Sneek - Oudvaart
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.1900.2014oostBPsneeoudv-vast |
Toelichting
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 2 Bestaande situatie
2.1 Ligging van het plangebied
4.3 Hinder van bedrijven en voorzieningen
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
6.1 Economische uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijke verplichting voor gemeenten ingesteld om bestemmingsplannen actueel te houden. Op grond van de in deze wet opgenomen actualiseringsplicht mogen bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder dan 10 jaar zijn.
Voor de wijk Oudvaart in Sneek is het in dit kader thans noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. Het huidige bestemmingsplan is vastgesteld op 19 september 2004 door de raad van de voormalige gemeente Sneek en goedgekeurd op 3 december 2004 door Gedeputeerde Staten van de Provinsje Fryslân.
Na vaststelling van het bestemmingsplan ‘Oudvaart’ zijn in 2006 nog een
partiële herziening en een uitwerkingsplan binnen de begrenzingen van het plangebied vastgesteld. Deze ruimtelijke plannen zijn tevens meegenomen in het voorliggende geactualiseerde bestemmingsplan voor de wijk Oudvaart.
1.2 Doelstelling
De in voorgaande genoemde ruimtelijke plannen voor het plangebied zijn in hoge mate ontwikkelingsgericht van aard. Destijds is, voorafgaand aan de ontwikkeling van het plangebied, er voor gekozen om de toekomstige functies en mogelijkheden globaal aan te duiden. Hiermee kon de nodige flexibiliteit bij de nadere uitwerking van het planvoornemen voor nieuwbouw van woningen in het plangebied worden geboden.
Momenteel is de wijk Oudvaart grotendeels ingevuld. Voor het gebied kan nu dan ook een meer gedetailleerd bestemmingsplan worden opgesteld waarmee de bestaande situatie concreet wordt vastgelegd. Op basis van voorliggend
gedetailleerd bestemmingsplan kan worden gehandhaafd op het inmiddels gerealiseerde stedenbouwkundige plan.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is samen te vatten als het treffen van een actuele juridisch-planologische regeling voor de bestaande situatie in het plangebied. Alhoewel enkele percelen overigens nog onbebouwd zijn, is in juridische zin wel sprake van een bestaande situatie. De planologisch-juridische kaders die hiervoor in de diverse geldende ruimtelijke plannen zijn vastgelegd, zijn dan ook in dit bestemmingsplan overgenomen.
1.3 Herziening
Karakter van het plan
Dit bestemmingsplan is actualiserend en conserverend van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie (zowel fysiek als juridisch) in dit bestemmingsplan is vastgelegd en dat geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Ruimtelijke ontwikkelingen die reeds in de geldende bestemmingsplannen werden toegelaten en nog niet zijn gerealiseerd, zijn met dit bestemmingsplan gecontinueerd.
Alle in het plangebied aanwezige en vergunde bebouwing is positief bestemd. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijk-heden zijn tevens afgestemd op de huidige wet- en regelgeving. Hierdoor kan sprake zijn van enige perceelsgebonden wijzigingen ten opzichte van de ruimtelijke plannen die hiervoor van kracht waren.
Het eindproduct van dit bestemmingsplan is een vrij gedetailleerd vormgegeven bestemmingsplan. De nodige flexibiliteit in het plan is zoals gebruikelijk verkregen door het opnemen van verschillende afwijkings- en wijzigingsregels.
Vormgeving bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van het plangebied gegeven, waarbij is ingegaan op de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis en de karakteristieken van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hierin is nader ingegaan op de bestemmingsplanprocedure en is een toelichting op de regels van dit bestemmingsplan gegeven. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het planvoornemen uiteengezet. De maatschappelijke uitvoerbaarheid betreft de verslaglegging van de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro.
HOOFDSTUK 2 Bestaande situatie
2.1 Ligging van het plangebied
Ligging van het plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de woonwijk Oudvaart in Sneek. De plangrens van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de grenzen van het een drietal infrastructurele elementen. De stadsrondweg-Oost vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied. In het zuiden is dat de Grienedyk en aan de westzijde de Snitser Aldfeart.
De ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan is op de topografische kaart voorafgaand aan deze toelichting weergegeven. In de hiernavolgende luchtfoto is tevens het plangebied en de directe omgeving daarvan zichtbaar gemaakt.
Figuur 1. Luchtfoto van het plangebied (2012)
2.2 Ontstaan en ontwikkeling
Sneek is gelegen aan de zuidzijde van het oude Middelzeegebied, waardoor op de verspreid liggende gebiedstyperende terpen verschillende dorpen zijn ontstaan. Ten noorden van de stad waren vruchtbare kleigronden gelegen, afgezet langs de oevers van de voormalige Middelzee. Aan de zuidkant strekte zich een moerasvlakte uit met talloze plassen, poelen en meren. De vruchtbare kleigronden in het noorden werden door de Hemdijk beschermd tegen het water uit het zuiden.
Sneek zelf is ontstaan op een landtong in de oude Middelzee waar de vaarweg naar het noorden de zuidelijke dijk van de Hempolder Scherhem kruist. Deze vaarweg naar het noorden werd noodzakelijk, omdat transport over de Middelzee door dichtslibbing onmogelijk was geworden. Een exacte datering van het ontstaan van Sneek is niet bekend, maar wel is bekend dat de stad in de 11de eeuw al bestond.
Vanaf de 13de eeuw verkreeg Sneek stadsrechten, die in 1456 officieel werden bestendigd, waarmee Sneek één van de Friese elf steden werd. Als handelsstad was dit tevens het begin van een bloeiperiode die tot circa 1550 zou duren. In 1492 werd begonnen met de aanleg van een grachtengordel en stadsmuur, waardoor Sneek vanaf die tijd de enige ommuurde stad van Fryslân was. Van deze historische vestingwerken resteren nog het Bolwerk en de Waterpoort.
De stad zelf heeft een historische kern met een radiale structuur, die is ontstaan vanuit de toegangswegen en de zes waterelementen, waaronder de Frentsjerter Feart. Uitbreidingen hebben zich rondom deze basisstructuur voortgezet. Tot het eind van de 19de eeuw werd de stad binnen de stadsgrachten steeds voller gebouwd. Hierna verrezen aan de overzijden van de stadsgrachten de eerste woningen en vervolgens werden in een hoger tempo de verschillende wijken aangelegd. In de loop van de tijd heeft Sneek zich hierdoor ontwikkeld tot een compacte stad binnen de rondweg. In de laatste decennia is ook de rondweg overgestoken. Ten zuiden van de stad zijn de wijken Tinga en Duinterpen gerealiseerd. Wijk Harinxmaland vormt de eerste woonuitbreiding aan de noordzijde buiten de huidige stadsrondweg.
Wat betreft het oostelijk deel van de stad vormt de Stadsrondweg-Oost het sluitstuk. Niet alleen in verkeerskundig opzicht geldt hiermee een nieuwe
samenhang in de fysieke structuur van de stad, maar ook in de beleefbare ruimtelijke zin is meer duidelijkheid gecreëerd in relatie tot het omliggende buitengebied. In tegenstelling tot de zuid- en noordzijde waar geen ruimtelijke/emotionele barrière meer bestaat, omdat daar reeds woonwijken buiten de contouren van de rondweg waren respectievelijk worden gerealiseerd, vormt de stadsrondweg aan de oostzijde echter wél de begrenzing van de stad. Dit om de openheid van het gebied richting Offingawier te behouden.
Binnen de contour van de Stadsrondweg-Oost is vanaf medio 2000 een kwalitatief hoogwaardige woonwijk gerealiseerd met de typisch Sneker karakteristiek van wonen met water. Dit betreft het plangebied van voorliggend bestemmingsplan: de wijk Oudvaart. De oorspronkelijke landschappelijke kenmerken ter plaatse zijn in belangrijke mate het uitgangspunt voor invulling van dit gebied geweest. De woonwijk is thans vrijwel geheel ingevuld.
2.3 Karakteristieken
2.3.1 Algemeen beeld
Een eigentijdse vormgeving van de bebouwing door verschillende nieuwe combinaties te kiezen tussen water en wonen, die het profiel van Sneek als watersportstad versterken, is uitgangspunt bij de ontwikkeling van het plangebied geweest. Hierdoor zijn in het plangebied verschillende sfeerbeelden gecreëerd. Ten noorden van de Offenwierster Opfeart leidt het organisch ingerichte gebied van water, groen en riet tot de beleving van de natuur en openheid. Dit is een bijna landelijk gebied waarbij gebouwen met geringe dichtheid in een landschappelijk en natuurlijk aantrekkelijk omgeving staan. Richting het zuiden neemt de bebouwingsdichtheid toe. Ten zuiden van de Offenwierster Opfeart is meer drukte en contrast aanwezig. Dit heeft geleid tot een meer formele verkaveling en belijning in relatie tot de beleving van de woon- en watercultuur. Hier is sprake van een meer stedelijk gebied, met dichte bebouwing en een door baksteen gedomineerd beeld. Het zuidwestelijk deel van het plangebied is eveneens landelijk van karakter. Ter plaatse is sprake van een karakteristieke stelpboerderij aan de Grienedyk 20. Deze boerderij was reeds aanwezig ten tijde van de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw vanaf 2000. De stelpboerderij is niet alleen uit cultuurhistorisch oogpunt maar ook uit landschappelijk oogpunt waardevol. Hier is bij de planontwikkeling rekening mee gehouden door het behoud van ruimte er omheen waardoor de stelpboerderij duidelijk herkenbaar is gebleven.
2.3.2 Woonmilieus
In de wijk Oudvaart wordt een gevarieerd woonmilieu geboden. Wat betreft de nieuwbouw in het plangebied kunnen vijf verschillende woonmilieus worden onderscheiden. Hiervan is in het hiernavolgende een beschrijving gegeven op basis van de uitgangspunten die bij het stedenbouwkundige ontwerp voor het plangebied een rol hebben gespeeld:
1. Wonen in de natuur
In het noordelijkste deel van het plangebied geldt het thema “wonen in de natuur”. De woningen kennen geen eigen tuin, want natuur (water, riet en smalle stroken grasland) omringt de solitaire woningen. Binnen dit woonmilieu is een hoog kwaliteitsniveau voor het wonen beoogd. Lage dichtheden, grote woningen, bijzondere architectuur en een op de natuurlijke omgeving afgestemd materiaalgebruik zijn kenmerkend voor dit gedeelte van de wijk. De woningen zijn plat afgedekt en in het water op palen of eilandjes gebouwd en ontsloten via een (eigen) steiger naar de interne ontsluitingsweg.
Kenmerkend voor de gehele buurt is de natuurlijk ogende omgeving. Er is sprake van geplande en ontworpen natuur. Voor het gebied heeft een groenontwerp de basis gevormd voor de vegetatieontwikkeling. Hierin is aandacht besteed aan het realiseren van voldoende privacy. Door opgaand groen op zorgvuldig gekozen plaatsen te planten, kan door de bewoners een eigen leefomgeving worden ervaren. Tevens is ervoor gezorgd dat passanten door de groeninrichting voldoende aanvoelen waar de echte openbaarheid langs paden en veldjes ophoudt en de min of meer eigen omgeving van de woningen begint. Beplanting zoals riet en lage struiken en een extensief beheer (beperkt maaibeleid) van de stroken grasland vervullen daarin een sturende rol.
2. Wonen in de dijk
Langs de Offenwierster Opfeart en de Stadsrondweg-Oost zijn dijken gesitueerd. Deze bieden in het kader van het thema “wonen in de wijk” de mogelijkheid voor woningbouw. De ruimtelijke uitstraling van de dijk is overheersend. De dijk is noodzakelijk als geluidswering en is op deze manier geïntegreerd in de woonwijk. Vanaf de stadsrondweg duiden slechts enkele details in de architectuur de bewoning van de dijk aan. Zo is een aantal woningen in de dijk gebouwd die hier gedeeltelijk bovenuit torenen. Deze woningen markeren steeds het einde van een opvaart. Vanaf de dijk, die bij deze woningen ook gedeeltelijk als terras wordt benut, hebben de bewoners uitzicht over de stadsrondweg naar het omliggend landelijk gebied.
De woningen zijn zodanig tegen de geluidbelasting vanwege het wegverkeer beschermd (middels het bouwen en de inpandige situering van ruimten), dat zij aan de eisen van de Wet geluidhinder voldoen. De bijzondere locatie stelt weliswaar eisen aan geluidwerende voorzieningen, maar heeft tevens aanleiding voor een aantrekkelijk en speels ontwerp geboden, waarbij uitzicht en woongenot centraal staan.
3. Wonen aan de haven
Op enige afstand van de stelpboerderij aan de Grienedyk is een compact woongebouw in het water gebouwd. Dit gebouw markeert de toegang tot het plangebied. Langs de Grienedyk en de havenwoningen aan de Snitser Aldfeart zijn pakhuisachtige woningen gebouwd, het “wonen aan de haven”. Deze woningen kennen een kleinschalige en warme aanblik en vormen vanaf de weg en vanaf het water de inleiding op het uitzicht op de stelpboerderij. Tegelijkertijd vormen deze woningen een vriendelijke omlijsting van de entree van de woonwijk.
4. Wonen aan de opvaart
Evenwijdig aan de Offenwierster Opfeart zijn verschillende opvaarten gegraven. Door hun rechte vorm en strakke symmetrische ontsluiting wordt een zekere sobere monumentaliteit van de stedenbouwkundige ruimte verkregen, die op haar beurt een individuele expressie op het niveau van de architectuur van de woningen toestaat. Er zijn grotendeels vrijstaande, sterk van elkaar verschillende woningen gebouwd op kavels die in de breedte variëren van 15 tot 20 m en ongeveer 40 m diep zijn. Incidenteel zijn ook dubbele woningen gebouwd. In dit deelgebied “wonen aan de opvaart” is gestreefd naar een variatie aan woningen, waarbij slechts minimale stedenbouwkundige beperkingen aan de gebouwen zijn gesteld. De vormgeving van de openbare ruimte is sterk genoeg geweest om de gewenste samenhang in het totaalbeeld te realiseren.
5. Wonen met uitzicht
Bij het kruispunt van de Grienedyk en de Stadsrondweg-Oost moet in het kader van “wonen met uitzicht” nog een markant op het landelijke gebied georiënteerd gebouw worden gerealiseerd. Dit vraagt uiteraard om een creatieve oplossing, mede in het kader van de wettelijk verplichte beperkingen in het kader van geluidhinder. In het gebouw kunnen naar verwachting zeven woonlagen worden gerealiseerd met vijf woningen per bouwlaag.
2.3.3 Openbare ruimte
Groen en water
Water speelt in Sneek en zo ook in wijk Oudvaart een belangrijke rol. Het plangebied ligt tussen de waterrijke stad en het waterrijke Friese merengebied ten oosten van de stad. De Offenwierster Opfeart en de Snitser Aldfeart vormden voorheen twee belangrijke vaarverbindingen in dit gebied. Enkel de Snitser Aldfeart biedt tegenwoordig nog een doorgaande vaarroute.
Het woongebied wordt, zeker ten noorden van de Offenwierster Opfeart, gekenmerkt door een groot oppervlak aan openbare ruimte in de vorm van water en groen. De openbare ruimte reikt tot de gevels van de woningen. In het zuidelijke deel van het plangebied betreffen vooral de randen langs de wegen en enkele opvaarten het openbaar gebied. Ook de strook tussen de havenwoningen en de woningen aan de opvaart is openbaar groen en water.
Voor de kinderen is op een aantal locaties een speelveld gesitueerd. Voor de kleinste kinderen is een speelvoorziening in het centrale deel van de wijk bij de toegang over de Snitser Aldfeart naar Stadsfenne gerealiseerd. Aan de wat oudere kinderen is een specifieke speelgelegenheid (met onder meer een voetbalkooi) geboden in het openbare gebied langs de Grienedyk.
De openbare ruimte is niet alleen royaal te noemen, maar eveneens van hoogwaardig niveau en zeer divers van sfeer. Waar dat met het oog op het realiseren van een noodzakelijk geacht hoogwaardig beeld gewenst was, heeft de gemeente de vorm van erfafscheidingen tussen particuliere tuinen en de openbare ruimte gerealiseerd of via het verkoopcontract van de grond afgedwongen.
Verkeersinfrastructuur
In de woonwijk geldt een 30 km/uur-verkeersregime. De inrichting van de openbare ruimte is hierop mede afgestemd. De belangrijkste maatregel in dat verband vormen de gescheiden routes voor langzaam verkeer en snelverkeer.
De hoofdentree van de woonwijk wordt gevormd door een rotonde in de Grienedyk, die vervolgens aantakt op de Stadsrondweg-Oost. De Grienedyk zelf is een oude polderdijk die nog steeds als zodanig kan worden herkend. Richting de Snitser Aldfeart gaat deze weg enigszins omhoog om zo te verwijzen naar de oude stadstoegang.
De interne ontsluiting vindt plaats door een weg die min of meer buitenom, langs de dijk is gesitueerd. De woningen aan de opvaart zijn bereikbaar middels insteekwegen, evenwijdig aan de opvaarten. De havenwoningen zijn bereikbaar via dezelfde insteekwegen. Na de Offenwierster Opfeart loopt de ontsluitingsweg in westelijke richting, waarlangs de overige woningen worden ontsloten. De woningen die in het water zijn gebouwd (“wonen in de natuur”) worden via een steiger of dijkje op deze weg ontsloten. Voor het langzaam verkeer zijn vrijliggende routes opgenomen. In het groene gebied tussen de havenwoningen en het “wonen aan de opvaart” is een langzaam verkeersverbinding gerealiseerd. Met bruggetjes worden de opvaarten gekruist.
Mogelijkheden voor wandelen langs de Snitser Aldfeart en de beleving daarvan zijn uitgangspunten voor het stedenbouwkundig ontwerp van de wijk geweest. Hiertoe is langs de Snitser Aldfeart in het gebied ten noorden van de Offenwierster Opfeart een pad aangelegd. Middels vlonders en steigers in het riet kan hier van de natuurlijke begroeiing en het uitzicht over het water worden genoten. Tegelijkertijd zorgt dit pad voor de mogelijkheid van een rondwandeling via de wijk Stadsfenne.
Het parkeren in de wijk vindt zoveel mogelijk plaats op eigen erf. Voor het gehele plangebied is bij de ontwikkeling uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 auto per woning. In het gebied waar de woningen in het water zijn gebouwd (“wonen in de natuur”), is uitgegaan van uitsluitend parkeren op eigen erf (2 auto’s per woning).
2.3.4 Voorzieningen
Het plangebied is te kleinschalig voor eigen voorzieningen, zoals detailhandel en scholen. Deze komen dan ook niet voor. De bewoners maken dan ook gebruik van onder meer de nabijgelegen voorzieningen in de wijken Stadsfenne en Pasveer.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
Verbeteren van de bereikbaarheid.
Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
3.2 Provinciaal beleid
Streekplan Fryslân (2007)
Op 13 december 2006 is het “Streekplan Fryslân” vastgesteld door Provinciale Staten. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016. Uitgangspunt van het streekplan is het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in (ruimtelijke) plannen, ontwerpen en in de uitvoering uitdrukkelijk de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Door deze waarden is een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van Fryslân gewaarborgd. Met een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generaties, zonder daarbij de mogelijkheden te beperken van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien.
Dit wil de provincie verbinden aan een sterke sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving waarbij zij inzet op het ontwikkelen van onder andere de aanwezige bodem, cultuurhistorische en waterkwaliteiten. Op basis hiervan zet de provincie in haar beleid in op het bundelen van wonen en werken in stedelijke bundelingsgebieden. De regio rond Sneek is aangemerkt als bundelingsgebied. In figuur 2 is het bundelingsgebied van de gemeente Sneek weergegeven. Het plangebied van dit bestemmingsplan is als zijnde woongebied (zuidelijk en middendeel) en groengebied (noordelijk deel) aangegeven.
Figuur 2. Stedelijk bundelingsgebied van Sneek
(bron: Provinsje Fryslân, 2008)
In het plangebied staan geen nieuwe grootschalige – nog niet eerder juridisch vastgelegde - ruimtelijke ontwikkelingen op stapel. Zoals eerder al is aangegeven, is het bestemmingsplan actualiserend van aard. Wanneer zich in de toekomst wel nieuwe en niet binnen de geldende juridisch-planologische kaders passende ontwikkelingen voordoen, moet rekening worden gehouden met de provinciale aanwijzingen voor het gebied.
Provinciale Verordening Romte Fryslân (2011)
Op 15 juni 2011 is de “Provinciale Verordening Romte Fryslân” vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Het gehele plangebied van dit bestemmingsplan ligt in stedelijk gebied.
3.3 Regionaal beleid
Structuurvisie 2020 Sneek & Wymbritseradiel Noord (2005)
De voormalige gemeenten Sneek en Wymbritseradiel waren door hun ligging op elkaar aangewezen en hebben daarom in het verleden een gezamenlijke “Structuurvisie 2020 Sneek & Wymbritseradiel Noord” voor stad en land opgesteld met een blik op het jaar 2020. In deze ruimtelijke visie is onder meer een vervolg en aanpassing van het structuurplan “Koers voor Sneek” van de voormalige gemeente Sneek opgenomen.
Figuur 3. Structuurvisiekaart met weergave van het gebied in 2020
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen de kansen van dit gebied aan als de krachten van beide gemeenten worden gebundeld, ten einde een verdere groei van wonen, werken en recreatie te bereiken. De kaart behorende bij de structuurvisie geeft de wensen van ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen aan. Hierbij wordt voortgeborduurd op de bestaande situatie, zoals de aanwezige bebouwing, de bestaande infrastructuur van weg en water en de vastgestelde plannen.
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als ‘huidige bebouwing en vastgestelde plannen’ (zuidelijk deel) en ‘groene wig’ (noordelijk deel). Op de structuurvisiekaart wordt de Snitser Aldfeart als ‘secundaire vaarverbinding’ aangeduid. De ten oosten van het plangebied gelegen Stadsrondweg-Oost is aangeduid als ‘hoofdtransportas’. De Grienedyk die het plangebied ontsluit is aangewezen als ‘verbindingsas langzaamverkeer’.
3.4 Gemeentelijk beleid
Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân (2012)
De “Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.
In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:
Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.
Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.
Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.
Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.
Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking andere vaargebieden.
Woningbouwprogramma 2011-2016
Het gemeentelijke “Woningbouwprogramma 2011-2016” vormt in de eerste plaats de harmonisatie van de vijf oude woningbouwprogramma’s van de voormalige gemeenten Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. In de tweede plaats zijn demografische en marktontwikkelingen geanalyseerd om tot een actualisatie van bestaande woningbouwplannen te komen.
Kortweg is het beeld als volgt:
Bevolkingskrimp in de gemeente zal zich in kernen tot 1.000 inwoners voordoen. Voor Súdwest-Fryslân geldt dat 56 van de 69 kernen krimpgevoelig en dus kwetsbaar zijn. De gemeente Súdwest-Fryslân is in zijn geheel echter geen krimpgemeente, want Sneek en Bolsward compenseren krimp op het platteland.
Door de kredietcrisis is gebleken dat de demografische ontwikkeling slechts ten dele bepalend is voor het functioneren van de woningmarkt. In feite zijn de ontwikkelingen in de financieel-economische sector, de koopwoning- en de huurwoningmarkt momenteel bepalend.
Uit bovenstaande is een nieuwe en realistische koers naar voren gekomen met als gevolg een integrale heroverweging van een groot aantal woningbouwplannen. Het doel is om voor ieder cluster (vijf landelijke clusters en Sneek samen met Bolsward als één stedelijk cluster) een samenhangend realistisch woningbouwprogramma te realiseren. Binnen ieder cluster wordt beoogd om een gevarieerd woningbouwprogramma te realiseren, waardoor alle doelgroepen zo goed mogelijk worden bediend. Daarnaast is het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit uitgangspunt. Voordat van een uitbreiding sprake kan zijn, wordt eerst beoordeeld of binnen de bestaande bebouwingsstructuren nieuwbouw kan plaatsvinden (inbreiding). Het plangebied van dit bestemmingsplan biedt hiertoe nog mogelijkheden.
Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)
Met het vaststellen van de “Erfgoedvisie Silhouet” (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vast-gesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de “Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016” opgesteld, getiteld “De basis op orde” (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor een gemeente om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is het een en ander gewijzigd in het Bro. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. In het kader van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
Bomenbeleidsplan (2012)
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad het “Bomenbeleidsplan” vastgesteld. Het huidige kapbeleid is hiermee per 1 januari 2013 voor de gehele gemeente vereenvoudigd, zonder dat dit ten koste gaat van de waardevolle bomen binnen de gemeente. Aangezien kapregelgeving in de voormalige fusiegemeenten verschillend was geregeld, bestond er behoefte om het beleid rond bomen te harmoniseren, maar daarnaast ook te dereguleren. Voorheen moest voor het kappen van veel gemeentelijke en particuliere bomen een omgevingsvergunning aangevraagd worden. In het nieuwe vergunningsstelsel vallen alleen de bomen die waardevol zijn voor de gemeenschap onder het vergunningstelsel.
In enkele dorpen en steden zijn groenclusters en belangrijke boomstructuren aangegeven die als geheel een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving vertegenwoordigen. Het gaat hier om aaneengesloten waardevolle groengebieden. Hier blijft de omgevingsvergunning gehandhaafd. Een belangrijke boomstructuur is aan de zuidzijde van het plangebied, langs de Grienedyk, aanwezig. Aan de noordzijde van het plangebied is sprake van een groencluster.
Figuur 4. Boomstructuren en groenclusters Sneek - Oudvaart
Om de vereenvoudiging van het kapbeleid niet ten koste te laten gaan van waardevolle bomen binnen de gemeente geldt een lijst met beschermingswaardige bomen in Súdwest-Fryslân. Dit zogenaamde bomenregister is een dynamische lijst; er kunnen bomen op basis van opgestelde beoordelingscriteria worden toegevoegd of worden afgevoerd. Voor een boom die is opgenomen in het bomenregister geldt dat deze niet mag worden gekapt, tenzij een algemeen maatschappelijk belang (overlast, onveiligheid, etc.) hiertegen opweegt.
Duurzaamheidsvisie van de gemeente Súdwest-Fryslân:
“Op-stap nei duorsumens”
p 20 september 2012 is door de raad de “Duurzaamheidsvisie van de gemeente Súdwest-Fryslân” vastgesteld. Toekomstbeeld in de duurzaamheidsvisie is een gemeentelijke samenleving die letterlijk en figuurlijk energie oplevert. Er wordt uitsluitend hernieuwbare energie gebruikt. In de gemeente wordt uitgegaan van de eigen kracht van de samenleving en op basis daarvan worden door samenwerking met diverse partijen en initiatieven uit de samenleving ontwikkelingen tot stand gebracht die positieve energie leveren. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom wordt dit in een ambitie voor een ‘biobased economy’ gecombineerd. Samen met burgers en bedrijven wil de gemeente werken aan een duurzame samenleving.
MISSIE
De gemeentelijke missie voor duurzame ontwikkeling is duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. Samen met betrokkenen wordt op stap gegaan naar een duurzame toekomstbestendige gemeente. Hierbij worden de volgende spelregels toegepast:
Meer in de menselijke basisbehoeften voorzien.
De bodem minder uit putten dan we nu doen.
Minder schadelijke chemische stoffen gebruiken dan wij nu doen.
De natuur minder aantasten dan wij nu doen.
STRATEGISCHE DOELEN
De strategische doelen die daarbij worden gesteld, zijn:
“It goede foarbyld”: We vullen onze voorbeeldfunctie samen in, delen kennis en ondersteunen burgers en bedrijven bij het begrip en de implementatie van duurzaamheid in de dagelijkse activiteiten.
“Fan it suverste wetter”: We zijn zuinig op ons water en houden onze waterkringlopen gesloten, schoon en gezond.
“Enerzjyneutraal”: We zijn energieneutraal en wekken onze energie lokaal op met een mix van duurzame bronnen uit de omgeving. We leveren energie aan gebieden buiten onze gemeente die niet de mogelijkheden hebben om duurzame energie op te wekken.
“In hiele lingte”: We bouwen gezonde gebouwen die naar gelang de behoefte kunnen worden aangepast aan verschillende functies. Daarmee verlengen we de levensduur van gebouwen en gebruiken we minder materialen en grondstoffen.
“Noed foar ferfier”: Vervoer in de regio is onafhankelijk geworden van fossiele brandstoffen. Het aantal vervoersbewegingen is teruggebracht door de introductie van het nieuwe werken en het aantal voertuigen is afgenomen door gedeeld gebruik en alternatieve vervoersvormen.
“Griene Mienskip”: Onze inwoners leven in een veilige en duurzame samenleving. We houden ecosystemen in stand en waar mogelijk brengen we systemen weer in balans. We helpen anderen met het maken van verantwoorde keuzes en integreren recreatie, landbouw en bebouwing in gezonde ecosystemen.
“Rekreaasje”: We bieden rust en ruimte voor allen die ons willen bezoeken. We hebben de kernkwaliteiten landbouw, water en hartelijkheid verweven met ons ecosysteem en inspireren daarmee anderen.
“Sluten kringlopen”: Al onze materialen en gebouwen komen uit en/of keren terug in gezonde gesloten kringlopen. Ons afval dient als bouwsteen voor een volgend leven en onze landbouw is de motor voor een ‘biobased’ economie.
“Balans yn buorkjen”: De biodiversiteit in onze landbouw is sterk toegenomen door effectief beheer, herstel en integratie van functies. Onze boeren vinden lokale afzetmarkten met eerlijke prijzen, vinden nuttige toepassingen voor hun restproducten en zijn de bewaarders van het buitengebied.
HOOFDSTUK 4 Randvoorwaarden
4.1 Geluidhinder
Wet- en regelgeving
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
.
4.1.1 Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft. Wanneer binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Met voorliggend bestemmingsplan wordt bij recht niet voorzien in het oprichten van nieuwe geluidgevoelige objecten. Uitsluitend de bestaande situatie in het plangebied is planologisch-juridisch opnieuw vastgelegd. Ook vinden vanwege dit bestemmingsplan geen ingrijpende wijzigingen in de verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate zullen veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan dan ook niet van toepassing.
Conclusie
Op grond van voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai wordt belemmerd
4.1.2 Overig
Aangezien in en in de directe omgeving van het plangebied geen sprake is van industrielawaai en spoorweglawaai is hierop verder met dit bestemmingsplan niet ingegaan.
4.2 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de hiervoor gestelde grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als ‘niet in betekenende mate’ beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.853 voertuigbewegingen (van personenwagens) per weekdagetmaal leidt.
Onderzoek
Met voorliggend actualiserend en conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Vanwege dit bestemmingsplan valt geen toename van verkeersstromen te verwachten. Derhalve vindt geen verslechtering van de luchtkwaliteit plaats. Het plan moet worden beschouwd als ‘niet in betekende mate’ van invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
4.3 Hinder van bedrijven en voorzieningen
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), dan wel een omgevingsvergunning milieu te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen. Aangetoond dient te worden dat het planvoornemen geen belemmeringen ondervindt en vormt voor nabijgelegen functies.
Op grond van de publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale richtafstanden aangegeven die in beginsel kunnen worden aangehouden tot hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Onderzoek
Het plangebied betreft een woonwijk. In het plangebied en de direct omringende omgeving komen geen bedrijven of voorzieningen voor die tot milieuhinder op milieugevoelige functies leidt.
Conclusie
Er mag van worden uitgegaan dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door het aspect hinder van bedrijven en voorzieningen wordt belemmerd.
4.4 Externe veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Dit blijkt in en in de directe omgeving van het plangebied niet het geval te zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid.
4.5 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Flora- en Faunawet
De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Ffw). De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat en de instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde ‘nee, tenzij-principe’. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken.
In de Ffw is onder andere bepaald dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
Figuur 5. Ligging Natura 2000-gebied (rood) en EHS (groen) nabij plangebied
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming met betrekking tot nationaal begrensde natuurgebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de Provinciale Verordening Romte Fryslân. In de Nbw zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is geregeld. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de SVIR en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
In het kader van de gebiedsbescherming heeft het plangebied te maken met het op enige afstand gelegen beschermde Sneekermeergebied (ca. 1,5 km) en de EHS (ca. 1 km).
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch-juridisch opnieuw vastleggen van de bestaande situatie (al dan niet gerealiseerd) in het plangebied. De openbare ruimte in het plangebied is inmiddels ingericht. Ingrijpende werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen, die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten die zich hier zouden kunnen ophouden, worden dan ook niet voorzien. Wat betreft de inmiddels gebouwde omgeving ligt het voorts niet voor de hand dat de recentelijk gerealiseerde bebouwing op korte termijn onderhevig zal zijn aan sloopwerkzaamheden. Gezien voorgaande worden mogelijk aanwezige ecologische waarden door vaststelling van dit bestemmingsplan in beginsel dan ook niet verstoord.
Voor zover dit bestemmingsplan nog wel fysieke veranderingen in het plangebied mogelijk maakt (betreffende de tot dusverre onbebouwde ruimten waar wel een bouwtitel op rust), ligt de zorgplicht voor het niet aantasten van eventuele ecologische waarden bij een toekomstige initiatiefnemer. Dit kan betekenen dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ecologisch onderzoek door een initiatiefnemer dient te worden overlegd in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning. Dit rechtvaardigt evenwel geen onderzoek in het kader van voorliggend bestemmingsplan naar ecologische waarden zoals die in de huidige situatie voorkomen.
Conclusie
Gelet op voorgaande mag worden verondersteld dat dit bestemmingsplan wat betreft ecologie niet wordt belemmerd.
4.6 Bodem
Wet- en regelgeving
In het Bro is bepaald dat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Het gaat daarbij onder meer om de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.
BODEMKWALITEITSKAART EN BODEMBEHEERNOTA ZUIDWEST FRYSLÂN
De gemeente heeft sinds januari 2013 een bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer Zuidwest Fryslân. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de actuele achtergrondkwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik van grond als bodem. In de Nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteit bouw. De gemeente kan vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek. Er zijn echter een aantal uitzonderingen waarbij geen vrijstelling kan worden verleend.
De locatie ligt in een deelgebied met als achtergrondkwaliteit achtergrondwaarde. In principe vormt de bodemkwaliteit van dit deelgebied geen belemmering voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.
In 2002 is voor de ontwikkeling van het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn lichte verontreinigingen in grond en grondwater aangetroffen. De bodemkwaliteit vormde geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling (woningbouw).
Onderzoek
Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
In figuur 6 is het kaartfragment voor het plangebied van de bodeminformatiekaart opgenomen. Ook voor onverdachte terreinen geldt overigens dat bodemverontreiniging kan worden aangetroffen, omdat altijd activiteiten kunnen hebben plaatsgevonden die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid en die thans niet bekend zijn.
