direct naar inhoud van Artikel 10 Groen
Plan: Corridor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG02

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en watergangen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. onverharde paden en wegen;
  • g. fietspaden;
  • h. ontsluitingswegen alsmede parkeervoorzieningen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen of ten behoeve van externe veiligheid;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' tevens ten behoeve van een antennemast voor de mobiele telefonie.

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
10.2 Bouwregels
  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²  
Steiger     1     6  
Lichtmasten     10      
Antennemast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie'     25      
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3,5      
10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen van een wal;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • e. diepploegen en diepwoelen, zijnde het extra diep -0,4 meter of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
  • g. het scheuren van grasland.
10.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in lid 10.4.1 alleen indien door de in lid 10.4.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

10.4.3 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.