Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Binnenweg 18-20
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPBinnenweg1820MDP-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
De locatie Binnenweg 18-20 te Maarssen is lange tijd in gebruik geweest ten behoeve van het garagebedrijf en tankstation Stam. Halverwege jaren negentig is dit gebruik gestaakt, sindsdien staan de panden leeg. DAO projectontwikkeling en Thunnissen ontwikkeling hebben het voornemen om op deze locatie acht woningen te ontwikkelen.
 
Komende vanaf de Straatweg of varend over de Vecht vormt de Binnenweg één van de eerste kennismakingen met Maarssen-Dorp. Het opwaarderen van de locatie leidt daarmee tot een directe kwaliteitsimpuls van de entree en zal de beleving vanaf de Vecht sterken. Hoewel in het verleden door de toenmalige eigenaar reeds een ontwikkelinitiatief is opgesteld, bestaande uit de ontwikkeling van 12 tot 14 appartementen, is herontwikkeling tot op heden nooit gerealiseerd. Wel heeft dit ertoe geleid dat in 2010 door het college van de voormalige gemeente Maarssen aan is gegeven dat herontwikkeling, in principe, een positieve ontwikkeling is.
 
In het vigerende bestemmingsplan "Maarssen aan de Vecht" (2008) is de locatie bestemd als 'Bedrijf' en 'Wonen'. Het beoogde bouwplan is niet passend binnen de bepalingen van het vigerende plan. Derhalve is een nieuw planologisch kader noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en maakt het mogelijk om in de toekomst de boogde woningbouw te realiseren. Het opgestelde kader beperkt enerzijds de flexibiliteit voor de ontwikkeling en geeft, in combinatie met een beeldkwaliteitsplan, tegelijkertijd rechtszekerheid voor omwonenden en andere belanghebbenden.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied wordt gevormd door de voormalige tankstation en garage (Stam) aan de Binnenweg 18-20 te Maarssen. De locatie ligt direct aan de Vecht en maakt onderdeel uit van het bebouwingslint ter plaatse. Hiernavolgende afbeeldingen tonen de ligging en begrenzing van het plangebied. In basis wordt het plangebied aan de westzijde begrensd door de Binnenweg, aan de oostzijde door de Vecht, aan de noordzijde van het plangebied is een woning aan de Binnenweg 22 gesitueerd en aan de zuidzijde een bedrijf op de Binnenweg 12.
 
 Ligging plangebied op lokale schaal (zwart omkaderd)
 
Begrenzing plangebied (zwart omkaderd)
 
Het plangebied is gesitueerd langs de Binnenweg en langs de Vecht. Vanuit het zuiden (Utrecht) bezien maakt het plangebied onderdeel uit van het entreegebied van Maarssen-Dorp, zowel over water als over land.
1.3 Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
 
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is ondermeer opgenomen:
  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
 
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Plangeschiedenis
In 1965 is het benzinestation Stam aan de Binnenweg 18 geopend. In 1971 werd dit uitgebreid met een garagebedrijf. Omdat begin jaren negentig de locatie is vastgesteld als grondwaterbeschermingsgebied diende het brandstofstation te sluiten. Sindsdien is gestudeerd op een nieuwe invulling van het plangebied.
 
In het bestemmingsplan 'Binnenweg / Friezenbuurt' (1988) is reeds aangegeven dat op termijn een andere functie wordt beoogd. Voor de herontwikkeling worden hiernavolgende randvoorwaarden en uitgangspunten gesteld.
  1. Er dient een kwalitatief hoogwaardig woon- en leefgebied te worden gerealiseerd passend binnen de "BelvédèreVechtVisie bouwen" en daarmee binnen de traditie van het "Vechts" bouwen.
  2. De totale ontwikkeling dient het gebied een duidelijke kwaliteitsimpuls te geven door het bestaande ritme van de stroomruggen van de Vecht te versterken middels een groene voet, kwalitatief hoogwaardige bebouwing en doorzichten.
  3. Het perceel dient over een groene voet te beschikken. De groene voet dient zich te tonen aan twee zijden, zowel aan de Binnenweg als aan de Vecht. Om te voorkomen dat er 1 bebouwingswand ontstaat, dienen er doorzichten naar de Vecht te blijven bestaan.
  4. Er mag op het totale perceel van circa 1.200 m² aan gezamenlijk volume maximaal bruto 6.000 m³ in twee blokken worden gerealiseerd.
  5. Er dient duidelijk sprake te zijn van bebouwing met één ensemblewaarde. Het hoofdgebouw dient zich te presenteren zowel naar de Vecht als naar de Binnenweg (alzijdig gebouw).
  6. De maximale goothoogte is, uitgaande van twee en halve bouwlagen plus daarboven een kap, gesteld op maximaal 8,5 m. De massa c.q. het volume van de nieuwbouw dient zich goed te verhouden met de omvang van het perceel.
  7. Eventuele bijgebouwen dienen qua hoogte en omvang ondergeschikt te zijn aan de hoofdgebouwen.
  8. Het referentiekader zijn de Vechtse (heren)huizen op het meer noordelijke gedeelte van de Binnenweg. Woningtypen waar aan gedacht kan worden zijn het type herenhuis (eventueel onderverdeeld in appartementen) en twee- of drie-onder-één-kapwoningen.
  9. Het beeldkwaliteitsplan "De Bocht van Maarssen", de beeldkwaliteitsparagraaf van het bestemmingsplan en de monumentale panden aan de Binnenweg vormen aanknopingspunten voor de architectuur.
  10. Parkeren voor bewoners en bezoekers dient plaats te vinden op eigen terrein waarbij de parkeernorm is gesteld op 1,5 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerplaatsen worden bij voorkeur ondergronds gerealiseerd, en worden in ieder geval binnen het perceel opgelost.
  11. Voorafgaand aan de ontwikkeling van deze locatie dient een planschade- en exploitatieovereenkomst gesloten te zijn met de gemeente.
Met als basis de voorgaande voorwaarden en uitgangspunten (herziene uitgangspunten Maarssen aan de Vecht (2007)) heeft de toenmalige eigenaar een plan gemaakt voor 12 tot 14 appartementen. De totale ontwikkeling behelsde onder andere een gebouw met vier woonlagen en onderliggende parkeergarage. Het plan is, middels een zogenaamd principeverzoek, in 2010 ingediend. Het college van de voormalige gemeente Maarssen heeft bij principebesluit (correspondentie 20 juni 2010, kenmerk 09370 (BWT nummer)/2583) positief gereageerd op het planvoornemen. In dit besluit is eveneens besloten de eerder gestelde randvoorwaarden nader bij te stellen in de zin dat de goothoogte met 15 % mag afwijken en dat de parkeergarage half verdiept mag worden aangelegd. Gelet op de ontwikkelen op de vastgoedmarkt is het plan niet verder gebracht. De planvorming is uiteindelijk overgedragen aan de initiatiefnemers van voorliggend bestemmingsplan.
2.2 Huidige situatie
Het totale plangebied bestaat uit een perceel, ongeveer 50 m breed en 25 m diep, met diverse opstallen. Het totale plangebied is circa 1.200 m² groot. Het perceel en de opstallen zijn lange tijd in gebruik geweest ten behoeve van een autogarage en een tankstation. Sinds halverwege jaren negentig is dit gebruik gestaakt en staat de planlocatie leeg. De huidige woning wordt momenteel antikraak bewoond. De bestaande bebouwing is niet aangemerkt vanwege een bijzondere cultuurhistorische of monumentale status. Hiernavolgende afbeelding geeft een impressie van het plangebied. 
 
Impressie plangebied en de directe omgeving
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gesitueerd. Voor het perceel aan de Binnenweg 10 is vergunning verleend voor een appartementencomplex voor 7 appartementen met parkeergarage (appartementencomplex Beaulieu). Daarnaast zijn er enkele andere functies, zoals de brandweer en een restaurant, gesitueerd. 
 
De bestaande situatie en de daarmee samenhangende uitstraling is, zeker gelet de ligging in het entreegebied van Maarssen-Dorp, niet gewenst. Derhalve worden al sinds eind jaren '80 plannen en voorwaarden opgesteld voor het plangebied.
2.3 Toekomstige situatie
Het initiatief gaat uit van de sloop van de bestaande opstallen en de bouw van acht grondgebonden woningen. De acht woningen kennen, qua plattegrond, allen een oriëntatie zowel richting de Vecht als de Binnenweg. Hoewel de oriëntatie eenduidig is presenteert het totale bouwmassa van de acht woningen zich wel divers.
 
De massa van de woningbouw heeft een rechthoekig bouwvlak met een lengte van een kleine 50 m en een diepte van circa 11 m. De massa bestaat uit vier, licht van elkaar verspringende, bouwdelen. Elke deelmassa onderscheidt zich door middel van een andere kapconstructie en goothoogte. De hoogte van twee deelmassa’s bestaat uit twee-en-halve bouwlaag met kap. Aan de Binnenwegzijde wordt de halve laag benut voor het creëren van een souterrain en aan de Vechtzijde ontstaan extra hoge tuinkamers grenzend aan de private buitenruimte. Naast deze twee deelmassa’s is één andere deelmassa uitgevoerd met terug liggende derde bouwlaag met plat dak. Het hoogste, vierde bouwdeel, heeft bovenop deze derde laag nog een kapconstructie. Door de opdeling van de massa in vier deelmassa’s ontstaat een schaal waarmee de nieuwbouw zich voegt naar de omgeving. Daarbij vormt het complex tevens een intermediair tussen de grotere schaal van de industriële/bedrijfsbebouwing en de kleinschalige woningbouw die eveneens voorkomt in deze zone.
 
Impressie beoogde plattegrond (Bron: Bureau 070, pre-advies welstand, d.d. 21 april 2015)
 
Schetsimpressie Vechtzijde beoogde ontwikkeling (Bron: Bureau 070, pre-advies welstand, d.d. 21 april 2015)
 
De beoogde massa ligt evenwijdig aan de Vecht en de Binnenweg. De afstand tussen de rivier de Vecht en de bouwmassa is ruim 8,0 m. Deze zone wordt ingericht als private buitenruimte van de nieuwe woningen. Aan de zijde van Binnenweg is 5,5 m gereserveerd voor haaks parkeren voor de woningen. De massa ligt op enkele meters van de zijerfgrenzen. Met de situering van de massa ligt de nieuwbouw circa 5,5 m terug ten opzichte van de aan de noordzijde gelegen woningbouw. Deze bestaande woningen grenzen met de voorgevel direct aan het trottoir. Ten opzichte van het bedrijfsgebouw ten zuiden van de ontwikkeling ligt de nieuwbouw eveneens terug. Het gaat daarbij om een kleine 2,5 m. De nieuwe opzet sluit daarmee aan op de bestaande verspringende rooilijn in dit deel van de lintbebouwing langs de Binnenweg.
2.4 Relatie met beeldkwaliteitsplan
Vanwege de bijzondere stedenbouwkundige situatie en de omvang van de ontwikkeling wil de gemeente graag de ruimtelijke randvoorwaarden voor deze ontwikkeling vastleggen. Uiteraard worden diverse zaken vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan. Het is echter niet mogelijk om alle relevante aspecten te waarborgen in dit plan. Daartoe is in overleg met initiatiefnemers een beeldkwaliteitsplan (bkp, zie bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan) opgesteld. Dit bkp vult het bestemmingsplan waar nodig aan en vormt uiteindelijk ook het beoordelingskader van de gemeentelijke welstandscommissie. Na vaststelling, als verlengde van de welstandsnota, vervangt dit document dan ook de gemeentelijk welstandsnota voor deze specifieke ontwikkeling.
 
Concreet regelt het bestemmingsplan de maximale massa (voetprint, goot- en bouwhoogte), het maximale programma (8 woningen) en regels omtrent gebruik (zoals parkeren en aan huis verbonden beroepen). Ook worden middels het bestemmingsplan regels gesteld voor de bescherming van mogelijke archeologische waarden. Naast het bestemmingsplan regelt het bkp aspecten zoals de inrichting van de buitenruimte, architectuur, materiaalgebruik en worden enkele nadere eisen gesteld aan de opbouw van de massa. De twee documenten vormen het gezamenlijk ontwikkelingskader.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Om dit te bereiken formuleert het Rijk drie hoofddoelen:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Planspecifiek
Het reduceren van aantal m² bedrijfsfunctie en de realisatie van woningen is in lijn met de meest doelmatige inrichting van het plangebied. Zoals uit paragraaf 3.1.3 (ladder voor duurzame verstedelijking) zal blijken sluit de woonlocatie en het woonprogramma aan op de kwalitatieve vraag. Door het gebruiken van de locatie ten behoeve van herstructurering draagt het plan daarmee, hetzij zeer beperkt, bij aan de doelstelling 'Nederland leefbaar en veilig'. Tevens draagt het plan bij aan de leefbaarheid en de cultuurhistorische waarde van het gebied. Hiertoe is in paragraaf 4.7 een nadere onderbouwing gegeven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Vervolgens is op 1 oktober 2012 een 1e aanvulling van kracht geworden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden vijftien onderwerpen beschreven zoals Kustfundament, Waddenzee en Waddengebied, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Elektriciteitsvoorziening, Veiligheid rond rijksvaarwegen en Verstedelijking in het IJsselmeer.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen op de grens van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze waterlinie is aangewezen als erfgoed met uitzonderlijke universele waarde. De aanwijzing vanuit het Barro werkt door in de provinciale verordening. Daaruit blijkt eenduidig dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de waterlinie. Derhalve valt de voorliggende ontwikkeling niet binnen één van de vijftien beschreven onderwerpen uit het Barro. De ontwikkeling is niet strijdig aan het gestelde in dit besluit.
 
Uitsnede Barro - bijlage 7 (plangebied binnen zwart kader)

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro, voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
In de huidige situatie is er reeds één woning in het plangebied aanwezig welke ten behoeve van de ontwikkeling gesloopt zal worden. Derhalve neemt het aantal woningen, als gevolg van de voorliggende ontwikkelingen, met zeven toe. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van grondgebonden woningen. Als resultaat van de ontwikkeling wordt eveneens planologische ruimte voor bedrijven weggenomen (huidige bestemming). In antwoord op de ladder voor duurzame verstedelijking kan het volgende worden gesteld: 
  1. het plangebied kent goede vestigingsvoorwaarden. De locatie aan de Vecht in de agglomeratie van Utrecht, de directe nabijheid van Maarssen-Dorp, de centrale ligging in de Randstad en een goede ontsluiting op lokaal, regionaal maar ook op nationale schaal zorgen voor een aantrekkelijke woonlocatie. De provincie Utrecht heeft recent onderzoek gedaan naar de marktpotentie voor de verschillende gemeenten. Als gevolg van dit onderzoek is voor de gemeente Stichtse Vecht een binnenstedelijk woningbouwprogramma van 1.800 woningen geformuleerd. De voorliggende ontwikkeling past binnen dit programma. Gelet op de bijzondere kwaliteiten van het plangebied wordt daarmee voldoende vraag verwacht naar de nieuwe ontwikkeling.  
  2. zoals de provinciale contourenkaart (zie hiernavolgend) weergeeft ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. Vanuit de initiatiefnemers en de gemeente is de wens geuit de planlocatie eenduidig te ontwikkelen. Binnen deze ambitie past geen hergebruik van de bestaande woning of de overige bestaande bebouwing. De totale sloop van bebouwing is eveneens gewenst in verband met de beoogde sanering van de bodem op de planlocatie. De bestaande bebouwing leent zich bovendien, qua opzet en bouwtechnische eigenschappen, ook in mindere mate voor woningbouw. Om te komen tot een integraal programma, dat passend is in de omgeving, is besloten de bestaande bebouwing te slopen.
Uitsnede contourenkaart Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2018 (plangebied binnen zwart kader)
  1. met de inpassing van de nieuwe ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterkt. Vanuit een opgesteld en gelijktijdig aan het bestemmingsplan vast te stellen beeldkwaliteitsplan wordt gestuurd op de uitstraling van de ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan geeft de voorwaarden voor de massa en het gebruik. De randvoorwaarden omtrent bebouwing zijn reeds, in concept, positief beoordeeld door de gemeente, de welstandsafgevaardigde en de Vechtplassencommissie. Daarmee kan gesteld worden dat de inpassing van het plan in voldoende mate beoordeeld is. De ontsluiting van de locatie, middels de Binnenweg, wordt als passend beoordeeld.
Voorliggend plan is passend binnen de redenatielijn vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij de kwaliteit van de huidige locatie toeneemt en een meer doelmatig gebruik mogelijk wordt gemaakt. Er bestaat voldoende aanleiding om aan te nemen dat de benodigde vraag naar de ontwikkeling bestaat.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ordening. De huidige structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Tevens gelden de eerste en tweede partiële herziening, vastgesteld op respectievelijk 10 maart 2014 en 3 november 2014. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
 
