a gaan geen deel uitmaken van een specifiek bestemmingsvlak. Het is echter niet de bedoeling om hier een apart bestemmingsvlak te creëren waardoor er bouwmogelijkheden ontstaan. Derhalve is op dit specifieke deel de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' opgenomen. Bebouwing is hier niet toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het conceptplan is voorgelegd aan de RUD, het Hoogheemraadschap en de provincie Noord-Holland. De vooroverleg reacties zijn verwerkt in de toelichting van het ontwerp wijzigingsplan.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit.

Tijdens de periode van ter inzage legging zijn de ontwikkelaar en enkele omwonenden van het bedrijf met elkaar in gesprek geweest over de uitbreiding in hun woonomgeving en compensatie voor mogelijke planschade. Er is overeengekomen dat de omwonenden geen zienswijze indienen en dat zij van de ontwikkelaar een stuk grond krijgen. Deze stukken grond hebben in de huidige planologische regeling nog een agrarische of een bedrijfsbestemming. De gronden dienen derhalve gewijzigd te worden naar de bestemming 'Wonen'. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van het gewenste en met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is onderhavig wijzigingsplan op onderdelen aangepast. In de regels is in artikel 3.1 is opgenomen dat de gronden tevens gebruikt mogen worden voor een bedrijfswoning.

Het wijzigingsplan is vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders gewijzigd vastgesteld en wordt gedurende 6 ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatie

Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt geen bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.