direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Trinesweg 2 Meijel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Op 7 september 2017 is een principeverzoek ingediend voor het wijzigen van de agrarische bestemming van de Trinesweg 2 te Meijel in een reguliere woonbestemming.

Bij schrijven van 31 oktober 2017 hebben burgemeester en wethouders van Peel en Maas een positief principe-standpunt ingenomen op dit verzoek, onder de gebruikelijke voorwaarden dat er wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan.

Deze toezegging doet het bevoegd gezag anno 2020 nog steeds gestand.

Het perceel is grotendeels gelegen in het 1e reparatieplan herziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas, voor een kleiner deel in het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas en heeft hierin de bestemming “Agrarisch - Grondgebonden” respectievelijk "Agrarisch" gekregen. Het agrarisch bouwvlak is gelegen in het 1e reparatieplan.

Volgens de planregels is de bestemming bedoeld voor het uitoefen van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de bebouwing als reguliere woning voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming.

Het voorliggende wijzigingsplan "Trinesweg 2 Meijel" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project . Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan is gelegen aan deTrinesweg 2 te Meijel, kadastraal bekend gemeente Meijel sectie F nummers 2362 en 2363 (ged.).

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt, voorzover het het agrarisch bouwvlak betreft, circa 3325 m2. De oppervlakte van het totale plangebied is ongeveer 4300 m2 en het naar 'Wonen' te wijzigen deel bedraagt 3500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0002.jpg"  

Afbeelding: omvang plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
1e reparatieplan herziening bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”   - Agrarisch - Grondgebonden
- Waarde - Archeologie - 5
- bouwvlak
- reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn resp. 3 bd  
29 maart 2017  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0003.jpg"  
bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas   - Agrarisch
- Waarde - Archeologie - 5
- reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn resp. 3 bd  
5 november 2013  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0004.jpg"  

Volgens artikel 5.1 van de planregels van het 1e reparatieplan is de bestemming bedoeld voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf. Het gebruik van de bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een reguliere woonbestemming. Hiervoor dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 46.5 van de planregels. Het bestemmingsplan buitengebied uit 2013 kent een identieke wijzigingsmogelijkheid in artikel 56.5; in hoofdstuk 3 zal dit nader aan de orde komen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Tevens geeft dit hoofdstuk inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Hoofdstuk 5 betreft de toets aan de diverse milieu-aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige
landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten oosten van de kern Meijel en ten westen van het bedrijventerrein Beringe. Aan de oostzijde van het plangebied, op een afstand van ruim 200 m, stromen het Kanaal van Deurne en de Helenavaart.

Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Meijel, bedrijventerrein Beringe, N275 en N279 en de Helenavaart en Kanaal van Deurne.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Omgevingskaart

Tussen de kern Meijel en het bedrijventerrein Beringe ligt de Heldensedijk, welke over gaat in de Meijelseweg, en die de verbinding cq goede ontsluiting vormt vanuit het plangebied richting omliggende kernen en regionale wegen.

2.3 Functionele structuur

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies met elkaar verweven. In een straal van 500 meter rondom het plangebied bevinden zich diverse functie: veel burgerwoningen, agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven, horeca en detailhandel. Op onderstaande afbeelding zijn deze functies op de verbeelding bij het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: functies rondom plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader en beleidsthema's

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.6 aan de orde komen.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:

  • 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er slechts sprake van de funtiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'Buitengebied', zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0007.jpg"

Afbeelding: uitsnede POL 2014

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing. De provincie streeft ernaar dat vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Als dat niet lukt is mogelijk benutting voor alternatieve economische activiteiten aan de orde, mits daar behoefte aan is en de functie geen belemmeringen voor bestaande functies met zich meebrengt. Daarbij worden algemene kwaliteitsprincipes zoals de Ladder van duurzame verstedelijking, hergebruik van leegstaande (cultuurhistorische) gebouwen en toets met betrekking tot milieuhygiënische belemmeringen toegepast.

Gelet op het feit dat het project een functiewijziging betreft van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, geheel binnen de bestaande bebouwing, is dit project in overeenstemming met het POL 2014.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.

Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

2. (...)

3. (...)

4. (...)

5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.

6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. Zoals in paragraaf 3.4 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Voor het plangebied kent de Verordening geen verdere beperkingen.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.4 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

De nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Limburg-Noord is een visie waarmee de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte;
  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer;
  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor specifieke groepen;
  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal;
  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio.

Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden. Verder staat de Structuurvisie een dynamisch beheer van de woningvoorraad voor. Onderdeel hiervan is het voortdurend werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten.

In casu is er geen sprake van een nieuwe, toe te voegen, woning maar van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Dit heeft geen consequenties op de woningvoorraad en is niet strijdig met voornoemde structuurvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Kaderstelling ruimte en economie

In het coalitieakkoord 2014 is vastgelegd dat het college met de omgeving in gesprek gaat over de gewenste koers van de gemeente Peel en Maas waarbij de gemeente de drie kernwaarden, diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing als richtsnoer heeft. De belangrijkste aspecten hebben geleid tot een door de gemeenteraad vastgesteld ontwikkelplan; de aspecten betreffen:

  • het perspectief van het goede leven;
  • de waardenoriëntaties/spanningsbogen;
  • de uitgangspunten van het nieuwe besturen.

Geconstateerd is dat demografische veranderingen oorzaak zijn van afname en veranderende samenstelling van de bevolking (vergrijzing) en daarmee veranderende samenstelling van de woningvoorraad. Dit heeft rechtstreeks gevolgen voor de vitaliteit en leefbaarheid van de kernen. Om vitaliteit en leefbaarheid van de kernen te behouden is het zaak om samen met de samenleving het woningbestand toekomstgericht duurzaam in balans te brengen.

De gemeente staat voor een duurzaam woningbestand waarin ze op een voorwaardescheppende manier kwalitatief zorgt voor een passend woonaanbod voor iedereen en daarmee de leefbaarheid van onze dorpen op peil houden. Kernwoorden hierbij zijn dorps, levensloopbestendig en duurzaam.

Met betrekking tot het juiste aantal woningen wordt, in samenwerking met de gemeenschappen, vraag en aanbod kwantitatief met elkaar in overeenstemming gebracht. De gemeente staat, samen met de samenleving, voor een duurzaam woningbestand waarin er wordt gezorgd voor een passend woonaanbod voor iedereen. Daarmee wordt de leefbaarheid van onze dorpen op peil gehouden en wordt er ruimte gemaakt voor passende nieuwbouwplannen. De plancapaciteit zal daarom worden afgestemd op de natuurlijke behoefte voor Peel en Maas, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vastgestelde Regionale structuurvisie Wonen. Een en ander met als doel vitale gemeenschappen te behouden. Wonen is slechts een middel in het belang van de vitaliteit en leefbaarheid van kernen. Iedere kern mag dan ook bouwen voor de eigen behoefte binnen de regionaal vastgestelde kaders.

Zoals ook uit de toets aan de regionale structuurvisie wonen blijkt, past onderhavig project binnen de kaderstelling.

3.5.2 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
1e reparatieplan herziening bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”   - Agrarisch - Grondgebonden
- Waarde - Archeologie - 5
- bouwvlak
- reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn resp. 3 bd  
29 maart 2017  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0008.jpg"  
bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas   - Agrarisch
- Waarde - Archeologie - 5
- reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn resp. 3 bd  
5 november 2013  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0009.jpg"  

Volgens artikel 5.1 van de planregels van het 1e reparatieplan is de bestemming bedoeld voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf. Het gebruik van de bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een reguliere woonbestemming. Hiervoor dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 46.5 van de planregels. Het bestemmingsplan buitengebied uit 2013 kent een identieke wijzigingsmogelijkheid in artikel 56.5.

Deze wijzigingsvoorwaarden betreffen de volgenden:

  • a. wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2'; hiervan is geen sprake.
  • b. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of 'maximum aantal wooneenheden 0'; hiervan is geen sprake.
  • c. de woonfunctie slechts is toegestaan in de hoofdbebouwing; alleen de voormalige agrarische bedrijfswoning zal worden gebruikt als burgerwoning.
  • d. aangetoond wordt dat het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ de huidige voorziening niet meer mogelijk is; de oppervlakte van de agrarische bouwkavel bedraagt 3325 m2, waarvan een deel in eigendom (kavel F 2362) is van initiatiefnemer en het andere deel (bouwvlak en overige agrarische gronden) toebehoort aan derden. De omvang van de bedrijfskavel is dus zeer beperkt en ook nog versnipperd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de locatie niet aangemerkt kan worden als een toekomstbestendige agrarische bedrijfslocatie.
  • e. het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ van de huidige voorziening dient te zijn beëindigd; de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd.
  • f. het aantal woningen mag niet toenemen; hiervan is geen sprake.
  • g. in voldoende mate wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen; hiertoe is ook een voorwaardelijke verplichting aan de planregels toegevoegd.
  • h. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij deze bebouwing valt onder de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'; de schuur (circa 1110 m3) wordt verkleind naar circa 655 m3.
  • i. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting; hiertoe is in paragraaf 4.3 tekstueel een landschappelijke inpassing opgenomen; ook is een voorwaardelijke verplichting aan de planregels toegevoegd.
  • j. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;

Er zal geen sprake zijn van onevenredige aantasting als hier bedoeld. In hoofdstuk 5 van deze plantoelichting zal dit verder worden uitgewerkt.

  • k. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden; Zie paragraaf 5.5.
  • l. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 27. Deze regels worden gekoppeld aan het plangebied.

Hieruit blijkt dat aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

Initiatiefnemer is tevens de huidige bewoner van de woning. Hij is echter geen agrariër en zal op deze locatie ook in de toekomst geen agrarische bedrijvigheid gaan ontwikkelen. Deze voormalige agrarische bedrijfswoning wordt dus gebruikt als burgerwoning. Gebruik en planologie zullen op elkaar moeten aansluiten, zeker indien er verbouwingswerkzaamheden zijn voorzien; hierdoor is het aanpassen van de vigerende agrarische bestemming naar 'Wonen' formeel noodzakelijk.

Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan is gelegen aan deTrinesweg 2 te Meijel, kadastraal bekend gemeente Meijel sectie F nummers 2362 en 2363 (ged.). De totale oppervlakte van het agrarisch bouwvlak bedraagt circa 3325 m2, het totale plangebied is ongeveer 4300 m2 groot en het deel dat de bestemming Wonen zal krijgen beslaat 3500 m2. Deze laatste oppervlakte beslaat het gehele kavel F2362 dat in eigendom is overgedragen aan initiatiefnemer. Het deel van het bouwvlak dat niet naar Wonen wordt omgezet, zal een niet te bebouwen agrarisch hoofdbestemming behouden.

De bestaande woning heeft een bebouwd oppervlak van 156 m2 (totaal circa 660 m3) en het als bijgebouw grotendeels te behouden voormalige agrarische bedrijfsgebouw is momenteel 373 m2 groot (volume ruim 1110 m3). Het totale bestaande bouwvolume bedraagt daarmee ongeveer 1770 m3. De bestaande bebouwing is op onderstaande foto's te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0010.jpg"

Foto's: bestaande toestand

De woning zal een renovatie ondergaan, waarbij de gevels worden opgehoogd; hiermee wordt een volume bereikt van ongeveer 845 m3. Op onderstaande grove schets zijn de gewenste aanzichten van de woning weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0011.jpg"

Figuur: gewenste aanzichten woning

Hierdoor zou een totaal bouwvolume op het perceel bereikt worden van 845 + 1110 = 1955 m3.

Binnen de reguliere woonbestemming is een bouwvolume van maximaal 1000 m3 toegestaan.

Om te bewerkstelligen dat de nieuwe bebouwingssituatie een kwalietitsverbetering tot gevolg heeft ten opzichte van de bestaande volumes zal een maximaal bouwvolume voor de Trinesweg 2 worden opgenomen van 1500 m3. Dit betekent dat de bestaande schuur zal worden ingekort en hiervan een lengte van 14 m zal resteren bij een gelijkblijvende breedte en goot- en bouwhoogte.

Op onderstaande figuur is de voorgestelde bestemming Wonen en Agrarisch ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0012.jpg"

Figuur: voorgestelde vormgeving nieuwe bestemmingen

4.2 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied blijft direct op de Trinesweg ontsloten. Vanaf de uitrit is er goed zicht op de weg.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen dan wel uitsluitend positieve consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen.

Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk. Op 3 juli 2018 is de nota parkeernormen vastgesteld. Op basis van deze nota is de parkeereis berekend.

Voor reguliere woningen buiten de bebouwde kom is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op de brede oprit welke achter de woning langs naar het achtererf leidt, is een ruime mogelijkheid om meer dan 2 voertuigen te parkeren.

4.3 Landschappelijke inpassing

Voor de locatie aan de Trinesweg 2 te Meijel is al sprake van bestaande erfbeplanting rondom de woning en bijbehorende bouwwerken welke erfbeplanting versterkt zal worden. Op onderstaande afbeeldingen is de bestaande beplanting weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0014.jpg"

Foto's: bestaande erfbeplanting

De bestaande schuur zal worden ingekort tot een lengte van maximaal 14 m bij een gelijkblijvende breedte en goot- en bouwhoogte. Hierdoor vindt er per saldo een kwaliteitsverbetering plaats.

Het groene karakter van het erf dient ook in de verdere toekomst behouden te worden. Door het erf verder te omkaderen met een gemengde haag wordt een ruimte gecreëerd waarbinnen de woning met bijbehorende functies geclusterd zijn; deze gemengde haag zorgt tevens voor voldoende privacy ten opzichte van omliggende functies en geeft variatie en een aantrekkelijk beeld.

De gemengde haag bestaat uit:

20 % Acer campestre Veldesdoorn

10 % Ligustrum vulgare Gewone liguster

25 % Carpinus betulus Haagbeuk

20 % Rhamnus frangula Vuilboom

25 % Fagus sylvatica Gewone beuk

De haag wordt gemengd aangeplant (4 stuks per meter 80-100) en zal met 1 maal knippen per jaar op een hoogte van 1,80 meter een groene rand vormen. In verband met de uitstraling en (verkeers)veiligheid zal de hoogte van de gemengde haag vóór de voorgevellijn nooit hoger mogen worden dan 1 meter.

Het binnengebied zal aangeplant worden met (hoogstam)fruitbomen en grotere solitaire struiken. Door het gebruik van bijvoorbeeld:

1 Juglans regia Okkernoot

1 Castanea Tamme kastanje

1 Prunus hybr. Kersenbomen

1 Cydonia oblonga Kweepeer

1 Mespilus germanica Mispel

krijgt het achtererf een landelijke uitstraling welke goed past in de omgeving. Deze en/of andere gebiedseigen (hoogstam)fruitbomen worden aangeplant op onderlinge afstand van ca 12 meter, waarbij gekozen kan worden uit soorten die weinig onderhoud vergen.

De bomen hebben bij aanplant een stamomvang van ten minste 12-14 cm.

Het beheer vormt het minimaal opkronen en snoeien, zodat ze volledig kunnen uitgroeien. Het beheer is een snoei om de vruchtzetting te bevorderen, maar op termijn kunnen de bomen met minimale snoei uitgroeien tot volwassen bomen. Het grasland zal als weide worden beheerd.

In de beide achterste hoeken van het erf zal een vogelbosje worden aangeplant met besdragende soorten zoals lijsterbes, gelderse roos, meidoorn, hazelaar en sleedoorn.

Onderstaand is deze landschappelijke inpassing schetsmatig weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0015.jpg"

Figuur: schets landschappelijke inpassing

In de planregels zal gewaarborgd worden dat de bestaande landschappelijke inpassing behouden blijft, danwel de bovenstaande landelijke kwaliteit van het erf binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan daadwerkelijk zal zijn uitgevoerd, evenals de inkorting van de loods tot 14 meter.

4.4 Duurzaamheid

In de gemeente Peel en Maas wordt gestreefd naar duurzame bouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. Bij verbouwingswerkzaamheden dient te worden voldaan aan de eisen op grond van het Bouwbesluit, Bouwverordening en aan alle verplichte maatregelen van de basislijst Duurzaam Bouwen. Verder zal door initiatiefnemer worden bekeken in hoeverre duurzaamheidsmaatregelen als het aanbrengen van zonnepanelen/-collectoren, aardwarmte tec. rendabel kunnen zijn.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Het is verboden om bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven te bouwen op verontreinigde grond. Teneinde de kwaliteit van de bodem zeker te stellen dient in zo'n geval een onderzoeksrapport naar de kwaliteit van bodem en grondwater overlegd te worden. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het besluitgebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een historisch bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd binnen het besluitgebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het besluitgebied bij elkaar passen.

Het verkennend bodemonderzoek is op 12 juli 2017 door Lankelma uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de bodem ter plaatse van de verhardingslaag (meest verdachte deel van het perceel) geen zodanige verontreinigingen bevat dat hierdoor de interventiewaarden worden overschreden.

De resultaten van dit onderzoek zijn integraal als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Trinesweg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur. De geluidzone bij deze weg bedraagt 250 meter (plangebied valt hier binnen).

In casu betreft het pand een bestaande agrarische bedrijfswoning, die alleen van gebruik (cq de dagelijkse activiteiten van de hoofdbewoner) wisselt. In dergelijk geval is een akoestisch onderzoek niet nodig, omdat in beide gevallen sprake is van de activiteit wonen. Het maakt dan niet uit of de woning een agrarische woning of een burgerwoning is.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Eindhoven bevindt zich op een afstand van circa 11 km ten noorden van het plangebied.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

1. inrichtingen

2. infrastructuur

3. kantoorlocaties

4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Onderhavig plan heeft betrekking op de omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het project per saldo niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dan wel zelfs bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Op basis van de Atlas Leefomgeving is de luchtkwaliteit (PM10 en NO2) beschouwd; enerzijds over het jaar 2017 en anderzijds actueel op 18 mei 20020 om 15 uur.

Hieruit blijkt dat de concentraties voor de verschillende stoffen een goede luchtkwaliteit tot gevolg hebben en er dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0019.jpg"

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.4 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Meijel. In een straal van 500 meter rondom het plangebied bevinden zich diverse functie: veel burgerwoningen, agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven, horeca en detailhandel.

De grootste milieucirkel heeft het agrarisch grondgebonden bedrijf aan de Trinesweg 3 te Meijel; de maximale milieuzone op basis van de VNG-brochure bedraagt 100 meter.

Het plangebied aan de Trinesweg 2 bevindt zich op een afstand van meer dan 110 meter vanaf elke andere functie. Dit betekent dat de locatie niet binnen een milieucirkel is gelegen en vanuit dit oogpunt niet zorgt voor een belemmering van omliggende functies.

De meest nabijgelegen intensieve veehouderij bevindt zich op een afstand van 600 meter ten zuidoosten van het plangebied. Deze veehouderij wordt reeds beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden door de burgerwoningen langs de Meijelseweg, op een afstand van nog geen 30 meter. Deze intensieve veehouderij zal dus zeker geen beperkingen ondervinden door de onderhavig plan.

In het kader van de onderbouwing van het vigerende bestemmingsplan is door Arcadis een onderzoek naar geurbelasting op woningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de Heldensedijk 26 te Meijel goed is en voor de locatie Meijelseweg 68 matig. Het behoeft geen verder onderzoek om te kunnen aannemen dat, gezien de ligging van beide woningen tot intensieve veehouderijen en de ligging van onderhavig plangebied aan de Trinesweg 2 tot intensieve veehouderijen, in casu ook sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat milieuzonering niet aan onderhavig plan in de weg staat.

5.2.5 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De beoogde burgerwoning is (evenals de huidige agrarische bedrijfswoning) te kwalificeren als een (beperkt) kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied géén risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0020.jpg"

Figuur: uitsnede risicokaart Limburg

Het aspect externe veiligheid staat derhalve niet aan het project in de weg.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in casu met name de N275 en de N279 van belang. Gelet op de grote afstanden van de woning binnen het plangebied tot aan beide wegen (circa 1,5 km) en het feit dat de personendichtheid binnen het plangebied en omgeving in het geheel niet zal toenemen, vormt het aspect externe veiligheid gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen dus geen belemmering voor het project.

Ondergrondse buisleidingen

Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor gas, olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.3 Waterparagraaf

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Peel en Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden.

Kenmerken van het watersysteem

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.

Ecosystemen

Het plangebied ligt niet in een bijzonder droog of nat ecosysteem. Evenmin is het gelegen in een hydrologisch gevoelig natuurgebied.

Oppervlaktewater

In omgeving van het plangebied bevindt zich een oppervlaktewater in de hoednigheid van het Kanaal van Deurne en de Helenavaart, op ruim 200 meter ten oosten van het plangebied.

Afvoerend verhard oppervlak

Binnen het plangebied vindt feitelijk geen toename van het (potentieel) afvoerend verhard oppervlak plaats. Door de gedeeltelijke sloop van een bestaand voormalig agrarisch bedrijfsgebouw zal het afvoerend verhard oppervlak juist wat afnemen.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Het plan heeft geen gevolgen voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Deze ontwikkeling is hydrologisch neutraal.

Overleg waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het besluitgebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak, en is niet gelegen in een specifiek aandachtsgebied. Wateradvies door het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) ingegaan. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora - en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels. Vanaf 1 januari bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. De provincie is primair verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen.

5.5.1 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen alle bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken. Verder gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd, landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee en tenslotte alle 164 aangewezen Natura 2000-gebieden.

Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

In de nieuwe Wet natuurbescherming blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt wel te vervallen. Provincies kunnen ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.

5.5.2 Soortenbescherming

Zowel in de oude Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Met de nieuwe wet wijzigt wel de lijst van beschermde soorten. Waar de Flora- en faunawet uitgaat van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.

Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria :

  • 1. Is er een 'andere bevredigende oplossing' mogelijk?
  • 2. Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
  • 3. Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?

Daarmee verandert er weinig in vergelijking met de huidige toetsingspraktijk.

5.5.3 Ecologische voortoets

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals op onderstaande figuur is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0021.jpg"

Figuur: plangebied t.o.v. NNN

Natuurlijk water is binnen het plangebied niet aanwezig.

Doordat de bestemmingswijziging betrekking heeft op het inpandige hergebruik van de bestaande bebouwing binnen het plangebied zullen bestaande waarden niet worden aangetast; immers, de bebouwingsmogelijkheden nemen ten opzichte van de vigerende bestemming beduidend af.

Enige aantasting van het NNN (aan weerszijden van de Helenavaart) op meer dan 250 m vanuit het pllangebied zal als gevolg van het project derhalve niet plaatsvinden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Deurnsche en Mariapeel. Het plangebied is op ca. 2,5 km buiten dit Natura 2000-gebied gelegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0022.jpg" Figuur: plangebied t.o.v. Natura 2000

Onderhavig project heeft slechts betrekking op de inpandige functiewijziging naar burgerwoning waartoe de bestemming wordt gewijzigd onder gelijktijdig schrappen van de agrarische bouwkavel. De transformatie van een agrarische bedrijfslocatie met bedrijfsbebouwing naar een woonperceel zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering op deze locatie. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van de ruimtelijke verandering heeft het project redelijkerwijs geen nadelige consequenties voor de natuur- en landschappelijke waarden en de instandhoudingsdoelstellingen van de Swalmdal.

Soortenbescherming

Het plangebied was tot voorheen in gebruik voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Open water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik en inrichting van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (menselijke activiteiten)- vormt het plangebied e.o. in beginsel geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.

Uit de natuurgegevens (zowel flora als fauna) van het gebied 'Meijel' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl valt op te maken dat zich in het plangebied geen beschermenswaardige planten- en diersoort bevindt, althans dat over het afgelopen kalenderjaar geen soorten zijn waargenomen.

Onderhavig project heeft, nu de sloopwerkzaamheden al zijn afgerond, geen verstoring tot gevolg van beschermde diersoorten.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

In haar vergadering van 28 juni 2011 heeft de raad van Peel en Maas het archeologie beleid vastgesteld. Dit archeologie beleid geeft aan op welke wijze de gemeente met archeologie om wil gaan. Om archeologische restanten zo goed mogelijk te kunnen bewaren is er een pragmatisch en goed doordacht beleidsplan en beleidskaart opgesteld. De raad heeft een generieke diepte van 40 cm vastgesteld. Dat wil zeggen dat tot een diepte van 40 cm geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wil een initiatiefnemer dieper dan 40 cm de grond verstoren/bewerken dan geldt er een formele onderzoeksplicht. De archeologische beleidskaart fungeert dan als kompas.

De archeologische beleidskaart geeft aan in welke gebieden de kans op archeologische resten hoog is en waar bijvoorbeeld middelhoog of laag. Hierdoor kan verschillend worden omgaan met mogelijke grondwerkzaamheden in een bepaald gebied. Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de mate van de oppervlakte die verstoord gaat worden. Bij gebieden waar een hoge verwachtingswaarde geldt, geldt dat bij een verstoring groter dan 100 m² oppervlakte en dieper dan 40 cm onderzoek noodzakelijk is. In een middelhoog gebied, geldt dezelfde dieptegrens, maar het oppervlakte wordt verruimd tot 2.500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0034-VG01_0023.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied

Zoals op bovenstaande kaart te zien is, valt het plangebied in categorie 'gebied met middelhoge verwachting'. Hiervoor gelden nadere eisen ingeval van een verstoring van meer dan 2500 m2.

Het archeologisch beleid is verder doorvertaald in het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. Op basis van dit vigerende bestemmingsplan is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegekend. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van (voorzover relevant):

  • het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 2500 m²;

Nu er als gevolg van het project geen enkele verstoring van de bodem plaats zal vinden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Op de verbeelding bij onderhavig bestemmingsplan zal de dubbelbestemming wel worden gehandhaafd ter bescherming van deze archeologische waarden.

5.7 Verkeer en parkeren

Het plangebied blijft direct op de Trinesweg ontsloten. Vanaf de uitrit is er goed zicht op de weg.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen dan wel uitsluitend positieve consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen.

Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk. Op 3 juli 2018 is de nota parkeernormen vastgesteld. Op basis van deze nota is de parkeereis berekend.

Voor reguliere woningen buiten de bebouwde kom is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op de brede oprit welke achter de woning langs naar het achtererf leidt, is een ruime mogelijkheid om meer dan 2 voertuigen te parkeren.

5.8 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen bij eventuele verbouwingen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Het merendeel van de gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

In een tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst zal een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Artikel 3.9a Wro regelt de procedure van het wijzigingsplan. Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient ook overleg plaats te vinden met provincie, rijk en waterschap.

Het college van burgemeester en wethouders dient binnen 8 weken, na de ter inzage termijn te beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

6.2.3 Omgevingsdialoog

De eigenaar van het achterste deel van de agrarische bouwkavel (kadastraal bekend als gemeente Meijel sectie F nummer 2363 (ged.)) zijn door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de plannen. Met deze gerechtigde is medio 2021 overeenstemming bereikt over de verwijdering van het bestemmingsvlak 'Agrarisch Grondgebonden' met de aanduiding 'bouwvlak' voor zover dat in eigendom aan hem toebehoort.

Verder zijn er binnen een stral van ruim 150 meter rondom het plangebied geen omwonenden die in kennis zouden moeten worden gesteld. Het project is ook te beperkt van omvang en impact, zodat omwonenden die op grotere afstand wonen, niet op de hoogte hoeven te worden gesteld.

6.2.4 Zienswijzen ontwerp-wijzigingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 9 september tot en met 23 oktober 2021 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Wijze van bestemmen

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen op de verbeelding.

7.3 Regels

Voor de planregels wordt verwezen naar de regels van het moederplan (1e reparatieplan herziening bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas” , vastgesteld op 29 maart 2017. Bij een wijzigingsplan op basis van een moederplan dat IMRO-gecodeerd is dient het wijzigingsplan eveneens IMRO-gecodeerd te worden.

De voor het wijzigingsplan relevante regels zijn gekoppeld aan onderhavig wijzigingsplan.