Allingawier
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.1900.2014westBPallingaw-vast |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
2.3 Huidige planologische situatie
4.6 Cultuurhistorie inclusief archeologie
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.3 Toelichting op de bestemmingen
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Súdwest-Fryslân is bezig met het actualiseren van de gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Wet ruimtelijke ordening is aangegeven dat bestemmingsplannen binnen 10 jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw vastgesteld moeten worden.
Omdat het vigerende bestemmingsplan 'Allingawier' binnenkort 10 jaar oud is, is deze actualisatie noodzakelijk.
1.2 Doelstelling
De doelstelling van dit bestemmingsplan is samen te vatten als het treffen van een actuele juridisch-planologiesche regeling voor de bestaande situatie in het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied met in het rood de plangrens (bron: nedbrowser)
1.3 Herziening
Dit bestemmingsplan is actualiserend en conserverend van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie (zowel fysiek als juridisch) in dit bestemmingsplan is vastgelegd en dat geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Alle in het plangebied aanwezige en vergunde bebouwing is positief bestemd. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn tevens afgestemd op de huidige wet- en regelgeving. Hierdoor kan sprake zijn van enige perceelsgebonden wijzigingen ten opzichte van de ruimtelijke plannen die hiervoor van kracht waren.
Het eindproduct van dit bestemmingsplan is een vrij gedetailleerd vormgegeven bestemmingsplan. De nodige flexibiliteit in het plan is zoals gebruikelijk verkregen door het opnemen van verschillende afwijkings- en wijzigingsregels.
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbeorende verbeelding is aangesloten op de regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijk ordening.
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van de omgeving besproken. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierbij komen het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde. In Hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk Hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis
Allingawier is een klein terpdorp dat omstreeks 1270 in de bronnen voorkomt als Alingwere maar veel ouder is. Het ligt in het lage, zuidelijke deel van de voormalige gemeente Wunseradiel. Dat was vroeger veel tastbaarder omdat het dorp op een landtong tussen grote meren en een paar plassen en poelen lag. Vanzelfsprekend wijdde de bevolking zich aan de visvangst, het werd een ‘ vischrijke plaets’ genoemd. Door de droogmakerijen kwam Allingawier midden in de lage weilanden te liggen.
2.2 Allingawier
Functionele inrichting
Het plangebied behelst het dorp Allingawier. Het dorp Allingawier is gelegen ten zuidwesten van Bolsward en ten zuidoosten van Makkum en bestaat uit zeven woningen en een aantal museumgebouwen. Voor wat betreft voorzieningen zijn de inwoners aangewezen op de omliggende dorpen, zoals Exmorra en Makkum en op de stad Bolsward.
De museumgebouwen zijn een belangrijk onderdeel van de de Aldfaers-erfroute. Dit is een 25 kilometer lange museumroute die door vier dorpen (Exmorra, Allingawier, Ferwoude en Piaam) loopt. De museumgebouwen betreffen:
een museumboerderij (De lzeren Kou) waar een expositie is ingericht met betrekking tot het boerenbedrijf en het boerenleven rond 1900;
de voormalige gereformeerde kerk met daarin wisselende exposities;
een kerk met daarin een permanente diavertoning van het scheppingsverhaal. In deze kerk vinden tevens rouw- en trouwdiensten plaats;
een drabbelkoekenbakkerij met koffiehuis "De Meermin";
een smederij;
een brandweerhok;
een schilder werkplaats, en
Age's hûske.
Aan de zuidzijde van het dorp bevindt zich het parkeerterrein van de musea. Ter afscherming van het buitengebied is rondom dit parkeerterrein een groenvoorziening aangebracht.
Het dorp wordt doorsneden door een doorgaande route. Ter plaatse van het parkeerterrein is dit de Meerweg, in het midden van het dorp ter hoogte van de meeste bebouwing de Kerkbuurt en aan de noordzijde de Kanaalweg.
In het plangebied liggen twee open stroken cultuurgrond. Kenmerkend voor het gebied is verder de Opfeart.
