Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Straatweg 66
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPStraatweg66BKL-VG01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
regels en verbeelding van het bestemmingsplan Straatweg 66 met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPStraatweg66BKL-VG01  van de Gemeente Stichtse Vecht.
 
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
    
1.6 Aanlegplaats:
een plaats voor het aanleggen van vaartuigen;
 
1.7 Afhankelijke woonruimte:
een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.8 Afmeervoorzieningen:
voorzieningen die bedoeld zijn om vaartuigen op een goede en veilige manier te kunnen laten afmeren zoals afmeerpalen, steigers, kades en bolders;
 
1.9 Afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregels:
een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.10 Aan- en uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.
 
1.11 Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.12 Ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
 
1.13 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
 
1.14 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.15 Bebouwingsoppervlak:
een op de verbeelding aangegeven oppervlak dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak dat op het bouwperceel rust dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.16 Bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de maximaal bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft.
 
1.17 Bed and breakfast:
een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt; een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal zes kamers met een gemeenschappelijke keuken.
 
1.18 Bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
1.19 Bedrijf aan huis:
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen)transport vallen hier niet onder.
         
1.20 Beroep aan huis/aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen)transport vallen hier niet onder.
     
1.21 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen (of tot stand zullen komen op basis van een verleende vergunning of aangevraagde vergunning) met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.22 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
  
1.23 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.24 Bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  
1.25 Bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.26 Bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
  
1.27 Boatsaver:
een al dan niet drijvende voorziening ter opslag en overkapping van een boot.
  
1.28 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
  
1.29 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
  
1. 30 Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, zulks met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping.
  
1.31 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
  
1.32 Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
  
1.33 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
  
1.34 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
  
1.35 Buitenplaats:
Een historische buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel uitmaken van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier)weiden, moestuinen en ornamenten. De samenstellende delen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en waterlopen, gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten zijn door de opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van een historische buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp en de opzet en inrichting van de tuin- en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming;
 
1.36 Cultuurhistorische waarde:
de aan een (samenstel van) bouwwerk(en) of gebied toegekende waarde in verband met het beeld dat door het gebruik in de loop van de geschiedenis is ontstaan, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
 
1.37 Deskundige/deskundig advies
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied waarover advies wordt gevraagd.
  
1.38 Dienstverlening/maatschappelijke dienstverlening:
een (naar openingstijden) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en wordt geholpen, zulks met uitzondering van horecaondernemingen en seksinrichtingen/prostitutie.
  
1.39 Erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
 
1.40 Erfbebouwing:
functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken.
 
1.41 Erfgrens:
de grens van een erf.
 
1.42 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  
1.43 Erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
  
1.44 Galerie:
ruimte voor het exposeren en verkopen van kunstwerken.
  
1.45 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  
1.46 Geluidsgevoelig object:
woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
  
1.47 Gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.
 
1.48 Hoofdgebouw:
een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
     
1.49 Horeca(onderneming):
het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, het bedrijfsmatig verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.
  
1.50 Huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde (bedrijfsmatige) kamerbewoning/kamerverhuur.
     
1.51 Kantoor:
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie.
  
1.52 Kap:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk waarbij bij een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.
  
1.53 Karakteristiek:
een bouwwerk dat is aangemerkt als karakteristiek vanwege de karakteristieke waarde in het straatbeeld, zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, en waarvan het behoud van belang is.
  
1.54 Kelder:
een grotendeels ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
  
1.55 Kelderingang:
een constructie die dient voor de toegang tot een kelder.
 
1.56 Kinderopvang:
maatschappelijke dienstverlening gericht op opvang van kinderen, binnen of buiten schooltijd.
 
1.57 Kunstwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
  
1.58 Kwetsbaar object:
  1. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
  5. een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inriching is bepaald, die in acht moet worden genomen.
1.59 Ligplaats:
een plaats voor het aanleggen van vaartuigen.
  
1.60 Maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, medische, onderwijs-, culturele, levensbeschouwelijke, sport, recreatieve en overheidsvoorzieningen, zoals een museum en een galerie, waarbij tevens ondergeschikte en niet-zelfstandige detailhandel ten dienste van deze voorzieningen is toegestaan.
  
1.61 Mantelzorg:
het voldoen aan een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. De zorgbehoevende maakt op dat moment deel uit van het huishouden.
 
1.62 Milieuhygiënisch inpasbaar
In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Het begrip 'milieuhygiënisch inpasbaar' is een verzamelbegrip voor verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Tijdens de toetsing van voorgenomen ontwikkelingen wordt onder meer rekening gehouden met de volgende milieu- en omgevingsaspecten:
  • eisen uit de Wet milieubeheer ten aanzien van bodemkwaliteit, geluid en luchtkwaliteit;
  • eisen uit de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde natuurgebieden en beschermde dier- en plantensoorten;
  • eisen uit de Wet geurhinder en veehouderij;
  • de eisen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het aanhouden van veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen (groepsrisico);
  • de eisen ten aanzien van de waterkwaliteit en het waterbeheer;
  • eisen ten aanzien van het verkeer en parkeren;
  • overige eisen ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waaronder de aanwezigheid van stiltegebieden;
  • landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.   
1.63 Normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
  
1.64 Nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
  
1.65 Objecten met cultuurhistorische waarde:
bebouwing met cultuurhistorische waarde waaronder naast het hoofdgebouw tevens de (aangebouwde) voormalige bedrijfsgedeelten vallen die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen (erfbebouwing) zonder cultuurhistorische waarde.
  
1.66 Oever:
de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering.
 
1.67 Omgevingsvergunning:
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  
1.68 Ondergeschikte functie:
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
  
1.69 Ondergeschikte horeca:
horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca hebben en waarvan de horecafunctie aantoonbaar ondergeschikt/ondersteunend is aan de hoofd- of nevenfunctie.
 
1.70 Onevenredig:
niet in een zodanige verhouding staande tot een andere grootheid als gepast of wenselijk wordt geacht.
  
1.71 Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.72 Peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of een ander aan te houden waterpeil.
1.73 Perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
   
1.74 Praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
  
1.74 Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
  
1.75 Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen: 
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.   
1.76 Speelvoorziening:
een voorziening, die erop gericht is om in de openlucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden.
 
1.77 Steiger:
een aan de oever gekoppelde, constructie ten behoeve van het aanleggen of afmeren van een vaartuig.
        
1.78 Straatmeubilair:
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals: 
  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. afvalinzamelsystemen.
1.79 Verbeelding:
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
 
1.80 Voorgevel:
de naar de weg gekeerde zijde van een gebouw.
 
1.81 Voorgevelrooilijn:
Een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen. 
  
1.82 Vrijstaand:
bebouwing waarbij de gebouwen aan beide zijden niet tegen een al dan niet op een ander bouwperceel gelegen gebouw zijn gebouwd.
 
1.83 Wijzigingsbevoegdheid:
de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
     
1.84 Woning of wooneenheid:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.85 Woonadres:
  1. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.   
1.86 Zijerf:
de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn en vóór de achtergevelrooilijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
 
2.2 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij windturbine of windmolen: vanaf het peil tot aan de (wieken)as.
 
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en praktijkruimte in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  2. kantoren
  3. oeverbeschoeiingen;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken;
  2. erven;
  3. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en watergangen;
  7. overige functioneel met de bestemming ‘Gemengd' verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: 
  1. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
  2. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak en minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf;
  4. voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken geldt daarnaast het volgende:
 maximum aantal per bouwvlakmaximum inhoud of oppervlaktemaximum goothoogtemaximum bouwhoogte
hoofdgebouwen (incl. aan- en uitbouwen)het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven 
de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven
de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven
bijbehorende bouwwerken bij woningen 50 m² per woning
bijgebouwen: 3 m
aangebouwde bijgebouwen: gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning
6 m
erf- en terreinafscheidingen   
vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn:
1 m; achter de voorgevellijn: 2 m
overige andere-bouwwerken   
3 m
  1. de hoogte van oeverbeschoeiing maximaal 0,4 m boven het waterpeil in de winter bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Ten behoeve van het vergroten van het maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub d en toestaan dat het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden vergroot tot 80 m², met dien verstande dat:  
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en/of overkappingen niet meer bedraagt dat 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Gemengd' gelden de volgende regels:
  1. kamerverhuur/-bewoning is niet toegestaan; 
  2. het in gebruik nemen (van een deel) van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk ten behoeve van zelfstandige bewoning is niet toegestaan.
  3. het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan;
  4. buitenopslag ten behoeve van bedrijfsbestemming is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van artikel 3 lid 4 sub c een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
  1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
  2. het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  5. Het bevoegd gezag kan de onder artikel 3 lid 5.1 bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  6. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder e, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
3.5.2 ten behoeve van een bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4 sub b voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfast, met dien verstande dat:
  1. maximaal 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning, met een maximum van 50 m², hiervoor wordt gebruikt;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein ;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten advies wordt gevraagd aan een terzake deskundige.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels van de bestemming 'gemengd’ geheel of gedeeltelijk aan te vullen met de regels van de bestemming ‘Wonen - 1’ mits:
  1. op de gronden maximaal 2 woningen worden gerealiseerd;
  2. het bouwvlak ongewijzigd blijft;
  3. aangetoond is dat de woonfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is;
  4. aangetoond is dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
  5. aangetoond is dat de bestaande en beoogde landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden zoals genoemd in artikel Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur niet onevenredig worden aangetast dan wel versterkt;
  6. het bevoegd gezag wint, alvorens over de wijziging te beslissen, schriftelijk advies in bij een deskundige inzake natuur, landschap en cultuurhistorie met betrekking tot de vraag of aan het bepaalde onder sub c wordt voldaan.
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden;
  2. oeverbeschoeiingen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken en andere-bouwwerken, waaronder duikers, kunstwerken, straatmeubilair, verkeersvoorzieningen, onderhoudsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen
  2. overige verhardingen;
  3. in- en uitritten;
  4. onderdoorgangen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. water en watergangen;
  8. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen bouwwerken en andere-bouwwerken uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: 
  1. de maximum bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m
  2. de maximum bouwhoogte van andere-bouwwerken niet meer mag bedragen dan 8 m;
  3. de hoogte van oeverbeschoeiing maximaal 0,4 m boven het waterpeil in de winter bedraagt.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishouding;
  2. aanleg, onderhoud en instandhouding van watergangen en vaarwegen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens voor een brug;
  4. bewonersligplaatsen voor recreatievaartuigen;
  5. recreatief medegebruik;
  6. oeverbeschoeiingen 
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken, waaronder bruggen en kunstwerken;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verkeersverbindingen;
  4. afmeervoorzieningen;
  5. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
5.2.1 Overbeschoeiingen
de hoogte van oeverbeschoeiing bedraagt maximaal 0,4 m boven het waterpeil in de winter.
5.2.2 Overige andere-bouwwerken
de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, met dien verstande dat per bouwvlak niet meer dan één woning is toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' een afwijkend aantal woningen is aangegeven;
  2. aan-huis-verbonden beroep, Bed & Breakfast;
  3. gebouwde (deels) ondergrondse parkeervoorzieningen;
  4. oeverbeschoeiingen;
 met de daarbij behorende:
  1. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken;
  2. erven;
  3. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en watergangen;
  7. overige functioneel met de bestemming ‘Wonen - 1’ verbonden voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: 
  1. woningen worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend appartementen toegestaan;
  3. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak en minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf;
  5. voor het bouwen van woningen, bijbehorende bouwwerken en andere-bouwwerken geldt het volgende:
 maximum aantal per bouwvlakmaximum inhoud of oppervlaktemaximum goothoogtemaximum bouwhoogte
appartementen (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld') 
het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven  
de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven
grondgebonden rijwoningen
het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven
  
de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven
vrijstaande woningen (langs de Vecht)
het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven
 
de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven
de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven
bijbehorende bouwwerken zijn enkel toegestaan bij grondgebonden rijwoningen en vrijstaande woningen 50 m² per woning
bijgebouwen: 3 m
aangebouwde bijgebouwen: gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning
6 m
erf- en terreinafscheidingen   
vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn:
1 m; achter de voorgevellijn: 2 m
In- en uitritten (hellingbanen) naar een ondergrondse parkeervoorziening
(zowel binnen als buiten het bouwvlak) 
 
 150 m23 m3 m
overige andere-bouwwerken   3 m
  1. de hoogte van oeverbeschoeiing maximaal 0,4 m boven het waterpeil in de winter bedraagt.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Ten behoeve van het vergroten van het maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 sub e[1] en toestaan dat het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden vergroot tot 80 m², met dien verstande dat:  
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en/of overkappingen niet meer bedraagt dat 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming ‘Wonen - 1’ gelden de volgende regels:
  1. woningen zijn uitsluitend bestemd voor één huishouden;
  2. kamerverhuur/-bewoning is niet toegestaan; 
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en praktijkruimte bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m², waarbij horeca en detailhandel niet zijn toegestaan;
  4. het in gebruik nemen (van een deel) van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk ten behoeve van zelfstandige bewoning is niet toegestaan.
  5. het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Ten behoeve van mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van artikel 6 lid 4 sub e een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
  1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
  2. het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  5. Het bevoegd gezag kan de onder artikel 6 lid 5.1 bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  6. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder e, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
6.5.2 ten behoeve van een bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub b voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfast, met dien verstande dat:
  1. maximaal 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning, met een maximum van 50 m², hiervoor wordt gebruikt;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein ;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten advies wordt gevraagd aan een terzake deskundige.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
  1. Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;  
  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. een bouwwerk waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m² bedraagt en de diepte niet meer dan 0,3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het voorafgaand aan de planontwikkeling doen van archeologisch onderzoek waarbij de Archeologische-Monumentenzorgcyclus van waardering en selectie conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie wordt doorlopen;
    3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de kwalificaties zoals die zijn vereist door wet- en regelgeving, en eventueel aanvullende eisen die door burgemeester en wethouders bij de vergunningverlening worden gesteld. 
  3. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  2. het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  3. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  10. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
7.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in artikel 7 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  3. die een oppervlakte beslaan van niet meer dan 500 m²;
  4. die een oppervlakte beslaan van meer dan 500 m² maar waarbij de bodem niet dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld wordt geroerd;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  6. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 7 lid 4.2 sub c 
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 7 lid 3 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Tevens is artikel 7 lid 4.4 hierbij overeenkomstig van toepassing.
7.4.4 Voorschiften bij een omgevingsvergunning
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het voorafgaand aan de planontwikkeling doen van archeologisch onderzoek waarbij de Archeologische-Monumentenzorgcyclus van waardering en selectie conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie wordt doorlopen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de kwalificaties zoals die zijn vereist door wet- en regelgeving, en eventueel aanvullende eisen die door burgemeester en wethouders bij de vergunningverlening worden gesteld.  
7.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, herstel, beheer en de versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden, natuur- en landschapswaarden in de vorm van bebouwde en onbebouwde structuren, elementen, systemen en patronen;
8.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien:
  1. de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
  2. met een schriftelijk advies van een deskundige is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen;
  3. aan de omgevingsvergunning voorwaarden zijn verbonden gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 8 lid 3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 8 lid 2 in acht genomen is;
  2. betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden;
  3. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 8 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de cultuurhistorische, natuur- en/of landschapswaarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of worden hersteld;
  2. met een schriftelijk advies van een deskundige is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen;.
Artikel 9 Waterstaat - Natuurvriendelijke oever
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Natuurvriendelijke oever' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen primair bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers.
9.2 Bouwregels
Binnen de bestemming mag niet gebouwd worden.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij de afgifte van een Omgevingsvergunning voor een afmeervoorziening nadere eisen stellen aan:
  1. de situering van een afmeervoorziening;
  2. de vorm en omvang van een afmeervoorziening;
dit ter bevordering van;
  • de ecologische kwaliteit van de oever;
  • de aanleg en instandhouding van riet- en rietkragen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2  voor de bouw van bouwwerken als genoemd in de andere op deze gronden geldende bestemmingen, mits de betreffende bouwwerken geen belemmering vormen voor het onderhoud aan de watergangen en indien is gebleken dat de genoemde bouwwerken dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze bouwwerken niet zullen leiden tot een onevenredige afbreuk van de ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de in artikel 9 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
  1. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen;
  2. het ophogen van gronden en of verharden van gronden;
  3. het verwijderen van vegetatie, waaronder rietkragen;
  4. het graven of dempen van waterpartijen en het afdammen van waterpartijen;
  5. boringen te verrichten, seismisch of ander bodemonderzoek te doen;
  6. het wijzigen van het waterpeil.
9.5.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
9.5.3 toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 wordt uitsluitend verleend indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 1 dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een onevenredige afbreuk van de ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden.
Artikel 10 Waterstaat - Oeverzone
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Oeverzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor afmeervoorzieningen zoals o.a. steigers en andere aanlegvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  2. de hoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  3. bouwwerken mogen uitsluitend in combinatie met bouwwerken die zijn toegestaan op grond van de onderliggende enkelbestemming.
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
12.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige eenheid van de gebouwde omgeving nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de visuele en functionele kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte;
  2. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de gebruikswaarde van belendende panden en percelen met betrekking tot milieuhygiëne, bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy;
  3. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.
12.2 Vervangende bouwregel
  1. Voor een bouwwerk dat, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden en dat in dit bestemmingsplan ingevolge de bestemming is toegestaan, maar waarvan de bestaande maatvoering afwijkt van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimaal toelaatbaar mogen worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
12.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, kelderkoekoeken, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
12.4 Ondergronds bouwen
Het bouwen van beneden het maaiveld gelegen ruimten is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
  1. de verticale bouwdiepte niet meer dan 3,5 m mag bedragen beneden peil;
  2. ondergrondse bouwwerken tellen niet mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
 