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
 
Duurzame leefomgeving
  • Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
  • Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
  • Ruimte voor duurzame energiebronnen.
  • Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
  • Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
  • Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Landelijk gebied met kwaliteit
  • Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
  • Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
  • Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
  • Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
  • Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren. 
Planspecifiek
Op het voorliggende plan zijn, vanuit de PRS, met name de belangen ten aanzien van 'Vitale dorpen en steden' van toepassing. Onderhavig plan betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, zoals te zien op de contourenkaart van de PRS valt het plangebied in het stedelijk gebied (afbeelding paragraaf 3.1.3). De bestaande algemene bedrijfsbestemming zal worden ingeruild voor enkele woningen. In de omgeving blijven echter voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden over voor bedrijven. De bestemmingswijziging staat daarmee niet haaks op een vitale en innovatieve regionale economie. De planlocatie is een inbreidingslocatie, hierdoor wordt er optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare binnenstedelijke ruimte. Daarmee draagt het plan bij aan een vitaal Maarssen.
 
Met het stedelijk programma in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2018 beoogd de provincie een woningbouwprogramma van 1.800 woningen in het stedelijk gebied op diverse (binnenstedelijke) locaties in de gemeente Stichtse Vecht. Het voorliggende planvoornemen past binnen dit programma.
 
Cultuurhistorie en landschap
Zoals mede uit paragraaf 3.1.2 blijkt zijn de gronden aan de overzijde van de Vecht aangewezen als Nieuw Hollandse Waterlinie. De bepalingen geldend voor deze aanwijzing zijn daarmee niet van toepassing op het plangebied.
 
 
Uitsnede landschapskaart (plangebied binnen zwart kader)
 
Het plangebied is gelegen binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur buitenplaatszone. Voor zover dit past binnen het overige provinciale ruimtelijk beleid, biedt de provincie ruimte voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt. Het provinciaal belang is het behouden en versterken van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
  
Uitsnede Cultuurhistorische hoofdstructuur (plangebied binnen rood kader)
 
Onderstaande kaart biedt een weergave van de buitenplaatsen. Te zien is dat in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied zich geen buitenplaats bevindt. Het plangebied heeft daarmee geen relatie met een in de buurt liggende buitenplaats. In de planontwikkeling is wel nadrukkelijk rekening gehouden met de Vecht en de historie van het gebied. Dit is nader uiteengezet in paragraaf 4.7.
 
Uitsnede kaart met buitenplaatsen (plangebied binnen zwart kader)
 
Water
Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied zich bevindt binnen een beschermingszonegrondwaterwinningen. Deze gebieden rond waterwinningen voor drinkwater worden beschermd tegen verslechtering van de waterkwaliteit. Bestemmingen in deze gebieden mogen het waterwinbelang niet schaden. Ten behoeve van de bestemmingswijziging van de bestemming 'Bedrijven' te wijzigen naar 'Wonen', wordt de aanwezige bodemverontreiniging gesaneerd waardoor de bodem en waterkwaliteit van het gebied wordt verbeterd.
 
Uitsnede waterkaart (plangebied binnen zwart kader)
 
Het voormalige tankstation is als gevolg van deze aanwijzing gesloten. Het verder onmogelijk maken van bedrijfsactiviteiten, en het realiseren van enkele woningen, vormt geen belemmering voor de belangen van grondwaterwinningen. Door met de beoogde bebouwing zeer spaarzaam om te gaan met uitlogende materialen is de ontwikkeling binnen deze beschermingszone mogelijk. Derhalve is voorliggend plan conform de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Vervolgens is op 10 maart en 3 november 2014 respectievelijk de eerste en tweede partiële herziening vastgesteld. De verordening is gebaseerd de hiervoor genoemde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening worden regels gegeven over de ontwerpen bodem, cultureel erfgoed, landelijk gebied, natuur, recreatie, stedelijk gebied en watersysteem.
 
Planspecifiek
Het plangebied is aangewezen als buitenplaatszone, is gelegen binnen stedelijk gebied en binnen de beschermingszone voor drinkwaterwinning.
 
Ten aanzien van de buitenplaatszone zijn ontwikkelingen mogelijk mits deze de cultuurhistorische waarden behouden en versterken. Van hoge cultuurhistorische waarde zijn de (resten van) formele en vroeg-landschappelijke tuinaanleg en de nog aanwezige landschapsstructuren van verdwenen buitenplaatsen. Van belang is verder de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen, de zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de directe omgeving en de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap. Al deze aspecten hebben geen betrekking op het plangebied. Gelet op de ligging binnen deze zone, in het entreegebied van Maarssen-Dorp en direct grenzend aan de Vecht is veel aandacht besteed aan het aspect cultuurhistorie. Dit komt tot uiting in de architectuur en perceelsinrichting. Een en ander is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan. In hoofdstuk 4 wordt nader stilgestaan bij het aspect cultuurhistorie.
 
Gelet op de ligging binnen stedelijk gebied kan, op basis van de verordening, het voorliggende plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De ligging voor de beschermingszone is reeds onder paragraaf 3.2.1 behandeld.
 
Aanvullend het bovenstaande stelt de PRV nog enkele voorwaarden aan ruimtelijke plannen. Zo dient een voorliggend plan een omschrijving te omvatten hoe omgegaan is met archeologie, duurzame energiebronnen en bijvoorbeeld energiebesparing. Verder dient in het voorliggende plan een mobiliteitstoets opgenomen te zijn. Hoofdstuk 4 van deze toelichting is zodanig opgesteld dat deze voldoet aan de voorwaarden vanuit de PRV. Omdat daarbij in voorliggende en voorgaande paragraaf reeds is aangetoond dat de voorliggende ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid vormt de PRV geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Focus op morgen, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013-2040
Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad van gemeente Stichtse Vecht de toekomstvisie "Focus op Morgen" vastgesteld. De visie is gericht op de periode 2013 - 2040 en vormt een opmaat naar een nieuwe structuurvisie. De toekomstvisie is niet geldend als structuurvisie en daarom niet bindend maar inspirerend en verleidend. 
 
De toekomstvisie richt zich op opgaven verdeeld in mensen, gebied, economische vitaliteit en bestuurlijke opgaven. In de verwoording van het gebiedsbeleid gaat de toekomstvisie in op woningbouw. Als gevolg van de vergrijzing zal het inwonersaantal terug lopen als er niets gebeurd. Omdat dit direct gevolgen heeft voor de vitaliteit van de kernen, de kwaliteit en betaalbaarheid van maatschappelijke voorzieningen, wordt beperkte bouw noodzakelijke ontwikkeling. Niet als doel op zich maar als een logische ontwikkeling.
 
