25.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd
voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige
archeologische waarden.
a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek
noodzakelijk zijn.
b. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden
aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 25.1 bedoelde gronden
slechts toelaatbaar, indien het betreft:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het
peil niet wordt uitgebreid;
2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen
oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder
heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
4. een bouwwerk dat tot 0,3 m diep kan worden gerealiseerd.
c. In afwijking van het bepaalde in lid 25.1 mogen
gebouwen,bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, ten
behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden
gebouwd, indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel
van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische
waarden door het bouwen dan wel door de directe of indirecte gevolgen
daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op
de betrokken locatie de archeologische waarden door het bouwen dan wel
door de directe of indirecte gevolgen daarvan niet worden of kunnen
worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de
bouwvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
a. Het is verboden op of in de gronden met de
dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ zonder of
in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (aanlegvergunning)de navolgende werken (geen bouwwerken
zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
2 het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen
ontgrondingsvergunning is vereist;
3 het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m,
waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren,
aanleggen van drainage en ontginnen;
4 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden
verwijderd;
5 het aanleggen van bos of boomgaard;
6 verlagen van het waterpeil;
7 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
8 het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
9 het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-,
telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
10 het aanbrengen van constructies, die verband houden met
bovengrondse leidingen;
11 het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
12 het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en
andere wateren;
13 alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden
in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het
normale gebruik van het terrein.
b. De werken of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid
25.3 onder a. geldt zijn slechts toelaatbaar indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel
van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische
waarden door de werken of werkzaamheden dan wel door de directe of
indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op
de betrokken locatie de archeologische waarden door de werken of
werkzaamheden dan wel door de directe of indirecte gevolgen daarvan
niet worden of kunnen worden geschaad of mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de werken of
werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester
en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Het bepaalde in lid 25.3 onder a. is niet van toepassing:
1. op werken of werkzaamheden waarvan de binnen de
bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2
bedraagt;
2. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en
noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
3. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt
van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende
betekenis zijn;
4. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan
dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden;
5. indien de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd
krachtens een reeds verleende bouwvergunning, aanlegvergunning of een
ontgrondingvergunning;
6. indien de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering
zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
7. op werkzaamheden die ten dienste van archeologisch
onderzoek worden uitgevoerd.
d. In het belang van de bescherming van de archeologische
betekenis van de gronden dient de aanvrager van een aanlegvergunning
een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het
terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het
oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
e. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend
vergunning zoals bedoeld in lid 25.3 onder a. na schriftelijk advies
van de deskundige inzake archeologie.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te
wijzigen door:
1. de dubbelbestemming ‘Waarde –
Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen,
indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- op de betrokken locaties geen archeologische waarden
(meer)aanwezig zijn;
- handhaving van de dubbelbel bestemming ‘Waarde -
Archeologie 2’ niet langer noodzakelijk wordt geacht;
- wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate
zijn veilig gesteld.
2. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie
2’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze
dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de
begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse
aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing
aan het bepaalde in 25.4 onder a. na schriftelijk advies van de
deskundige inzake archeologie.