direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Domaine Belle Cour Panningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

.

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

Op initiatief van Geux Projectontwikkeling BV (GPO) te Odijk worden plannen ontwikkeld om na sanering van een bedrijfslocatie via collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) op de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie G, nrs. 1342, 1343, 2590 (ged.), 6950, 6958, 6981 en 7007, gelegen aan de Beekstraat en de Loenhofstraat in Panningen in het woongebied Locatie Stox, een woonhof te realiseren met maximaal 29 woningen, alsmede een aantal groenelementen waaromheen de woningen zijn gesitueerd en parkeergelegenheid. De plannen worden uiteindelijk gerealiseerd door de Vereniging van eigenaren Domaine Belle Cour, die de grond en het concept aankoopt, tegelijk met het bouwrijp maken. De leden van de vereniging bouwen vervolgens hun eigen woning en realiseren hun eigen woonomgeving.

Voor een speciale, groeiende groep medioren wordt een kleinschalige, duurzame en exlusieve woonomgeving gerealiseerd met een eigen karakter om daar samen, maar zelfstandig en met comfort te blijven wonen in een woonconcept dat zich flexibel laat aanpassen aan veranderende behoeften in de tijd.

1.2 Doel

De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor de woonkernen in de gemeente;
  • digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
  • flexibel: zo veel mogelijk vrijheid voor de toekomstige eigenaren met zo min mogelijk procedures (vermijden van wijziings- of uitwerkingsplannen).

Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan woningbouw op een locatie binnen het voormalige plangebied 'Locatie Stox' in Panningen en sluit daarbij zo veel mogelijk aan bij de standaard woonregeling voor de kernen van de gemeente Peel en Maas.

Alle betrokken partijen (gemeente Peel en Maas, Geux Projectontwikkeling BV en de toekomstige eigenaren van woningen in het plangebied) wensen een bestemmingsplan te maken met een hoge mate van flexibiliteit om zo soepel mogelijk te kunnen inspelen op de woonwensen van de bewoners van het gebied, waar zonder extra procedures functioneel en kwalitatief hoogwaardig ontwikkeld kan worden.

1.3 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied is gelegen in de kern Panningen aan de Beekstraat. Het betreft de locatie van het voormalige garagebedrijf Ghielen, waarvan de bebouwing en terreininrichting nog aanwezig is maar al sedert enkele jaren leeg staat, het ten noordoosten daarvan direct aansluitende perceel tussen het garagebedrijf en het perceel Beekstraat 35, en een deel van het perceel aan de noordzijde, dat nu nog is gelegen in het plangebied Stox. Het plangebied is daarmee gelegen binnen de woonkern van Panningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1. Luchtfoto omgeving Beekstraat met globale aanduiding plangebied (oranje gearceerd)  

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door het in ontwikkeling zijnde woongebied 'Locatie Stox'. Een klein deel van de oorspronkelijke kavels is aangekocht door de initiatiefnemer van Domaine Belle Cour ten behoeve van de realisering van parkeerplaatsen. Aan de zuidoostzijde grenst het plangebied aan de Beekstraat. Aan weerszijden van het plangebied aan de Beekstraat wordt het plangebied begrensd door bestaande woningen en achtertuinen. Het plangebied omvat de volgende percelen met de daarbij genoemde oppervlaktes:

Kadastraal bekend gemeente Helden, sectie G, nr.:   Oppervlakte  
- 1342   3.036,79 m²  
- 1343   814,14 m²  
- 2590 (ged.)   377,70 m²  
- 6950   372,00 m²  
- 6958   34,00 m²  
- 6981   4.811,00 m²  
- 7007   28,00 m²  

In de zuidoosthoek valt een klein deel van perceel nr. 1343 buiten het kavelplan, maar dit wordt wel meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan met de bestemming 'Woongebied'. deze strook wordt namelijk overgedragen aan de aangrenzende eigenaar in verbend met de bereikbaarheid van de garage achter de woning.

1.4 Overzicht vigerende bestemmingsplan in plangebied

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Dubbelkern Helden-Panningen'. De gronden zijn daarin bestemd tot 'Bedrijf' met een bouwvlak dat overeenkomt met de bestaande bebouwing (garagebedrijf), alsmede tot 'Wonen-3' voor maximaal 4 wooneenheden aan de Beekstraat, op het aangrenzende perceel. Een deel van het plangebied aan de noordzijde, grenzend aan het woongebied Stox, is bestemd tot 'Agrarisch' en tot 'Wonen – 8'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0002.png"  
Afbeelding 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Dubbelkern Helden-Panningen'  

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De historie van de kernen past binnen de oude cultuurlandschappen van de dekzandgebieden. De dorpen Helden en Panningen ontstonden in de Middeleeuwen op een hogere dekzandwelving. Rond de dorpen lag een uitgebreid open gebied met akkers; de oude bouwlanden. Op de overgang van de oude bouwlanden naar de lager gelegen woeste- en weidegronden ontstond rond Helden en Panningen een kring van gehuchten. De agrarische bedrijfsvoering was gemengd. Vee graasde op de aangrenzende woeste gronden, langs beken lagen hooilanden en met de mest uit de stallen was het mogelijk op de hogere gronden akkerbouw te bedrijven. In een later stadium werd op stuifzandgebieden naaldbos als productiebos aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0003.png"  
Afbeelding 3. Historisch Panningen en omgeving 1837 - 1844  

Panningen

Panningen, in de volksmond Kepèl genoemd (naar de in 1643 gebouwde kapel), is de grootste kern in de voormalige gemeente Helden en in de nieuwe gemeente Peel en Maas. De oude kapel die het dorp z'n volksnaam gaf, bestaat inmiddels niet meer. Op het Pastoor Huijbenplein staat tegenwoordig een monument dat de oude kapel symboliseert. Vlakbij de huidige kerk zijn tijdens opgravingen in de 90'er jaren nog resten van de oude kerk gevonden.

Op de topografische kaart van de situatie, verkend in 1837-1844, is Panningen gekarakteriseerd als een 'dorp'. De oorspronkelijke bebouwing van Panningen is gelegen aan de huidige Schoolstraat-Markt-Beekstraat en Ruijsstraat-Van Hövellstraat. Dit laatst genoemde bebouwingslint is op de historische topografische kaarten aangeduid als Straatje (''t Strötje') en betrof een gehucht/ buurt. Ook de huidige wegen Kerkstraat en Houbenslag zijn reeds duidelijk gevormd.

De dorpen en gehuchten rondom Panningen (zoals Heuvelhoek, Straatje en Stogger) maken nu, onder andere als gevolg van de uitbreidingsplannen de Riet en Houbenslag, Schrames, Onderseveld, als wijk/ buurt deel uit van de dubbelkern Helden-Panningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0004.png"  
Afbeelding 4.
Oude ansichtkaart Beekstraat Panningen met geheel rechts de voormalige boerderij op het perceel tussen het huidige garagebedrijf en het perceel Beekstraat 35 en daarnaast de voormalige bebouwing ter plaatse van het huidige garagebedrijf  

Bestemmingsplan 'Locatie Stox'

Op 18 maart 2008, nr. 3-9, is door de raad van de voormalige gemeente Helden het bestemmingsplan 'Locatie Stox' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 6 september 2011 door Gedeputeerde Staten van Limburg goedgekeurd. Het bestemmingsplan was gebaseerd op een inrichtingsplan dat voorzag in woningbouw in twee fase. Alleen voor fase 1 is destijds het bestemmingsplan vastgesteld. Fase 2, die grotendeels was gelegen binnen het onderhavige plangebied, is destijds niet in het bestemmingsplan opgenomen omdat het voormalige garagebedrijf nog niet verworven was en tot dat moment rekening moest worden gehouden met de milieucirkel rondom die bedrijfslocatie.

Het inrichtingsplan voorzag voor het deel van fase 2 dat is gelegen binnen het onderhavige bestemmingsplan in de bouw van 47 appartementen en 6 grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0005.png"  
Afbeelding 5.
Uitsnede tekening verkaveling Locatie Stox d.d. 20-12-2004 met globale aanduiding begrenzing onderhavige plangebied (rode lijn). Bron: Compositie 5 Stedenbouw i.o.v. Wonen Limburg  

2.2 Bestaande situatie

Het perceel tussen het voormalige garagebedrijf en het perceel aan de Beekstraat 35 ligt momenteel braak. De voorheen op het perceel gelegen voormalige boerderij is in de jaren 2000 gesloopt.

Op het perceel aan de Beekstraat 27 is het voormalige garagebedrijf Ghielen / Lennaerts gelegen. Het pand staat sinds 2008 leeg. Op de begane grond is een werkplaats en showroom gelegen. Tevens is hier de toegang naar de voormalige bedrijfswoning boven de showroom gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0006.png"  
Afbeelding 6. Huidige situatie perceel Beekstraat 27 (bron: Google Maps)  

Het aangrenzend gelegen perceel binnen het plangebied ligt braak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0007.png"  
Afbeelding 7.
Braakliggend terrein binnen plangebied met doorkijk naar woongebied Stox (bron: Google Maps)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 3. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Panningen en betreft voor een deel een bestaande bebouwde locatie. Mede in dat kader spelen er geen nationale belangen in het plangebied. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas. Aangezien het bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ('ladder duurzame verstedelijking'). Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Trede 1:

Volgens het geldende bestemmingsplan 'Dubbelkern Helden-Panningen' zijn binnen het plangebied reeds vijf woningen toegestaan, namelijk één bedrijfswoning in/bij het garagebedrijf en vier woningen op het aangrenzend gelegen braakliggende terrein. Dit betekent dat met dit plan 24 woningen extra mogelijk worden gemaakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.

Binnen het plangebied waren aanvankelijk (in het plan voor het nieuwe woongebied 'Locatie Stox') 47 woningen gepland. Deze zijn destijds niet in het bestemmingsplan voor dit woongebied meegenomen vanwege de aanwezigheid van het garagebedrijf. Het is wel altijd de bedoeling geweest om op deze locatie woningbouw te realiseren, hetgeen ook blijkt uit de woningbouwmonitor, waarin voor deze locatie 20 woningen zijn opgenomen, esxclusief de reeds toegestande vijf woningen volgens het geldende bestemmingsplan.

Het plan 'Domaine Belle Cour' is qua duurzaamheid uniek binnen Peel en Maas, maar ook in de regio. Het betreft een plan waar mogelijkheden zijn om zowel de planinrichting als de bouwmogelijkheden op een duurzame wijze vorm te geven via bebouwing in (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Dit is één van de speerpunten in de woonvisie van Peel en Maas. Toekomstige eigenaren kiezen juist voor dit concept omdat ze zelf kunnen bepalen hoe hun woning en woonomgeving eruit zal komen te zien. Daarbij is sprake van een brede doelgroep, aangezien meerdere woningtypes in meerdere prijsklassen kunnen worden gerealiseerd in een stedenbouwkundig afwisselende maar toch samenhangende bouw- en inrichtingsconcept. Alternatieve mogelijkheden voor een dergelijk concept zijn binnen de regio niet voorhanden.

Uit de gemeentelijke structuurvisie en woonvisie blijkt dat voor de groei in inwoners en huishoudens in de gemeente Peel en Maas tot aan 2030 realisatie van woningbouw nodig is. Naar aanleiding van de in 2016 vast te stellen Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (zie par. 3.3.2) zal ook de woonvisie worden aangepast. Op basis van de meest recente prognoses van CBS Statline en Etil (Progneff 2014) is er voor Panningen een totale behoefte van 35 woningen in de periode 2014 tot en met 2018, waarna de behoefte een aantal jaren stabiel blijft en vanaf 2021 gaat afnemen met 80 woningen in de periode tot en met 2030. De gemeente heeft meer plancapaciteit dan nodig is voor realisering van woningbouw. Volgens de ontwerp regionale structuurvisie heeft de gemeente Peel en Maas een totale plancapaciteit van 1.756 woningen. De groei van het aantal huishoudens in de periode 2015-2030 wordt geschat op 1.366. Dit betekent dus een overschot in de plancapaciteit van 390 woningen in de periode 2015-2030. In de ontwerp regionale structuurvisie is vastgelegd dat het overschot binnen de plancapaciteit in de periode tot 2020 met 40% moet worden teruggebracht, dat wil zeggen met 156 woningen.

In de gemeentelijke structuurvisie is aangegeven dat prioriteit wordt gegeven aan invulling van inbreidingslocaties voor specifieke doelgroepen, waaronder ouderen. Als in het kader van nieuw te vormen beleid (regionale woonvisie) bestaande plancapaciteit moet worden ingetrokken ligt het niet voor de hand dat dit zal gebeuren met plannen waarvan in de structuurvisie is aangegeven dat hieraan prioriteit wordt gegeven.

De ontwikkeling voorziet daarmee in een actuele lokale en regionale behoefte.

Trede 2:

Het plangebied is gelegen binnen de kern Panningen en daarmee binnen bestaand stedelijk gebied als bedoeld in de Ladder. Het betreft bovendien voor een groot deel een herstructureringslocatie waarmee tevens een bodemverontreiniging kan worden aangepakt. Daarmee past het plan binnen de uitgangspunten van trede 2 van de Ladder.

Trede 3:

De locatie 'Domaine Belle Cour' betreft een inbreidingslocatie die verder om die reden geen nadere afweging vergt in relatie tot het doorlopen van stap 3 van de Ladder.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.6.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Op 12 december 2014 heeft de Minister van I&M aan de Tweede Kamer het Ontwerp Nationaal Waterplan 2016-2021 (hierna NWP2) aangeboden. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het ontwerp is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

De inspraakperiode voor het ontwerp NWP2 liep conform de Waterwet van 23 december 2014 tot en met 22 juni 2015. De planning is om het definitieve plan voor 22 december 2015 vast te stellen.

Afweging Nationaal Waterplan

Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.6 van deze toelichting, zijn er geen specifieke wateraspecten in het geding in het plangebied. Als uitgangspunt voor de nieuwbouw geldt dat aangesloten wordt op het duurzaam waterbeheer dat reeds is uitgewerkt in het kader van het bestemmingsplan 'Locatie Stox' medio jaren 2000. Op deze wijze wordt een duurzaam waterbeheer in het bebouwde gebied nagestreefd.

3.1.7 Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater geïnfiltreerd dient te worden in de bodem op het perceel zelf. Op deze wijze wordt een duurzaam waterbeheer in het bebouwde gebied nagestreefd en wordt derhalve aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.

3.1.8 Waterwet 2009

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

Afweging Waterwet 2009

Uit de kaarten behorende bij de Beleidslijn grote rivieren, blijkt dat het plangebied geheel gelegen is buiten het deel van de Maas waarop het 'Waterstaatkundig beheer' van toepassing is. Ook maken de gronden geen deel uit van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Binnen deze gebieden gelden geen beperkingen ten aanzien van gebruik en bebouwing in het rivierbed van de Maas. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • Stedelijk centrum,
  • Bedrijventerrein,
  • Overig bebouwd gebied

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • Goudgroene natuurzone,
  • Zilvergroene natuurzone,
  • Bronsgroene landschapszone en
  • Buitengebied

Het plangebied is gelegen binnen overig bebouwd gebied. Dit betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt in dit gebied op:

  • bereikbaarheid ;
  • balans tussen voorzieningen en detailhandel;
  • facilitering van stedelijk groen en watersysteem;
  • balans en transformatie suburbaan woon- en werkmilieu;
  • kwaliteit van de leefomgeving.

POL 2014 stelt kwaliteit centraal. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgaan met de voorraden: de ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0008.png"  
Afbeelding 8. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met globale aanduiding ligging plangebied (blauwe lijn)  

Dit wordt vertaald in een aantal principes, die als uitgangspunt gelden bij het maken van keuzes. Voor het onderhavige plan zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan toch zoveel mogelijk aansluitend daaraan én met een stevige tegenprestatie voor het verlies aan omgevingskwaliteiten (zie Limburgs kwaliteitsmenu). Met dit principe in combinatie met het dynamisch voorraadbeheer, wordt invulling gegeven aan het principe van duurzame verstedelijking.
  • Goed gebruik maken van reeds bestaande voorzieningen (benutten bestaande voorraad, optimaal benutten wegen door verkeer- en vervoersmanagement, meervoudig ruimtegebruik e.d.).
  • Gebruik maken van de kansen die het watersysteem biedt en rekening houden met en zich aanpassen aan het watersysteem (klimaatadaptatie).
  • Nieuwe stedelijke functies die veel woon-werkverkeer of bezoekersstromen oproepen dienen goed aangesloten te zijn op het OV-systeem.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen benutten. Er moet gekeken worden of er een leegstaand rijksmonument, gemeentelijk monument, beschermd stads- of dorpsgezicht of ander leegstaand gebouw (in die volgorde) geschikt (te maken) is om deze functie te huisvesten.
  • Principes voor het zorgvuldig gebruik van de ondergrond.
  • Inzet op energiebesparing en op een zo groot mogelijk aandeel vernieuwbare energiebronnen. Beter benutten van grondstoffen door er efficiënter mee om te springen en het benutten van afval- en reststromen en uiteindelijk realiseren van gesloten kringlopen.

Afweging POL 2014.

De beoogde ontwikkeling voorziet voor een deel in de herstructurering van een bedrijfsperceel binnen de kern Panningen en daarmee binnen als zodanig aangewezen bebouwd gebied. Er zijn geen cultuurhistorisch- en/of beeldbepalende gebouwen gelegen binnen het plangebied. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen. Bij de bouw van de woningen wordt het uitgangspunt van duurzaam bouwen zoveel mogelijk toegepast. Daarmee past de beoogde ontwikkeling binnen de doelstellingen van het POL 2014.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden.

De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening. In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen. Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte. De consequentie daarvan is dat in de Omgevingsverordening nu twee ontheffingsregelingen voorkomen, met verschillende procedures.

De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden. Het besluitgebied is niet gelegen binnen een van de in de Omgevingsverordening 2014 aangeduide beschermingsgebieden.

Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.. Op de mogelijkheid van herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen is reeds ingegaan in paragraaf 3.2.1.

3.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. Doel van het LKM is om ontwikkelingen in het buitengebied die een inbreuk op de waarden van het buitengebied betekenen te compenseren met een kwaliteitsverbetering die ten goede komt aan hetzelfde buitengebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt verhoogd.

Het plangebied is gelegen binnen de contour om de kern Panningen volgens de provinciale contourenatlas en binnen (overig) bebouwd gebied volgens het POL 2014. Het LKM is daardoor niet van toepassing op dit plan.

3.2.4 Provinciale Woonvisie 2011-2015

Op 1 februari 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg de Provinciale Woonvisie 2011-2015 vastgesteld. Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren.

Een belangrijke aanleiding om het woonbeleid te actualiseren vormden de demografische ontwikkelingen in de provincie. Onder andere hierdoor ontstaat noodzaak tot herstructurering en een andere kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad. Uit de demografische ontwikkelingen komen belangrijke opgaven voort gericht op het veranderen van het aanbod aan woonruimte, voorzieningen en de inrichting van de woon- en leefomgeving.

Lange termijn visie

De provincie is ervan overtuigd dat een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte woningmarkt noodzakelijk is. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt en leefomgeving te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn.

Korte termijn visie

Op korte termijn wordt gestreefd naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de betreffende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. De provincie constateert dat de bestaande woningvoorraad mede gezien de demografische ontwikkelingen voor een deel niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De provincie ziet hier voor Limburg zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave.

Regio Noord- en Midden-Limburg

In de regio Noord- en Midden-Limburg heeft het inwonertal zijn piek bereikt en gaat regiobreed afnemen van ca. 280.000 inwoners in 2010, naar ca. 275.000 in 2030. Na 2030 komt de krimp in een versnelling. Anticiperend op de afnemende bevolkingsomvang en wijzigende samenstelling van huishoudens, mede door de vergrijzing, dient de nog resterende groei maximaal te worden ingezet op een tijdige aanpassing van de samenstelling van de woningvoorraad. Voor de regio Midden-Limburg wordt er van uit gegaan dat tussen 2010 en 2030 de woningvoorraad nog met circa 8.000 woningen zal toenemen. Binnen de stadsregio's dienen de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. Bij plattelandskernen zijn nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft overigens de voorkeur bestaan voor inbreiding. De nog te realiseren nieuwe locaties in/ bij dorpen buiten de stadsregio's komen ook in dienst te staan van de transformatieopgave van de plattelandskernen. Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een 'nee, tenzij'-benadering.

Afweging Provinciale woonvisie 2011-2015

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gewenste omslag van aanbodgerichte naar vraaggerichte woonomgeving. Het concept is gericht op een specifieke doelgroep op de woningmarkt, namelijk de steeds groter wordende groep medioren. Voor deze doelgroep is binnen 'Domaine Belle Cour' een concept ontwikkeld waarbinnen woningen gerealiseerd worden die geheel zijn afgestemd op de wensen en behoeften van de gebruikers. De kopers hebben zelf de regie en sturing op de bouw en realisatie van hun woning en –samen met andere bewoners binnen het concept- op de inrichting van het 'openbaar' gebied. Het concept past daarmee binnen zowel de korte- als de lange termijnvisie van de provincie.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie Regio Venlo 2011-2015

Op 25 januari 2011 heeft de raad van de gemeente Peel en Maas de 'Woonvisie Regio Venlo 2011-2015' vastgesteld.

Met de woonvisie regio Venlo (Beesel, Peel en Maas, Venlo) is de raad in staat te sturen op de beleidsmatige uitgangspunten op het gebied van wonen. Ook liggen hiermee de kaders voor het woningbouwprogramma vast. Deze woonvisie biedt de grondslag voor regionale afstemming en samenwerking.

Anders dan voorgaande regionale woonvisies, is de regionale samenwerking niet vrijblijvend. De kaders worden in regionaal verband door de gemeenteraden vastgesteld. De regiogemeenten kunnen en zullen elkaar dan ook aanspreken op hetgeen is afgesproken in het belang van de complete regio.

De belangrijkste opgaven voor de regio zijn:

  • 1. Bestaande woningvoorraad: aanpassing en verduurzaming
  • 2. Nieuwbouw die iets toevoegt
  • 3. Omslag maken van aanbod- naar vraagmarkt
  • 4. Ruime plancapaciteit: regionaal sturen op kwaliteit
  • 5. Duurzame kwaliteit is leidend

Naast de beleidsmatige woonopgaven is ook gedefinieerd wat de kaders voor woningbouw zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Voor de gemeente Peel en Maas is in de regionale woonvisie de volgende quickscan opgesteld:

  • Komende jaren willen de jongere huishoudens in gemeente Peel en Maas doorgroeien naar een ruimere eengezinskoopwoning. In geval de plancapaciteit wordt gerealiseerd, krijgen zij een hele ruime keuze. Daarnaast worden middeldure koopwoningen vrijgemaakt door deze verhuisbeweging. Als het aanbod allemaal wordt gerealiseerd, ontstaat een erg ontspannen markt in dit segment.
  • Hetzelfde geldt voor huur- en koop appartementen waarin een ruim nieuwbouwaanbod is gepland.
  • Er is een duidelijke vraag naar grondgebonden nultredenwoningen (huur en koop) van oudere huishoudens, hier speelt de beschikbare plancapaciteit niet of nauwelijks op in.
  • De vraag naar extra eengezinswoningen wordt met name geuit door 55-plussers. Levensloopbestendigheid is dus een belangrijk issue in de nieuwbouwontwikkeling van dit segment.
  • Gemeente Peel en Maas heeft geen herstructureringsplannen op stapel staan.

Afweging Woonvisie Regio Venlo 2011-2015

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de behoefte aan woningen voor doelgroepen die door de verhuizing naar die woningen ruimte vrijmaken op de woningmarkt voor starters / jonge huishoudens. Daarmee past het inititaief binnen de uitgangspunten van de Woonvisie Regio Venlo 2011-2015.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, Een nieuwe realiteit

Op 17 november 2015 is de ontwerp Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg 'Een nieuwe realiteit' vrijgegeven. Dit is de eerste regionale structuurvisie Wonen van de regio Noord-Limburg. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt.

Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte. Het aantal plannen om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte.
  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer: Bieden van een breed palet aan woonmilieus dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio.
  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….: Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten.
  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal: De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig.
  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio .Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe, in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wil de regio extra aandacht geven in lokaal woonbeleid.

De regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg krijgt de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter. De structuurvisie wordt ter vaststelling aangeboden aan de acht gemeenteraden, waarbij de acht gemeenten ieder op basis van hun eigen inspraakverordening de procedure en inspraak doorlopen. De regionale structuurvisie Wonen ligt verder aan de basis van een 'bestuursakkoord' dat wordt gesloten tussen de acht regiogemeenten en de provincie Limburg. Dit akkoord bindt de gemeenten ook onderling aan deze structuurvisie. De provincie ondertekent mee omdat zij vanuit haar rol kan toezien op naleving en zo nodig (individuele) gemeenten hierop kan aanspreken.

Regio en provincie vinden het, samen met de woonpartners, onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Partijen willen een realistisch en haalbaar bouwprogramma. Dat betekent in de regio concreet dat in kwantiteit plancapaciteit wordt teruggebracht. De volgende afspraken zijn gemaakt:

  • 1. Gemeenten vinden gezamenlijk dat de regionale plancapaciteit in 2030 niet meer mag zijn dan de regionale huishoudensgroei. Op basis van de huidige prognoses (Progneff 2015) betekent dit in totaal een afname van 32% van de plancapaciteit, circa 3.000 woningen.
  • 2. De gemeenten streven ernaar dat in de gemeenten waar de plancapaciteit hoger is dan de huishoudensgroei de plancapaciteit in de eerste 5 jaren met 40% van het overschot ten opzichte van de huishoudensgroei (circa 1.200 woningen) is gereduceerd.
  • 3. Deze afspraak is kaderstellend en zien partijen als een gezamenlijke opgave van gemeenten, corporaties, zorginstellingen en markpartijen. Het is uiteindelijk wel het primaat van het lokale bestuur hoe zij de lokale plancapaciteit kunnen en willen terugbrengen. Er wordt een regionaal afwegingskader ontwikkeld dat gemeenten lokaal invullen om tot prioritering en reductie te komen. De lokale behoefte is taakstellend.
  • 4. Kwalitatief wenselijke plannen kunnen worden toegevoegd, mits in combinatie met het schrappen van bestaande plannen/voorraad (conform het principe van dynamisch voorraadbeheer).
  • 5. Nieuwe initiatieven/plannen (meer dan tien woningen) worden regionaal afgestemd. Regionaal wordt de kwaliteit en ruimte voor het plan beoordeeld en wordt bepaald op welke wijze de plancapaciteit wordt verminderd.
  • 6. Harde plannen die binnen vijf jaar niet tot uitvoering komen, worden heroverwogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0009.png"  
Tabel reductie plancapaciteit Regio Noord-Limburg (bron: Ontwerp Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg d.d. 17 november 2015)  

Ook in de regio Noord-Limburg worden mensen steeds ouder. Senioren hebben steeds langer een goede kwaliteit van leven. Juist de komende tien tot twintig jaar wordt dit de kracht van vele gemeenschappen: een vitale generatie met tijd en capaciteiten en steeds vaker het verlangen zich in te zetten voor hun gemeenschap. Het potentieel aan vrijwilligers wordt dus flink groter!

Afweging Ontwerp Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

In het gemeentelijk woningbouwprogramma is reeds rekening gehouden met de bouw van 20 woningen. Daarmee is voor de regionale structuurvisie geen sprake van een nieuw initiatief, maar wel van uitbreiding van de aantallen waarmee rekening was gehouden. Het bestemmingsplan maakt 29 woningen mogelijk. Daarvan zijn vijf woningen reeds toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan (één bedrijfswoning in het garagebedrijf en vier woningen op het aansluitend gelegen braakliggende terrein).

In de actuele gemeentelijke woningbouwplanning is rekening gehouden met 20 woningen binnen Domaine Belle Cour, inclusief de vijf reeds toegestane woningen. Het aantal extra woningen (negen woningen) is niet dusdanig dat er regionale afstemming moet plaatsvinden. Bovendien is sprake van een kwalitatief wenselijk plan, enerzijds omdat daarmee een milieuhinderlijke situatie in de woonomgeving kan worden gesaneerd, anderzijds omdat sprake is van een concept waarin de toekomstige eigenaren/bewoners zélf bepalen hoe hun woning en woonomgeving eruit zal zien. De uitbreiding van het plan kan dus volgens de hiervoor genoemde regionale afspraken worden toegevoegd, mede omdat in andere plannen niet of minder woningen worden gebouwd dan waarmee in de woningbouwplanning reeds rekening is gehouden. In het bouwplan 'Moennik' worden volgens de laatste berichtgevingen 13 woningen minder gebouwd dan waarmee rekening is gehouden in de woningbouwplanning en op de hoek JF Kennedylaan/Kerkstraat is volgens de Plancapaciteistmonitor Limburg rekening gehouden met de bouw van 30 extra woningen, welke naar alle waarschijnlijkheid niet gerealiseerd zullen worden. In de Plancapaciteitsmonitor is ook nog opgenomen de bouw van 20 woningen aan de Carolusstraat in Helden. Ook dit project zal waarschijnlijk niet doorgaan.

3.4 Gemeentelijk beleid Peel en Maas

3.4.1 Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas

In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is op 17 september 2008 de gezamenlijke perspectievennota 'Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas' vastgesteld.

In deze nota wordt aangegeven dat Peel en Maas een bepalende economische speler is, profiterend van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.

In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van Peel en Maas en tevens de strategische kaders voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing.

De kwaliteit waarmee deze kaders voor beleid worden ingevuld en de combinatie van zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid geven Peel en Maas een herkenbaar profiel van een ondernemende en ontwikkelende plattelandsgemeente met:

  • een gevarieerde economische structuur die in staat is gebleken om zich actief aan te passen aan veranderende (globale) omstandigheden en voorkeuren van de consument;
  • een aantrekkelijk landschap tussen Groote Peel en Maasdal dat uniek is in Nederland;
  • een woon- en leefklimaat met een onderscheidend voorzieningenniveau;
  • een bruisend cultureel klimaat dat maatschappelijke en economische initiatieven van burgers, verenigingen en bedrijven stimuleert;
  • een gemeentebestuur dat zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in het netwerk van burgers, maatschappelijke partners en bedrijven.

De perspectievennota bouwt voort op de kaders die zijn gesteld door de gezamenlijke gemeenteraden in het Herindelingsontwerp en het Plan van Aanpak. De nota bevestigt deze keuzes en kleurt ze verder in. Daarmee ontstaat een robuust ontwikkelperspectief met de volgende strategische uitgangspunten:

  • combineren en afwegen van verschillende belangen in ruimtelijke vormgeving op een slimme manier. Benutten van het principe van 'Cradle to Cradle' voor een hoogwaardige ontwikkeling;
  • ontwikkelen van woningbouw en toeristische activiteiten zoveel mogelijk in lijn met de vriendelijke sfeer van de dorpen en het land. Deze laten aansluiten bij doelgroepen en enerzijds richten op demografische ontwikkeling en anderzijds richten op de sociaal-culturele ambities en een leidinggevende economische ontwikkeling binnen de TTR ZON en Greenport Venlo.

Het kader voor het ruimtelijk beleid is als volgt:

    Afweging project Domaine Belle Cour  
Diversiteit
 
Kwaliteit is leidend, ruimte voor nieuwe ontwikkelingen gaat samen met versterking van omgevingskwaliteit. Instrumenten zijn meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en saldering;



 
Op de locatie ligt nu een bedrijfsbestemming met een leegstaande garage. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt past deze bebouwing niet in het straatbeeld. Herstructurering door te investeren in een passende stedenbouwkundige oplossing vormt een kwaliteitsverbetering voor de omgeving, zoals ook blijkt uit het beeldkwaliteitsplan.  
  Er is een flexibel woningbouwbeleid met verscheidenheid in woonmilieus als uitgangspunt.   Domaine Belle Cour is een voor Peel en Maas uniek concept waarbij bewoners zelf invulling geven aan hun woonwensen en aan de inrichting van hun woongebied.  
Duurzaamheid
 
Een evenwichtige bevolkingsopbouw is uitgangspunt voor beleid. Gerichte maatregelen spelen in op demografische ontwikkelingen:
- Betaalbare woningen voor starters en (terugkerende) jongeren en jonge gezinnen;
- Levensloopbestendige woningen met name voor senioren, met vormen van zorg en welzijn;
- Nieuwbouw en herstructurering zorgen voor een kwaliteitsimpuls;
- Ruime woningen voor nieuwe burgers die de ruimte, rust en geborgenheid van Peel en Maas zoeken.  
Domaine Belle Cour voorziet in levensloopbestendige woningen voor medioren, voor een kwaliteitsimpuls middels herstructurering en in woningen voor burgers die ruimte, rust en geborgenheid zoeken








 
  Versterking woon- en leefkwaliteit door toepassing van duurzaam bouwen en duurzame energie (warmte-koude opslag en zonne-energie).   In het project worden diverse vormen van duurzame energie toegepast en door de aard van het concept en te gebruiken bouwmaterialen is sprake van duurzaam bouwen  
Zelfsturing
 
Burgers voeren de regie over hun dagelijkse leefomgeving. De gemeente faciliteert hen daarbij. De gemeenteraad waarborgt belangen die de kern overstijgen, zoals het woningbouwprogramma en een snelle en veilige verkeersontsluiting





 
Middels het project Domaine Belle Cour wordt optimaal invulling gegeven aan het uitgangspunt dat burgers de regie voeren over hun dagelijkse leefomgeving. Daarbij past een terughoudende opstelling van de gemeente, hetgeen niet betekent dat de gemeente overstijgende belangen niet dient te waarborgen, zoals de stedenbouwkundige samenhang met de Beekstraat en plan Stox en het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening. Middels dit plan wordt hier invulling aan gegeven.  
  Ruimtelijke plannen bieden ruimte om maatschappelijke dynamiek te kunnen accommoderen.   Door de globale bestemmingsregeling en het niet eisen van een gedetailleerd beeldkwaliteitsplan biedt het onderhavige bestemmingsplan ruimte om in de toekomst in te kunnen spelen op nieuwe woonwensen van huidige en toekomstige bewoners  
Kader ruimtelijk beleid  

Afweging Perspectievennota 'Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas'

Uit de afweging in de hiervoor opgenomen tabel blijkt dat met het concept 'Domaine Belle Cour' optimaal invulling wordt gegeven aan alle drie de thema's binnen het kader voor het ruimtelijk beleid.

3.4.2 Woonvisie Plus 2011-2015

De Woonvisie, vastgesteld door de raad op 25 januari 2011, geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan de ontwikkeling van de woningvoorraad en de diensten op het gebied van welzijn en zorg daaromheen. De gemeente Peel en Maas heeft de ambitie de positie als aantrekkelijke woongemeente voor eenieder te behouden en waar mogelijk te versterken in de komende jaren. Daarbij gaat het zowel om beleid voor de gehele gemeente als om een perspectief op het wonen van de elf dorpen.

Uit de Woonvisie zijn de volgende actiepunten van belang voor nieuwbouw in de gemeente:

  • rechtstreeks 10% nieuwbouw realiseren van woningen voor starters die in beginsel duurzaam beschikbaar zijn en blijven voor starters;
  • gedifferentieerde nieuwbouw naar prijs en kwaliteit voor verschillende typen doorstromers;
  • een op doorstroming gericht bouwprogramma realiseren om de dynamiek binnen de woningmarkt te stimuleren;
  • mogelijk maken van tijdelijke mantelzorg: via afwijking regelen in bestemmingsplan;
  • gemeente stelt criteria op voor duurzame stedenbouwkundige opzet en verkaveling van nieuwe locaties.

In het visiehoofdstuk is een lijn uitgezet om per type 'dorp' gericht in te kunnen spelen op de woonbehoefte, rekening houdend met de ruimtelijke mogelijkheden. Daarbij wordt een driedeling centrum-, leef- en woondorpen gehanteerd.

Helden en Panningen zijn aangrenzende kernen die de afgelopen decennia naar elkaar toe zijn gegroeid. Grenzen tussen deze twee kernen zijn stedenbouwkundig niet direct herkenbaar en het is dan ook niet raar dat Helden-Panningen de 'dubbelkern' wordt genoemd. In deze kern bevinden zich veel centrumvoorzieningen en woningbouw heeft zich om de dubbelkern uitgebreid in verschillende aangrenzende gebieden, onder meer in de kern Egchel. Deze kern ligt direct ten zuiden van Helden-Panningen en heeft een overloopfunctie voor mensen die graag in de buurt van het centrum van Panningen willen wonen. Zodoende kunnen we gaandeweg spreken van een 'triple-kern' Egchel-Helden-Panningen.

De nieuwe uitbreidingslocatie Egchel-Hook en de gebiedsontwikkeling Egchel zijn twee grotere nieuwbouwprojecten die in de huidige woningbouwplanning staan opgenomen - naast andere locaties - om vorm te geven aan de uitbreidingsmogelijkheden van het centrumdorp Egchel-Helden-Panningen in totaliteit.

De gemeente streeft ernaar voldoende bouwgrond beschikbaar te kunnen stellen, zodat elke kern de komende tien jaar met ca 8,5% kan groeien in aantal huishoudens. De eigen woningbehoefte kan daarmee prima worden opgevangen. Hier kunnen nog aanvullende woningbouwambities bovenop komen. Per kern zijn de aantallen te bouwen woningen voor eigen woningbehoefte aangegeven. Tevens is aangegeven waar op basis van de plancapaciteit per 1 januari 2010 locaties beschikbaar zijn voor de aanvullende ambities in sfeer van Ruimte voor Ruimte-kavels, de zogenaamde kwaliteitsmenu-locaties en zorgwoningen. Voor de triple-kern Egchel-Helden-Panningen wordt uitgegaan van een totale woningbehoefte voor eigen behoefte van 495, waarvan 270 woningen in Panningen. De totaal beschikbare plancapaciteit bedroeg per 1 juli 2010 echter 1.082 bouwlocaties. De beschikbare capaciteit in de triple-kern is daarmee ruim 2x zo groot als de eigen behoefte.

De gemeente heeft in het 1e kwartaal van 2011 de plancapaciteit ingeperkt tot een aantal van ca. 2.400 woningen gemeentebreed voor de komende 10 jaar. Dit betekent dat per kern is aangegeven op welke locaties wel wordt ontwikkeld en welke locaties niet (meer) in ontwikkeling worden genomen. Dit om de plancapaciteit tot redelijke proporties terug te dringen en de kans op succes van de geprioriteerde locaties voor woningbouw te verhogen. De kernenveloppen geven daarvoor suggesties. In de kernenveloppe voor de triple-kern wordt niet expliciet ingegaan op het onderhavige plangebied.

Afweging Woonvisie Plus 2011-2015

Het plangebied maakt deel uit van het in 2004/2005 opgestelde inrichtingsplan 'Locatie Stox'. In de plannen voor het woongebied Stox was voorzien in de bouw van 47 appartementen en 6 grondgebonden woningen na aankoop en sloop van het voormalige garagebedrijf. Omdat het garagebedrijf destijds nog niet was verworven is deze locatie niet opgenomen binnen de begrenzing van het op 18 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan, maar is in de toelichting wel aangegeven dat dit deelgebied in een volgende fase gerealiseerd zou worden. Om die reden is het plan ook niet meegenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Dubbelkern Helden-Panningen'. Met realisering van woningbouw na sloop van het garagebedrijf krijgt het plangebied 'Locatie Stox' een gewenste stedenbouwkundige afronding en inpassing in de omgeving waarmee reeds in 2008 bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Locatie Stox' rekening werd gehouden.

In het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is rekening gehouden met 20 woningen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in 29 woningen binnen het plangebied. Dit is per saldo ten opzichte van het woningbouwprogramma een toevoeging van negen woningen. Daarmee wordt afgeweken van het woningbouwprogramma, maar het aantal woningen is noodzakelijk gebleken om het plan financieel-economisch haalbaar te maken en daarmee de gewenste sanering van het voormalige garagebedrijf mogelijk te maken. In de eerstvolgende aanpassing van het woningbouwprogramma zal deze wijziging worden verwerkt.

3.4.3 Archeologiebeleid Peel en Maas

In het archeologiebeleid, dat in juni 2011 is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging archeologiebeleid Peel en Maas

In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.4.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties. In een bijlage bij de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn de zones 'beeldbepalende dorpgezichten' weergegeven. Het onderhavige plangebied is gelegen buiten de zone 'beeldbepalende dorpgezichten' in de kern Panningen.

Bij grote ontwikkelingen, of in- en uitbreidingslocaties wordt een nieuwe projectlocatie gebouwd. In een nieuwe ontwikkeling wordt vaak een bepaalde kwaliteit of thema nagestreefd. De mogelijkheden in verschijningsvorm liggen hier nog zo ver uit elkaar dat sturing op hoofdlijnen gewenst is. Aangezien elke locatie zijn eigen kwaliteiten en wensbeelden kent, moet er per locatie beleid worden vastgesteld. Dit wordt gedaan via een robuust beeldkwaliteitplan. Bij een bestemmingsplanwijziging kan de gemeente een beeldkwaliteitplan vaststellen. Op deze manier kan er regie worden gevoerd op de ruimtelijke en esthetische kwaliteiten van (grote) projecten.

De bedoeling van dit robuuste beeldkwaliteitplan is dat er op hoofdlijnen een beeld wordt gegeven van de beoogde esthetische kwaliteiten. Geen discussie over details, dit wordt overgelaten aan de initiatiefnemer.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De kern Panningen, en met name het bebouwingslint Beekstraat, kent een grote diversiteit in bebouwing. De bebouwingsstructuur is veelal organisch gegroeid, met wisselende architectuur en woningtype. Rooilijnen verspringen, kappen verschillen van vorm en richting. Die diversiteit wordt ook nagestreefd binnen het onderhavige plangebied. De begrenzing en beslotenheid van het plangebied geeft ruimte om hierbinnen verschillende woonwensen te realiseren. Het kenmerkende van het onderhavige plangebied is dat de eigenaren/bewoners hun eigen woon- en leefomgeving invullen, waarbij rekening wordt gehouden met belangen van omwonenden. Dit is een vorm van zelfsturing waarbij inmenging van de zijde van de gemeente zo beperkt mogelijk moet zijn en waarbij de gemeente erop kan vertrouwen dat een kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving ontstaat en daarmee een duurzaam concept.

Uiterlijk op het moment van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan zal ook een beeldkwaliteitsplan worden vastgesteld. Voor dit op te stellen beeldkwaliteitsplan zijn uitgangspunten/richtlijnen1 geformuleerd die de kaders vormen voor dit beeldkwaliteitsplan.

Het op te stellen beeldkwaliteitsplan zal een globaal beeldkwaliteitsplan zijn, waarin –conform de Nota Ruimtelijke Kwaliteit- op hoofdlijnen een beeld wordt geschetst van de esthetische kwaliteiten binnen het plangebied en van de wijze waarop het plangebied wordt ingebed in zijn omgeving. Gelet op de uitgangspunten van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de aard van het nieuwe woonconcept worden hierin geen details uitgewerkt. Overeenkomstig de uitgangspunten van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt dit overgelaten aan de initiatiefnemers.

Het conceptplan voor de woningbouwontwikkeling 'Domaine Belle Cour' is op 18 juni 2015 besproken met de gemeentelijke Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). Op hoofdlijnen is het plan een aanwinst voor Panningen. Het maken van een kwalitatieve collectieve leefwereld in de vorm van een groen hof met een samenhang en tegelijkertijd keuzemogelijkheden voor de verschillende bewoners wordt sterk positief beoordeeld door de ARK.

Een aantal adviezen van de ARK is benoemd in de hiervoor genoemde richtlijnen en is nader uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan2 dat als bijlage 7 bij deze toelichting is gevoegd en daarmee tegelijk met het bestemmingsplan door de raad wordt vastgesteld als bijlage bij de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In het beeldkwaliteitsplan zijn de essentiële beeldkwalitatieve kenmerken van het plan weergegeven in beelden die begeleid worden door een kernachtige tekst.

3.4.5 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Afweging Evenementenvisie

Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Hoewel daarvoor geen concrete plannen bestaan biedt het beleid mogelijkheden om in het woonhof kleinschalige evenementen te organiseren

3.4.6 Beleid huisvesting buitenlandse werknemers regio Peel en Maas

Op 12 maart 2013 heeft de gemeenteraad de 'algemene beleidsuitgangspunten huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' vastgesteld. Daarin is aan burgemeester en wethouders opgedragen om de algemene beleidsuitgangspunten uit te werken in nadere beleidsregels. Naar aanleiding daarvan hebben burgemeester en wethouders op 21 mei 2013 de 'Beleidsregels huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' vastgesteld. Bij besluit van 11 februari 2014, nr. 7-6.2 zijn deze beleidsregels ingetrokken en zijn nieuwe beleidsregels vastgesteld. Bij besluit van 22 april 2014, nr. 17-7.2 zijn deze beleidsregels op een aantal onderdelen naar aanleiding van praktische uitvoerbaarheid van het legalisatieproject gewijzigd vastgesteld.

Het beleid is gericht op de seizoensarbeiders die:

  • a. niet langer dan 6 maanden verblijven (short stay);
  • b. de arbeidsmigranten die langer dan 6 maanden verblijven en mogelijk willen blijven wonen (mid stay).

Een derde groep arbeidsmigranten die zich hier permanent wil vestigen (long stay), is aangewezen op de reguliere woningvoorraad. Hiervoor gelden dezelfde spelregels als voor reguliere woningzoekenden. Voor deze groep zijn dan ook geen aanvullende regels opgenomen in het beleid

Huisvesting voor woonurgente groepen (midstay) past volgens de standaard regels in de bestemmingsplannen voor de kernen binnen de woonbestemming en dus ook binnen de bestemming 'woongebied'. Hiervoor is dus geen aparte planologische regeling of apart planologisch besluit vereist. In dit geval is sprake van de ontwikkeling van een duurzaam woonconcept via collectief particulier opdrachtgeverschap waarbinnen eigenaren zélf hun woning en woonomgeving ontwerpen. Daarbinnen past geen mid stay huisvesting van arbeidsmigranten of andere woonurgente groepen. In afwijking van de standaard regels wordt dan ook expliciet geregeld dat deze vormen van bewoning niet zijn toegestaan.

Afweging beleid huisvesting buitenlandse werknemers regio Peel en Maas

Het onderhavige bestemmingsplan past binnen het vastgestelde beleidskader. Hoewel mid stay volgens het huidige beleid past binnen de reguliere woonbestemmingen betekent dit niet dan die vorm van huisvesting dan ook overal mogelijk moet worden gemaakt.

3.4.7 Prostitutie en seksinrichtingen

Volgens in 2002 gevormde rechtspraak (ABRS 22 mei 2002, AB 2003, nr. 79) mogen gemeenten geen absoluut verbod instellen voor de vestiging van seksinrichting. Als gevolg van de wettelijk vastgestelde opheffing van het algemeen bordeelverbod en het naar aanleiding daarvan opgestelde regionaal prostitutiebeleid, waarin afspraken zijn gemaakt over het aantal seksinrichtingen binnen de regio, zijn binnen de bestemmingsplannen voor de kernen seksinrichtingen uitgesloten, met uitzondering van de bestaande seksinrichtingen. Dit krijgt vorm door per bestemming de vestiging van een seksinrichting te verbieden in de specifieke gebruiksregels. De in de gemeente aanwezige seksinrichting – in het buitengebied van Maasbree – is in het bestemmingsplan voor het buitengebied positief bestemd. De gemeente voert dan ook een concentratiebeleid: de (nieuw)vestiging van seksinrichtingen is verboden met uitzondering van een nader omschreven gebied.

Afweging prostitutie en seksinrichtingen

In de algemene gebruiksregels van onderhavig bestemmingsplan zijn seksinrichtingen (of een daarmee vergelijkbaar bedrijf) als strijdig gebruik aangewezen.

3.4.8 Structuurvisie Kernen

Op 31 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Paal en Maas de structuurvisie 'