1.1 Algemeen
Aan de Beethovenlaan 1 te Maarssen is thans een huisarts- en tandartspraktijk gevestigd. De zittende zorgaanbieders zijn in de oriënterende fase om mogelijk elders binnen Maarssendorp huisvesting te betrekken. Daarmee wordt voor de locatie aan de Beethovenlaan, op termijn, een nieuwe functie gezocht.
In het vigerend bestemmingsplan 'Maarssendorp Woongebied 1e technische herziening' (2014) heeft het gebouw een maatschappelijke bestemming. Het is niet waarschijnlijk dat een passende vervolgfunctie gevonden kan worden binnen de huidige gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan. Derhalve wenst initiatiefnemer een verbreding van de gebruiksmogelijkheden van het gebouw en de omliggende gronden. De gemeente heeft 3 juni 2013 schriftelijk aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met een functieverruiming tot woning. Om deze functieverruiming planologisch mogelijk te maken moet een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure worden doorlopen. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als verplichte motivatie bij deze vergunning.
1.2 Ligging
Het betreffende perceel ligt aan de Beethovenlaan 1 te Maarssen. Het plangebied is gelegen in Maarssendorp tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht in. De praktijkruimte bestaat uit een, vrij op het perceel gesitueerde, éénlaags bouwvolume.
Ligging plangebied
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied valt grotendeels binnen het bestemmingsplan 'Maarssendorp Woongebied 1e technische herziening', vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op PM (nog vast te stellen). Het plangebied heeft de bestemming 'maatschappelijk'. Met behulp van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt deze bestemming verruimd waardoor ook de woonfunctie mogelijk wordt in het pand.
Uitsnede bestemmingsplan 'Maarssendorp Woongebied 1e technische herziening' (globale ligging plangebied in rood kader)
Het gedeelte erf ten noorden van het gebouw valt binnen het bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht'. Dit bestemmingsplan is op 1 juli 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maarssen. De gronden hebben een tuin- en een woonbestemming.
Uitsnede bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht' (plangebied in rood)
1.4 Procedure
De functieverruiming is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de functieverruiming planologisch mogelijk te maken moet een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure worden doorlopen. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als verplichte motivatie bij deze vergunning.
Een ruimtelijke onderbouwing bestaat uit een aantal onderdelen:
- een beschrijving van het plan waaruit in ieder geval blijkt welke gronden erbij betrokken zijn en wat de ruimtelijke effecten zijn voor de omgeving;
- een toetsing van het planvoornemen aan (relevant) rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Hierin wordt verwoord in hoeverre de beoogde ontwikkeling past in het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden dan wel wordt gemotiveerd waarom het verantwoord is om met dit plan af te wijken van het vigerende beleid.
- een toetsing plaats van het planvoornemen aan de (milieu-)technische haalbaarheid. Het gaat hier om milieuaspecten als geluid, archeologie, ecologie etc. Aan de milieutechnische haalbaarheid wordt op basis van regelgeving en jurisprudentie strikte eisen gesteld. Als onderdeel van deze motivatie wordt eveneens de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid gegeven.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op de uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied betreft een perceel aan de Beethovenlaan. Op het perceel is een éénlaags gebouw van ca. 180 m² bruto vloeroppervlakte gesitueerd. Dit gebouw is momenteel in gebruik als huisarts- en tandartspraktijk. In het vigerende bestemmingsplan 'Maarssendorp Woongebied 1e technische herziening' (2014) heeft het perceel een maatschappelijke bestemming.
Huidige situatie (plangebied in rood)
2.2 Toekomstige situatie
Indien de huisarts- en tandartspraktijk aan de Beethovenlaan elders ruimte betrekt komt de voorliggende locatie vrij voor een vervolgfunctie. Deze vervolgfunctie zal binnen de bestemmingsomschrijving uit het vigerende bestemmingsplan moeten passen of een woning moeten betreffen.
De bestemmingsomschrijving in het vigerende plan laat ruimte voor maatschappelijke voorzieningen of een kinderdagverblijf. Maatschappelijke voorzieningen is de verzamelnaam voor een zorginstelling, openbare dienstverlening, kinderdagverblijf, educatieve-, medische-, onderwijs-, culturele-, levensbeschouwelijke-, en overheidsvoorzieningen zoals een museum en een galerie alsook ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.