Het dorp bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen. Het grootste gedeelte van de bebouwing in het centrum van het dorp bestaat uit museumgebouwen. Deze bebouwing is geconcentreerd aan weerskanten van de centrale as, ter hoogte van de Kerkbuurt. Deze bebouwing heeft over het algemeen een dusdanige -sobere- verschijningsvorm dat deze karakteristiek is voor het uiterlijk van een klein Fries terpdorp in de periode van (ruwweg) 1900 tot 1930. De gebouwen geven onder andere goed aan dat in deze periode veel van dergelijke dorpen beschikten over een bepaald niveau van lokale werkgelegenheid en voorzieningen. Dat moet indertijd de leefbaarheid van dergelijke dorpen sterk hebben beïnvloed. De gebouwen zijn dan ook nog goed herkenbaar op het punt van hun vroegere functie.
2.3 Huidige planologische situatie
Met dit bestemmingsplan wordt het volgende bestemmingsplan geactualiseerd:
bestemmingsplan Allingawier (vastgesteld 20 december 2004, goedgekeurd 15 maart 2000).
In dit bestemmingsplan worden ook verschillende verleende ontheffingen opgenomen.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
verbeteren van de bereikbaarheid;
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.
3.2 Provinciaal beleid
Streekplan Fryslân
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.
De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.
Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
Sneek is gelegen in de regio Zuidwest-Fryslân, een gebied met meren, vaarten, historische kernen, open en vlakke weidegebieden en de IJsselmeerkust.
In het streekplan wordt gekozen voor zes stedelijke centra, waaronder Sneek, die samen het stedelijk netwerk Fryslân vormen. De stedelijke centra krijgen ontwikkelingsruimte om opgaven voor wonen, werken en voorzieningen te realiseren. Daarbij moet ongebreidelde groei zoveel mogelijk worden voorkomen. Het beleid is in eerste instantie echter gericht op de kwaliteiten en ruimtelijke mogelijkheden van het bestaande bebouwde gebied. Efficiënt ruimtegebruik staat hierbij centraal.
Allingawier is gelegen in de regio Zuidwest-Fryslân, een overwegend grootschalig en open gebied. In de regio is de invloed van de voormalige Zuiderzee en (voorheen) de Waddenzee duidelijk herkenbaar door de aanwezige terpen, terpdorpen en kwelderwallen. In het streekplan is Allingawier aangewezen als 'overige kern'. Dit houdt in dat er ruimte is voor lokale bedrijvigheid. Het ruimtebeslag is beperkt, staat in verhouding tot de kern en is verantwoord milieuhygiënisch ingepast. Voor woningbouw is er ruimte voor de opvang van de lokale behoefte.
Aangezien met het bestemmingsplan de bestaande situatie wordt vastgelegd, geeft het provinciale beleid geen uitgangspunten voor het beleid.
Verordening Romte Fryslân
Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening zet het streekplan om in algemeen geldende regels.
Het belangrijkste uitgangspunt van de verordening is zorgvuldig ruimtegebruik. Aan een aantal ontwikkelingen, zoals woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen is voorwaarden gekoppeld.
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningbouwlocaties of bedrijventerreinen direct mogelijk gemaakt. Voor het overige geeft de verordening geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
3.3 Gemeentelijk beleid
Erfgoedvisie en Erfgoednota
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
Bij het vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
Ontwikkelvisie
De gemeentelijke Ontwikkelvisie is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijk cluster voor is uitgezet. De pijlers betreffen:
Verscheidenheid in kernen.
Weidsheid van het landschap.
Economische verscheidenheid.
Grote sociale verbondenheid.
Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed.
Sterke aantrekkingskracht voor toeristen.
Pijlers 2 en 6 vormen tot op zekere hoogte aanknopingspunten voor dit bestemmingsplan.
De gemeente staat voor om zorgvuldig met de ‘Weidsheid van het landschap’ om te gaan, maar daarbij naar aard en schaal wel ruimte te willen bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De gemeente
Súdwest-Fryslân wil zich daarnaast ontwikkelen tot meest gastvrije gemeente van Nederland. Wat betreft de gewenste ‘Sterke aantrekkingskracht voor toeristen’ wil de gemeente derhalve ruimte voor kwalitatief hoogwaardig en een onderscheidend aanbod aan toeristisch-recreatieve voorzieningen bieden.
Visie ruimtelijke kwaliteit
De gemeenteraad heeft deze visie in juni 2013 vastgesteld. De visie gaat vooral over de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Het landschap van de gemeente Súdwest-Fryslân is waardevol. Het grootste deel van onze gemeente maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Het landschap met zijn weidsheid is belangrijke ruimtelijke kwaliteit waar de gemeente zorgvuldig mee om moet gaan. Dat betekent niet dat er geen ruimte kan worden geboden aan nieuwe ontwikkelingen, maar dat we hier wel kritisch mee om moeten gaan.
Hoofduitgangspunt van de visie is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kenmerken en kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve gevolgen hebben voor het landschap van de gemeente.
HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten
4.1 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijfsmatige activiteiten heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” opgesteld (verder genoemd de VNG handreiking). Deze VNG handreiking is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven en voorzieningen milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven en voorzieningen een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een “rustige woonwijk” of een “gemengd gebied”.
Binnen het plangebied komen enkele kleinschalige ambachtelijke bedrijven voor die ten dienste staan van het museumdorp. Daarnaast is op het perceel Kanaalweg 4 een kleinschalig timmerwerkplaats gevestigd. Deze is met een aanduiding 'bedrijf' op de verbeelding aangegeven. Het gaat hier om het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet voorzien. Vanuit het oogpunt van het aspect milieuzonering kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.
4.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen/functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige gebouwen anderzijds. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplan-procedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30km/uur.
Het onderhavige bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet voorzien. Een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder is om deze reden niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan kan vanuit het oogpunt van het aspect geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.
4.3 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit aangepakt moeten worden. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de Minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Vg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling voor de huidige situatie. Er worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, die een significante invloed op de luchtkwaliteit mogelijk kunnen maken. Een wijziging van de luchtkwaliteit wordt daarom niet verwacht. Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend met betrekking tot de luchtkwaliteit.
4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen bij bedrijven;
het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door deze activiteiten en is verankerd in wet- en regelgeving. Het bestemmingsplan moet getoetst worden aan:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risicobronnen kunnen worden opgesplitst in:
inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
transportroutes van gevaarlijke stoffen;
buisleidingen.
Binnen of buiten het bestemmingsplan zijn volgens de professionele Risicokaart geen risicobronnen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen. De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid heeft dan ook geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
4.5 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening te worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.5.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn. De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, dient een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Wat betreft de gebiedsbescherming kan worden vastgesteld dat Allingawier geen deel uitmaakt van de nationale of de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS), noch in de onmiddellijke omgeving daarvan ligt. Het voorliggende ruimtelijke plan heeft dus geen invloed op de beschermde waarden van deze natuurgebieden.
4.5.2 Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit in strijd is met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van een ontheffing.
Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen kraamkolonies en verblijfplaatsen in het betreffende pand bevinden. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden. Ook voor de gier- en huiszwaluwen geldt dat in geval van sloop de mogelijke aanwezigheid van deze vogels onderzocht dient te worden.
4.6 Cultuurhistorie inclusief archeologie
4.6.1 Toetsingskader en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”
4.6.2 Archeologie
Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie afb). Volgens de FAMKE kent het gebied voor de periode ijzertijd middeleeuwen een archeologische waarde, dit betreft de historische dorpskern met daarbinnen drie historische thans nog bebouwde boerderijplaatsen. Aan het gebied om het terpdorp heen is een archeologische verwachtingswaarde toegekend, hier gaat bij ingrepen vanaf 500 m2 archeologisch onderzoek spelen. Voor de periode steentijd-bronstijd geldt eveneens verwachting, hiervoor geldt dat bij ingrepen vanaf 5000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op de verbeelding heeft het archeologisch waardevolle gebied een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 meegekregen en het verwachtingsgebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Vooralsnog betreft het een conserverend bestemmingsplan, er worden geen nieuwe ingrepen mogelijk gemaakt. Er is voorafgaand aan de vaststelling derhalve geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen
4.6.3 Cultuurhistorie
Uitsnede van de Cultuurhistorische kaart middeleeuwen
Inventarisatie en waardering
In het plangebied bevindt zich meerder cultuurhistorische waarden. Ten eerste is in deze bijzonder te noemen de nederzettingstypologie. Allingawier is een zogenaamd terpdorp. Onder andere de nog bestaande ruimtelijke structuur van Allingawier rechtvaardigt het besluit om Allingawier als waardevol dorpsgezicht te beschermen.
Daarnaast ligt in het plangebied de vaarweg de Allingawierservaart. Het betreft een dorpsvaart die in 1832 al bestond, maar vermoedelijk een veel oudere geschiedenis kent. Deze vaart is opgenomen op de verbeelding met de functie water.
In het plangebied liggen twee rijksmonumenten. Het betreft een boerderij uit de 18e eeuw en een voormalige hervormde kerk met toren. Deze rijksmonumenten zijn op de verbeelding niet nader aangegeven, omdat het behoud van deze rijksmonumenten via andere wettelijke regels worden beschermd.
In het plangebied liggen een aantal objecten die in de inventarisatie ‘ jongere bouwkunst’ zijn opgenomen. Dit zijn de voormalige gereformeerde kerk uit 1893, de begraafplaats met grafmonumenten en kerkonderdelen. Al deze objecten hebben op de verbeelding de aanduiding ‘ karakteristiek’ gekregen.
4.6.4 Conclusie
Het betreft hier een herziening van het bestaande conserverende bestemmingsplan. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden beschermd middels het voorliggende voorstel voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan mag vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar worden geacht.
4.7 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument die moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Voor het bestemmingsplan is door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Deze is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
In het advies geeft het Wetterskip aan dat in het gebied een hoofdwatergang ligt. Het bestemmingsplan moet de in het plangebied aanwezige hoofdwatergang mogelijk maken.
In het plangebied liggen regionale keringen. Door een hoog maaiveld zijn de keringen niet altijd direct herkenbaar als zijnde een kade. Een regionale kering of boezemkade beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem.
De regionale kering heeft met een bepaalde hoogte een kerende werking. Deze kerende werkingmoet te allen tijde worden gehandhaafd. Aan beide kanten van de kering hanteert Wetterskip Fryslân een obstakelvrije zone van 5 meter gerekend vanaf de teen van de kade. Deze obstakelvrijezone is nodig voor beheer en onderhoud van de boezemkade. Voor werkzaamheden binnen de kernzone en de obstakelvrije zone van de boezemkade is een watervergunning nodig.
In het bestemmingsplan heeft de aanwezige hoofdwatergang de bestemming 'Water' en is daarmee beschermd. Aan weerzijden van dit water dat tevens dienst doet als regionale kering is op basis van de geldende bestemming 'Maatschappelijk' binnen een zone van vijf meter geen nieuwe bebouwing toegestaan. Om dit te waarborgen is een specifieke bouwaanduiding opgenomen die de bouw van bouwwerken uitsluit.
Wanneer de in het wateradvies aangegeven opmerkingen worden opgevolgd, ziet het Wetterskip Fryslân met betrekking tot het voorliggende plan geen waterhuishoudkundige bezwaren.
4.8 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Dit bestemmingsplan heeft als uitgangspunt de bestaande situatie te voorzien van een actuele regeling. In dat geval is een bodemonderzoek niet nodig. Dit bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw- of herbouw dient wel een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
4.9 Verkeer
De wegen binnen het plangebied zijn in het Gemeentelijk Verkeer- en VervoerPlan (vastgesteld door de raad op 16 mei 2013) aangewezen als erftoegangswegen. Bij erftoegangswegen binnen de bebouwde kom hoort een maximum snelheid van 30 km per uur. Bij nieuwbouw of herbouw van bestaande functies moet er voldaan worden aan de geldende CROW parkeerkencijfers.
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare
BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel n het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
Wet algemene bepalingen en Besluit omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft grote gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat nu geldt op grond van de Wro. Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo.
In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.
In de omgevingsvergunning zijn de verschillende toestemmingen voor locatie gebonden activiteiten geïntegreerd, waarbij sprake is van een samenloop met andere locatie gebonden activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook de ontheffingen die in een bestemmingsplan zijn geregeld, zijn na 1oktober 2010 vervangen door de omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor de aanlegvergunning. Het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 7.10 Wro is komen te vervallen en is vervangen door het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 2.1 Wabo. Voor een gebruik in strijd met een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning vereist
5.2 Procedure
Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Bro (in Huis aan Huis en via de website) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan op te stellen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente.
De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. Dat is met dit plan niet het geval. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in tenminste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd.
In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
5.3 Toelichting op de bestemmingen
In deze paragraaf is een toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Voor de diverse bestemmingen is aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Bovendien is aangegeven op welke gronden de onderscheiden bestemmingen van toepassing zijn. Overigens gelden naast de directe bestemmingen ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen. Naast de daadwerkelijke bestemming van de gronden maken deze aanduidingen ook ander toegestaan gebruik juridisch-planologisch mogelijk.
5.3.1 Agrarisch
De open terreinen zijn bestemd tot 'Agrarisch' . Dit houdt in dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland en akkerbouw- en tuinbouwgrond. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.3.2 Groen
Deze bestemming heeft betrekking op groenvoorzieningen, paden, sloten, bermen en beplanting. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen.
5.3.3 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de diverse musea ondergebracht.
Omdat een aantal gebouwen (de kerk en De Izeren Kou) monumenten zijn, zijn de bouwhoogte, dakhelling en goothoogte van de gebouwen, conform de bestaande situatie, vastgelegd. De bouwvlakken zijn nauw om de gebouwen getrokken. Daarmee wordt de bestaande situatie zoveel mogelijk gehandhaafd.
Binnen de bestemming is tevens detailhandel toegestaan, mits deze functie ondergeschikt is aan en/of ten dienste staat van het museum. Op een tweetal locaties is sprake van een ondergeschikte horecafunctie. Deze zijn op de plankaart voorzien van een specifieke aanduiding. Alleen hier is horeca toegestaan.
De begraafplaats is middels een aanduiding op de plankaart aangegeven.
5.3.4 Tuin
De bestemming "Tuin" is gegeven aan de voortuinen van de woningen. Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd.
5.3.5 Verkeer
De door het dorp lopende weg is bestemd tot 'Verkeer'. Binnen deze bestemming staat de verkeersbestemming voorop. Tevens is deze bestemming bedoeld voor parkeerstroken, paden, groenvoorzieningen, sloten, bermen en beplanting.
5.3.6 Verkeer - Verblijf
Het parkeerterrein is bestemd tot 'Verkeer en Verblijf'. Er is in deze bestemming in beperkte mate ruimte voor ontsluitingswegen, paden en groenvoorzieningen. Op het parkeerterrein mag binnen het aangegeven bebouwingsvlak een gebouw worden gebouwd.
5.3.7 Water
De bestemming "Water" is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen in het plangebied, alsmede oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een brug is alleen toegestaan waar ter plaatse de aanduiding "brug toegestaan" is aangegeven. Voorzover deze bestemming de Opvaart betreft, valt deze onder de Keur van het Wetterskip Fryslân, wat betekent dat werkzaamheden aan deze vaart, inclusief de bruggen daarover, ontheffingsplichtig zijn.
5.3.8 Wonen
De bestemming "Woondoeleinden" is gelegd op de 7 bestaande woningen. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Bij de woning aan de Kanaalweg 4 is tevens een kleinschalig bedrijf toegestaan. Deze is middels een aanduiding 'bedrijf aan huis' op de verbeelding aangegeven. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd.
Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.
5.3.9 Waarde archeologie
Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.
5.3.10 Waarde cultuurhistorie
Ter bescherming van het waardevolle dorpsgezicht Allingawier zijn deze gronden mede bestemd voor "Waarde - Cultuurhistorie". Op grond van deze dubbelbestemming is voor het slopen van bouwwerken een omgevingsvergunning vereist. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het waardevolle dorpsgezicht.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomst artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten aanzien van een bestemmingsplanprocedure vroegtijdig overleg plaats te vinden met de betrokken adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is op 1 september 2014 toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Er zijn door de overlegpartners alleen instemmende reacties gegeven.
Het ontwerpplan wordt vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gebracht zienswijzen in te dienen. Deze zienswijzen wordt vervolgens betrokken in de vaststellingsfase. Het plan wordt uiteindelijk al dan niet gewijzigd vastgesteld.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad heeft hiervoor in de begroting van dit jaar een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten kunnen hieruit gedekt worden. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
6.3 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.
In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen, die worden aangemerkt als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Zodoende is de afdeling grondexploitatie uit de Wro van toepassing. Het vaststellen van een