direct naar inhoud van Regels

Sneek - Spoorwegemplacement en Schuttersveld

Status: Onherroepelijk
Idn: NL.IMRO.1900.2012oostBPspooschv-onhe

REGELS

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Sneek - Spoorwegemplacement en Schuttersveld met identificatienummer NL.IMRO.1900.2012oostBPspooschv-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Een voorbeeldlijst is opgenomen in bijlage 1;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

1.22 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals e.d.;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.26 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.27 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.28 overig bouwwerk:

een bouwkundig constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 ligplaats:

een gedeelte van het openbare water, bestemd of geschikt om door een woonschip met toegestane voorzieningen te worden ingenomen;

1.30 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.31 peil:

  1. indien op het land wordt gebouwd:

  1. de hoogte van het maaiveld;

  1. indien in, op of over het water wordt gebouwd:

  1. het Normaal Amsterdams Peil;

 

1.32 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;






1.33 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de (productiegebonden) detailhandel;

1.35 voorbouwgrens:

de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;

1.36 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.37 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.38 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.39 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

 

Artikel 2 wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aanwezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een vervoersbedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen;

  5. water;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen.

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van de bestemming;

  2. overige bouwwerken.

 

 

3.2.2 gebouwen

 

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage van een bouwvlak zal ten hoogste 90% bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,50 m bedragen

 

 

3.2.3 Overige bouwwerken

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 1,00 m achter de voorbouwgrens ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen.

 

 

Artikel 4 Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';

  2. detailhandel in bijbehorende accessoires en benodigdheden voor motor­voertuigen en weggebonden artikelen;

  3. een afleverzuil voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg'.

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. water;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen.

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van de bestemming;

  2. overige bouwwerken

 

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 m bedragen.

 

4.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

4.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden voor bewoning;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij:

  1. het betreft detailhandel in motorbrandstoffen, bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen, zodanig dat de gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 65 m² bedraagt;

  2. het betreft detailhandel in de vorm van weggebonden voedings- en genotmiddelen, kranten, tijdschriften en snijbloemen, zodanig dat deze detailhandelsfunctie ten hoogste 20 m² bedraagt;

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag en verkoop van vuurwerk;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden, anders dan een verkooppunt van motorbrandstoffen.

 

 

 

Artikel 5 Groen

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. het recreatief medegebruik;

  5. een toiletgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - toiletgebouw';

met daaraan ondergeschikt:

  1. voet- en fietspaden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. incidentele evenementen (maximaal twee maal per jaar met een duur van zeven aaneengesloten dagen), ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';

met de daarbijbehorende:

  1. verhardingen.

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • overige bouwwerken.

 

5.2.2 Overige bouwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

5.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid; en

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 6 Natuur

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van deze gronden;

  2. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';

met daaraan ondergeschikt:

  1. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  2. paden;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • overige bouwwerken.

 

6.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

6.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid;en

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 7 Sport

 

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een tenniscomplex;

  2. een sporthal;

  3. sport-, recreatie en evenemententerreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. horecadoeleinden;

met de daarbijbehorende:

  1. groenvoorzieningen;

  2. paden en verhardingen;

  3. parkeerterreinen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast'.

 

7.2 bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Sport' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van de bestemming;

  2. overige bouwwerken.

 

7.2.2 Tenniscomplex

Voor het bouwen van een tenniscomplex gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 12,00 m bedragen;

 

7.2.3 Sporthal

Voor het bouwen van een sporthal gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 15,00 m bedragen;

 

7.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van een antennemast, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' zal ten hoogste 45,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 20,00 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van ballenvangers zal ten hoogste 12,00 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in 7.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer worden gerealiseerd, waarbij:

  1. de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;

  2. de goothoogte ten hoogste 3,50 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte ten hoogste 7,00 zal bedragen.

 

7.4 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.5 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor sportieve voorzieningen die hinder voor de omgeving veroorzaken (lawaaisporten);

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca anders dan ondergeschikte horeca, waarbij de oppervlakte meer bedraagt dan:

  1. 200 m² bij het tenniscomplex;

  2. 750 m² bij de sporthal.