Indien het gebouw wordt verkocht als woning zal binnen de bestaande bebouwing of binnen de vigerende bebouwingsregeling uit het geldende bestemmingsplan een woning worden gerealiseerd. Aanvullende bouwmogelijkheden zijn niet gewenst. De woning is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Een combinatie van regelingen, dus verkoop als woning met praktijkruimte, valt tevens binnen de mogelijkheden.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling gaat uit van een functieverruiming. De beoogde ontwikkeling is zodanig kleinschalig dat deze geen raakvlakken kent met het rijksbeleid. Wel dient de ladder van duurzame verstedelijking beantwoord te worden:
- uit het onderzoek naar de woningbehoefte voor de gemeente Stichtse Vecht door Companen (2005) blijkt dat het huidige woningtekort geraamd wordt op ca. 7% van de voorraad. Dat zijn 1.780 woningen. Dit stelt dat er een duidelijke woningvraag is.
- de locatie ligt in binnenstedelijk gebied waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. Daarmee past de ontwikkeling binnen de ladder voor duurzame verstedelijking. Het beantwoorden van trede 3 is niet noodzakelijk.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden onder andere, na de 1e aanvulling die op 1 oktober 2012 in werking is getreden, de volgende onderwerpen beschreven: Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied en Defensie. In totaal zijn het 15 verschillende onderwerpen
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
Planspecifiek
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die van belang zijn voor het plangebied.
Vitale dorpen en steden
- Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Stedelijk programma Stichtse VechtDaarnaast is er voor de gemeente Stichtste Vecht een woningbouwprogramma opgesteld. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen in het stedelijk gebied op diverse locaties. Bij de planvorming en ontwikkeling van een aantal van de binnenstedelijke locaties dient rekening te worden gehouden met de langetermijngevolgen en bijkomende hogere kosten door de ligging in voor bodemdaling gevoelig gebied.
De provinciale structuurvisie legt de nadruk op binnenstedelijke ontwikkelingen. De thema's 'Vitale dorpen en steden' en 'Stedelijk programma Stichtse Vecht' zijn van belang voor de beoogde ontwikkeling. De voorgenomen functieverruiming voorziet niet in nieuwbouw maar een verruiming van de huidige bestemming. Gezien het feit dat dit bijdraagt aan het woningbouwprogramma en de locatie in binnenstedelijk gebied ligt sluit dit aan op de ambities gesteld in de provinciale structuurvisie.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
De planlocatie ligt binnen de bebouwingscontour. De PRV stelt dat verstedelijking binnen de contour mogelijk is. De beoogde ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de PRV.
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Maarssen
De Ruimtelijke Structuurvisie Maarssen 2005 (RSM) is door de raad op 27 juni 2005 vastgesteld. Het accent in deze ruimtelijke structuurvisie ligt op cultuurhistorie en kwaliteit. In het ruimtelijk beleid wordt daarbij nadrukkelijk een relatie gelegd tussen ruimtelijke ontwikkelingen, cultuurhistorie en kwaliteit. Cultuurhistorie dient in het ruimtelijk beleid een kwaliteitsverhogende en meer bepalende rol te spelen. Daarbij wordt aangesloten op de visie die verwoord is in de Belvedèrevisie voor de Vechtstreek.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het deelgebied Maarssen Dorp Woongebied. Het gebied wordt gekenmerkt door uitbreidingswijk ontstaan vanaf de jaren '50. De woonkwaliteit is over het algemeen goed tot zeer goed.
Naast het bovenstaande schrijft de structuurvisie tevens voor dat de voorkeur uitgaat naar functieverandering boven nieuwbouw. De ruimte in Maarssen in schaars en er dient zorgvuldig met onbebouwde ruimte om worden te gaan. Derhalve worden initiatieven in binnenstedelijk gebied aangemoedigd boven uitbreidingslocaties in het buitengebied. Gezien het feit dat de beoogde ontwikkeling uitgaat van een functieverbreding voor een bestaand pand in binnenstedelijk gebied, sluit dit aan op de ambities uit de gemeentelijke structuurvisie. De Ruimtelijke Structuurvisie Maarssen vormt geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
3.3.2 Woonvisie
De bestaande verouderde woonvisies, separaat of als onderdeel van een structuurvisie, worden thans door de gemeente herzien. De leeftijd van de bestaande visies, recente ontwikkelingen op de woningmarkt en de gemeentelijke herindeling hebben geleidt tot de wens het bestaande beleid te actualiseren en uniformeren.
Planspecifiek
In de concept Woonvisie van Stichtse Vecht wordt gesteld dat waar mogelijk nieuwbouw in het sociale segment wordt gerealiseerd. Dat betekent dat niet langer wordt uitgegaan van een percentage van 30% van de nieuwbouw als verplichte bijdrage aan de sociale sector, maar dat bezien wordt wat mogelijk is. Het wordt per locatie bekeken. Met de voorliggende ontwikkeling zal niet worden voorzien in sociale woningbouw.
4.1 Milieueffectraportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Het plan gaat uit van een functieverruiming. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt de beoogde ontwikkeling valt onder mogelijkheid d. De functieverruiming betreft geen sloop en/of bouwwerkzaamheden. Er kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, verkeer en ecologie in de volgende paragrafen in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.2.1 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De Wet geluidhinder wijst woningen aan als geluidgevoelige objecten. Omdat de huidige maatschappelijk functie reeds een geluidsgevoelige bestemming is, treed er geen verandering op aan de bestaande situatie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel aangetoond te worden dat de verschillende geluidsbronnen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling vormen.
De locatie is gelegen aan een straat met een maximum snelheid van 30 km per uur. Deze straten zijn uitgesloten van toetsing. Derhalve vormt wegverkeerslawaai geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er is geen spoorlijn in de directe omgeving van het plangebied. Spoorweglawaai vormt derhalve geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
Zoals in paragraaf 4.2.4 wordt aangetoond bevind er zich een garage in de omgeving van het plangebied. De garage valt onder de milieucategorie 2 en heeft daarmee een richtafstand van 30 meter. De projectlocatie bevindt zich op een afstand van 40 meter. Daarmee is voldoende zonering tussen de activiteiten aanwezig om te veronderstellen dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de geluidsnormen.
4.2.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
- landbouw;
- moestuin/volkstuin;
- wonen met tuin;
- kinderspeelplaatsen;
- natuurgebieden;
- groen met natuurwaarden;
- industrie en ander groen;
- bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
- klasse landbouw en natuur (1, 2 en 5);
- klasse wonen (3, 4 en 6);
- klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Planspecifiek Het plangebied heeft in de huidige situatie een gevoelige bestemming. In de toekomstige situatie blijft het een gevoelige bestemming. Daarnaast voorziet de ontwikkeling niet in enige bouw en/of sloop werkzaamheden en is het grondgebied onverwacht. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De Omgevingsdienst Regio Utrecht heeft bevestigd dat het geen verdachte locatie is. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m
3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
In paragraaf 4.7 wordt aangetoond zal bij een verkleuring naar wonen het aantal verkeersbewegingen afnemen. Daarmee draagt de beoogde ontwikkeling niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de huidige luchtkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen. Voor zowel stikstofdioxide als voor fijn stof mag het jaargemiddelde niet boven de grenswaarde van 40 µg/m³ uitkomen. Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat de locatie in de huidige situatie voldoet aan de grenswaarde. Dit onderdeel vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Stikstofdioxide (plangebied in zwarte cirkel)
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Fijnstof (plangebied in zwarte cirkel)
4.2.4 Bedrijf en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter, aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied is enkel een garage aanwezig. De garage valt onder de milieucategorie 2. In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering is de richtafstand tussen de bedrijfsactiviteit en een gevoelige bestemming 30 meter (rustige woonwijk) tot deze functie. De planlocatie ligt op een afstand van 40 meter van de garage en voldoet daarmee aan de richtafstand. Het aspect bedrijven en milieuzonering belemmert de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling niet.