Planspecifiek
In de toekomstvisie wordt beperkt bouwen toegelaten, mits het buitengebied zoveel mogelijk wordt ontzien. De visie erkent dat, gelet op de demografische ontwikkeling, extra woningbouw noodzakelijk is. De voorkeur gaat daarbij uit naar verdere verdichting van het binnenstedelijk gebied. Voorliggend plan voorziet in zodanige ontwikkeling en is derhalve in lijn met het gestelde in de toekomstvisie.

3.3.2 Structuurvisie Maarssen
In 2005 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Maarssen de Ruimtelijke Structuurvisie Maarssen vastgesteld. In de Ruimtelijke Structuurvisie Maarssen wordt de ruimtelijke benadering van de gemeente Maarssen beschreven. In de Structuurvisie kiest de gemeente Maarssen voor cultuurhistorie, kwaliteit en een definitieve afronding van de ruimtelijke vormgeving van de gemeente Maarssen. Ook wordt voor een aantal specifieke locaties aangegeven wat de voorgestelde ontwikkelingen zijn. De structuurvisie gaat dieper in op de verschillende deelgebieden. Voor het woongebied Maarssen-Dorp, waar het plangebied in gelegen is, wordt gesteld dat de sterke kwaliteit van de locatie op dit moment onvoldoende benut wordt.
 
Planspecifiek
De herontwikkeling in bestaand stedelijk gebied past binnen de hoofddoelstelling van het gemeentelijke ruimtelijk beleid, mede door in het beeldkwaliteitsplan de ruimtelijke karakteristiek van de cultuurhistorische waardevolle Vechtzone als vertrekpunt voor het ontwerp te nemen.

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan "Bocht van Maarssen"
Het beeldkwaliteitsplan "Bocht van Maarssen" is opgesteld ten behoeve van de herontwikkeling van Op Buuren. Vanuit een breed onderzoek naar de verschijningsvorm van bebouwing langs de gehele Vecht worden voorwaarden en kaders gesteld voor het nieuwe vechtdorp Op Buuren.
 
Planspecifiek
De planlocatie aan de Binnenweg valt buiten het plangebied waarvoor de "Bocht van Maarssen" is opgesteld. Desalniettemin is de Vecht in het beeldkwaliteitsplan sterk geanalyseerd. De planlocatie uit onderhavig plan heeft daarmee veel overeenkomsten met het plangebied in het beeldkwaliteitsplan "Bocht van Maarssen". Derhalve is in het beeldkwaliteitsplan behorend bij onderhavig plan rekening gehouden met de uitwerkingen uit het beeldkwaliteitsplan "Bocht van Maarssen". Het document "bocht van Maarssen" is als uitgangspunt voor deze locatie gehanteerd.

3.3.4 Bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht
Het vigerende bestemmingsplan voor de planlocatie is het bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht'. Dit bestemmingsplan is op 1 juli 2008 vastgesteld.

Voormalig gemeente Maarssen houdt een restrictief bouwbeleid aan. Wanneer het om herstructurering of om een duidelijke kwaliteitsverbetering gaat, kan worden overwogen om woningen toe te voegen. De voormalige gemeente Maarssen streeft ernaar bij nieuwbouwprojecten 30 % sociale woningbouw te realiseren.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling richt zich gezien de kostbare ligging aan de Vecht enkel op koopwoningen. Derhalve zal er elders in de gemeente voor compensatie moeten worden gezorgd. Compensatie sociale woningbouw wordt door de gemeente Stichtse Vecht elders voorzien.
 
Uitsnede plankaart vigerend bestemminsplan
 
In het vigerende bestemmingsplan is de planlocatie gedeeltelijk bestemd als functie "Wonen" en gedeeltelijk als functie "Bedrijven". Voor onderhavig initiatief is een bestemmingswijziging noodzakelijk. Voorts onderhavig plangebied een saneringslocatie betreft, is 30 % sociale woningbouw financieel niet mogelijk. Momenteel wordt er op een andere plek binnen Maarssen (locatie de Karavaan in Maarssenbroek) wel voorzien in sociale woningbouw.
 
Beschermd dorpsgezicht bestemmingsplan "Maarssen aan de Vecht"
 
Uit bovenstaande afbeelding uit het vigerend bestemmingsplan blijkt dat het plangebied gelegen is in beschermd dorpsgezicht. Deze aanduiding heeft als doel bescherming van dit gebied waarborgen door een uitbreiding van het rijksbeschermd dorpsgezicht met een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. In het vigerende bestemmingsplan is hierbij behorend juridisch regime opgenomen. De juridische bescherming in de voorschriften is voor beide gebieden (Rijksbeschermd dorpsgezicht en het gemeentelijke uitgebreide beschermd dorpsgezicht) nagenoeg gelijk.
 
Binnen de bestemming "Grens beschermd dorpsgezicht" zijn de gronden primair bestemd voor behoud, versterking en herstel van de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en andere objecten. Op deze gronden mag de uitwendige hoofdvorm van het betrokken object of bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk te onderscheiden is), zoals deze was op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, niet gewijzigd worden.
 
Het bestemmingsplan beschrijft een aantal doelstellingen, voor het plangebied geldt:
 
Doelstellingen ten aanzien van het dorp Maarssen: 
  • voor het beschermde dorpsgezicht en de aangrenzende oeverwallen van de Vecht gaat het om het behoud en versterken van de identiteit van het karakteristieke Vechtse landschap en de cultuurhistorische waarden. Voor eventueel te restaureren plekken dient gebruik gemaakt te worden van de Belvédère gedachte “behoud door ontwikkeling”;
  • beleidsuitgangspunten voor de kern Maarssen-dorp zijn inbreiding, herstructurering, intensivering en functiewijziging/transformatie;
  • afronding van het dorp.  
De huidige bebouwing van het plangebied valt niet binnen het typerende cultuurhistorische karakter van het beschermd dorpsgezicht van Maarssen. Door in het beeldkwaliteitsplan eisen op te nemen overeenkomend met het karakter van omliggende woningen vormt de ontwikkeling een versterking van het beschermd dorpsgebied.

3.3.5 Beleidsnotitie 'Ligplaatsen in de Vecht'
Voormalig gemeente Maarssen heeft in de beleidsnotitie "Ligplaatsen aan de Vecht" beleid vastgelegd omtrent aanlegsteigers in de Vecht. Deze beleidsnotitie maakt onderdeel uit van de bestemmingsplannen Maarssen Zuid en Maarssen aan de Vecht en vormt daarmee het beleidskader ten aanzien van aanlegsteigers en ligplaatsen in Maarssen. De regeling splitst zich op in een gebruiks- en bouwregeling.
 
Indien de doorvaart niet in het geding is, er geen sprake is van natuurvriendelijke oevers, het bermbeheer niet wordt belemmerd en er geen sprake is van het afmeren van een woonschip, partyschip of rondvaartboot is het college bevoegd een ligplaats toe te wijzen. In navolging van deze bevoegdheid is het in een aantal gevallen mogelijk een afmeersteiger te realiseren. Hiervoor dient de planlocatie gesitueerd te zijn in een zogenaamde ontheffingszone voor ligplaatsen.
 
Uitsnede beleidsnotitie ligplaatsen (plangebied binnen zwart kader)
 
Indien het mogelijk is een afmeersteiger te realiseren zijn bouwregels van toepassing. Bij woningen aan de Vecht mag maximaal één steiger worden gerealiseerd voor het afmeren van één vaartuig. Binnen de paarse ontheffingszone (zie voorgaande afbeelding) wordt een maximale maatvoering gehanteerd van 6,0 x 1,2 x 0,7 m boven het streefpeil van -0,4 m N.A.P. Bovendien mag het plateau van de steiger mag niet boven de oever uitkomen.
 
Voor steigers bij woningen en appartementencomplexen wordt een sobere uitvoering voorgestaan. Dit om de belevingswaarde van de oever en de omgeving niet te verstoren. Verlichting of andere extra’s zullen derhalve niet worden geaccepteerd. Drijvende steigers, zowel bestaande als nieuwe, zijn niet toegestaan. Ook boothuizen, -loodsen en -savers zijn niet toegestaan.
 
Planspecifiek
In het kader van de beeldkwaliteit is in het beeldkwaliteitsplan onder meer aandacht besteed aan aanlegsteigers. Hierin wordt een doorlopende steiger voorgesteld. De breedte van deze steiger per woning zal circa 6,1 tot 6,2 m bedragen. De breedte is maximaal 1,2 m. Hoewel hiermee wordt, zeer beperkt, afgeweken van de richtinggevende gemeentelijke beleidslijn. Dit afwijken is, vanuit oogpunt van uniformiteit en de 10 % afwijkingsregeling is het mogelijk één uniforme steiger te realiseren.

3.3.6 Woonvisie 2013 - 2016
In 2013 is de Woonvisie 2013 - 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin beschrijft de gemeente Stichtse Vecht haar ambitie op het gebied van wonen in de gemeente. De gemeente omschrijft haar ambitie door middel van negen ambities. Deze ambities kunnen als volgt worden samengevat:
  1. Stichtse Vecht werkt bij Wonen samen met corporaties en private partijen;
  2. Stichtse Vecht streeft naar een stabiel bevolkingsaantal;
  3. waar mogelijk wordt nieuwbouw in het sociale segment gerealiseerd;
  4. Stichtse Vecht maakt afspraken over de sociale woningvoorraad;
  5. een groter aanbod voor starters, middeninkomens en ouderen;
  6. Stichtse Vecht wil dat door zorg aan huis zelfstandig wonen voor ouderen mogelijk blijft;
  7. Stichtse Vecht wil kernbinding voor de kleine kernen;
  8. Stichtse Vecht zet in op duurzaamheid;
  9. Stichtse Vecht investeert gebiedsgericht in de leefbaarheid en veiligheid.
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft met name betrekking op de ambities omtrent een stabiel bevolkingsaantal, nieuwbouw in het sociale segment, duurzaamheid en het gebiedsgericht investeren in de leefbaarheid.
 
Een stabiel bevolkingsaantal
Ondanks de sterke vraag naar woningen, streeft Stichtse Vecht niet naar sterke uitbreiding van de woningbouw. Stichtse Vecht wil het Groene Hart beschermen en geen grote locaties in het buitengebied realiseren. Het beleid gaat uit van een ongeveer gelijk blijvend inwoneraantal, rekening houdend met een dalende gemiddelde woningbezetting. De gemeente bouwt daarbij niet zelf maar geeft ontwikkelaars de ruimte, deze ruimte moet voldoende gevonden worden binnen de rode contouren. Een kleinschalige ontwikkeling van 8 woningen op de binnenstedelijke locatie als in onderhavig plan past naadloos in de ambitie vanuit gemeente Stichtse Vecht.
 
Nieuwbouw in het sociale segment
Gemeente Stichtse Vecht streeft ernaar om 30 % van de totale ontwikkeling in de gemeente te richten op sociale woningbouw. Dit geldt met name voor de relatief grote ontwikkelingen. Momenteel worden elders binnen Maarssen (Maarssenbroek, de Karavaan) voldoende sociale woningen gerealiseerd voor deze ambitie. Dit heeft als gevolg dat het aandeel sociaal voor het voorliggende project op 0 kan worden gesteld.
 
Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt. In de woonvisie betekent het onder andere aandacht voor isolatie ter besparing van energie en betere luchtkwaliteit. In hoofdstuk 4 is nader ingegaan op het aspect.
 
Gebiedsgericht investeren in leefbaarheid
Gebiedsgericht werken aan de leefbaarheid en veiligheid staat binnen de gemeente centraal. Uitgangspunt is het bevorderen van een prettige en veilige woon- en leefomgeving. Dit wil de gemeente Stichtse Vecht samen doen met inwoners, politie, instanties en onder andere woningcorporaties. Concreet gaat het dan om schoon, heel, sociaal en veilig. Aspecten als leefbaarheid en veiligheid zijn hierbij van cruciaal belang. Een nieuwe invulling van het plangebied draagt direct bij aan een prettige leefomgeving. Daarbij past het binnen het gemeentelijk streven ten aanzien van leefbaarheid en veiligheid.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etcetera) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
  5. aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Omdat er slechts maximaal 7 woningen worden toegevoegd kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Ook bestaat, gelet op het gestelde in paragraaf 4.5.1, geen noodzaak voor het uitvoeren van een passende beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk; 
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragrafen. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten; een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties zoals wonen met tuin, natuurgebieden, industrie en ander groen.
 
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
  • klasse landbouw en natuur
  • klasse wonen
  • klasse industrie/bedrijven
Wanneer onderzoek noodzakelijk is wordt in eerste instantie volstaan met een historisch vooronderzoek. Wanneer uit het vooronderzoek blijkt dat op grond van de resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
 
Planspecifiek
Wegens het voormalig aanwezige tankstation is in het verleden reeds onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de omvang van de sterke verontreiniging in de grond groter is dan 25 m³ en de omvang van de sterke verontreiniging in het grondwater groter dan 100 m³. Derhalve is er sprake van ernstige bodemverontreiniging en is het provincie bevoegd gezag.
 
In verband met de gestelde verontreiniging en de voorgenomen herontwikkeling is een bodemsanering vereist. Middels deze sanering kan het perceel geschikt worden gemaakt voor de beoogde nieuwbouw. Het vervuilde grondwater kan door middel van een onttrekking worden gesaneerd. Omdat er een drijflaag/puur product aangetroffen is in de kern van de verontreiniging, wordt de beoogde bodemsanering aangemerkt als spoedeisend. De provincie Utrecht daarom een beschikking ernst en spoed heeft afgegeven op 26 maart 2013.    
Inmiddels is in overeenstemming met de RUD Utrecht op 17 december 2014 uitstel van bodemsanering toegestaan, de beschikking van de RUD staat in de bijlage 1. De uiterste datum voor het indienen van het saneringsplan is 1 oktober 2015, de sanering zelf kan 15 weken na 1 oktober 2015 starten.
 
Initiatiefnemers hebben met de provincie specifieke afspraken gemaakt omtrent de sanering. In de planvorming is rekening gehouden met deze sanering en de daarmee samenhangende kosten. Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Daarmee worden nieuwe gevoelige bestemmingen toegevoegd aan het plangebied. Ten aanzien van industrielawaai wordt in paragraaf 4.2.4 gesteld dat de bedrijven in de directe omgeving geen belemmering vormen voor de haalbaarheid. Voorts ligt het plangebied buiten de geluidszone van het bedrijventerrein Maarssenbroeksedijk. Industrielawaai vormt geen belemmering.
 
Het plangebied ligt binnen de zone van de spoorlijn Utrecht-Amsterdam. Op basis van de geluidskaart blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
 
Ten aanzien van wegverkeerslawaai is nader onderzoek wel gewenst. De planlocatie is gesitueerd binnen de onderzoekszone van de Zuilense Ring (N230) en de Straatweg. Omdat de Binnenweg een snelheidsregime van 30 km/uur kent, is deze weg alleen in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Uitgevoerd akoestisch onderzoek (zie bijlage) toont aan dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Straatweg ten hoogste 48 dB bedraagt, na aftrek van 5 dB ex artikel 110-gWgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Zuilense Ring bedraagt ten hoogste 44 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-gWgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Vanuit de Wet geluidhinder vormt verkeerslawaai geen belemmering.
 
Volgens de “Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder” van de gemeente dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaardbaarheid van het akoestisch klimaat ook voor 30 km wegen te worden onderbouwd. De woningen voldoen aan de eisen die de gemeente stelt in de beleidsregel voor het verlenen van een hogere waarde. Daarmee wordt voldaan aan de criteria voor een aanvaardbaar akoestisch klimaat voor 30 km wegen die aan deze criteria worden getoetst. 

De geluidbelasting op de voorgevels van de woningen bedraagt zonder aftrek 60 – 64 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering (GA;k) bedraagt voor deze gevels 27 - 31 dB. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De geluidsbelasting van de Oostwaard, gelegen aan de achterzijde van de woningen (aan de overzijde van de Vecht) is relatief laag vanwege de geringe verkeersintensiteit. De achtergevels kunnen derhalve worden aangemerkt als geluidsluwe gevel, aanvullende voorzieningen zijn niet nodig. Middels het treffen van aanvullende geluidwering op de voorgevel is het plan wat betreft het aspect geluid realiseerbaar.

4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Uit paragraaf 4.4.1 blijkt dat als gevolg van het plan een gemiddelde verkeersgeneratie van 49 verkeersbewegingen per etmaal optreedt. Hoewel gemotiveerd kan worden dat het bestaande planologische regime een groter aantal verkeersbewegingen toelaat, vinden er in de huidige situatie van en naar het plangebied slechts beperkt verkeersbewegingen plaats. Derhalve is besloten de 49 verkeersbewegingen, in het kader van de milieutoetsing, als nieuwe verkeersbewegingen te beoordelen. Blijkens de NIBM-tool (zie hiernavolgend) dragen deze verkeersbewegingen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee valt het voorliggende project onder de genoemde NIBM regeling.
 
NIBMtool (versie mei 2014)
 
Voorts dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit op de planlocatie de beoogde functie toelaat. De ontwikkeling betreft geen gevoelige bestemming. Nader onderzoek is wettelijk niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de aanwezige luchtkwaliteit wel inzichtelijk gemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSLmonitoringstool. Het gekozen rekenpunt is direct ten noorden van het plangebied gesitueerd. Zoals uit hierna opgenomen overzicht blijkt voldoet de luchtkwaliteit aldaar aan de grenswaarden. Daarmee vormt de aanwezige luchtkwaliteit geen verdere belemmering.
 
Uitsnede NSL-kaart (ligging rekenpunt in rood)

  Grenswaarde Rekenwaarde 2015 Rekenwaarde 2020 Voldoet
NO2 40 µg/m³ 29.996 µg/m³ 23.923 µg/m³ Ja
PM10 40 µg/m³ 24.382 µg/m³ 22.787 µg/m³ Ja
PM2.5 20 µg/m³ 15.865 µg/m³ 14.665µg/m³ Ja
Gegevens NSLMonitoringstool

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gesitueerd. Behalve deze woningen zijn in de directe omgeving de onderstaande bedrijven aanwezig. In het overzicht is rekening gehouden met de ligging in gemengd gebied. De VNG-publicatie stelt daarover een gebied aanwezen kan worden als gemengd gebied indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Een gemengd gebied kan ook van toepassing zijn voor gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen. Voorliggend plangebied en de directe omgeving voldoet aan beide voorwaarden. 
 
Brandweer
De brandweerkazerne aan de Binnenweg 2 is een milieucategorie 3.1 inrichting. Gelet op de aanwijzing van gemengd gebied kent deze inrichting een richtafstand van 30 m. De kazerne is op circa 70 m van het plangebied gesitueerd. Daarmee is voldoende afstand tussen de inrichting en het plangebied aanwezig om te veronderstellen dat de te realiseren woningen de bedrijfsvoering niet belemmeren en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden binnen het plangebied.
 
Bammens
Het bedrijf Bammens is een verzinkerij. In de VNG-publicatie is bedrijf in te delen onder 'Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf - galvaniseren' (SBI 2008: 2561, 3311). Dit is een milieucategorie 3.2 inrichting. Ingevolge de aanwijzing van gemengd gebied is een richtafstand van 50 m van toepassing. Het bedrijf is op circa 90 m van het plangebied gesitueerd. Daarmee is voldoende afstand tussen de inrichting en het plangebied aanwezig om te veronderstellen dat de te realiseren woningen de bedrijfsvoering niet belemmeren en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden binnen het plangebied.
 
Overige bedrijven
De overige bedrijven welke gevestigd zijn in de nabije omgeving van het plangebied betreffen WittecoVOFongediertebestrijding (15 m), de Mobiele fietsenmaker (20 m) en AsianDelight (40 m). Genoemde bedrijven zijn allen milieucategorie 1 inrichtingen. Gelet op de aanwijzing van gemengd gebied kennen deze inrichtingen een milieuzonering van 0 m. De bedrijven zijn allen buiten het plangebied gesitueerd. Daarmee is een richtafstand van 0 m voldoende om de bedrijfsvoering niet te belemmeren en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden binnen het plangebied.

4.2.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
 
Onderzocht dient te worden in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Voor zover van toepassing dient van die activiteit het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan. Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing. Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
 
Wet- en regelgeving voor het aspect externe veiligheid laat zich opdelen in inrichtingen (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen, Regeling externe veiligheid buisleidingen en Structuurvisie Buisleidingen2012-2035) en tot slot het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor (Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Circulaire Rnvgs). In verband met de ontwikkeling van het Basisnet is op 1 juli 2014 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht .
 
Planspecifiek
Het plangebied is op een afstand van 350 m gelegen van de basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (N230). Deze basisnetroute is aangewezen als gevaarlijke stoffenroute van LF1, LF2 (brandbare vloeistof categorie 1 en 2) en GF3 (giftig gas). Gelet op deze stoffen heeft de N230 een invloedsgebied van 325 m. Het voorliggende plangebied is op grotere afstand gesitueerd, nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd)
 
Het plan ligt op ongeveer 250 m van het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de oever. Het plan ligt buiten deze afstand en is niet in strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Voorts dient, met de inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor geldt een afstand van 25 m uit de oever van het kanaal. Voorliggend plangebied ligt buiten dit gebied. Het groepsrisico moet worden beoordeeld tot op een afstand van 200 m van het (midden) van het kanaal. Het plangebied valt buiten deze afstand.
 
Het plangebied ligt niet binnen invloedsgebieden van Bevi-inrichtingen, veiligheidsafstanden van overige stationairerisicobronnen, invloedsgebieden van relevante buisleidingen en de invloedsgebieden van basisnetroutes spoor- en vaarwegen. Tevens blijkt uit de gegevens van www.antenneregister.nl dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 

4.3.2 Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Op 17 juni 2010 is het geldende waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek vastgesteld. Voor de planperiode 2010 - 2015 is dit WBP van toepassing. Reeds werkt het hoogheemraadschap aan het WBP voor de periode 2016 - 2021, dit plan zal eind 2015 definitief worden vastgesteld. In het plan geeft hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;  
  2. voldoende water;  
  3. schoon water.
De taken van Amstel, Gooi en Vecht richten zich primair op het garanderen van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen. Die bescherming heeft Amstel, Gooi en Vecht opgebouwd in drie lagen: preventie in de zin van robuuste waterkeringen, sturing op ruimtelijke inrichting door beheersing van overstromingsrisico's en rampenbeheersing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent "verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.
 
Keur en Beleidsregels
Per 1 december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals: 
  • Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
  • Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
  • Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
  • Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.

4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het plangebied is direct aan een watergang, de Vecht, gelegen. Middels haar legger geeft Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, die eigenaar is van deze watergang, aan dat de Vecht een primaire watergang is met aan de oostzijde een secundair directe waterkering. Voor de watergang geldt een beschermingszone van 5,0 m aan weerszijden. Deze beschermingszone is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Naast de keur gelden er ook nautische regels op de Vecht.
 
Uitsnede Legger (plangebied binnen zwart kader)
   
In de huidige situatie in het plangebied grotendeels uit verhard, de bebouwing danwel het overige terrein. In de nieuwe situatie zal er daarom geen sprake zijn van een toename in verharding. Een deel van de planlocatie zal naar eigen invulling worden ingericht als tuin. Aangenomen kan worden dat niet het gehele oppervlak verhard wordt.
 
Aan de zijde van de Vecht is het plangebied op dit moment voorzien van een gemetselde kademuur. Deze muur wordt vervangen door een houten beschoeiing.
 
Volgens de keur is één steiger per bebouwd oeverperceel toegestaan.
 
Het afvalwatersysteem van de ontwikkeling wordt zodanig vormgegeven dat het regenwater kan worden afgekoppeld. Het overige vuilwater afgevoerd worden middels de riolering. Er zal bij de nieuwe ontwikkeling zo min mogelijk gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfersverkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Hoewel gemotiveerd kan worden dat het bestaande planologische regime een groter aantal verkeersbewegingen toelaat, vinden er in de huidige situatie van en naar het plangebied nauwelijks verkeersbewegingen plaats. Op basis van de CROW-publicatie ('rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk') bedroeg de totale verkeersgeneratie circa 8.2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
 
In de beoogde situatie wordt de locatie geherstructureerd ten behoeven van maximaal 8 woningen. Voor deze woningen kan in de CROW publicatie de categorie 'koop, tussen/hoek' worden gevolgd. De totale verkeersgeneratie voor de woningen bedraagt (7.1*8) circa 57. Bij de maximale ontwikkeling van 8 woningen zal het totale aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal beperkt stijgen met 49. Vanwege de beperkte stijging worden geen nieuwe knelpunten verwacht.
 
Gelijk als in de bestaande situatie wordt het totale perceel ontsloten via de Binnenweg. Op de Binnenweg geldt een snelheidsregime van 30 km per uur. Tevens worden alle percelen aan de Binnenweg, direct op de Binnenweg ontsloten. De wijze van ontsluiten vormt daarmee geen belemmering.

4.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
   
Planspecifiek
Zoals het GVVP van de gemeente Stichtse Vecht weergeeft geldt er een parkeernorm van 1.9 (sterk stedelijk, rest bebouwde kom) bij onderhavige ontwikkeling. Het voorliggende plan voorziet in 16 parkeerplekken. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke norm.
 
 Parkeernormen koop, tussen/hoek GVVP gemeente Stichtse Vecht
 
De parkeerplaatsen worden allen op maaiveld, haaks op de Binnenweg, gerealiseerd.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

4.5.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan de entree van Utrecht naar Maarssen. Door de ligging in het bestaand bebouwd gebied maakt het plangebied geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden. Ook in de directe omgeving zijn geen beschermde EHS gebieden of natuurgebieden beschermd middels de Natuurbeschermingswet aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is de Oostelijke Vechtplassen. Omdat dit gebied op circa 2 km van het plangebied ligt en de beoogde ingreep kleinschalig is wordt een toename van directe en indirecte verstoringen uitgesloten.

4.5.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De locatie is niet meer vast in gebruik als bedrijfsbestemming en/of wonen. Ten behoeve van sociale veiligheid wordt de woning tijdelijk bewoond en het bedrijfspand gebruikt als opslag. Voor de realisatie van de toekomstige plannen (sloop van de panden) is een quick scan flora en fauna uitgevoerd door Blom Ecologie. Uit deze quick scan blijken de volgende conclusies en aanbevelingen, de rapportage is toegevoegd als bijlage.
 
Conclusies 
  • In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora en faunawet voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd wordt in het kader van de algemene Zorgplicht geadviseerd, alvorens te controleren of er sprake is van broedgevallen van huiszwaluw. 
  • De ruimtelijke ingrepen leidden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora en faunawet worden niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt niet nodig geacht. 
  • Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden. 
  • De planlocatie is, behoudens Nationaal Landschap 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' en de Ecologische Hoofdstructuur geen onderdeel van een Natura 2000 gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland of Nationaal Park. Effecten als gevolg van externe werking zijn uitgesloten. 
Aanbevelingen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). 
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige. 
  • Ten aanzien van huiszwaluw dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden om moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld of er broedende huiszwaluwen aanwezig zijn. De deskundige geeft aan welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de (wijzigingswet) Wet op Archeologie en Monumentenzorg (WAMz). Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
In opdracht van initiatiefnemers is recent een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (zie bijlage) uitgevoerd voor de planlocatie.
 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk is gelegen op oeverwal van de Vecht. Gezien het ontstaan van de Vecht rond 350 voor Chr. kunnen er archeologische resten vanaf die periode voorkomen. Het kan gaan om resten van bewoning, begraving en landgebruik die voorkomen in de vorm van sporen (bijvoorbeeld paalkuilen, greppels en structuren als huisplattegronden) en vondsten (bijvoorbeeld aardewerk, glas, bouwmateriaal). De resten worden verwacht vanaf het maaiveld tot in de top van de oeverwal. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen mogelijk verstoord zijn geraakt door afgravingen ten behoeve van de baksteenindustrie, door de bouw en de sloop van voormalige bebouwing en door de aanleg van kabels en leidingen direct langs de Binnenweg en tussen de Binnenweg en de huidige bebouwing.
 
Uit het veldonderzoek is gebleken dat het plangebied niet volledig op de oeverwal is gelegen, maar op de overgang van de oeverwal naar de oeverzone, die bestaat uit een restgeulopvulling. De natuurlijke bodemopbouw is bovendien verstoord, waardoor geen archeologische resten meer worden verwacht. Op basis van de diepe verstoringen is het onwaarschijnlijk dat er in het plangebied onverstoorde archeologische resten voorkomen. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt de locatie vrij te geven. De meldingsplicht blijft onverminderd van kracht.
4.7 Cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie betreft het cultureel erfgoed met betrekking tot historische geografie en historische bouwkunde. Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
In het vigerende bestemmingsplan word gesteld dat er wordt gestreefd naar behoud en versterking van de identiteit van het karakteristieke Vechtse landschap en de cultuurhistorische waarden. Hierbij wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op de Belvédère uit 2002.
 
Historische geografie
Het plangebied is gelegen aan de rand van het cultuurhistorisch waardevolle Vechtgebied. In de Nota Belvédère (1999) wordt het Vechtgebied aangewezen als Belvédèregebied. De Nota Belvéderè richt zich op behoud door ontwikkeling, dit ten behoeve van bescherming van cultuurhistorie door te ontwikkelen op een manier die de identiteit van het Vechtgebied bewaard. Hierdoor zal de herkenbare identiteit ook in de toekomst zichtbaar blijven bestaan.
 
Kenmerkend voor de Vecht is het lint van 17de en 18de-eeuwse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden. De buitens zijn met hun koepelkamers en theekoepels gericht op de Vecht. Concentratie van deze buitens is gelegen tussen Maarssen en Loenen. Langs de Angstel en Gein geven half open boerderijlinten met een enkele buitenplaats het gebied een hoge belevingswaarde. Direct aan de rivieren liggen nog gave historische dorpen. Tussen beide rivieren zijn enkele historische dwarsverbindingen aangelegd, zoals de Nieuwe Wetering. De vele sluizen, bruggen en molens geven het historisch belang van de Vecht als transportroute aan. Resten van strategisch gelegen kastelen als Vreeland en Abcoude getuigen van de strijd tussen Holland en het Sticht. De vesting Nieuwersluis verenigt de Oude en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die de oostoever van de Vecht als hoofdverdedigingslijn heeft genomen. Industriële verstedelijking heeft zich langs het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Utrecht en Maarssen voltrokken.
 
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied ligt de Vecht als zijnde cultuurhistorisch element. Bij het ontwerp van onderhavig plan is hiermee rekening gehouden. Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de cultuurhistorie is verankerd. Hiermee komt het plan overeen met de cultuurhistorische eisen zoals gesteld in de Welstandsnota van Stichtse Vecht. Één van de belangrijkste identiteitsbepalende factoren in het landschap is wonen. Landschappen krijgen mede door historische stads- en dorpskernen, boerderijen met tuinen oprijlanen, parken, bossen en landgoederen identiteit. Woningbouw langs de Vecht wordt als mogelijkheid beschouwd. Wel moet de ontwikkeling passen in de karakteristieke omgeving. Dit uitgangspunt biedt de mogelijkheid tot ontwikkeling zonder de identiteit van het landschap aan te tasten. Deze gebiedsgerichte benadering vormt de basis voor het provinciaal cultuurhistorisch erfgoed beleid en vormt het toetsingskader voor realisatiemogelijkheden van plannen tot woningbouw.
 
Van belang is dat het plangebied onderdeel uit maakt van het gemeentelijk beschermde stadsgezicht. Het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op het achtererfgebied is daarmee niet toegestaan. In toelichting paragraaf 3.3.4 van deze toelichting is reeds toegelicht wat deze status voor het plangebied betekend en hoe onderhavig plan voorziet in versterking van het cultuurhistorisch karakter. 
 
De huidige ruimtelijke inrichting van het plangebied en het aangezicht van de bebouwing zijn op dit moment niet in lijn met de gewenste identiteit. De huidige bebouwing draagt niet bij aan een kwalitatief hoogwaardige uitstraling zoals langs de Vecht gewenst is. De locatie biedt de mogelijkheid om zowel aan de Vecht- als de straatkant het Maarssense karakter te versterken en daarmee het plangebied eenheid te laten vormen met de Vechtse uitstraling.
   
Om het specifieke karakter te waarborgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Daarmee is voldoende zekerheid dat de herontwikkeling van het plangebied geen nadelige gevolgen heeft voor de omliggende cultuurhistorische waarden. Gelet op de huidige en beoogde invulling van het plangebied zal het initiatief juist een meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vormen.
 
Beschermd dorpsgezicht
Het plangebied is gelegen binnen de grens van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht van Maarssen. Het gemeentebestuur heeft als doelstelling om het huidige (Rijks)beschermde dorpsgezicht - in verband met de aanwezige monumentale waarden buiten de huidige begrenzing - te vergroten. De uitbreiding omvat het park Vechtenstein en een groot deel van het historische centrum (onder meer omgeving Zandweg, Binnenweg, Parkweg, Emmaweg, Raadhuisstraat en Kerkweg). Hoewel de Rijksdienst voor de monumentenzorg voorstander is van het vergroten van het beschermde dorpsgezicht is het onzeker of het Rijksbeschermd dorpsgezicht daadwerkelijk wordt uitgebreid.
 
De gemeente Stichtse Vecht heeft in ieder geval de bescherming van dit gebied gewaarborgd door een uitbreiding van het rijksbeschermd dorpsgezicht met een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. In het bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht' is voor beide gevallen een daarbij behorend juridisch regime opgenomen. De herontwikkeling van het plangebied heeft geen nadelige gevolgen voor de instandhouding van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht, het initiatief vormt juist een meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd dorpsgezicht.
4.8 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20% reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14% van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30% van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
GPR Gebouw
Een instrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapport cijfer te geven op een vijftal thema’s te weten: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Van deze vijf thema’s streeft de gemeente bij nieuwe ontwikkelingen streven naar GPR 7 of hoger op de thema’s milieu, gezondheid en gebruikskwaliteit en naar 8 GPR of hoger voor het thema toekomstwaarde (generatiebestendig bouwen) en voor energie (Woonvisie 2013 - 2016).
 
De gemeente Stichtse Vecht wilt duurzaamheid stimuleren door ontwikkelaars bij nieuwbouwprojecten op de mogelijkheden te wijzen; door de DUBO- desk (duurzaam bouwen) en door workshops is het de bedoeling dat de aandacht voor duurzaamheid toeneemt. Voorbeelden van duurzaamheidmaatregelen zijn: vergaande isolatie of vloer- en wandverwarming voor gelijkmatige warmte en minder circulerende stof. Voor een gezond binnenmilieu zijn goede geluidsarme ventilatie met warmteterugwinning en veel daglichttoetreding in de woning van belang. Regenwater kan worden hergebruikt voor de wc of voor begieten van planten. Wat betreft investeringen op het gebied van energie moet nog worden opgemerkt dat deze zich na enkele jaren terugverdienen. 
 
Bij nieuwbouw, ten tijden van de omgevingvergunningaanvraag, is het gewenst aan te sluiten op het beleid met betrekking tot duurzaamheid. Duurzaam bouwen levert ook winst voor de bewoner op. Door energiezuinig te bouwen wordt bespaard op de energierekening. Door met het materiaalgebruik duurzame materialen te gebruiken wordt de woning gezonder. Ook een goede ventilatie bevordert het leefklimaat in de woning.
 
Planspecifiek
Er is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Dat betekent dat er (energiezuinige) nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. Hiertoe is in het bouwbesluit een EPC-norm van 0,4 opgenomen. Deze EPC-norm is een harde voorwaarde. Tijdens het verdere ontwerp van de ontwikkeling zal aandacht worden besteed aan de GPR. In de aanvraag omgevingsvergunning zal de GPR score inzichtelijk worden gemaakt. Daarmee is voor een ieder helder hoe de verschillende thema's scoren.
4.9 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan zal tussen de gemeente Stichtse Vecht en de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst worden afgesloten waarmee de gemeentelijke plankosten, alsmede mogelijke planschadekosten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal voldoende geregeld.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Tuin
Voor de gronden aan de voorzijde van de beoogde woningen en voor de gronden grenzend aan Vecht is een tuinbestemming opgenomen. Deze bestemming maakt, behalve erkers aan de voorzijde, geen gebouwen mogelijk. Daarmee zowel de straat- als de Vechtzijde van het plangebied onbebouwd. Gelijkluidend aan de bestemmingsregels van 'Breukelen Woongebied' en 'Loenen aan de Vecht' is gekozen om de bouwhoogte van schuttingen op maximaal 1 m te stellen.
 
Water
De bestemming Water heeft betrekking op de Vecht. In het verlengde van de steigerregeling vanuit 'Breukelen Woongebied' en 'Loenen aan de Vecht' (zie paragraaf 3.3.5 van de voorliggende toelichting) is één aanlegsteiger toegestaan.
 
Wonen
De bestemmingsregels voor Wonen zijn gebaseerd op de bepalingen vanuit 'Breukelen Woongebied' en 'Loenen aan de Vecht'. Omdat op basis van de verbeelding voor bijgebouwen slechts beperkt mogelijkheden zijn, is in de planregels een beknopte bouwregeling voor bijbehorende bouwwerken opgenomen.
 
Omdat het plangebied binnen gemeentelijk beschermd stadsgezicht is gelegen is het opnemen van bepalingen voor bijbehorende bouwwerken en dakkapellen een vereiste. Indien niet opgenomen kunnen deze niet worden gerealiseerd. De bepalingen voor dakkapellen komen overeen met het gemeentelijke afwijkingenbeleid 2014 en de wettekst uit het Besluit omgevingsrecht.
 
Waterstaat - Beheerszone watergang
Vanuit het beleid van het waterschap Amstel-, Gooi- en Vechtstreek is voor een strook van 5,0 m langs de Vecht een beheerszone opgenomen. Deze beheerszone komt grofweg overeen met de tuinbestemming.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is onderstaande reactie ontvangen van Waternet.
 
'In de waterparagraaf graag uitleg over de huidige oever (is die beschoeid, of zacht en begroeid?) en de toekomstige oever (wijze van beschoeiing – bijvoorbeeld hout, staal, kade, stortsteen). Tevens in de waterparagraaf opmerken dat Vecht eigendom is van het waterschap en dat er naast de Keur nautische regels gelden. Alle voorgenomen werken in het water, zoals steigers, graag vermelden in de waterparagraaf. NB De huidige Keur staat één steiger per bebouwd oeverperceel toe, ongeacht het aantal woningen/appartementen op dat perceel.'
 
De waterparagraaf is naar aanleiding van de opmerkingen van het waterschap aangepast.
6.3 Verslag zienswijzen
Gedurende de termijn van zes weken van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan ‘Binnenweg 18-20 is één zienswijze binnengekomen. In de nota zienswijzen (zie bijlage) is de zienswijze samengevat en is de gemeentelijke reactie hierop opgenomen. De ingediende zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
 
Daarnaast zijn er in de nota zienswijzen enkele ambtshalve wijzigingen opgenomen, die in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd.
  • 1. RUD Utrecht, Herbeschikking ernst en spoed, Binnenweg 18-20 Maarssen, d.d. 2 april 2015