direct naar inhoud van Artikel 32 Algemene bouwregels
Plan: Corridor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG02

Artikel 32 Algemene bouwregels

32.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

32.2 Milieu
32.2.1 Verkeerslawaai en Industrielawaai

Geluidsgevoelige functies mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder en de Wet Milieubeheer.

32.2.2 Externe Veiligheid

(Beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet worden opgericht binnen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand van een risicovolle inrichting.

32.2.3 Bouwmaterialen

Bij het bouwen van bouwwerken welke op grond van dit bestemmingsplan zijn toegestaan, dient gebruik gemaakt te worden van niet logende bouwmaterialen.

32.3 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen
32.3.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze planregels opgenomen bepalingen, geen beperkingen.

32.3.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken ten dienste van de bestemming gelden, behoudens in deze regels opgenomen bepalingen, de volgende bepalingen:

  • a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 32.3.2 onder a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil.
    • 2. een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 meter onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen.
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter.
    • 4. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
    • 5. ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijbehorende bouwwerken.
32.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 32.3.2 onder b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden;
  • c. het woongenot of de gebruiksmogelijkheden op de belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast.
32.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wabo, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.