4.2.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Na het raadplegen van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen enige risicocontouren ligt. Derhalve vormt externe veiligheid geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
Uitsnede risicokaart (plangebied omcirkeld)
4.3 Water
Op uitvoeringsniveau voor met name het stedelijk gebied is de Keurvergunning naast de Wvo-vergunning voorwaardenstellend voor de uitvoering van werken en werkzaamheden. Van de gemeente Maarssen zijn nog geen waterplannen beschikbaar.
Waterschappen zijn regionaal verantwoordelijk voor de waterkeringen, het oppervlaktewater en de zuivering van afvalwater. Het waterschap garandeert in dit kader onze veiligheid en de levering van voldoende en kwalitatief goed water. Daartoe wordt onderhoud en beheer gepleegd aan de watergangen en de waterkeringen en wordt het water in sloten, vaarten en tochten op peil gehouden door middel van bemaling. Voor het peilbeheer is het belangrijk rekening te houden met de functies die aan het water worden toegekend en de wensen van de diverse gebruikers.
Planspecifiek
De beoogde situatie voorziet niet in enige bouw en/of sloopwerkzaamheden. Er zal geen wijziging op treden aan de water- of de verhardingssituatie. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor beoogde ontwikkeling.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Uit de archeologische verwachtingskaart blijkt dat de planlocatie binnen middelhoge archeologische verwachting ligt. Echter gaat de beoogde ontwikkeling slechts uit van een gebruiksverruiming van het bestaande gebouw. De grond wordt niet geroerd waardoor archeologisch onderzoek niet nodig is.
4.5 Cultuurhistorie
In de gemoderniseerde monumentenzorg is de bescherming van cultureel erfgoed verankerd in de ruimtelijke ordening. De verankering komt voort uit de aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6. Op basis van dit artikel is het verplicht om in een ruimtelijk plan rekening te houden met cultuurhistorische waarden in en boven de grond.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde in het plangebied. De bestaande bebouwing kent geen cultuurhistorische waarden. Verder wordt niet voorzien in ingrepen in de verkavelingstructuur of in de groenstructuur. Daarmee vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.6 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EL en I (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied of van de ecologische hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is derhalve niet van toepassing. In het kader van soortenbescherming kan worden geconcludeerd dat er geen ingrepen in bebouwing of groenstructuur zijn gepland. De beoogde ontwikkeling gaat slechts uit van een gebruiksverruiming. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor (beschermde) soorten flora en fauna.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt. Ook voor de hoeveelheid gewenste parkeerplaatsen zijn kencijfers ontwikkeld.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte bedraagt.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling dient er aangetoond te worden dat er geen noemenswaardige toename aan verkeersbewegingen en een te grote parkeerdruk ontstaat in het plangebied. Voor de analyse is uit gegaan van een ligging van het gebied in de schil van het centrum (matig stedelijk). De huidige situatie met vijf behandelkamers maakt daarbij plaats voor één vrijstaande woning.
Tabel Parkeercijfers
| Programma | Norm | Parkeerplaatsen |
Huidige situatie | 5 behandelkamers | 2.2 per kamer | 11 |
Toekomstige situatie | 1 woning | 1.7 per woning | 1.7 |
Tabel Verkeersgeneratie
| Programma | Norm | Verkeerbewegingen |
Huidige situatie | 5 behandelkamers | 19.7 per kamer | 98.5 |
Toekomstige situatie | 1 woning | 7.7 per woning | 7.7 |
Hieruit valt te concluderen dat in de toekomstige situatie het aantal benodigde parkeerplaatsen en het aantal verkeersbewegingen sterk afneemt. Mocht het pand gedeeltelijk als woning en gedeeltelijk als maatschappelijke bestemming in gebruik genomen worden dan zal de afname van verkeer- en parkeerdruk beperkter zijn. Doordat het aantal benodigde parkeerplaatsen en het aantal verkeersbewegingen afneemt is er sprake van een verbetering qua verkeer en parkeren.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op initiatief van de initiatiefnemers uitgevoerd. De economische uitvoerbaarheid (planschade) van het initiatief is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers en de gemeentelijke plankosten worden gedekt door middel van de gemeentelijke legesverordening. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
5.2.1 Zienswijzenprocedure
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen (artikel 3.12 lid 5 Wabo) op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.