direct naar inhoud van Regels

Sneek - Spoorwegemplacement en Schuttersveld

Status: Onherroepelijk
Idn: NL.IMRO.1900.2012oostBPspooschv-onhe

HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten

 

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

 

4.1 Milieuzonering

Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Deze lijst is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtlijnafstanden tot woongebieden.

Aan de lichtste categorieën (categorie 1 en 2) is in de VNG-lijst een richtlijnafstand van respectievelijk minimaal 10 en 30 meter gekoppeld. Bedrijfstypen die tot deze categorieën behoren, kunnen over het algemeen naast de woonfunctie voorkomen.

 

Spoorwegemplacement

Het spoorwegemplacement zelf is niet meer als dusdanig in gebruik. Wel is er nu onder meer een busremise gevestigd. Deze is als zodanig bestemd. Uitwisselbaarheid met andere (bedrijfs)functies is voor de busremise niet gewenst en daarom ook niet mogelijk gemaakt. Het tankstation inclusief verkoop van lpg is als zodanig vastgelegd. Op de externe veiligheidssituatie is in paragraaf 4.4 Externe veiligheid ingegaan. Vanuit de omgeving zijn er geen functies die van invloed zijn op het dit deel van het bestemmingsplan.

 

Schuttersveld

In het deelgebied Schuttersveld komen verschillende functies voor. Door de ligging aan de Stadsrondweg-Noord en de diversiteit van functies, is het aan te merken als een gemengd gebied. De manege, de sporthal, de tennishal en de sportvelden zijn aan te merken als categorie 3.1 functies. Ten opzichte van gevoelige functies dient in een gemengd gebied een afstand van 30 meter aangehouden te worden. Aan deze afstand wordt en opzichte van zowel de woningen binnen als buiten het plangebied voldaan. Bovendien wordt de bestaande situatie vastgelegd, waarmee de huidige milieusituatie wordt vastgelegd.

 

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. Als nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een zone behorend bij een zoneplichtige weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;

  • wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

 

In en rondom het plangebied zijn meerdere zoneplichtige wegen aanwezig. In dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten voorgesteld. Immers dit plan legt de huidige situatie vast. Het is dan ook niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit te voeren. Voor de twee woon-werk kavels zijn procedures voor hogere grenswaarden gevoerd. Deze blijven in stand.

4.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen.

Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe regeling voor de huidige situatie. Er worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, die een significante invloed op de luchtkwaliteit mogelijk kunnen maken. Een wijziging van de luchtkwaliteit wordt daarom niet verwacht. Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend met betrekking tot de luchtkwaliteit.

 

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

het gebruik van luchthavens.

 

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

 

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

 

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor voornoemd bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant:

 

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

 

2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS)

De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.

 

3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatie waarde voor het GR.

 

4. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

 

Verantwoordingsplicht

 

In deze besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

 

 
Risicobronnen ten aanzien van het plan

 

Het plangebied (zie onderstaande figuur) is gesitueerd ten westen van het centrum van Sneek.

 

Uit de professionele Risicokaart blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied.

 

De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn:

- inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;

- transport van gevaarlijke stoffen over wegen;

- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

 

 [image]

Begrenzing plangebied (blauw omkaderd)

 

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

 
LPG tankstations

Texaco LPG-tankstation Veenema

Aan de Bolswarderweg 11 is een Texaco LPG-tankstation gevestigd (figuur 2). Zoals op figuur 1 te zien is valt een gedeelte van het invloedsgebied over het plangebied. Binnen dit invloedsgebied zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig, en worden deze door dit plan ook niet mogelijk gemaakt. Om deze reden wordt dit LPG-tankstation niet verder beschouwd.

 

 [image]

Figuur 2: Texaco LPG-tankstation met PR 10-6 contouren (zwarte stippellijnen) en invloedsgebieden (blauwe cirkels)

 

LPG-tankstation Allesco Esso Center

Aan de Kanaalstraat 22a is een Esso LPG-tankstation gevestigd (figuur 3).

De LPG-doorzet voor dit station is in de Omgevingsvergunning (onderdeel milieu) begrensd tot maximaal 500 m³/jaar.

 [image]

Figuur 3: Esso LPG-tankstation met PR 10-6 contouren (zwarte stippellijnen) en invloedsgebieden (blauwe cirkels)

 

PR

De PR 10-6contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt bedragen, in het kader van de ruimtelijke ordening, respectievelijk 15, 25 en 45 meter.

 

De PR 10-6 contouren vallen over het plangebied. Binnen de PR 10-6 contouren die over het plangebied liggen bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard en laat de oprichting van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contouren niet toe. Buiten het plangebied, maar binnen de PR 10-6 contour van het vulpunt, ligt een woning (kwetsbaar object).

 

Met de transportsector voor LPG en het toenmalige ministerie van VROM is op 22 juni 2005 een convenant “LPG-autogas” afgesloten. Belangrijke afspraken uit dit convenant betreffen het toepassen van een verbeterde vulslang en het aanbrengen van een hittewerende bekleding op de tankauto's. Deze maatregelen zijn eind 2010 doorgevoerd en zullen naar verwachting in 2013 in het Revi worden opgenomen. Door het treffen van de deze voorzieningen wordt in de regelgeving de PR 10-6 contour voor het vulpunt te zijner tijd verkleind. Voor tankstations met een doorzet kleiner dan 500 m³ per jaar, wordt de afstand vanaf het vulpunt verkleind naar 25 meter. Na de aanpassing van het Revi bevindt de woning zich niet meer binnen de PR 10-6 contour van het vulpunt. Geconcludeerd wordt dat het LPG-tankstation geen belemmering vormt voor het PR van dit bestemmingsplan.

 

Invloedsgebied

Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van 150 meter gerekend vanaf het LPG-vulpunt en de ondergrondse LPG-tank. Binnen het invloedsgebied van het reservoir en het vulpunt bevinden zich beperkt kwetsbare objecten.

 

Verantwoording GR

Naast de numerieke waarde van het GR, zoals de ligging van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde en de toename daarvan ten opzichte van de nulsituatie, dient ter beoordeling van het GR en de verantwoording daarvan (conform artikel 13, lid 1 van het Bevi) ook gekeken te worden naar kwalitatieve aspecten.

 

Ligging GR t.o.v. oriëntatiewaarde

De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij het PR.

 

Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevi dat voorschrijft. Uit het voorgaande is gebleken dat het LPG-tankstation aan de Kanaalstraat 22a een risicobron is.

 

GR huidige situatie (nulsituatie)

Zoals bovenvermeld vallen de invloedsgebieden van het vulpunt en de ondergrondse tank over het plangebied. Binnen de invloedsgebieden zijn diverse objecten aanwezig.

 

Voor het LPG tankstation zijn door AVIV Adviseurs voor externe veiligheid B.V. op 15 mei 2008, project 081428, een aantal groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor de situaties met een vergunde doorzet < 1000 m3 jaar en een vergunde doorzet < 500 m3 per jaar. Daarbij zijn tevens de varianten met en zonder de maatregelen uit het LPG convenant berekend.

 

De thans relevante berekening is gebaseerd op de in de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) vastgelegde LPG doorzet van kleiner dan 500 m3 per jaar. Uit de berekening (zie figuur) blijkt dat, bij bevoorrading overdag, het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt.

 

In onderstaande figuur wordt de huidige vergunde situatie gepresenteerd met de maatregelen genoemd in het convenant LPG autogas. Deze situatie is van toepassing zodra de Revi is aangepast aan de in het convenant “LPG autogas” genoemde maatregelen. Het GR neemt af ten opzichte van de huidige situatie. Er is geen sprake meer van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de praktijk wordt het LPG-tankstation inmiddels bevoorraad door een tankauto die voorzien is van een hittewerende bekleding.

 

 [image]

GR LPG-tankstation doorzet 500 m3/jr

 

 [image]

GR LPG-tankstation doorzet 500 m3/jr tankauto voorzien van hittewerende bekleding

 

Toename GR t.o.v. nulsituatie (toekomstige situatie)

In dit geval gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waar planologisch geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn. Het aantal personen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Kanaalstraat 22a neemt conform dit bestemmingsplan niet toe. Ten opzichte van de nulsituatie treedt geen wijziging op. Dit houdt in dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

 

Geconcludeerd wordt dat het LPG tankstation geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Ten zuidwesten van het plangebied loopt de A7/N7. Over de A7/N7 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Binnen het invloedsgebied (200m) van de A7/N7, dat over het plangebied valt, zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Het bestemmingsplan maakt tevens geen ontwikkelingen mogelijk binnen het invloedsgebied. Om deze reden wordt de A7/N7 niet nader beschouwd.

 

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Langs en door het plangebied lopen ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie. Omdat er sprake is van hogedruk aardgastransportleidingen is het Bevb van toepassing. De leidingen hebben, volgens de gegevens van Gasunie en de professionele Risicokaart, de volgende kenmerken:

 

Hogedruk aardgastransportleidingen

 

Eigenaar

Leiding-
Naam

Diameter
(mm/inch)

Druk
(bar)

Invloeds-
gebied (m)

 

Gasunie

N 501-32
N 501-31

168,3/6
219,1/8

40
40

70
95

 

Gegevens hogedruk aardgastransportleidingen

 

Invloedsgebied

De 1% letaliteitszone (het invloedsgebied van 70 meter) van de transportleiding valt deels over het plangebied. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding valt bevinden zich objecten waar mensen verblijven. Buiten het plangebied, maar binnen het invloedsgebied van de transportleiding bevinden zich ook objecten waar mensen verblijven.

 

 [image]

Buisleidingen (rode stippellijn) plangebied

 

De 100% letaliteitszone bestaat in dit geval uit een afstand van 50 meter aan weerszijden van de transportleiding en gemeten vanuit het hart van de transportleiding. De objecten in het plangebied liggen voor wat betreft de transportleiding (deels) binnen de 100 % letaliteitszone. Dit houdt in dat er een volledige verantwoording van het GR dient plaats te vinden.

 

Met behulp van het rekenprogramma CAROLA kan worden bepaald of voldaan wordt aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het Bevb. Het resultaat van een berekening bestaat uit PR-contouren en een FN-curve voor het GR.

 

Hieronder worden de conclusies van de berekeningen weergeven die met behulp van CAROLA gegenereerd zijn.

 

PR

Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Als dat toch het geval is dan is er sprake van een zogenaamd knelpunt. De leidingbeheerder is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat zulke knelpunten vóór 1 januari 2014 worden opgeheven.

 

Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de professionele Risicokaart is gebleken dat géén sprake is van een PR 10-6 contouren.

 

Belemmeringenstrook

Conform artikel 14, lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste 4 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Deze is op de verbeelding weergegeven.

 

 

Verantwoording GR

Conform het Bevb moet bij een volledige verantwoording van het GR, waarvan hier sprake is omdat personen binnen de 100% letaliteitsgrens (70 meter) van de Gasuniebuisleiding aanwezig kunnen zijn, worden ingegaan op de volgende onderdelen:

- Personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen;

- GR per kilometer buisleiding;

- Maatregelen exploitant ter beperking van het GR;

- Andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling;

- Mogelijkheden tot beperking GR;

- Bestrijding en beperking van rampen;

- Zelfredzaamheid.

 

Hieronder worden voornoemde aspecten nader uitgewerkt:

 

Personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen:

Voor het bepalen van de hoogte van het GR is gerekend met verschillende bevolkingsdichtheden, voor de woongebieden variërend tussen 25 en 70 personen per hectare, voor werken 40 personen per hectare. Dit is conform tabel 16.3 “basisinformatie personendichtheidsinventarisatie” uit de VROM Handreiking verantwoordingsplicht GR V1.0 november 2007. Voor de Rijks Scholen Gemeenschap is gerekend met 1000 personen binnen het invloedsgebied van de gasbuisleiding, voor de basisschool is gerekend met 110 personen en voor de Sneker sporthal met 150 personen, deze gegevens komen van de professionele risicokaart en uit eerdere rapportages.

 

 
GR per kilometer buisleiding

Groepsrisico screening

Om in één oogopslag een indruk te krijgen van het groepsrisico wordt het groepsrisico gescreend alvorens dit voor specifieke segmenten FN-curves te visualiseren. Voor elk van de leidingen wordt per stationing de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico weergegeven. Deze is berekend door rondom elk punt op de leiding één kilometer segment te kiezen die gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding is een FN-curve berekend en voor deze FN-curve de overschrijdingsfactor.

De overschrijdingsfactor is de verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde. Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan 1 geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van 1 zal de FN-curve de oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan 1 wordt de oriëntatiewaarde overschreden.

 

Gasunie buisleiding:

In onderstaande figuur is de buisleiding die door het plangebied loopt gevisualiseerd als een blauwe lijn overgaand in een groene lijn. Rondom de buisleiding is het invloedsgebied bruin gevisualiseerd. De groene lijn betreft die kilometer buisleiding die het grootste GR genereert.

Het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In figuur 9 is de FN-curve van de leiding uitvergroot.

 

 [image]

Gasunie buisleiding

 

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 20 slachtoffers en een frequentie van 1.48E-006. De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.059 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 990.00.

 

 [image]

FN curve voor N-501-32 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 990.00

 

Toename GR t.o.v. nulsituatie (toekomstige situatie)

Het aantal personen binnen de invloedsgebieden van risicobronnen neemt conform dit bestemmingsplan niet toe. Er is dientengevolge geen toename van het GR.

 

Maatregelen exploitant ter beperking van het GR

Niet van toepassing, het betreft hier de periodieke (10 jaarlijkse) actualisatie van het (grotendeels) conserverende bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, anders dan de ontwikkelingen die reeds in vigerende plannen mogelijk waren.

 

Andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling

Niet van toepassing, het betreft hier de periodieke (10 jaarlijkse) actualisatie van het (grotendeels) conserverende bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, anders dan de ontwikkelingen die reeds in geldende plannen mogelijk waren.

 

Mogelijkheden tot beperking GR

Niet van toepassing, het betreft hier de periodieke (10 jaarlijkse) actualisatie van het (grotendeels) conserverende bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, anders dan de ontwikkelingen die reeds in geldende plannen mogelijk waren.

 

Bestrijding en beperking van rampen

De Brandweer Fryslân voorziet geen knelpunten ten aanzien van de bestrijding van rampen voor dit bestemmingsplan.

 

Bereikbaarheid

Het plangebied is op meerdere zijden ontsloten, het plangebied is hierdoor goed bereikbaar.

 
Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Dit is in dit kader specifiek van belang voor de kwetsbare objecten en verminderd zelfredzame personen binnen deze objecten. Er worden voor het plangebied geen knelpunten geconstateerd.

 

Nut en noodzaak van de ontwikkeling / Tijdsaspect

Het geldende bestemmingsplan is ouder dan 10 jaar en dient daarom geactualiseerd te worden. De situatie rondom de transportroute gevaarlijke stoffen en de aardgastransportleidingen is op de externe veiligheid aspecten beoordeeld. Zoals hiervoor ook aangegeven vindt er geen overschrijding plaats van de oriëntatiewaarde voor het GR en zijn er geen knelpunten ten aanzien van de bestrijding van incidenten in dit bestemmingsplan.

 

Bestrijding en beperking van rampen / mogelijkheden van de zelfredzaamheid en van de hulpverlening

De fysieke eigenschappen van bewoners, bezoekers, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de vraag of zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Bij de inrichting van het plangebied is het van belang zorg te dragen voor goede ontvluchtingsmogelijkheden. Vluchtroutes dienen zoveel mogelijk personen direct van de calamiteit weg te leiden. Tevens moet de brandweer het gebied makkelijk kunnen bereiken, zonder dat belemmeringen optreden als gevolg van vluchtende mensen in auto's. De brandweer ziet geen knelpunten op het gebied van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

 

Advies Regionale Brandweer

Brandweer Fryslân (de regionale brandweer) is verzocht advies uit te brengen omtrent de externe veiligheid in relatie tot het bestemmingsplan. Het advies is op 9 november 2012 ontvangen en hierboven bij de verantwoording van het GR betrokken.

 

Conclusie

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag (de gemeente SWF) zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.

 

Met het vaststellen van het plan heeft de gemeenteraad verantwoord dat het groepsrisico en de daaruit voortvloeiende consequenties voor de zelfredzaamheid en hulpverlening, maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van het plan.

 

 

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening te worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

4.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, dient een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

In het plangebied zijn geen gebieden die behoren tot Natura 2000-gebied of de EHS gelegen. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het Sneekermeer en De Witte en Zwarte Brekken. Beide gebieden maken ook deel uit van de EHS. Deze liggen ten zuidoosten van de stad. Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Van invloed op de beschermde waarden van deze natuurgebieden is geen sprake.

Ten noorden van de spoorlijn ligt relatief ongerept groen en waterrijk gebied. Doordat het gebied redelijk ruig is, heeft dit gebied een natuurlijke waarde. Dit mede door de ligging midden in de kern van Sneek. Er kunnen hier doordat het een relatief ongerept gebied is, beschermde soorten voorkomen. Er is daarom gekozen om het gebied als Natuur te bestemmen.

 

4.5.2 Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.

Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit in strijd is met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van een ontheffing.

 

Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen kraamkolonies en verblijfplaatsen in het betreffende pand bevinden. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitat-richtlijn worden overtreden. Ook voor de gier- en huiszwaluwen geldt dat in geval van sloop de mogelijke aanwezigheid van deze vogels onderzocht dient te worden.

 

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument die moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

 

Voor het bestemmingsplan is door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Deze is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Het Wetterskip gaat ten eerste in op compensatie van verharding. Dit is met dit bestemmingsplan niet aan de orde, aangezien de huidige situatie is vastgelegd. Ten tweede wordt ingegaan op de boezemkades en lokale keringen in het plangebied. De bescherming hiervan is geregeld in de keur, zodat er verder geen aanvullende planologische regeling voor nodig is. Wel is binnen een aantal bestemmingen waterkerende voorzieningen opgenomen, zodat deze niet onmogelijk gemaakt worden. Tot slot is ingegaan op de hoofdwatergangen in het plangebied. Deze zijn als Water bestemd.

 

Verder raakt het bestemmingsplan geen waterschapsbelangen, omdat er geen nieuwe bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Het bebouwd en verhard oppervlak neemt daardoor niet toe ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Mochten er nieuwe bouwplannen zijn, dan wordt met de opmerkingen van het Wetterskip rekening gehouden.

 

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Dit bestemmingsplan heeft als uitgangspunt de bestaande situatie te voorzien van een actuele regeling. In dat geval is een bodemonderzoek niet nodig. Dit bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw- of herbouw dient wel een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

 

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.8.1 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

 
In 2002 is voor het geldende bestemmingsplan Schuttersveld in het zuidelijke deel een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De conclusie is dat met uitzondering van twee vindplaatsen er in het overige onderzochte deel van het plangebied geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waardevolle gebieden. De meest noordelijke vindplaats betreft een nederzettingsterrein uit het mesolithicum (8800-4900 v. CH.). Ook zijn er mogelijk resten aanwezig uit het neolithicum-vroege bronstijd (5300-1350 v CH). De meest zuidelijke vindplaats betreft vermoedelijk de periferie van een nederzettingsterrein uit de periode steentijd-vroege bronstijd. De vindplaats loopt door buiten het plangebied.

 

Volgens de FAMKE geldt voor het gehele niet-onderzochte resterende noordelijke deel een verwachting voor de ijzertijd-middeleeuwen (voor bodemingrepen boven de 500 m2 onderzoek noodzakelijk). De uiterste noordpunt heeft daarnaast ook nog een verwachting voor de steentijd-bronstijd (onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen vanaf 5000 m2). In onderstaande figuur is een uitsnede van de FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen weergegeven.

 

 

 [image]

Fragment FAMKE (periode ijzertijd-middeleeuwen) met in blauw de plangrens

 

Alhoewel het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft, zijn bodem ingrepen vanaf 500 m2 niet uitgesloten. Derhalve is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 voor dit gebied opgenomen. De archeologische vindplaatsen worden in dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming archeologie Waarde - Archeologie 1. Hiervoor gold overigens in het voorgaande bestemmingsplan ook al een dubbelbestemming. Alleen bij bodemingrepen dieper dan 40 cm is een archeologisch onderzoek verplicht.

 

Voor de rondweg geldt geen archeologische verwachting meer. Hier is bij de aanleg van deze reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd.

 

Voor het deelgebied Spoorwegemplacement geldt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen dat bij ingrepen groter dan 500 m2 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In onderstaande figuur is een uitsnede van de FAMKE weergegeven.

 

 [image]

Fragment FAMKE (periode ijzertijd-middeleeuwen) met in blauw de plangrens

 

Er is ook een verwachtingswaarde voor de periode steentijd-bronstijd voor een deel van het plangebied (bij bodemingrepen vanaf 5000 m2 onderzoek verplicht). Met dit consoliderende bestemmingsplan worden geen nieuwe bodemroerende werkzaamheden mogelijk gemaakt, met een grotere oppervlakte. Derhalve is een dubbelbestemming archeologie niet noodzakelijk en is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet aan de orde. Bovendien is een groot gedeelte van de bodem in het gebied vanwege de ligging van het voormalige spoorwegemplacement zeer waarschijnlijk al grotendeels verstoord.

 

4.8.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

 

Het Schuttersveld is recent aangelegd en kent daarom geen cultuurhistorische waarde. Wel grenst het spoorwegemplacement aan het beschermd stadsgezicht Stationsstraat en omgeving. De huidige situatie in onderhavig plangebied is met dit bestemmingsplan vastgelegd en tast de waarden van het beschermd stadsgezicht daarom niet wezenlijk aan.

De spoorlijn Leeuwarden - Stavoren, die deels door het plangebied loopt, dient wel gerespecteerd te worden. Dit is een oude cultuurhistorisch waardevolle spoorlijn. De huidige situatie is met dit bestemmingsplan vastgelegd. Hiermee is voldoende aandacht gegeven aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied.