3.3.4 Bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht
Het
vigerende bestemmingsplan voor de planlocatie is het bestemmingsplan
'Maarssen aan de Vecht'. Dit bestemmingsplan is op 1 juli 2008
vastgesteld.
Voormalig gemeente Maarssen houdt een restrictief bouwbeleid aan.
Wanneer het om herstructurering of om een duidelijke
kwaliteitsverbetering gaat, kan worden overwogen om woningen toe te
voegen. De voormalige gemeente Maarssen streeft ernaar bij
nieuwbouwprojecten 30 % sociale woningbouw te realiseren.
Planspecifiek
De
beoogde ontwikkeling richt zich gezien de kostbare ligging aan de Vecht
enkel op koopwoningen. Derhalve zal er elders in de gemeente voor
compensatie moeten worden gezorgd. Compensatie sociale woningbouw wordt
door de gemeente Stichtse Vecht elders voorzien.
Uitsnede plankaart vigerend bestemminsplan
In
het vigerende bestemmingsplan is de planlocatie gedeeltelijk bestemd
als functie "Wonen" en gedeeltelijk als functie "Bedrijven". Voor
onderhavig initiatief is een bestemmingswijziging noodzakelijk. Voorts
onderhavig plangebied een saneringslocatie betreft, is 30 % sociale
woningbouw financieel niet mogelijk. Momenteel wordt er op een andere
plek binnen Maarssen (locatie de Karavaan in Maarssenbroek) wel
voorzien in sociale woningbouw.
Beschermd dorpsgezicht bestemmingsplan "Maarssen aan de Vecht"
Uit
bovenstaande afbeelding uit het vigerend bestemmingsplan blijkt dat het
plangebied gelegen is in beschermd dorpsgezicht. Deze aanduiding heeft
als doel bescherming van dit gebied waarborgen door een uitbreiding van
het rijksbeschermd dorpsgezicht met een gemeentelijk beschermd
dorpsgezicht. In het vigerende bestemmingsplan is hierbij behorend
juridisch regime opgenomen. De juridische bescherming in de
voorschriften is voor beide gebieden (Rijksbeschermd dorpsgezicht en
het gemeentelijke uitgebreide beschermd dorpsgezicht) nagenoeg gelijk.
Binnen
de bestemming "Grens beschermd dorpsgezicht" zijn de gronden primair
bestemd voor behoud, versterking en herstel van de cultuurhistorische
en/of architectonische waarde van de bebouwing en andere objecten. Op
deze gronden mag de uitwendige hoofdvorm van het betrokken object of
bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm,
dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk te
onderscheiden is), zoals deze was op het moment van het ter inzage
leggen van het ontwerp van dit plan, niet gewijzigd worden.
Het bestemmingsplan beschrijft een aantal doelstellingen, voor het plangebied geldt:
Doelstellingen ten aanzien van het dorp Maarssen:
- voor het
beschermde dorpsgezicht en de aangrenzende oeverwallen van de Vecht
gaat het om het behoud en versterken van de identiteit van het
karakteristieke Vechtse landschap en de cultuurhistorische waarden.
Voor eventueel te restaureren plekken dient gebruik gemaakt te worden
van de Belvédère gedachte “behoud door
ontwikkeling”;
- beleidsuitgangspunten
voor de kern Maarssen-dorp zijn inbreiding, herstructurering,
intensivering en functiewijziging/transformatie;
- afronding van het dorp.
De huidige bebouwing van het plangebied valt niet binnen het
typerende cultuurhistorische karakter van het beschermd
dorpsgezicht van Maarssen. Door in het beeldkwaliteitsplan eisen op te
nemen overeenkomend met het karakter van omliggende woningen vormt
de ontwikkeling een versterking van het beschermd dorpsgebied.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In
het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem
waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is
gemaakt voor het beoogde doel.
Bij
herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in
het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een
bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging
tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij
een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng
bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de
bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet
noodzakelijk.
Voor
bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties zoals
wonen met tuin, natuurgebieden, industrie en ander groen.
In
het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties
in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
- klasse landbouw en natuur
- klasse wonen
- klasse industrie/bedrijven
Wanneer onderzoek
noodzakelijk is wordt in eerste instantie volstaan met een historisch
vooronderzoek. Wanneer uit het vooronderzoek blijkt dat op grond van de
resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend
bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Wegens
het voormalig aanwezige tankstation is in het verleden reeds
onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit. Uit het
bodemonderzoek blijkt dat de omvang van de sterke verontreiniging
in de grond groter is dan 25 m³ en de omvang van de sterke
verontreiniging in het grondwater groter dan 100 m³. Derhalve
is er sprake van ernstige bodemverontreiniging en is het provincie
bevoegd gezag.
In
verband met de gestelde verontreiniging en de voorgenomen
herontwikkeling is een bodemsanering vereist. Middels deze sanering kan
het perceel geschikt worden gemaakt voor de beoogde nieuwbouw. Het
vervuilde grondwater kan door middel van een onttrekking worden
gesaneerd. Omdat er een drijflaag/puur product aangetroffen is in de
kern van de verontreiniging, wordt de beoogde bodemsanering aangemerkt
als spoedeisend. De provincie Utrecht daarom een beschikking ernst en
spoed heeft afgegeven op 26 maart 2013.
Inmiddels is
in overeenstemming met de RUD Utrecht op 17 december 2014 uitstel
van bodemsanering toegestaan, de beschikking van de RUD staat in
de bijlage
1.
De uiterste datum voor het indienen van het saneringsplan is 1 oktober
2015, de sanering zelf kan 15 weken na 1 oktober 2015 starten.
Initiatiefnemers
hebben met de provincie specifieke afspraken gemaakt omtrent de
sanering. In de planvorming is rekening gehouden met deze sanering en
de daarmee samenhangende kosten. Daarmee vormt het aspect bodem geen
belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.2 Geluid
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen,
verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen,
kinderdagverblijven).
Het beschermen
van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde
zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder
worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en
spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende
voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorliggende
ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Daarmee worden
nieuwe gevoelige bestemmingen toegevoegd aan het plangebied. Ten
aanzien van industrielawaai wordt in paragraaf 4.2.4 gesteld dat de
bedrijven in de directe omgeving geen belemmering vormen voor de
haalbaarheid. Voorts ligt het plangebied buiten de geluidszone van het
bedrijventerrein Maarssenbroeksedijk. Industrielawaai vormt geen
belemmering.
Het plangebied
ligt binnen de zone van de spoorlijn Utrecht-Amsterdam. Op basis
van de geluidskaart blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet
wordt overschreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Ten aanzien van
wegverkeerslawaai is nader onderzoek wel gewenst. De planlocatie is
gesitueerd binnen de onderzoekszone van de Zuilense Ring (N230) en de
Straatweg. Omdat de Binnenweg een snelheidsregime
van 30 km/uur kent, is deze weg alleen in het kader van een
goede ruimtelijke ordening onderzocht. Uitgevoerd akoestisch onderzoek
(zie bijlage) toont aan dat de geluidbelasting door wegverkeer op de
Straatweg ten hoogste 48 dB bedraagt, na aftrek van 5 dB ex artikel
110-gWgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet
overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Zuilense
Ring bedraagt ten hoogste 44 dB na aftrek van 5 dB ex artikel
110-gWgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet
overschreden. Vanuit de Wet geluidhinder vormt verkeerslawaai geen
belemmering.
Volgens de
“Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder” van de
gemeente dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de
aanvaardbaarheid van het akoestisch klimaat ook voor 30 km wegen te
worden onderbouwd. De woningen voldoen aan de eisen die de
gemeente stelt in de beleidsregel voor het verlenen van een hogere
waarde. Daarmee wordt voldaan aan de criteria voor een
aanvaardbaar akoestisch klimaat voor 30 km wegen die aan deze criteria
worden getoetst.
De geluidbelasting op de voorgevels van de woningen bedraagt zonder
aftrek 60 – 64 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering
(GA;k) bedraagt voor deze gevels 27 - 31 dB. Voor deze gevels zijn
aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De geluidsbelasting van
de Oostwaard, gelegen aan de achterzijde van de woningen (aan de
overzijde van de Vecht) is relatief laag vanwege de geringe
verkeersintensiteit. De achtergevels kunnen derhalve worden
aangemerkt als geluidsluwe gevel, aanvullende voorzieningen zijn niet
nodig. Middels het treffen van aanvullende geluidwering op de
voorgevel is het plan wat betreft het aspect geluid realiseerbaar.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In
de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze
paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel
bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit
introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten.
Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de
verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten
dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de
luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en
infrastructuur (wegen).
Wat
het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de
algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate
bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat
'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de
jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram
per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de
luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen,
kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale
overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te
toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling
naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in
betekenende mate bijdragen'.
Een
belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het
Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL,
dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies
en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op
16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking
getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel
5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en
rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke
ordening.
Het
Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde
gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het
bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking
heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen
op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs
provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal
aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als
overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het
gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om
alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in
bestemmingsplannen en andere besluiten.
In
het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee
aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de
nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de
luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert.
Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt
aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te
toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen
overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog
gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Uit
paragraaf 4.4.1 blijkt dat als gevolg van het plan een gemiddelde
verkeersgeneratie van 49 verkeersbewegingen per etmaal optreedt.
Hoewel gemotiveerd kan worden dat het bestaande planologische regime
een groter aantal verkeersbewegingen toelaat, vinden er in de huidige
situatie van en naar het plangebied slechts beperkt verkeersbewegingen
plaats. Derhalve is besloten de 49 verkeersbewegingen, in het
kader van de milieutoetsing, als nieuwe verkeersbewegingen te
beoordelen. Blijkens de NIBM-tool (zie hiernavolgend) dragen deze
verkeersbewegingen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering
van de luchtkwaliteit. Daarmee valt het voorliggende project onder de
genoemde NIBM regeling.