13.1 Strijdig gebruik
  1. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken:
    1. als opslagplaats van (bouw)materialen, grond, bagger, afval, puin, grind, brandstoffen, (onderdelen van) onklare machines en naar aard gelijk te stellen materialen en/of grondstoffen;
    2. als landings- of opstijgplaats voor helicopters en (ultralight)vliegtuigen;
    3. voor het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de auto- en motorsport en modelvliegtuigsport, voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    4. voor het afmeren van woonschepen;
    5. voor het afmeren van beroepsvaartuigen en partyboten;
    6. van een woning voor meer dan één huishouding;
    7. van vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
    8. voor kamerverhuurbedrijf;
    9. voor detailhandel
    10. voor seksinrichtingen;
    11. als standplaats voor onderkomens;
    12. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen alsmede kampeerterrein.
    13. Onder strijdig gebruik als bedoeld in het vorige lid wordt niet verstaan:
    14. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt.
13.2 Parkeren
 
13.2.1 Parkeernormen
  1. Een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken en gebruik van de gronden ten dienste van de bestemming kan alleen worden verleend indien in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het perceel hoort, in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de parkeernormen zoals opgenomen in het ‘Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Stichtse Vecht 2013, deel B: Nota Parkeernormen, vastgesteld door de raad op 29 september 2015.
  2. Indien de nota niet voorziet in een parkeernorm voor een specifieke functie, stelt het bevoegd gezag een parkeernorm vast.
13.2.2 Afwijken van de parkeernormen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2.1  indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
13.2.3 Wijziging beleidsregel
Als de in artikel 13 lid 2.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Overschrijding bouwgrenzen
  1. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 afwijken reeds mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bouwvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot;
    3. Afwijken van goot- en of bouwhoogten ten behoeve van hoogteaccenten tot 15% boven de in de verbeelding opgenomen hoogten.
  2. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
14.2 Gebouwen ten behoeve van openbaar nut
Het bevoegd kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in hoofdstuk 2, teneinde de bouw van gebouwen ten dienste van het openbaar nut, zoals gemaalgebouwen, nutsgebouwen en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen toe te staan, mits:
  1. de inhoud per gebouw niet meer bedraagt dan 60 m³;
  2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
15.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot.
15.2 Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 16 Overige regels
 
16.1 Voorwaardelijke verplichting
Het is niet toegestaan bebouwing in het plangebied te slopen zonder dat middels een nader ecologisch onderzoek naar vleermuizen aangetoond is dat potentieel aanwezig beschermde vleermuissoorten niet aangetast worden, danwel dat voor aangetroffen beschermde vleermuissoorten adequate mitigerende maatregelen getroffen zijn. Voor de beoordeling van het nader ecologisch onderzoek en de eventuele mitigerende maatregelen, als onderdeel bij de omgevingsvergunning of melding voor het slopen, zal Burgemeester en Wethouders advies inwinnen bij een deskundige.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam "regels van het bestemmingsplan Straatweg 66”.