Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Beerta, Finsterwolde, Drieborg, Nieuw Beerta, Ganzedijk, Hongerige Wolf, Heiligerlee en Westerlee
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1895.23BP001-0401

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Beerta, Finsterwolde, Drieborg, Nieuw Beerta, Ganzedijk, Hongerige Wolf, Heiligerlee en Westerlee met identificatienummer NL.IMRO.1895.23BP001-0401 van de gemeente Oldambt;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een gebouw, dat als een afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten en waarbij het woonhuis de uitstraling van de woonfunctie behoudt. Een voorbeeldlijst is opgenomen in de bijlage 2 onder A;

1.7 achtererf:

het gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het hoofdgebouw is gelegen;

1.8 archeologische deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek naar archeologische waarden (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.10 archeologisch waardevol gebied:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit de omgeving;

1.11 archeologische verwachtingswaarde:

een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is;

1.12 archeologische waarde:

waarde die aan een gebied is toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het erf aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bedrijfswoning:

een woning op een bouwperceel met een bedrijfsbestemming die wordt bewoond door de eigenaren of huurders, tevens gebruikers van de bedrijfsbebouwing die op hetzelfde bouwperceel aanwezig is. Hierbij geldt dat de bedrijfsbebouwing structureel voor bedrijfsmatige activiteiten gebruikt moet worden.

1.19 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.20 bestaand:

bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.21 bestaand gebruik:

het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder;

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, met dezelfde bestemming, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk of gedeelte daarvan voor zover dat niet in een gebouw ligt;

1.33 buisleidingenstrook:

strook die dient voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang;

1.34 buisleiding van nationaal belang:

leiding die deel uitmaakt van een landelijk hoofdnetwerk van leidingen, niet zijnde een leiding voor het vervoer van stoffen in verband met het opsporen of winnen van delfstoffen, en die is bestemd of wordt gebruikt voor het vervoer van:
  1. aardgas, voor zover die leiding een druk heeft van ten minste 40 bar en een diameter van ten minste 45,7 centimeter, of
  2. gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, anders dan aardgas;

1.35 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

1.36 cultuurhistorische waarden:

waarden die zijn ontstaan door het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis en die behouden dienen te worden;

1.37 dagrecreatie:

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.41 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.42 erf:

een al dan niet bebouwd bouwperceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.43 evenementen:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: 
  1. bioscoopvoorstellingen;
  2. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
  3. het in een horeca-inrichting gelegenheid geven tot dansen;
  4. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
  5. spelbeoefeningen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren;
  6. gebruik overeenkomstig de bestemming;
met inbegrip van:
  1. een herdenkingsplechtigheid;
  2. een braderie en markten;
  3. een optocht, anders dan een betoging als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
  4. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
  5. een straatfeest of buurtbarbecue;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 geluidgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.46 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.47 gevellijn:

een langs de naar de weg gekeerde gevel als zodanig aangeduide lijn;

1.48 groepsaccommodatie:

een (deel van een) gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten alsmede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep worden gebruikt;

1.49 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.50 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.51 hobbymatig:

alle activiteiten die niet als bedrijfsmatig zijn aan te merken;

1.52 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.53 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatsen worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotische getinte vermaaksfunctie;

1.54 horeca categorie 1:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms, snackbars, cafetaria's en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.55 horeca categorie 2:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés en bars;

1.56 horeca categorie 3:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatsen waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en de gelegenheid geven tot dansen en wezenlijk onderdeel vormt, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;

1.57 huishouden:

één of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn;

1.58 intensief veehouderijbedrijf:

een agrarisch bedrijf, zelfstandig of als neventak, met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, of in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen. Het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet als intensieve veehouderij aangemerkt;

1.59 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.60 karakteristieke panden:

panden die behoren tot het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;

1.61 kas:

gebouw van glas voor het kweken van planten en groenten;

1.62 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in de bijlage 2 onder B genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.63 kwetsbaar object:

een kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.64 kunstwerk:

een bouwwerk dat uitsluitend bedoeld is als kunstuiting;

1.65 landelijk hoofdnetwerk van leidingen:

provinciegrensoverschrijdend netwerk van leidingen dat is bestemd of wordt gebruikt voor het vervoer over lange afstand;

1.66 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied en de herkenbaarheid van het historische ontwikkelingsproces;

1.67 lichte vorm van bedrijvigheid:

bedrijven, welke wat betreft geur, stof, trilling, geluid en gevaar toelaatbaar zijn op een afstand van 30 meter van milieugevoelige objecten (woningen). Daaronder begrepen een kleinschalig transportbedrijf en een caravan- en/of camperstalling, het hobbymatig houden van paarden, et cetera;

1.68 mestsilo:

een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo worden niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.69 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, zorg-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.70 mast:

verticale paal ter bevestiging of geleiding van voorwerpen op een niveau dat boven grond gelegen is;

1.71 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.72 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn), daaronder begrepen glaciale ruggen;

1.73 normaal onderhoud:

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.74 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf, een intensief kwekerijbedrijf of een bijzondere dierenhouderij;

1.75 niet-zelfstandige woning:

een woning welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder dat deze daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen - zoals sanitair, kookgelegenheid, wasgelegenheid - buiten de woningen;

1.76 nutsgebouw:

een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations en gemalen;

1.77 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;

1.78 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.79 openbare bestemming:

een bestemming die betrekking heeft op het openbare gebied waaronder begrepen, openbare wegen, groenvoorzieningen en waterlopen;

1.80 overkapping:

een bouwwerk bestaande uit een boven afgesloten of afgedekte ruimte, met maximaal twee wanden in totaal;

1.81 paal:

langwerpig voorwerp dat rechtop in de grond staat;

1.82 peil:

  1. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    1. het Normaal Amsterdams Peil;

1.83 privacyscherm:

een bouwwerk in de vorm van een scherm om een terras mee af te scheiden;

1.84 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gekweekt, gerepareerd en/of toegepast worden in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.85 productiegerichte paardenhouderij:

paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructies aan derden;

1.86 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan andere, zoals het exploiteren van een seksclub, privé-huis raamprostitutie, escortservice, thuisprostitutie en een bemiddelingsbureau dat bemiddelt tussen prostituee en klant;

1.87 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.88 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.89 risicogevoelig bouwwerk c.q. risicogevoelig object:

bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.90 ruimtelijk relevant evenement:

een evenement in de open lucht of in tijdelijke onderkomens met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, met dien verstande dat niet als ruimtelijk relevant evenement worden aangemerkt:
  1. het gebruik van de openbare ruimte voor:
    1. herdenkingsplechtigheden;
    2. braderieën en markten;
    3. optochten;
    4. feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden;
    5. straatfeesten en buurtbarbecues;
  2. seizoensactiviteiten, zoals nieuwjaars-, paas-, Koningsdag-, bevrijdingsdag-, Sinterklaas-, kerst-, oudjaars- en daarmee vergelijkbare activiteiten;
  3. wandel-, fiets-, skeeler-, schaats- en paardrijtochten;
  4. oldtimertochten;
  5. evenementen zonder versterkte muziek;
  6. het gebruik van sport-, recreatie- en maatschappelijke terreinen voor sport-, spel- en verenigingsactiviteiten;
  7. het vieren van openingen en jubilea en het houden van open dagen;
  8. foodfestivals, buitentheatervoorstellingen, mode-, kunst- en liefdadigheidsevenementen;
  9. maximaal 1 verkoopdag vanuit de eigen garage per jaar;
  10. maximaal 1 meerdaags dorpsfeest of meerdaags evenement per dorp per jaar;
  11. maximaal 1 meerdaagse kermis per dorp per jaar;
  12. maximaal 1 meerdaags circus per dorp per jaar;

1.91 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
 
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.92 stacaravan:

een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken;

1.93 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.94 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotsmiddelen en dagelijks levensbenodigdheden in een algemeen assortiment, in de vorm van een zelfbedieningszaak;

1.95 terrein:

door een type landgebruik gekarakteriseerd zichtbaar begrensd stuk grond, niet zijnde weg, spoorbaan of water;

1.96 vervangende nieuwbouw:

het vervangen van een op hetzelfde perceel aanwezig bestaand gebouw voor een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter;

1.97 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.98 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.99 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.100 vrijgekomen gebouwen:

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;

1.101 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.102 woon-/zorgcentrum:

een gebouw ten behoeve van beschermd wonen, met niet zelfstandige wooneenheden, bedoeld voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals ouderen of gehandicapten;

1.103 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.104 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.105 zelfstandige woonruimte:

een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning;

1.106 zorgwoning:

een individuele, maar niet-zelfstandige wooneenheid met bijbehorende voorzieningen, bestemd voor de huisvesting van een persoon of een samenwonende groep van personen onder begeleiding of met zorg van professionele zorgverleners.

1.107 zonnepark:

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens;

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 1,50 m bedraagt. Ook dakkapel(len) worden buiten beschouwing gelaten, mits de breedte hiervan totaal niet meer dan 49% van de breedte van het dakvlak bedraagt en de zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak liggen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    2. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. energievoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder silo's.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. per agrarisch bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  5. de dakhelling van een gebouw mag ten minste 18° bedragen;
  6. de dakhelling van een gebouw mag ten hoogste 60° bedragen.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m2 bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van mestsilo's mag ten hoogste 8,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van voedersilo's mag ten hoogste 14,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub a in die zin dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken, zelfstandig of als neventak ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  2. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van intensieve veehouderijen;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  7. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  8. het gebruik van gronden en gebouwen voor het houden van dieren, daaronder begrepen geiten, koeien, schapen, etc.;
  9. het gebruik van gebouwen, niet zijnde kassen, zodanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van detailhandel in streekeigen producten, mits:
    1. de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag bedragen, met een maximum van 120 m²;
    2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub e in die zin dat de gronden worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:
    1. het aantal standplaatsen per bouwperceel ten hoogste 15 mag bedragen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van wonen, mits:
  1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  2. de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
  3. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de wijziging verbeterend is (voor zover dat redelijk is) en geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  6. de vrijkomende gebouwen niet worden vergroot en er geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
  7. de wijziging naar wonen past binnen de regionale woonvisie.

Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. cultuurgrond;
  2. waterlopen en watergangen;
  3. sloten, bermen en beplanting;
  4. groenvoorzieningen;
  5. paden;
  6. een ijsbaan met ondergeschikt horeca, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  7. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast'; 
  8. erven behorende bij de aangrenzende woning(en), ter plaatse van de aanduiding 'erf';
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. wegen; 
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in sub f en h genoemde voorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals kleedlokalen, een kantine, sanitaire ruimtes en naar aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen de in artikel 4 lid 1 sub k van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 3,50 m bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het storten van puin en afvalstoffen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten, in de vorm van een gebruik ten behoeve van volwaardige agrarische hoofdberoepsbedrijven;
  3. het opslaan van mest;
  4. het gebruik van cultuurgrond voor houtteelt, tenzij gelegen op gronden die direct aansluiten op agrarisch productiegebied.

Artikel 5 Agrarisch - Kwekerij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. kwekerijbedrijven, waaronder kassen;
    2. horecadoeleinden, voorzover ondergeschikt aan en ten dienste van een kwekerij;
    3. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. wegen, straten en paden;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 1 sub a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. per kwekerijbedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak;
  2. het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub a in die zin dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3,00 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 5 lid 5 sub c en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van productiegebonden detailhandel.

Artikel 6 Bedrijf

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie 1 tot en met 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
    3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie 1 tot en met 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.2';
    4. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
    5. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    6. een caravanstalling, ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling'
    7. een autohandel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autohandel';
    8. een gemeentewerkplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerkplaats';
    9. een handelsbedrijf in machines voor tuin, park en landbouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in machines voor tuin, park en landbouw';
    10. een kraanverhuurbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kraanverhuur';
    11. een loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
    12. een palletproducent, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - palletproducent';
    13. een transportbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
    14. een verhuur- en verkoopbedrijf van aanhangers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verhuur en verkoop van aanhangwagens';
    15. de verkoop van motorfietsen en fietsen en in ondergeschikte mate de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
    16. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', één woning welke op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan aanwezig is.
met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen een bedrijfswoning;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. energievoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. indien ter plaatse de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven, zal het bebouwingspercentage van binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel ten hoogste het ter plaatste aangegeven percentage bedragen;
  3. indien ter plaatse geen aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven, geldt:
    1. indien het bouwperceel is voorzien van een bouwvlak, een percentage van ten hoogste 100% van het bouwvlak;
    2. indien het bouwperceel niet is voorzien van een bouwvlak, een percentage van ten hoogste 50% van het bouwperceel;
  4. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  6. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. overkappingen worden achter de gevellijn gebouwd;
  3. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen;
  4. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak;
  2. het bepaalde in artikel 6 lid 2.2 sub a in die zin dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3,00 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij de bedrijven uit een hogere categorie specifiek zijn aangeduid;
  2. het gebruik van gronden voor de gevellijn van de bedrijfsgebouwen als opslagterrein;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden of aan het ter plaatse gevestigde bedrijf verwante detailhandel
  4. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  5. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 6 lid 5 sub a in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorie 1 en 2, mits:
    1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd, of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
  1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. de wijziging verbeterend is (voor zover dat redelijk is) en geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van 'Wonen - 1' van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aanwezen gronden zijn bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de artikel 7 lid 1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping binnen een bouwvlak wordt gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping bij een platte afdekking mag ten hoogste 4,00 m bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van een gebouw of overkapping bij een afdekking met een kap mag ten hoogste 4,00 m en 6,00 m bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bos en bebossing;
  2. een dierenbegraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - dierenbegraafplaats';
  3. het behoud van de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van bos- en natuurgebieden;
  4. dagrecreatief en educatief medegebruik;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. paden;
met de daarbij behorende:
  1. terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het dempen, graven, verdiepen en verbreden van sloten en andere watergangen;
  2. het rooien en vellen van houtopstanden;
  3. het aanleggen, verharden en/of verbreden van rijwiel-, voet- en ruiterpaden;
  4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
  5. het verrichten van exploitatieboringen en/of seismologisch onderzoek;
  6. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen;
  7. het aanleggen van parkeerplaatsen.
8.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 8 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 9 Centrum

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. woningen;
    2. detailhandel, waaronder een supermarkt ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
    3. dienstverlening;
    4. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    5. een loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
    6. horeca categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
    7. maatschappelijke voorzieningen;
    8. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. het bouwperceel mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd, tenzij het bestaande percentage hoger is in welk geval het bestaande percentage als maximum geldt;
  2. de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  4. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in of achter de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. ten minste 50% van de breedte van de voorgevel in de gevellijn wordt gebouwd;
    2. indien een voorgevel of een deel daarvan vóór de aanduiding 'gevellijn' is gebouwd, de situatie, zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, geldt;
  5. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens moet ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt;
  6. er mogen geen nieuwe woningen gerealiseerd worden, met uitzondering van vervanging van bestaande woningen;
  7. in afwijking van het bepaalde in sub b en c geldt, indien een hogere goothoogte of bouwhoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze goothoogte of bouwhoogte voor dat hoofdgebouw en voor uitbreidingen van dat hoofdgebouw als maximum goothoogte en bouwhoogte.
9.2.2 Gebouwen ten behoeve van woningen
Aanvullend op de in artikel 9 lid 2.1 gestelde bouwregels, geldt voor woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelegen achter de aanduiding 'gevellijn' of in het verlengde daarvan ten hoogste:
  1. 200 m2 mag bedragen, bij percelen met een kleinere oppervlakte dan 600 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt;
  2. 300 m2 mag bedragen, bij percelen met een grotere oppervlakte dan 600 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt.
9.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping moet worden gebouwd op een afstand van tenminste 1,00 m achter de voorgevellijn;
  2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan een openbare bestemming, moet de afstand van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping tot de openbare bestemming ten minste 2,00 m bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, plus 0,25 m;
  4. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of vrijstaande overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 5,50 m bedragen;
  6. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m2 bedragen.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde van in artikel 9 lid 2.4 sub a in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied wordt verhoogd tot ten hoogste 2,00 m, mits de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,00 m achter de voorkant niet wordt overschreden.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan één woning per bestemmingsvlak;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 10 Cultuur en ontspanning - Molen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning - Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een molen en een molenbedrijf, al dan niet in combinatie met educatieve en/of dagrecreatieve voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. wegen, straten en paden;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Molen
Voor het bouwen van een molen gelden de volgende regels:
  1. een molen wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een molen zal ten hoogste 18,00 m bedragen.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Cultuur en ontspanning - Seksinrichting

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting; 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 11 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een bedrijfswoning is niet toegestaan;
  3. de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 9,00 m bedragen.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ten behoeve van bewoning.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in Wonen - 1 wanneer de gronden niet langer ten behoeve van een seksinrichting worden gebruikt.
 
Na wijziging zijn de bepalingen van artikel 25 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 Detailhandel

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;
    2. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 12 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
12.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. overkappingen worden achter de gevellijn gebouwd;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits: de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak;
  2. het bepaalde in artikel 12 lid 2.2 sub a in die zin dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3,00 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Artikel 13 Dienstverlening

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. dienstverleningen; 
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. tuinen, erven en terreinen;
  7. energievoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 13 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. overkappingen worden achter de gevellijn gebouwd;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 13 lid 2.1 sub a in die zin dat gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak.

Artikel 14 Groen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. plantsoenen;
  3. paden;
  4. oevers, bermen en beplanting;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. waterlopen en watergangen; 
  9. vrijetijdsruimte voor jongeren, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden wordt nagestreefd;
 
met de daarbij behorende:
  1. verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels

14.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het dempen, graven, verdiepen en verbreden van sloten en andere watergangen;
  2. het rooien en vellen van houtopstanden;
  3. het aanleggen, verharden en/of verbreden van rijwiel-, voet- en ruiterpaden;
  4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
  5. het verrichten van exploitatieboringen en/of seismologisch onderzoek;
  6. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen;
  7. het aanleggen van parkeerplaatsen.
14.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 14 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 15 Horeca

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. horecabedrijven van categorie 1 en 2;
    2. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. energievoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 15 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
15.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m2 bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m2 bedragen;
  3. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. overkappingen worden achter de gevellijn gebouwd;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 15 lid 2.1 sub a in die zin dat een gebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een horecabedrijf categorie 3;
  2. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  3. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel.

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. maatschappelijke voorzieningen met ondergeschikte detailhandel en horeca;
    2. dienstverlening;
    3. horeca, categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
    4. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    5. een brandweerkazerne, ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';
    6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal camperplaatsen', het aangegeven aantal camperplaatsen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. tuinen, erven en terreinen;
  8. energievoorzieningen;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.2.1 Algemeen
De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 300 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt.
16.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 16 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
16.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. overkappingen worden achter de gevellijn gebouwd;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke omgeving, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 16 lid 2.2 sub a in die zin dat gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bouwvlak.

16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Artikel 17 Maatschappelijk - Begraafplaats

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een begraafplaats;
  2. een toren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - toren';
  3. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
met de daarbij behorende:
  1. terreinen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. paden en verhardingen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

17.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 17 lid 1 sub c genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ten hoogstens het bestaande aantal gebouwen is toegestaan;
  2. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 20 m2 bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - toren', zal de bouwhoogte van een toren ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen. 
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Natuur

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. het behoud van de cultuurlandschappelijke waarden;
  3. water;
  4. oeverstroken;
  5. moeras en rietland;
  6. grasland;
  7. houtsingels en beplanting;
  8. bos en bebossing;
en in beperkte mate voor:
  1. cultuurgrond;
met de daarbij behorende:
  1. terreinen;
  2. paden;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2 Bouwregels

18.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

18.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van mest;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het dempen, graven, verdiepen en verbreden van sloten en andere watergangen;
  2. het rooien en vellen van houtopstanden;
  3. het aanleggen, verharden en/of verbreden van rijwiel-, voet- en ruiterpaden;
  4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
  5. het verrichten van exploitatieboringen en/of seismologisch onderzoek;
  6. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen;
  7. het aanleggen van parkeerplaatsen.
18.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 18 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
18.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurlandschappelijke waarden van het gebied.

Artikel 19 Recreatie - Recreatiewoning

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatieverblijven;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. sport- en speelterreinen;
  4. erven en terreinen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

19.2 Bouwregels

19.2.1 Recreatieverblijven
Voor het bouwen van de in artikel 19 lid 1 sub a genoemde recreatieverblijven gelden de volgende regels:
  1. de recreatieverblijven zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van een recreatieverblijf zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een recreatieverblijf zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van recreatieverblijven voor permanente bewoning.

Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. standplaatsen voor kampeermiddelen;
  2. gebouwen, voor zover ten dienste van de onder a genoemde functie, ten behoeve van:
    1. detailhandel;
    2. horecadoeleinden, dienstverlening, (vaar)recreatie en sociaal-culturele doeleinden;
    3. sanitaire voorzieningen;
    4. onderhoud en beheer;
    5. een bedrijfswoning;
  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij wordt gestreefd naar een goede landschappelijke inpassing van het verblijfsrecreatieterrein;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. sport- en speelterreinen;
  4. erven en terreinen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels

20.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 20 lid 1 sub b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste 200 m² bedragen;
  3. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
20.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als zelfstandige horecabedrijven;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning.

Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. een bedrijfsmatige exploitatie van de verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerboerderij;
    1. horecadoeleinden, dienstverlening, (vaar)recreatie en sociaal-culturele doeleinden;
    2. sanitaire voorzieningen;
    3. onderhoud en beheer;
    4. een bedrijfswoning;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
waarbij wordt gestreefd naar een goede landschappelijke inpassing van het verblijfsrecreatieterrein;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. sport- en speelterreinen;
  4. erven en terreinen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2 Bouwregels

21.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de artikel 21 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
21.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw mag ten hoogste 5,50 m bedragen.
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m² bedragen;
  2. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  3. overkappingen worden achter de gevellijn gebouwd;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als zelfstandige horecabedrijven;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning.

Artikel 22 Sport

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘ Sport ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportvoorzieningen;
  2. een buurt-/dorpshuis, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in sub a en b genoemde voorzieningen met bijbehorende verenigings- en clubgebouwen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals kleedlokalen, een kantine, sanitaire ruimtes en naar aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  2. ondergeschikte horeca;
  3. terreinen;
  4. wegen en paden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. tuinen, erven en terreinen;
  10. energievoorzieningen;
  11. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

22.2 Bouwregels

22.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 22 lid 1 genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen en overkappingen buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 4,00 m bedragen;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van ballenvangers mag ten hoogste 10,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 12,00 m bedragen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' mag de bouwhoogte van de antennemast ten hoogste 25,00 m bedragen;
  5. per perceel zijn drie vlaggenmasten toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6,00 m.

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horecabedrijven.

Artikel 23 Verkeer

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. (ontsluitings)wegen, straten;
  2. paden;
  3. pleinen;
  4. sloten, bermen en beplanting;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. parkeerterreinen en -voorzieningen;
  8. evenementen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikte:
  1. tuinen en erven; 
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23.2 Bouwregels

23.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
23.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van reclamemasten mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
  2. de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 12,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats, tenzij het een bestaande standplaats betreft.

Artikel 24 Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterlopen en watergangen;
  2. sloten, bermen en beplanting;
  3. oevers;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

24.2 Bouwregels

24.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen mag ten hoogste 0,40 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.

24.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als ligplaats voor (woon)schepen.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het wijzigen en/of dempen van waterlopen;
  2. het vergraven van oevers.
24.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 24 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds vergund c.q. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
24.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstructuur.

Artikel 25 Wonen - 1

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in bijlage 2 onder de categorie A en B;
  2. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  3. een galerie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - galerie';
  4. een atelier, ter plaatse van de aanduiding 'atelier', waarbij uitsluitend een atelier met bijbehorende werkplaats en opslag is toegestaan;
  5. een caravanstalling, ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
  6. een antennemast, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  7. een bed en breakfast, ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  8. een bedrijf voor de verhuur en verkoop van aanhangwagens, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verhuur en verkoop van aanhangwagens';
  9. een transportbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
  10. lichte bedrijvigheid, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - lichte bedrijvigheid';
  11. een bedrijf voor het bewerken van zaden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bewerken van zaden';
  12. kleinschalige detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';  
  13. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
waarbij het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek';
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. woonstraten en paden;
  2. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. energievoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.2 Bouwregels

25.2.1 Algemeen
De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelegen achter de aanduiding 'gevellijn' of in het verlengde daarvan mag ten hoogste:
  1. 200 m² bedragen, bij percelen met een kleinere oppervlakte dan 600 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt;
  2. 300 m² bedragen, bij percelen met een grotere oppervlakte dan 600 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b is het oppervlakte aan bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte bijgebouwen' als extra oppervlakte bovenop het gestelde in a en b toegestaan.
25.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mag geen woonhuis worden gebouwd;
  3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 6,50 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 10,00 m bedragen;
  5. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° mag bedragen;
  6. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in of achter de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. ten minste 50% van de breedte van de voorgevel in de gevellijn wordt gebouwd;
    2. indien een voorgevel of een deel daarvan vóór de aanduiding 'gevellijn' is gebouwd, de situatie, zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, geldt;
    3. indien binnen een bestemmingsvlak geen aanduiding 'gevellijn' aanwezig is, moet de voorgevel van een hoofdgebouw op ten minste 3,00 m vanaf de bestemmingsgrens worden gebouwd;
  7. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens moet ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt;
  8. er mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. de vervanging van bestaande woningen;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal wooneenheden nieuw mag worden gebouwd.
  9. in afwijking van het bepaalde in sub b, c en d geldt, indien een hogere goothoogte, bouwhoogte of een plat dak aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze goothoogte, bouwhoogte of dakvorm voor dat hoofdgebouw en voor uitbreidingen van dat hoofdgebouw als maximum goothoogte, bouwhoogte en dakvorm geldt.
25.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping moet worden gebouwd op een afstand van tenminste 1,00 m achter de voorgevellijn;
  2. indien de zijdelingse perceelgrens grenst aan een openbare bestemming, moet de afstand van een aan-of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping tot de openbare bestemming ten minste 2,00 m bedragen;
  3. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, plus 0,25 m;
  4. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of vrijstaande overkapping mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 5,50 m bedragen;
  6. de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m2 bedragen.
25.2.4 Garageboxen
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m3;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
25.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. per perceel is één vlaggenmast toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' mag de bouwhoogte van de antennemast ten hoogste 25,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

25.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 25 lid 2.5 sub a in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied wordt verhoogd tot ten hoogste 2,00 m, mits de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,00 m achter de voorkant niet wordt overschreden;
  2. het bepaalde in artikel 25 lid 2.5 in die zin dat het plaatsen van zonnepanelen op een grondopstelling is toegestaan, mits:
    1. de opstelling op een dak niet mogelijk is, dit is niet van toepassing op panden in beschermd dorpsgezicht en op rijks- en gemeentelijke monumenten zoals wettelijk geregeld in de Erfgoedwet;
    2. de locatie aansluit aan het stedelijk gebied - of aansluitend aan een bouwvlak in het buitengebied - als de omvang niet groter is dan 200 m2;
    3. een landschappelijk inpassingsplan/tuinplan ten grondslag ligt aan het initiatief;
    4. van een bouwperceel bij een woning (inclusief de woning en bijgebouwen) maximaal 50% wordt gebruikt voor het plaatsen van zonnepanelen.

25.5 Specifieke gebruiksregels

25.5.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals opgenomen in bijlage 2 onder A en B, mits:
  1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  3. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
  4. de aan-huis-verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  5. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door alleen de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
  6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving, hetgeen betekent dat:
    1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    2. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    3. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    4. ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein dan wel wordt aangetoond dat er voldoende parkeerruimte is in de omgeving;
  7. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend toegestaan zijn indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in bijlage 1, met dien verstande dat een groothandel niet is toegestaan;
  8. het karakter van de woonomgeving behouden blijft, in die zin dat reclame-uitingen beperkt blijven tot aan de gevel gemonteerde naamborden met een oppervlakte van ten hoogste 0,5 m² en gevel veranderingen ten behoeve van bedrijfsuitoefening niet plaatsvinden.
25.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  3. het gebruik van de gronden voor een paardenbak.

25.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25 lid 5.2 sub c in die zin dat per bouwperceel met een oppervlakte die groter is dan 600 m², één paardenbak wordt gerealiseerd, mits:
  1. het een hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik betreft;
  2. de oppervlakte van een paardenbak ten hoogste 800 m² bedraagt;
  3. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden ten minste 30,00 m bedraagt;
  4. de paardenbak achter de achtergevel van de woning dient te worden gerealiseerd;
  5. er maximaal 2 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  6. de bouwhoogte van een lichtmast niet meer bedraagt dan 6,00 m;
  7. de verlichting uitsluitend mag worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
  8. de verlichting maximaal 60 LUX/m² mag produceren, gemeten 1,00 m boven de bodem van de bak;
  9. de lichtbundel door afscherming volledig wordt gericht op de bak.

25.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' te doen vervallen als er sprake is van de beëindiging van het bedrijf.

Artikel 26 Wonen - Wooncentrum

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. niet-zelfstandige wooneenheden in combinatie met gemeenschappelijke en/of zorggerelateerde voorzieningen;
    2. maatschappelijke voorzieningen;
    3. een theeschenkerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - theeschenkerij';
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. verhardingen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. wegen en paden;
  7. energievoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

26.2 Bouwregels

26.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 26 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. een hoofdgebouw moet ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' met één gevel in, dan wel tot maximaal 5,00 m achter de gevellijn worden gebouwd;
  3. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  4. een bouwvlak mag voor ten hoogste 80% worden bebouwd, tenzij het bestaande percentage hoger is in welk geval het bestaande percentage als maximum geldt;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - theeschenkerij' mag maximaal 100 m2 buiten het bouwvlak worden gebouwd ten behoeve van de theeschenkerij.
26.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

26.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 26 lid 2.2 in die zin dat het plaatsen van zonnepanelen op een grondopstelling is toegestaan, mits:
  1. de opstelling op een dak niet mogelijk is, dit is niet van toepassing op panden in beschermd dorpsgezicht en op rijks- en gemeentelijke monumenten zoals wettelijk geregeld in de Erfgoedwet;
  2. de locatie aansluit aan het stedelijk gebied - of aansluitend aan een bouwvlak in het buitengebied - als de omvang niet groter is dan 200 m2;
  3. een landschappelijk inpassingsplan/tuinplan ten grondslag ligt aan het initiatief;
  4. van een bouwperceel bij een woning (inclusief de woning en bijgebouwen) maximaal 50% wordt gebruikt voor het plaatsen van zonnepanelen.

Artikel 27 Wonen - Woongebouw

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het bouwen ten behoeve van:
    1. woningen;
    2. maatschappelijke voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

27.2 Bouwregels

27.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van de in artikel 27 lid 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal wooneenheden nieuw mag worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 meter bedragen, dan wel:
    1. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
    2. de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
27.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid; en
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan het bestaande aantal woningen.

Artikel 28 Leiding - Gas

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. een gastransportleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook.

28.2 Bouwregels

28.2.1 Voorrangsregel
De regels van dit artikel hebben voorrang boven de andere daar voorkomende (dubbel)bestemmingen.
28.2.2 Bouwverbod
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
28.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28 lid 2.2 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  2. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  3. de gronden en bouwwerken niet mogen worden gebruikt als kwetsbaar object.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het mengen, diepploegen, woelen, aanleggen van drainage, ontginnen, egaliseren en ophogen van gronden en/of overige grondbewerkingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen;
  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  5. het rooien en planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  6. het permanent opslaan van goederen;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
28.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 28 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
28.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

28.5 Wijzigingsbevoegdheid

28.5.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt verwijderd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
28.5.2 Toetsingscriteria
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in artikel 28 lid 5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

Artikel 29 Leiding - Leidingstrook

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. buisleidingen van nationaal belang en de daarbij behorende buisleidingenstrook.

29.2 Bouwregels

29.2.1 Voorrangsregel
De regels van dit artikel hebben voorrang boven de andere daar voorkomende (dubbel)bestemmingen.
29.2.2 Bouwverbod
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
29.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 29 lid 2.2 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  2. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  3. de gronden en bouwwerken niet mogen worden gebruikt als kwetsbaar object.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
29.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het mengen, diepploegen, woelen, aanleggen van drainage, ontginnen, egaliseren en ophogen van gronden en/of overige grondbewerkingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen;
  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  5. het rooien en planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  6. het permanent opslaan van goederen;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
29.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 29 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
29.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 30 Leiding - Stikstof

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Stikstof' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:
  1. de aanleg en de instandhouding van ondergrondse hoge druk transportleidingen ten behoeve van stikstof.

30.2 Bouwregels

30.2.1 Voorrangsregel
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
30.2.2 Bouwregels
  1. op of in de in artikel 30 lid 1 bedoelde gronden met de bestemming 'Leiding - Stikstof', mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. de oppervlakte en de bouwhoogte van een bouwwerk mogen niet meer dan respectievelijk 10 m2 en 3 meter bedragen.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage, leidingen met uitzondering van stikstofleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. diepploegen;
  6. het aanbrengen van gesloten verharding;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
30.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 30 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. verband houden met de aanleg van de stikstofleiding, bedoeld in artikel 30 lid 1;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 
30.3.3 Toetsingscriteria
De werken en/of werkzaamheden bedoeld in artikel 30 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar indien er voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de stikstofleiding.
 
30.3.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning (artikel 30 lid 3.1) te beslissen, wint het College van Burgemeester en Wethouders tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 1

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

31.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
  1. voor bouwwerken groter dan 50 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

31.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden;
    2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 cm;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het dempen van kolken;
    5. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm, met uitzondering van herdrainage;
    6. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  2.  een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      3. een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  1. het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. het normale onderhoud betreffen;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.

31.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 2

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

32.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
  1. voor bouwwerken groter dan 100 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

32.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
    2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het dempen van kolken;
    5. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm, met uitzondering van herdrainage;
    6. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  2.  een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      3. een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  1. het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. het normale onderhoud betreffen;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.

32.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 3

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

33.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
  1. voor bouwwerken groter dan 200 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

33.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
    2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 45 cm;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het dempen van kolken;
    5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      3. een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  1. het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. het normale onderhoud betreffen;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

33.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 34 Waarde - Archeologie 4

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

34.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
  1. voor bouwwerken groter dan 500 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

34.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
    2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het dempen van kolken;
    5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  2.  een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      3. een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  1. het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

34.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 35 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing, zoals beschreven in de toelichting.

35.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', moet (moeten) per gebouw één (of meer) gevel(s) in de gevellijn worden gebouwd;
  2. de gevels moeten worden opgetrokken uit gebakken rode, roodbruine dan wel bruine stenen;
  3. de daken moeten worden bedekt met gebakken rode of zwarte dakpannen, tenzij het betreft gebouwen met een plat dak.

35.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

35.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 35 lid 2 sub a in die zin dat een gebouw achter de gevelbouwgrens wordt gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige verstoring optreedt in het bebouwingspatroon waarin de betreffende gevel zich bevindt;
  2. het bepaalde in artikel 35 lid 2 sub b en artikel 35 lid 2 sub c in die zin dat wordt afgeweken van het hierin genoemde materiaalgebruik.

35.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

35.5.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen en/of het wijzigen van oppervlakteverhardingen in de openbare ruimte;
  2. het planten en verwijderen van bomen (karakteristieke wegbeplanting);
  3. het ophogen en/of afgraven van gronden;
  4. het dempen van sloten;
  5. het slopen van werken.
35.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 35 lid 5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen.
35.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht.

Artikel 36 Waarde - Dijk

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Dijk’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de dijk;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

36.2 Bouwregels

36.2.1 Gebouwen
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
36.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

36.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van dijkgronden, tenzij:
    1. aanpassing van het profiel van de oude dijk, een deel daarvan of een restant daarvan nodig is ter voorkoming van onevenredig grote hinder voor de landbouw;
    2. aanpassing van het profiel van de oude dijk, een deel daarvan of een restant daarvan nodig is ter versterking van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden;
  2. houtteelt en aanleg van nieuw bos en boomgaarden;
  3. het gebruik van gronden anders dan als grasland.

36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

36.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  2. het in de grond brengen van voorwerpen;
  3. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen.
36.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 36 lid 4.1 niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
36.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan de cultuurhistorische waarde van de dijk.

Artikel 37 Waarde - Glaciale rug

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Glaciale rug' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale heuvels en ruggen.

37.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het diepploegen, egaliseren en afgraven van de gronden en het afschuiven van de rug;
  2. activiteiten ten behoeve van houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden.

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

37.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het diepploegen, egaliseren en afgraven van de gronden en het afschuiven van de rug;
  2. activiteiten ten behoeve van houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden.
37.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 37 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
37.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.

Artikel 38 Waarde - Groene linten

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Groene linten' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de bescherming van de wegbeplanting en daarmee samenhangende slingertuinen.

38.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

38.2.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het verwijderen van wegbeplanting;
  2. het graven en/of dempen van watergangen en waterpartijen;
  3. het ontgronden, het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.
38.2.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 38 lid 2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
38.2.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de wegbeplanting en daarmee samenhangende slingertuinen;
  2. bij het verwijderen van wegbeplanting de noodzaak is aangetoond en herplant is gewaarborgd.

Artikel 39 Waarde - Open gebied

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Open gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke waarden van het grootschalig open gebied.

39.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt en de aanleg van boomgaarden.

39.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

39.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. activiteiten ten behoeve van houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden.
39.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 39 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
39.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de landschappelijke openheid van het gebied.

Artikel 40 Waterstaat - Waterkering

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de regionale waterkering met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

40.2 Bouwregels

40.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de dubbelbestemming.
40.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 10,00 m bedragen.

40.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 40 lid 2.1 in die zin dat de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie;
  2. na voorafgaand advies van de beheerder van de waterkering.

40.4 Specifieke gebruiksregels

Tot strijdig gebruik van de gronden wordt in ieder geval gerekend:
  1. het aanbrengen van grasmat schadelijke beplanting, waaronder het planten van bomen en struiken.

40.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

40.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen en afgraven van gronden;
  2. het planten van bomen en struiken;
  3. het dempen en graven van waterlopen;
  4. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de wegen en paden.
40.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 40 lid 5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
40.5.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, na voorafgaand advies van de beheerder van de waterkering, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie.

3 Algemene regels

 

Artikel 41 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 42 Algemene bouwregels

42.1 Vrijgekomen en vrijkomende bebouwing

Voor na 14 december 1994 vrijgekomen en vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing gelden de volgende bouwregels:
  1. vrijgekomen en vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot;
  2. er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw.

Artikel 43 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  6. de plaatsing van zonneparken.

Artikel 44 Algemene aanduidingsregels

44.1 geluidzone - spoor

De ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege spoorweglawaai op geluidsgevoelige gebouwen.
44.1.1 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
44.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 44 lid 1.1 en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege de spoorweg van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden, of een verkregen hogere grenswaarden.
44.1.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden niet-geluidsgevoelige gebouwen te gebruiken als geluidsgevoelige gebouwen.

44.2 overige zone - karakteristiek

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek' (zie ook bijlage 3 bij de regels) gelden nadere regels voor het behoud van de karakteristieke hoofdvorm van panden:
  1. de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting en dakhelling van de zodanig aangeduide (delen van) gebouwen mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maatvoering;
  2. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden;
  3. het bepaalde onder b is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  4. de in sub b genoemde vergunning wordt alleen verleend indien:
    1. uit objectief advies van een onafhankelijke deskundige blijkt dat de bebouwing vanwege ernstige gebreken niet in stand kan worden gehouden of waaraan dermate hoge kosten van herstel zijn verbonden, zonder dat door de overheid een financiële tegemoetkoming kan worden gedaan, dat instandhouding redelijkerwijze niet kan worden gevergd;
    2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld en/of;
    3. het delen van het pand of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
  5. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van sub a voor een grotere afwijking van de bestaande maatvoering, mits wordt voldaan aan de overige bouwregels die ter plaatse van toepassing zijn; indien in combinatie met de bouwwerkzaamheden ook sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dient tevens de onder sub b genoemde vergunning te zijn verleend.

44.3 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 3

De voor 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 3' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen.

44.4 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:
44.4.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:
  1. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  2. buiten een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
44.4.2 Uitzondering
De regels genoemd in artikel 44 lid 4.1 gelden niet voor bestaande gebouwen en bouwwerken.
44.4.3 Afwijken van de bouwregels
Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 44 lid 4.1 in die zin dat de in de andere aangewezen bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken, worden gebouwd, met een hogere bouwhoogte dan genoemd in artikel 44 lid 4.1, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde van de molen als landschapselement;
    3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen.
44.4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
44.4.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen van gronden hoger dan de in artikel 44 lid 4.1 aangegeven toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  2. het beplanten met opgaande beplanting hoger dan de in artikel 44 lid 4.1 aangegeven toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de in artikel 44 lid 4.1 aangegeven toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.
44.4.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 44 lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
44.4.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde van de molen als landschapselement;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen.

Artikel 45 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m mag bedragen;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft, mits:
    1. de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;
  3. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels in die zin dat ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, met uitzondering van reclamemasten, welke ten hoogste 6,00 m mogen bedragen;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting mag ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak bedragen;
    2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw mag bedragen;
  6. het gebruik van de bouwwerken (woning en bijgebouwen) voor kleinschalige detailhandel, mits:
    1. de gronden zijn gelegen aan de doorgaande linten:
      1. Beerta: Hoofdstraat;
      2. Finsterwolde: Klinkerweg, Molenstreek, Goldhoorn, C.G. Wiegersweg, Hoofdweg en Modderland;
      3. Ganzedijk: Ganzedijk en G. Gernaatwet;
      4. Hongerige Wolf: Hongerige Wolf;
      5. Drieborg: Oudedijk en Drieborg;
      6. Nieuw Beerta: Hoofdweg;
      7. Heiligerlee: Provincialeweg;
      8. Westerlee: Hoofdweg;
    2. de woonfunctie behouden blijft;
    3. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 60 m2 mag bedragen;
    4. geen etalage wordt ingericht;
    5. de kleinschalige detailhandel inpandig plaatsvindt;
    6. geen stalling van producten buiten de woning plaatsvindt;
    7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld en de woonsituatie;
  7. het bepaalde ten aanzien van het plaatsen van zonnepanelen voor eigen gebruik in die zin dat het plaatsen van zonnepanelen op een grondopstelling binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf', 'Agrarisch - Kwekerij', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' en/of 'Sport' is toegestaan, mits:
    1. de omvang ten hoogste 200 m2 bedraagt;
    2. de locatie binnen het stedelijk gebied ligt;
    3. er een landschappelijk inpassingsplan of tuinplan wordt aangeleverd waaruit blijkt dat de zonnepanelen landschappelijk worden ingepast;
    4. van een bouwperceel ter plaatse van de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf', 'Agrarisch - Kwekerij', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' en/of 'Sport' (inclusief de oppervlakte van het bedrijf en bijgebouwen) maximaal 50% wordt gebruikt voor het plaatsen van zonnepanelen;
  8. het bepaalde in artikel 43 sub f ten aanzien van het plaatsen van zonneparken voor een periode van maximaal 30 jaar, mits:
    1. de locatie binnen het stedelijke gebied ligt;
    2. de locatie aansluiten aan het stedelijk gebied indien het zonnepark ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende bestaande stedelijk gebied, en de omvang van het zonnepark groter is dan 200 m2 en kleiner is dan 10.000 m2 en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke, of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    3. binnen een bouwvlak in het buitengebied en/of daaraan aansluitend, mits het zonnepark zich ruimtelijke manifesteert als een hecht geheel met bouwvlak en daar qua maatvoering ondergeschikt aan is, en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;      
    4. aan de omvang, situering en inrichting van het zonnepark dient een inrichtingsplan ten grondslag te liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
      1. de historisch gegroeide landschapsstructuur;       
      2. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de voorzieningen voor de opwekking van zonne-energie;
    5. inzicht wordt geboden in de mogelijkheden voor omwonenden om te participeren in de ontwikkeling en opbrengst van het zonnepark;  
    6. de beoogde locatie voor het zonnepark geen onderdeel uitmaakt van het 'Natuurnetwerk Nederland', of het 'zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland';
  9. het bepaalde ten aanzien van het vergroten van vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, mits: 
    1. de gezamenlijke oppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt; 
    2. aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaan;
  10. het bepaalde ten aanzien van het vergroten van vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
    1. voor deze uitbreiding is de maatwerkmethode gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangewezen deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
      1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
      3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
      4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  11. het bepaalde ten aanzien van het oprichten van één of meer nieuwe bijbehorende bouwwerken bij vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt;
    2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
  12. het bepaalde ten aanzien van het oprichten van één of meer nieuwe bijbehorende bouwwerken bij vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
    1. voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
      1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
      3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
      4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
    2. de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig een erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd.

Artikel 46 Overige regels

46.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. bij het bouwen van bouwwerken en bij functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
    1. de landelijke parkeerkencijfers, zoals deze door het CROW zijn uitgegeven (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', december 2018), geldend ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, zijn van toepassing.
  2. de uit sub a voortvloeiende parkeerbehoefte dient in eerste instantie te worden gerealiseerd op het bouwperceel. Indien op het bouwperceel onvoldoende ruimte is, kan indien kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse, worden uitgeweken naar de openbare ruimte;
  3. bij een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 47 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming 'Wonen - 1' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' wordt gewijzigd in die zin dat één woning kan worden gebouwd, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 25 van toepassing zijn;
    2. het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid past binnen de provinciale volkshuisvestigingsafspraken;
    3. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een verkregen hogere waarden.
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 48 Overgangsrecht

48.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub a met maximaal 10%.
  3. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

48.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 49 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Beerta, Finsterwolde, Drieborg, Nieuw Beerta, Ganzedijk, Hongerige Wolf, Heiligerlee en Westerlee, van de gemeente Oldambt
 
Behorend bij het besluit van 25 oktober 2021.