NIBMtool (versie mei 2014)
Voorts
dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit op de planlocatie de
beoogde functie toelaat. De ontwikkeling betreft geen
gevoelige bestemming. Nader onderzoek is wettelijk niet
noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is
de aanwezige luchtkwaliteit wel inzichtelijk gemaakt. Daarbij is
gebruik gemaakt van de NSLmonitoringstool. Het gekozen rekenpunt is
direct ten noorden van het plangebied gesitueerd. Zoals uit hierna
opgenomen overzicht blijkt voldoet de luchtkwaliteit aldaar aan de
grenswaarden. Daarmee vormt de aanwezige luchtkwaliteit geen verdere
belemmering.
Uitsnede NSL-kaart (ligging rekenpunt in rood)
|
Grenswaarde |
Rekenwaarde 2015 |
Rekenwaarde 2020 |
Voldoet |
NO2 |
40 µg/m³ |
29.996 µg/m³ |
23.923 µg/m³ |
Ja |
PM10 |
40 µg/m³ |
24.382 µg/m³ |
22.787 µg/m³ |
Ja |
PM2.5 |
20 µg/m³ |
15.865 µg/m³ |
14.665µg/m³ |
Ja |
Gegevens NSLMonitoringstool
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en
Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst
opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige
bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt
dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van
voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld
bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare
voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In
de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen
gesitueerd. Behalve deze woningen zijn in de directe omgeving
de onderstaande bedrijven aanwezig. In het overzicht is rekening
gehouden met de ligging in gemengd gebied. De VNG-publicatie stelt
daarover een gebied aanwezen kan worden als gemengd gebied indien er
sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Een gemengd gebied
kan ook van toepassing zijn voor gebieden die direct langs de
hoofdinfrastructuur liggen. Voorliggend plangebied en de directe
omgeving voldoet aan beide voorwaarden.
Brandweer
De
brandweerkazerne aan de Binnenweg 2 is een milieucategorie 3.1
inrichting. Gelet op de aanwijzing van gemengd gebied kent deze
inrichting een richtafstand van 30 m. De kazerne is op circa 70 m
van het plangebied gesitueerd. Daarmee is voldoende afstand tussen de
inrichting en het plangebied aanwezig om te veronderstellen dat de te
realiseren woningen de bedrijfsvoering niet belemmeren en een goed
woon- en leefklimaat kan worden geboden binnen het plangebied.
Bammens
Het
bedrijf Bammens is een verzinkerij. In de VNG-publicatie is bedrijf in
te delen onder 'Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf - galvaniseren'
(SBI 2008: 2561, 3311). Dit is een milieucategorie 3.2 inrichting.
Ingevolge de aanwijzing van gemengd gebied is een richtafstand van
50 m van toepassing. Het bedrijf is op circa 90 m van het plangebied
gesitueerd. Daarmee is voldoende afstand tussen de inrichting en het
plangebied aanwezig om te veronderstellen dat de te realiseren woningen
de bedrijfsvoering niet belemmeren en een goed woon- en leefklimaat kan
worden geboden binnen het plangebied.
Overige bedrijven
De
overige bedrijven welke gevestigd zijn in de nabije omgeving van het
plangebied betreffen WittecoVOFongediertebestrijding (15 m), de Mobiele
fietsenmaker (20 m) en AsianDelight (40 m). Genoemde bedrijven zijn
allen milieucategorie 1 inrichtingen. Gelet op de aanwijzing van
gemengd gebied kennen deze inrichtingen een milieuzonering van 0 m. De
bedrijven zijn allen buiten het plangebied gesitueerd. Daarmee is
een richtafstand van 0 m voldoende om de bedrijfsvoering niet te
belemmeren en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden binnen
het plangebied.
4.2.5 Externe veiligheid
Externe
veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico
voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en
het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een
gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
Onderzocht dient
te worden in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle
activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel
inrichtingen als transporten betreffen. Voor zover van toepassing dient
van die activiteit het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico
(GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan. Het PR is de
kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij
onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt
weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een
vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die
niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau
van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als
richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per
jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing. Het GR kan worden
beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van
calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van
minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een
calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende
waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks
hebben overheden en betrokken private instellingen een
inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde
en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Wet- en
regelgeving voor het aspect externe veiligheid laat zich opdelen in
inrichtingen (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Regeling
Externe Veiligheid Inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen door
buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen, Regeling
externe veiligheid buisleidingen en Structuurvisie
Buisleidingen2012-2035) en tot slot het vervoer van gevaarlijke stoffen
over weg, water en spoor (Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Nota
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Circulaire Rnvgs). In
verband met de ontwikkeling van het Basisnet is op 1 juli 2014 het
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht .
Planspecifiek
Het plangebied is
op een afstand van 350 m gelegen van de basisnetroute voor het
vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (N230). Deze
basisnetroute is aangewezen als gevaarlijke stoffenroute van LF1,
LF2 (brandbare vloeistof categorie 1 en 2) en GF3 (giftig
gas). Gelet op deze stoffen heeft de N230 een invloedsgebied
van 325 m. Het voorliggende plangebied is op grotere afstand
gesitueerd, nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd)
Het plan ligt op
ongeveer 250 m van het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt
structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de
oever. Het plan ligt buiten deze afstand en is niet in strijd met de
normstelling voor het plaatsgebonden risico. Voorts dient, met de
inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid
(Btev), rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied.
Hiervoor geldt een afstand van 25 m uit de oever van het kanaal.
Voorliggend plangebied ligt buiten dit gebied. Het groepsrisico moet
worden beoordeeld tot op een afstand van 200 m van het (midden) van het
kanaal. Het plangebied valt buiten deze afstand.
Het
plangebied ligt niet binnen invloedsgebieden van Bevi-inrichtingen,
veiligheidsafstanden van overige stationairerisicobronnen,
invloedsgebieden van relevante buisleidingen en de invloedsgebieden van
basisnetroutes spoor- en vaarwegen. Tevens blijkt uit de gegevens
van
www.antenneregister.nl
dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die
overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor
elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
4.3 Water
Het
aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door
verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast
(waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de
kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op
Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en
wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn
het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste
eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige
waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het
rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste
eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte
moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid
voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden,
bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk
bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater.
Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in
bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren
wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden,
scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk
schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel
mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd
water aan bod.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties
tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar
ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het
doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor
waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt
de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische
implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn
Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles
is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale
watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes
vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in
één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op
basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het
kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid
het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam
waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen
overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de
diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de
periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor
toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die
water biedt te benutten.
4.3.2 Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Op
17 juni 2010 is het geldende waterbeheerplan (WBP) van het
hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek vastgesteld. Voor de
planperiode 2010 - 2015 is dit WBP van toepassing. Reeds werkt het
hoogheemraadschap aan het WBP voor de periode 2016 - 2021, dit
plan zal eind 2015 definitief worden vastgesteld. In het plan geeft
hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek aan wat haar ambities
voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem
worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering.
De drie hoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- schoon water.
De
taken van Amstel, Gooi en Vecht richten zich primair op het garanderen
van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en
goederen. Die bescherming heeft Amstel, Gooi en
Vecht opgebouwd in drie lagen: preventie in de zin van robuuste
waterkeringen, sturing op ruimtelijke inrichting door beheersing van
overstromingsrisico's en rampenbeheersing. Het WBP sorteert voor op
deze ontwikkelingen.
Om
deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een
eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent
"verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en
onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de
verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning
worden verleend.
Keur en Beleidsregels
Per 1
december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe
Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het
bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking
getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de
Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het
waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het
onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De
‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het
Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als
waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een
verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en
verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals:
- Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
- Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
- Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
- Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of
nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden
aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
Als Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat
geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee
een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het
watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die
bij de Keur horen, is het beleid van Amstel, Gooi en
Vecht nader uitgewerkt.
4.3.3 Watertoets
De
‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige
belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het
opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische
toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en
de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk
stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van
een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Het
plangebied is direct aan een watergang, de Vecht, gelegen. Middels
haar legger geeft Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, die eigenaar is van
deze watergang, aan dat de Vecht een primaire watergang is met aan
de oostzijde een secundair directe waterkering. Voor de watergang geldt
een beschermingszone van 5,0 m aan weerszijden. Deze beschermingszone
is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Naast de keur
gelden er ook nautische regels op de Vecht.
Uitsnede Legger (plangebied binnen zwart kader)
In
de huidige situatie in het plangebied grotendeels uit verhard, de
bebouwing danwel het overige terrein. In de nieuwe situatie zal er
daarom geen sprake zijn van een toename in verharding. Een deel van de
planlocatie zal naar eigen invulling worden ingericht als tuin.
Aangenomen kan worden dat niet het gehele oppervlak verhard wordt.
Aan
de zijde van de Vecht is het plangebied op dit moment voorzien van een
gemetselde kademuur. Deze muur wordt vervangen door een
houten beschoeiing.
Volgens de keur is één steiger per bebouwd oeverperceel toegestaan.
Het
afvalwatersysteem van de ontwikkeling wordt zodanig vormgegeven dat het
regenwater kan worden afgekoppeld. Het overige vuilwater afgevoerd
worden middels de riolering. Er zal bij de nieuwe ontwikkeling zo min
mogelijk gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel
van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe
project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het
plangebied.