Figuur 6. Bodeminformatiekaart (bron: Rijkswaterstaat, 2014)
Uit de bodeminformatiekaart blijkt dat er in het gehele plangebied bodemonderzoek is uitgevoerd waarvoor geen vervolg nodig is geweest. Hierdoor bestaat er voor het gehele plangebied geen verdenking op mogelijke bodemverontreiniging en is in het kader van de procedure van dit bestemmingsplan geen nieuw verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.
In het kader van in de toekomst uit te voeren werken binnen de regels van dit bestemmingsplan zal daar waar nodig aangetoond moeten worden of dit in overeenstemming is met de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In de voorbereiding- en uitvoeringsfase moet daarom rekening worden gehouden met eventueel een nieuw verkennend of een actualiserend bodemonderzoek en wellicht het werken in en het afvoeren van licht tot sterk verontreinigde grond. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt hierdoor echter op voorhand niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem belemmerd.
Conclusie
Voorliggend plan is zoals reeds genoemd een actualiserend plan. Naast reeds toegelaten perceelsgebonden bouwmogelijkheden worden er geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat de status quo met betrekking tot eventuele bodemverontreiniging in het plangebied acceptabel is. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.7 Erfgoed
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
TOETSINGSKADER EN BELEID
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de
Cultuur Historische kaart van de Provinsje Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van het document “Grutsk op ‘e
Romte” waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.
4.7.1 Archeologie
Onderzoek
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) in de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân biedt voor de gehele provincie per locatie informatie wat de bekende als wel de te verwachten
archeologische waarden zijn. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten de perioden steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen.
Het plangebied ligt op de FAMKE in een gebied waar bij ruimtelijke ingrepen voor zowel de periode steentijd-bronstijd als voor de periode ijzertijd-middeleeuwen ‘karterend onderzoek 1’ wordt geadviseerd. Ter plaatse van het plangebied geldt derhalve voor beide onderzoeksperioden dat wordt aanbevolen om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend archeologisch onderzoek te verrichten. Hiertoe moeten ten minste 6 boringen per ha en per plan worden gezet.
Figuur 7. FAMKE (links: steentijd-bronstijd, rechts: ijzertijd-middeleeuwen) (bron: Provinsje Fryslân, 2014)
Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied vanaf 2004 is in het verleden reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd. Nadien is het plangebied tot ontwikkeling gekomen. Aangezien onderhavig bestemmingsplan actualiserend van aard is en er dientengevolge geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is nieuw archeologisch onderzoek ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan niet noodzakelijk geweest. Aan de noordzijde van het plangebied is er sprake van twee archeologische vindplaatsen en twee potentiele archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Deze zijn beschermd middels een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’. De begrenzing van twee van de vier (potentiele) vindplaatsen is iets aangepast ten opzichte van de begrenzing in het voormalige bestemmingsplan. De begrenzing op de verbeelding kwam namelijk niet overeen met de contouren zoals aangetroffen destijds tijdens het onderzoek. De vrijgestelde verstoringsdiepte daarentegen is behoorlijk verruimd, er mag nu tot maximaal -1.65 m NAP worden verstoord (De huidige NAP-waarden in het gebied liggen doorgaans boven NAP). Dit aangezien de vindplaatsen op aanzienlijke diepte liggen, waardoor er nog een veilige bufferlaag aanwezig blijft ter conservering.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag gelet op voorgaande en de nog te treffen beschermingsregeling op het onderdeel archeologie uitvoerbaar worden geacht.
NOTA BENE
In alle gevallen blijft bij werkzaamheden in het plangebied de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet). Dit ongeacht de grootte van een ingreep. Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Súdwest-Fryslân.
4.7.2 Cultuurhistorie
Onderzoek
Op de CHK2 van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Hieruit blijkt dat in en vooral langs de randen van het plangebied sprake is van enkele cultuurhistorische waarden.
Figuur 8. Kaartfragment CHK2
(bron: Provinsje Fryslân, 2013)
In het plangebied bevindt zich in het zuidwestelijke deel een karakteristieke stelpboerderij met bijgebouwen. Hiervoor is een beschermingsregeling in dit bestemmingsplan getroffen. Op de verbeelding is deze karakteristieke bebouwing als zodanig aangeduid. Planregels zijn daarbij geformuleerd waarbij aantasting van de cultuurhistorische waarden één van de toetsingscriteria is die een beletsel vormen voor sloop.
Verder is sprake van de Snitser Aldfeart, de Offenwierster Opfeart en de Grienedyk als cultuurhistorisch waardevolle elementen. Deze behouden middels de bestemming ‘Water’ respectievelijk ‘Verkeer’ hun functie waarmee hun cultuurhistorische waarde voldoende geborgd is. Dit bestemmingsplan is verder gericht op het actualiseren van de bestaande situatie in het plangebied; bestaande en eerder juridisch-planologisch vastgelegde ruimtelijke structuren worden dan ook niet gewijzigd. Er zullen dan ook geen cultuurhistorische waarden als gevolg van dit bestemmingsplan worden aangetast.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag gezien vorenstaande wat betreft cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.
4.8 Water
Wet- en regelgeving
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van waterwetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste NWP is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is tevens de Watervergunning van kracht geworden. Watervergunning van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van Wetterskip Fryslân, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro moet in een zogenoemde waterparagraaf worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van een ruimtelijk plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. De watertoets heeft ten doel waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze te beschouwen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en
besluiten. Door middel van de watertoets wordt aandacht besteed aan het wateraspect. Voor het uitvoeren van de watertoets is het beleid van het
Wetterskip Fryslân van belang. Dit beleid is neergelegd in het waterbeheerplan 2010-2015 (WBP) “Wiis mei wetter” en het waterhuishoudingsplan (WHP) “Wetter jout de romte kwaliteit”. Beide waterplannen houden rekening met de nieuwe Waterwet.
Onderzoek/Wateradvies
Vooropgesteld dient te worden dat dit bestemmingsplan een actualiserend plan is. Er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan die op grond van de voorgaande vastgestelde ruimtelijke besluiten al juridisch-planologisch mogelijk waren. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- dan wel buitenplans af te wijken van voorliggend bestemmingsplan zal wel opnieuw een wateradvies bij Wetterskip Fryslân dienen te worden aangevraagd.
Bij Wetterskip Fryslân is een watertoets voor voorliggend bestemmingsplan aangevraagd. Per brief van 7 november 2013 heeft Wetterskip Fryslân gereageerd waarbij over de van toepassing zijnde zaken wat betreft het aspect
water (zoals getoond in figuur 9) advies is afgegeven. In navolgende is hierop nader ingegaan. Het gehele wateradvies is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 9. Relevante wateraspecten in en rondom het plangebied
(bron: Wetterskip Fryslân, 2013)
Hoofdwatergang
In het plangebied liggen hoofdwatergangen van Wetterskip Fryslân. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 m vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mag niet worden gebouwd.
Overig oppervlaktewater
Naast hoofdwatergangen is er ook sprake van schouwwatergangen en overige wateren. Het bestemmingsplan moet al dit oppervlaktewater in het plangebied planologisch mogelijk maken.
Regionale keringen
In het plangebied liggen regionale waterkeringen die het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem beschermt. De regionale kering heeft met een bepaalde hoogte een kerende werking die te allen tijde gehandhaafd moet blijven. Derhalve ligt hierlangs uit noodzakelijk oogpunt voor het beheer en onderhoud aan en bescherming van de kade een beschermingszone van 5 m. Het is niet toegestaan om werken aan de kade of in de beschermingszone uit te voeren. Voor werkzaamheden aan de regionale kering of in de beschermingszone is een watervergunning nodig.
Vervolg
Wetterskip Fryslân gaat er van uit dat de in de watertoets vermelde adviezen worden opgevolgd en meegenomen in de verdere ruimtelijke procedure voor het bestemmingsplan. Wanneer de vermelde adviezen worden opgevolgd, ziet het waterschap met betrekking tot het bestemmingsplan geen waterhuishoudkundige bezwaren. Derhalve wordt een positief wateradvies afgegeven en is de watertoetsprocedure daarmee afgerond.
Conclusie
De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn beperkt, aangezien voorliggend bestemmingsplan actualiserend van aard is en enkel de bestaande situatie in het plangebied opnieuw juridisch-planologisch wordt vastgelegd. De gemeente volgt in dit bestemmingsplan de wettelijk gestelde eisen die door Wetterskip Fryslân aan het wateraspect in het plangebied worden gesteld. Er bestaan voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan mag gezien voorgaande dan ook uitvoerbaar worden geacht en de watertoets mag als afgerond worden beschouwd.
4.9 Kabels en leidingen
In en rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming genieten en waar rekening mee gehouden moet worden.
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
WRO, BRO EN SVBP
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare
BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Hieruit komen een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen naar voren die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
5.2 Bestemmingsplanprocedure
Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmings-plan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
5.3 Toelichting op de regels
ANALOOG EN DIGITAAL
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
STANDAARD HOOFDSTUKINDELING
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen.
Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Bestemmingen.
Dubbelbestemmingen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel.
Algemene bouwregels.
Algemene gebruiksregels.
Algemene afwijkingsregels.
Algemene wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht.
Slotregel.
5.3.1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.
5.3.2 Bestemmingsregels
Bestemmingsregels
Algemeen
De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 kunnen achtereenvolgens bestaan uit:
Bestemmingsomschrijving
In de regels is uitgegaan van een opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms komt het voor dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is aangegeven of en hoe er in een bepaalde bestemming gebouwd mag worden. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Wanneer voor bouwwerken gebouwd kan worden, is de toegelaten maatvoering in de regels en/of op de verbeelding aangegeven.
Door middel van bouwvlakken is de locatie van hoofdgebouwen in het plangebied vastgelegd. De begrenzing van de bouwvlakken is bepaald aan de hand van het na te streven ruimtelijk (stedenbouwkundig) beeld. Naast hoofdgebouwen zijn veelal ook bijbehorende bouwwerken en overkappingen toegestaan. Deze zullen door situering, oppervlakte en maatvoering ondergeschikt moeten blijven aan de hoofdbebouwing. Voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken gelden hiertoe verschillende regels voor elke bestemming.
Ondergronds bouwen is overigens in beginsel toegestaan als het gebruiksdoel niet in strijd is met de aan de gronden toegekende bestemming.
De toegelaten hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde (zoals erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en dergelijke), is tevens in de regels opgenomen voor zover dat in bepaalde bestemmingen is toegestaan.
Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen en nokrichting van bouwwerken. Ook kunnen nadere eisen gesteld worden als een als “karakteristiek” aangeduid pand een andere hoofdvorm krijgt. Van deze gebouwen moet de hoofdvorm (zoals die wordt bepaald door de goot- en bouwhoogte, dakhelling en -vorm) behouden blijven.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Afwijken van de bouwregels
In voorkomende gevallen kan door het bevoegd gezag onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen worden afgeweken van de bouwregels, zoals die eerder zijn genoemd.
Artikel 3: Agrarisch
De bestemming ‘Agrarisch’ heeft betrekking op één agrarisch perceel in het plangebied en is bedoeld voor agrarische cultuurgronden. Dit betreft de gronden naast de stelpboerderij aan de Grienedyk 20. Ter plaatse is sprake van een tweetal aanduidingen. Met de aanduiding “rijbak” is de aanwezige paardenbak op zijn plaats gefixeerd en daarmee toegestaan. De aanduiding “opslag” ziet toe op het toegestane gebruik van de gronden voor de opslag van voer naast de rijbak. Anders dan het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 3 m gelden verder geen bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming.
Artikel 4: Groen
De bestemming ‘Groen’ heeft in beginsel betrekking op de grotere beplantingselementen, openbare groenvoorzieningen en waterpartijen, speelvoorzieningen en dergelijke. Enkele aanduidingen zijn in de bestemmingsomschrijving benoemd, te weten:
“speelvoorziening”, die er op toeziet dat ten behoeve van de speeltuin aan de Grienedyk speelvoorzieningen tot een hoogte van 5 m kunnen worden gebouwd;
“pad”, die op de instandhouding van langzaam verkeerroutes toeziet;
“water”, waarmee is geregeld dat in ieder geval water wordt gerealiseerd ter plaatse van het nog op te richten woongebouw op de hoek Grienedyk en Stadsrondweg-Oost.
Artikel 5: Tuin
De voortuinen op particuliere gronden behorende bij de reguliere woningen en de woonboerderij zijn bestemd als ‘Tuin’. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Alleen erkers mogen in een beperkte omvang bij de reguliere woningen worden gebouwd, alsook dat een uitzonderingsregel geldt voor het bouwen van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”. Deze situatie doet zich voor bij de havenwoningen aan de Snitser Aldfeart. De bestaande bouwhoogte ter plaatse is hier als maximale bouwhoogte toegestaan.
Artikel 6: Verkeer
Belangrijke wegen binnen een plangebied met een functie voor het doorgaande verkeer als wel de ontsluiting van een gebied worden bestemd als ‘Verkeer’. In het geval van voorliggend bestemmingsplan betreft dit de gronden die behoren bij de Grienedyk. Bij de inrichting van deze gronden ligt de nadruk op een goede afwikkeling van het verkeer.
Artikel 7: Verkeer - Verblijfsgebied
De woonstraten, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en dergelijke, alsmede kleine, niet structurele groenvoorzieningen en water zijn bestemd als ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Het overgrote deel van het verkeersgebied in het plangebied is als zodanig bestemd. Ook speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen kunnen in de bestemming voorkomen. Wat betreft het bouwen zijn uitsluitend nutsgebouwtjes tot een hoogte van niet meer dan 3 m en een inhoud van niet meer dan 50 m3 zijn mogelijk. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming zijn tot een hoogte van maximum 5,5 m toegestaan.
Artikel 8: Water
In het plangebied komen aanzienlijke oppervlaktes aan water voor die ook sterk de structuur van het gebied bepalen. Deze waterpartijen zijn als zodanig bestemd. Naast deze functie voor de waterhuishouding en –berging biedt de bestemming tevens de mogelijkheid voor reeds bestaande aanlegvoorzieningen, die direct behorende bij woningen in het plangebied veel voorkomen, en ligplaatsen voor boten ter plaatse van de aanduiding “steiger”. Nieuwe steigers met een oppervlakte van niet meer dan 5 m2 per woning kunnen met een afwijkingsmogelijkheid worden gerealiseerd. Ter plaatse van de aanduiding “pad” is in de waterbestemming tevens sprake van een route voor het langzaam verkeer. Ondergeschikt kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen zoals bruggen worden gerealiseerd. Specifiek is aangegeven dat de bestemming niet bedoeld is voor het innemen van een ligplaats door woonschepen.
Artikel 9: Wonen
‘Wonen’ vormt de voornaamste bestemming binnen het plangebied. De bestemming ziet toe op de grondgebonden woningen zijnde hoofdgebouwen binnen een bouwvlak met voor zover toegestaan bijbehorende bouwwerken en overkappingen, met de daarbij behorende erven, paden en bouwwerken, geen overkappingen en gebouwen zijnde. De woonbestemming geldt op de woonpercelen exclusief de delen die zijn bestemd voor ‘Tuin’. De woonbestemming is voornamelijk bedoeld voor het wonen en biedt daarnaast nog enige ruimte voor de combinatie aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.
Voor woningen die thans nog niet zijn gerealiseerd is op de verbeelding de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” opgenomen om aan te geven hoeveel woningen binnen het hiermee aangeduide bouwvlak mogelijk zijn. Toegestane bouwhoogten zijn op de verbeelding vastgelegd. Een hogere maatvoering dan de aangegeven bouwhoogte is niet toegestaan, tenzij sprake is van een legaal gerealiseerde bestaande situatie. Wat betreft de afdekking van hoofdgebouwen zijn plat afgedekte daken uitsluitend ook als plat toegestaan, hoofdgebouwen met een kap mogen uitsluitend met een kap zijn afgedekt.
Voor de omvang aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt per bouwperceel een toegestane oppervlakte van niet meer dan 75 m2 (met afwijking tot maximaal 100 m2 in geval de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m2), met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf buiten het voor het hoofdgebouw aangegeven bouwvlak mag worden bebouwd.
Voorts gelden verschillende specifieke gebruiksregels waarmee het strijdig gebruik met de woonbestemming nader wordt verklaard. Zo is concreet vastgelegd dat de bewoning van vrijstaande gebouwen niet is toegestaan. Daarnaast is wat betreft detailhandels- en bedrijfsactiviteiten in de specifieke gebruiksregels een nadere uitwerking gegeven in welke hoedanigheid aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven passend worden geacht binnen de woonbestemming.
Artikel 10: Wonen - Groen
De bestemming ‘Wonen – Groen’ geldt ter plaatse van de woningen in het noordelijk deel van het plangebied (“wonen in de natuur”). In deze bestemming is sprake van bouwvlakken op de bestemmingsgrens waarin ten behoeve van het wonen hoofdgebouwen kunnen worden opgericht. Voor de nog niet gerealiseerde woningen is met een aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven hoeveel woningen per bouwvlak kunnen worden gebouwd. Voor alle woningen geldt dat deze uitsluitend plat mogen zijn afgedekt. Voor de woningen geldt verder een bijgebouwenregeling waarin is vastgelegd dat geen vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd en dat bijbehorende bouwwerken en overkappingen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
Artikel 11: Wonen - Woonboerderij
De bestemming ‘Wonen – Woonboerderij’ is van toepassing op de stelpboerderij met omringende gronden aan de Grienedyk 20. Er is voor een eigen bestemming gekozen omdat een reguliere woonbestemming voor dit perceel niet voldoet. Zo is bijvoorbeeld de stap-/tredmolen voor paarden die op het perceel aanwezig is in deze bestemming geregeld. Verder is enigszins meer ruimte wordt geboden voor het realiseren van bouwwerken, al dan geen gebouwen en overkappingen zijnde. De stelpboerderij is daarnaast voorzien van een aanduiding “karakteristiek”. Hiermee is het behoud van de hoofdvorm van deze cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voldoende geborgd.
Artikel 12: Wonen – Woongebouw
Deze bestemming geldt voor in het plangebied aanwezige (dan wel nog te realiseren) woongebouwen met meerdere niet-grondgebonden woningen verdeeld over meerdere bouwlagen, ofwel appartementen en/of flats. Woongebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd. De hoogte van woongebouwen bedraagt niet meer dan op de verbeelding voor de maximum bouwhoogte staat aangegeven. Verder geldt dat voor de twee nog te realiseren woongebouwen een aanduiding “maximum aantal wooneenheden” is opgenomen waarmee het aantal maximaal te realiseren woningen is vastgelegd. In de bestemming geldt verder enkel een regeling voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij het nog te realiseren woongebouw aan de Hoofden 54 (op de hoek Grienedyk en Stadsrondweg-Oost). Voor het andere nog te realiseren woongebouw in het middendeel van het plangebied geldt dat bergingen en dergelijke inpandig ingepast dienen te worden, zoals ook met het reeds opgerichte woongebouw bij de entree van het plangebied vanaf de Grienedyk het geval is geweest.
Artikel 13: Waarde – Archeologie 1
Binnen de gemeente Súdwest-Fryslân wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 1’ en ‘Waarde - Archeologie 2’. ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied van dit bestemmingsplan is alleen sprake van ‘Waarde - Archeologie 1’.
5.3.3 Algemene regels
Algemene regels
Algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 14: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel in artikel 14 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Artikel 15: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels in artikel 15 is vastgelegd dat bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die de in het bestemmingsplan voorgeschreven maten overschrijden, zijn toegestaan.
Artikel 16: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels in artikel 16 is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.
Artikel 17: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels in artikel 17 bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten.
Artikel 18: Algemene wijzigingsregels
Binnen de algemene wijzigingsregels zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen om onder voorwaarden tot wijziging van de afmeting, situering en vorm van een bouwvlak te kunnen komen.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 en 20: Overgangsrecht en slotregels
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 19 en 20 van de regels opgenomen.
5.4 Overige aspecten
Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waar deze uit kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn op zijn/haar perceel, maar ook de regels die gelden voor de buurman en de directe omgeving worden in het bestemmingsplan zichtbaar gemaakt.
HOOFDSTUK 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Wet- en regelgeving
In het kader van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden opgesteld indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Deze verplichting bestaat niet indien de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Onderzoek
Het onderhavige bestemmingsplan is een actualiserend plan. Dit houdt in dat er geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, anders dan de reeds bestaande voorgenomen ontwikkelingen, mogelijk zijn. Verder kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouw- of gebruiksregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.
De enige kosten die verder uit dit bestemmingsplan zouden kunnen voortkomen, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
Conclusie
Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden ook niet de verwachting.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1. Bro aan verschillende overleginstanties verzonden. Alleen door Provinsje Fryslân is een inhoudelijke opmerking op het voorontwerp bestemmingsplan ingediend. Hiervan is verslag gedaan in bijlage 2 van deze toelichting.