 

Artikel 8 Sport - Manege

 

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een manege;

  2. evenemententerrein;

met daaraan ondergeschikt:

  1. horecadoeleinden;

met de daarbijbehorende:

  1. paardrijbakken;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. paden en verhardingen;

  5. parkeerterreinen.

 

8.2 bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Sport - Manege' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van de bestemming;

  2. overige bouwwerken.

 

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 12,00 m bedragen;

 

8.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 20,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

8.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

8.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor sportieve voorzieningen die hinder voor de omgeving veroorzaken (lawaaisporten);

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca anders dan ondergeschikte horeca, waarbij de oppervlakte meer bedraagt dan 200 m².

 
 

Artikel 9 Tuin

 

9.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen.

 

9.2 bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

9.2.2 Gebouwen

Met betrekking tot gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd met uitzondering van erkers of tochtportalen tot een breedte van ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, tot een diepte van ten hoogste 1,50 m en met een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 m.

9.2.3 Overige bouwwerken

Met betrekking tot overige bouwwerken geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten ten hoogste 8,00 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, ten hoogste 5,50 m zal bedragen, met dien verstande dat binnen de bestemming geen bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.

 

Artikel 10 Verkeer

 

10.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;

  2. fiets- en voetpaden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. kunstwerken;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

10.2 bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • overige bouwwerken.

 

10.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

10.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid;en

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

  2. het inrichten van een bestemmingsvlak zodanig dat meer dan twee rijstroken per weg worden aangelegd.

 

Artikel 11 Verkeer - Railverkeer

 

11.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegvoorzieningen;

  2. een remise/loods;

  3. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';

  4. een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';

  5. opslag van lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg';

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en straten;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water.

11.2 bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Verkeer - Railverkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van de bestemming;

  2. overige bouwwerken.

 

11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage van een bouwvlak zal ten hoogste 90% bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,50 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van spoorwegvoorzieningen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;

  5. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van spoorwegvoorzieningen zal ten hoogste 50 m² bedragen;

 

 

 

11.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 7,00 m bedragen, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.

 

11.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid;en

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

 

12.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en pleinen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. een busstation;

  4. fiets- en voetpaden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. speelvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. erven en terreinen;

  6. kunstwerken.

 

12.2 bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • overige bouwwerken ten dienste van de bestemming.

 

12.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

12.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid;en

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

12.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen.

 

Artikel 13 Water

 

13.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

  2. kaden en overstroken;

  3. aanleggelegenheid;

met daaraan ondergeschikt:

  1. recreatief medegebruik;

  2. groenvoorzieningen;

  3. wegen, straten en paden;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen.

13.2 bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

Op of in de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • overige bouwwerken ten dienste van de bestemming.

 

13.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van steigers zal ten hoogste 1,50 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

13.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • de verkeersveiligheid.

13.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden als ligplaats voor een woonschip;

  2. het gebruik van gronden als (permanente) liggelegenheid voor (recreatie)vaartuigen, met uitzondering van gebruik als ligplaats overeenkomstig de Súdwest Fryslân, zoals deze geldt ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

  3. het gebruik van vaartuigen voor permanente bewoning.

 

Artikel 14 Wonen

 

14.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

  2. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. overige bouwwerken.

 

14.2 bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van de in lid 14.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een bouwperceel zal voor ten hoogste 50% worden bebouwd;

  2. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 3,00 m bedragen.

 

14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  3. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens zal ten minste 4,00 m bedragen;

  4. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,5 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

  6. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen;

  7. de inhoud van een hoofdgebouw zal ten hoogste 800 m³ bedragen.

 

14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken per bouwperceel, niet meer dan 75 m2 mag bedragen, met dien verstande dat ten hoogste 50 % van het erf buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer is;

  2. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3,00 m en de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedragen;

  3. de goothoogte van aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;

  4. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager dient te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

 

14.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. het bepaalde in lid 14.2.2 onder f in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw ten hoogste 80° zal bedragen;

  2. het bepaalde in lid 14.2.3 onder a in die zin dat de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel wordt vergroot tot een maximum van 100 m2 wanneer de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 500 m² waarbij de eis van kracht blijft dat maximaal 50% van het erf buiten het bouwvlak onbebouwd blijft;

  3. het bepaalde in lid 14.2.3onder a in die zin dat het bebouwingspercentage van het erf buiten het bouwvlak wordt vergroot tot maximaal 70%.

 

14.4 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

14.5 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;

  4. het gebruiken of laten gebruiken van een woning ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf in strijd met de volgende regels:

  1. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt met een maximum van 50 m2;

  2. een aan huis verbonden beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig is ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer is toegestaan;

  4. de omvang van reclame-uitingen mag maximaal 0,5 m2 bedragen;

  5. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

  6. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;

  7. detailhandel, anders dan die welke direct voortvloeit uit het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik; is niet toegestaan;

  8. er mag geen buitenopslag van goederen plaatsvinden.

 

 

Artikel 15 Wonen - Werken

 

15.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, in combinatie met bedrijven, genoemd in categorie 1 en 2 van de in bijlage 2 Staat van Bedrijven, of daarmee naar de aard en milieuhygienische invloed gelijk te stellen bedrijven;

  2. maatschappelijke doeleinden;

  3. kantoren;

  4. een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van de in lid 15.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een bouwperceel zal voor ten hoogste 50% worden bebouwd;

  2. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 3,00 m bedragen.

 

15.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

15.2.3 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. een woning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een woning zal ten hoogste 7,5 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een woning zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

  4. de dakhelling van een woning zal ten hoogste 60° bedragen;

  5. de inhoud van een woning zal ten hoogste 800 m³ bedragen.

 

15.2.4 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 100 m² bedragen;

  2. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 4,5 meter bedragen;

  4. de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.

 

15.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 15.2.3 onder d in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw ten hoogste 80° zal bedragen.

 

15.4 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 16 Leiding - Gas

 

16.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • een gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerzijden van de hartlijn van de leiding.

16.2 Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.

16.3 bouwregels

 

16.3.1 Vergunningplicht

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan ten dienste van de bestemming 'Leiding - Gas'

 

16.3.2 Andere bouwwerken

Op of in de gronden als bedoeld in lid16.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. andere bouwwerken.

  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2 m bedragen.

 

16.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 16.3.1 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

  2. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

 

 

 

 

 

 

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  4. het permanent opslaan van goederen;

  5. het in de grond brengen van voorwerpen;

  6. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  7. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;

  8. het rooien van bomen en andere beplantingen die diep wortelen of kunnen wortelen.

 

16.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 16.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

16.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

 

16.6 wijzigingsbevoegdheid

 

16.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt verwijderd, mits:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

 

16.6.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 16.6.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

 

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

 

 

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (hoofdbestemmingen), bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

 

17.2 Bouwregels

  1. Voor bouwwerken dieper dan 40 cm beneden maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

  1. Indien uit het in sublid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

 

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

 

17.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken dieper dan 40 cm, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde;

  2. het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het permanent verlagen van het waterpeil;

  5. het aanplanten en/of het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 40 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd;

  6. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

 

17.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 17.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  5. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

17.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in 17.3.1 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;

  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

  2. en verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

  3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

 

 

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

 

18.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (hoofdbestemmingen), bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

18.2 bouwregels

  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven en dieper dan 40 cm en een grotere oppervlakte dan 500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

  1. Indien uit het in sublid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren met een oppervlakte groter dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de

gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven en dieper gaan dan 40 cm, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde;

  2. het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het permanent verlagen van het waterpeil;

  5. het aanplanten en/of het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 40 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd;

  6. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

 

18.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  5. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

18.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in 18.3.1 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;

  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

  2. en verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

  3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 20 algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bedrijfsvoering, bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

Artikel 21 algemene aanduidingsregels

 

21.1 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' gelden de volgende regels.

 

21.1.1 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op/in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd

 

21.1.2 Afwijken van de bouwregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.1.1 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  • hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

21.1.3 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

21.1.3 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

21.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.1.3 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits:

  • hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

21.1.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;

  2. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits:

  1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend of gewijzigd;

  2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden.

 

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is.

  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

  2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

  4. mits: de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.

 

Artikel 23 algemene wijzigingsregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde 'Waarde - Archeologie 1' waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

  2. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde 'Waarde - Archeologie 2' waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 24 overgangsrecht

 

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  4. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.

  5. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 25 slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

bestemmingsplan Sneek - Spoorwegemplacement en Schuttersveld

van de gemeente Súdwest-Fryslân