4.4.1 Verkeer
Voor
het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt
gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn
kencijfersverkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt
hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer
(exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode
naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het
nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en
openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van
de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale
verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Hoewel
gemotiveerd kan worden dat het bestaande planologische regime een
groter aantal verkeersbewegingen toelaat, vinden er in de huidige
situatie van en naar het plangebied nauwelijks verkeersbewegingen
plaats. Op basis van de CROW-publicatie ('rest bebouwde kom' en
'matig stedelijk') bedroeg de totale verkeersgeneratie circa
8.2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
In de beoogde
situatie wordt de locatie geherstructureerd ten behoeven van maximaal 8
woningen. Voor deze woningen kan in de CROW publicatie de categorie
'koop, tussen/hoek' worden gevolgd. De totale verkeersgeneratie voor de
woningen bedraagt (7.1*8) circa 57. Bij de maximale ontwikkeling van
8 woningen zal het totale aantal verkeersbewegingen per
weekdagetmaal beperkt stijgen met 49. Vanwege de beperkte
stijging worden geen nieuwe knelpunten verwacht.
Gelijk als
in de bestaande situatie wordt het totale perceel ontsloten
via de Binnenweg. Op de Binnenweg geldt een snelheidsregime van 30 km
per uur. Tevens worden alle percelen aan de Binnenweg, direct op de
Binnenweg ontsloten. De wijze van ontsluiten vormt daarmee geen
belemmering.
4.4.2 Parkeren
Het
benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke
ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers
of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk
gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen
staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op
basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Planspecifiek
Zoals
het GVVP van de gemeente Stichtse Vecht weergeeft geldt er een
parkeernorm van 1.9 (sterk stedelijk, rest bebouwde kom) bij
onderhavige ontwikkeling. Het voorliggende plan voorziet in
16 parkeerplekken. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke
norm.
Parkeernormen koop, tussen/hoek GVVP gemeente Stichtse Vecht
De parkeerplaatsen worden allen op maaiveld, haaks op de Binnenweg, gerealiseerd.
4.5 Ecologie
Bij
ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de
natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen
uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de
Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de
bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke
ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve
effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet
ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.5.1 Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast
deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in
het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied
ligt aan de entree van Utrecht naar Maarssen. Door de ligging
in het bestaand bebouwd gebied maakt het plangebied geen onderdeel uit
van beschermde natuurgebieden. Ook in de directe omgeving zijn geen
beschermde EHS gebieden of natuurgebieden beschermd middels de
Natuurbeschermingswet aanwezig. Het meest nabijgelegen
Natura2000-gebied is de Oostelijke Vechtplassen. Omdat dit
gebied op circa 2 km van het plangebied ligt en de beoogde
ingreep kleinschalig is wordt een toename van directe en indirecte
verstoringen uitgesloten.
4.5.2 Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast
geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het
voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd
moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd
project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De locatie is
niet meer vast in gebruik als bedrijfsbestemming en/of wonen. Ten
behoeve van sociale veiligheid wordt de woning tijdelijk bewoond en het
bedrijfspand gebruikt als opslag. Voor de realisatie van de toekomstige
plannen (sloop van de panden) is een quick scan flora en fauna
uitgevoerd door Blom Ecologie. Uit deze quick scan blijken de
volgende conclusies en aanbevelingen, de rapportage is
toegevoegd als bijlage.
Conclusies
- In het
plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten
van de Flora en faunawet voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen
essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten
(tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.
Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd wordt
in het kader van de algemene Zorgplicht geadviseerd, alvorens te
controleren of er sprake is van broedgevallen van huiszwaluw.
- De ruimtelijke
ingrepen leidden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene
voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor
geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en
conform de Flora en faunawet worden niet verwacht. Nader onderzoek naar
het voorkomen van soorten wordt niet nodig geacht.
- Mits gewerkt
wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot
overtreding van de Flora en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de
Flora en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
- De planlocatie
is, behoudens Nationaal Landschap 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' en de
Ecologische Hoofdstructuur geen onderdeel van een Natura 2000 gebied,
Beschermd natuurmonument, Wetland of Nationaal Park. Effecten als
gevolg van externe werking zijn uitgesloten.
Aanbevelingen
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks
zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor
beschermde flora en fauna dient direct contact opgenomen te worden met
een ter zake deskundige.
- Ten aanzien van
huiszwaluw dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te
worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief
de periode 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden om moverende
redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze
uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld
of er broedende huiszwaluwen aanwezig zijn. De deskundige geeft aan
welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
4.6 Archeologie
In 1992 is in
Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van
Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed
onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de
Monumentenwet en de (wijzigingswet) Wet op Archeologie en
Monumentenzorg (WAMz). Op basis van deze wetten zijn mogelijke
(toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem
altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van
(mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de
Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat
waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief
aangepast kan worden.
Planspecifiek
In opdracht van
initiatiefnemers is recent een archeologisch bureauonderzoek en een
inventariserend veldonderzoek (zie bijlage) uitgevoerd voor de
planlocatie.
Uit het
bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk is gelegen op
oeverwal van de Vecht. Gezien het ontstaan van de Vecht rond 350 voor
Chr. kunnen er archeologische resten vanaf die periode voorkomen. Het
kan gaan om resten van bewoning, begraving en landgebruik die voorkomen
in de vorm van sporen (bijvoorbeeld paalkuilen, greppels en structuren
als huisplattegronden) en vondsten (bijvoorbeeld aardewerk, glas,
bouwmateriaal). De resten worden verwacht vanaf het maaiveld tot in de
top van de oeverwal. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen
mogelijk verstoord zijn geraakt door afgravingen ten behoeve van de
baksteenindustrie, door de bouw en de sloop van voormalige bebouwing en
door de aanleg van kabels en leidingen direct langs de Binnenweg
en tussen de Binnenweg en de huidige bebouwing.
Uit het
veldonderzoek is gebleken dat het plangebied niet volledig op de
oeverwal is gelegen, maar op de overgang van de oeverwal naar de
oeverzone, die bestaat uit een restgeulopvulling. De natuurlijke
bodemopbouw is bovendien verstoord, waardoor geen archeologische resten
meer worden verwacht. Op basis van de diepe verstoringen is het
onwaarschijnlijk dat er in het plangebied onverstoorde archeologische
resten voorkomen. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt daarom niet
noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt de locatie vrij te geven. De
meldingsplicht blijft onverminderd van kracht.
4.7 Cultuurhistorie
Het
aspect cultuurhistorie betreft het cultureel erfgoed met betrekking tot
historische geografie en historische bouwkunde. Onder de noemer
Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet
gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie
in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde
verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke
plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische
karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De
aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het
Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit
geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of
te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het
bestemmingsplan opgenomen moet worden.
In
het vigerende bestemmingsplan word gesteld dat er wordt gestreefd naar
behoud en versterking van de identiteit van het karakteristieke Vechtse
landschap en de cultuurhistorische waarden. Hierbij wordt zoveel
mogelijk geanticipeerd op de Belvédère uit 2002.
Historische geografie
Het
plangebied is gelegen aan de rand van het cultuurhistorisch waardevolle
Vechtgebied. In de Nota Belvédère (1999) wordt het
Vechtgebied aangewezen als Belvédèregebied. De Nota
Belvéderè richt zich op behoud door ontwikkeling,
dit ten behoeve van bescherming van cultuurhistorie door te
ontwikkelen op een manier die de identiteit van
het Vechtgebied bewaard. Hierdoor zal de herkenbare
identiteit ook in de toekomst zichtbaar blijven bestaan.
Kenmerkend
voor de Vecht is het lint van 17de en 18de-eeuwse buitenplaatsen van
Amsterdamse kooplieden. De buitens zijn met hun koepelkamers en
theekoepels gericht op de Vecht. Concentratie van deze buitens is
gelegen tussen Maarssen en Loenen. Langs de Angstel en Gein geven half
open boerderijlinten met een enkele buitenplaats het gebied een hoge
belevingswaarde. Direct aan de rivieren liggen nog gave historische
dorpen. Tussen beide rivieren zijn enkele historische dwarsverbindingen
aangelegd, zoals de Nieuwe Wetering. De vele sluizen, bruggen en molens
geven het historisch belang van de Vecht als transportroute aan. Resten
van strategisch gelegen kastelen als Vreeland en Abcoude getuigen van
de strijd tussen Holland en het Sticht. De vesting Nieuwersluis
verenigt de Oude en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die de oostoever
van de Vecht als hoofdverdedigingslijn heeft genomen. Industriële
verstedelijking heeft zich langs het Amsterdam-Rijnkanaal tussen
Utrecht en Maarssen voltrokken.
Planspecifiek
In
de directe omgeving van het plangebied ligt de Vecht als zijnde
cultuurhistorisch element. Bij het ontwerp van onderhavig plan is
hiermee rekening gehouden. Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan
opgesteld waarin de cultuurhistorie is verankerd. Hiermee komt het plan
overeen met de cultuurhistorische eisen zoals gesteld in de
Welstandsnota van Stichtse Vecht. Één van de
belangrijkste identiteitsbepalende factoren in het landschap is wonen.
Landschappen krijgen mede door historische stads- en dorpskernen,
boerderijen met tuinen oprijlanen, parken, bossen en landgoederen
identiteit. Woningbouw langs de Vecht wordt als mogelijkheid beschouwd.
Wel moet de ontwikkeling passen in de karakteristieke omgeving. Dit
uitgangspunt biedt de mogelijkheid tot ontwikkeling zonder de
identiteit van het landschap aan te tasten. Deze gebiedsgerichte
benadering vormt de basis voor het provinciaal cultuurhistorisch
erfgoed beleid en vormt het toetsingskader voor realisatiemogelijkheden
van plannen tot woningbouw.
Van
belang is dat het plangebied onderdeel uit maakt van het gemeentelijk
beschermde stadsgezicht. Het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende
bouwwerken op het achtererfgebied is daarmee niet toegestaan. In
toelichting paragraaf 3.3.4 van
deze toelichting is reeds toegelicht wat deze status voor het
plangebied betekend en hoe onderhavig plan voorziet in versterking van
het cultuurhistorisch karakter.
De
huidige ruimtelijke inrichting van het plangebied en het aangezicht van
de bebouwing zijn op dit moment niet in lijn met de gewenste
identiteit. De huidige bebouwing draagt niet bij aan een kwalitatief
hoogwaardige uitstraling zoals langs de Vecht gewenst is. De locatie
biedt de mogelijkheid om zowel aan de Vecht- als de straatkant het
Maarssense karakter te versterken en daarmee het plangebied eenheid te
laten vormen met de Vechtse uitstraling.
Om
het specifieke karakter te waarborgen is een beeldkwaliteitsplan
opgesteld. Daarmee is voldoende zekerheid dat de herontwikkeling van
het plangebied geen nadelige gevolgen heeft voor de omliggende
cultuurhistorische waarden. Gelet op de huidige en beoogde invulling
van het plangebied zal het initiatief juist een meerwaarde voor de
ruimtelijke kwaliteit van het gebied vormen.
Beschermd dorpsgezicht
Het
plangebied is gelegen binnen de grens van het gemeentelijk beschermd
dorpsgezicht van Maarssen. Het gemeentebestuur heeft als doelstelling
om het huidige (Rijks)beschermde dorpsgezicht - in verband met de
aanwezige monumentale waarden buiten de huidige begrenzing - te
vergroten. De uitbreiding omvat het park Vechtenstein en een groot deel
van het historische centrum (onder meer omgeving Zandweg,
Binnenweg, Parkweg, Emmaweg, Raadhuisstraat en Kerkweg). Hoewel
de Rijksdienst voor de monumentenzorg voorstander is van het
vergroten van het beschermde dorpsgezicht is het onzeker of het
Rijksbeschermd dorpsgezicht daadwerkelijk wordt uitgebreid.
De
gemeente Stichtse Vecht heeft in ieder geval de bescherming van dit
gebied gewaarborgd door een uitbreiding van het rijksbeschermd
dorpsgezicht met een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. In het
bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht' is voor beide gevallen een
daarbij behorend juridisch regime opgenomen. De herontwikkeling van het
plangebied heeft geen nadelige gevolgen voor de instandhouding van het
gemeentelijk beschermd dorpsgezicht, het initiatief vormt juist een
meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd dorpsgezicht.
4.8 Duurzaamheid
Het
Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20%
reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020
dient verder de bijdrage van duurzame energie 14% van het totale
energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30% van het
totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot
besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren
aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de
langere termijn.
GPR Gebouw
Een instrument
voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het
besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om
duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapport cijfer te
geven op een vijftal thema’s te weten: Energie, Milieu,
Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe
hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door GPR Gebouw in te
vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en
(ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden bestaande
woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR
Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de
thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en
Toekomstwaarde. Van deze vijf thema’s streeft de gemeente bij
nieuwe ontwikkelingen streven naar GPR 7 of hoger op de thema’s
milieu, gezondheid en gebruikskwaliteit en naar 8 GPR of hoger voor het
thema toekomstwaarde (generatiebestendig bouwen) en voor energie
(Woonvisie 2013 - 2016).
De gemeente
Stichtse Vecht wilt duurzaamheid stimuleren door ontwikkelaars bij
nieuwbouwprojecten op de mogelijkheden te wijzen; door de DUBO- desk
(duurzaam bouwen) en door workshops is het de bedoeling dat de aandacht
voor duurzaamheid toeneemt. Voorbeelden van duurzaamheidmaatregelen
zijn: vergaande isolatie of vloer- en wandverwarming voor gelijkmatige
warmte en minder circulerende stof. Voor een gezond binnenmilieu zijn
goede geluidsarme ventilatie met warmteterugwinning en veel
daglichttoetreding in de woning van belang. Regenwater kan worden
hergebruikt voor de wc of voor begieten van planten. Wat betreft
investeringen op het gebied van energie moet nog worden opgemerkt dat
deze zich na enkele jaren terugverdienen.
Bij nieuwbouw,
ten tijden van de omgevingvergunningaanvraag, is het gewenst aan
te sluiten op het beleid met betrekking tot duurzaamheid. Duurzaam
bouwen levert ook winst voor de bewoner op. Door energiezuinig te
bouwen wordt bespaard op de energierekening. Door met het
materiaalgebruik duurzame materialen te gebruiken wordt de woning
gezonder. Ook een goede ventilatie bevordert het leefklimaat in de
woning.
Planspecifiek
Er is sprake van
een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Dat betekent dat er
(energiezuinige) nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. Hiertoe is in
het bouwbesluit een EPC-norm van 0,4 opgenomen. Deze EPC-norm is
een harde voorwaarde. Tijdens het verdere ontwerp van de
ontwikkeling zal aandacht worden besteed aan de GPR. In de
aanvraag omgevingsvergunning zal de GPR score inzichtelijk worden
gemaakt. Daarmee is voor een ieder helder hoe de verschillende
thema's scoren.
4.9 Economische uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan
of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub
f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische)
uitvoerbaarheid van het plan.
In
principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een
exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker
te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de
gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan
echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het
bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste
lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het
stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in
artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet
noodzakelijk is.
Planspecifiek
Voorafgaand
aan de vaststelling van het bestemmingsplan zal tussen de
gemeente Stichtse Vecht en de initiatiefnemers een anterieure
overeenkomst worden afgesloten waarmee de gemeentelijke plankosten,
alsmede mogelijke planschadekosten kunnen worden verhaald op de
initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal voldoende geregeld.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor
het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet
ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit
bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een
toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch
bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen
in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op
de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze
bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik
gekoppeld.
De
toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een
belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit
bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de
beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten
grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een
juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot
slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het
bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op
de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere
bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc..
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale
ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De
planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat
de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de
bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels
waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van
wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen
belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op
het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de
overgangs- en slotbepalingen.
Voor
de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP
2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling
aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van
meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de
regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en
slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de
verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk
kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Tuin
Voor de gronden
aan de voorzijde van de beoogde woningen en voor de gronden grenzend
aan Vecht is een tuinbestemming opgenomen. Deze bestemming maakt,
behalve erkers aan de voorzijde, geen gebouwen mogelijk. Daarmee zowel
de straat- als de Vechtzijde van het plangebied onbebouwd.
Gelijkluidend aan de bestemmingsregels van 'Breukelen Woongebied' en
'Loenen aan de Vecht' is gekozen om de bouwhoogte van schuttingen op
maximaal 1 m te stellen.
Water
De bestemming
Water heeft betrekking op de Vecht. In het verlengde van de
steigerregeling vanuit 'Breukelen Woongebied' en 'Loenen aan de Vecht'
(zie paragraaf 3.3.5 van de voorliggende toelichting) is
één aanlegsteiger toegestaan.
Wonen
De
bestemmingsregels voor Wonen zijn gebaseerd op de bepalingen vanuit
'Breukelen Woongebied' en 'Loenen aan de Vecht'. Omdat op
basis van de verbeelding voor bijgebouwen slechts beperkt mogelijkheden
zijn, is in de planregels een beknopte bouwregeling voor
bijbehorende bouwwerken opgenomen.
Omdat het
plangebied binnen gemeentelijk beschermd stadsgezicht is gelegen is het
opnemen van bepalingen voor bijbehorende bouwwerken en dakkapellen een
vereiste. Indien niet opgenomen kunnen deze niet worden
gerealiseerd. De bepalingen voor dakkapellen komen
overeen met het gemeentelijke afwijkingenbeleid 2014 en de
wettekst uit het Besluit omgevingsrecht.
Waterstaat - Beheerszone watergang
Vanuit het beleid
van het waterschap Amstel-, Gooi- en Vechtstreek is voor een
strook van 5,0 m langs de Vecht een beheerszone opgenomen. Deze
beheerszone komt grofweg overeen met de tuinbestemming.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij
de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van
artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in
artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder
om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad
wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt
na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt
vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking
als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt
het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een
beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De
schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige
voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is onderstaande reactie ontvangen van Waternet.
'In de
waterparagraaf graag uitleg over de huidige oever (is die beschoeid, of
zacht en begroeid?) en de toekomstige oever (wijze van beschoeiing
– bijvoorbeeld hout, staal, kade, stortsteen). Tevens in de
waterparagraaf opmerken dat Vecht eigendom is van
het waterschap en dat er naast de Keur nautische regels gelden.
Alle voorgenomen werken in het water, zoals steigers, graag vermelden
in de waterparagraaf. NB De huidige Keur staat één
steiger per bebouwd oeverperceel toe, ongeacht het
aantal woningen/appartementen op dat perceel.'
De waterparagraaf is naar aanleiding van de opmerkingen van het waterschap aangepast.
6.3 Verslag zienswijzen
Gedurende de
termijn van zes weken van de tervisielegging van het
ontwerpbestemmingsplan ‘Binnenweg 18-20 is één
zienswijze binnengekomen. In de nota zienswijzen (zie bijlage) is
de zienswijze samengevat en is de gemeentelijke reactie hierop
opgenomen. De ingediende zienswijze leidt niet tot aanpassing van
het bestemmingsplan.
Daarnaast zijn er in de nota zienswijzen enkele ambtshalve wijzigingen opgenomen, die in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd.
- 1. RUD Utrecht, Herbeschikking ernst en spoed, Binnenweg 18-20 Maarssen, d.d. 2 april 2015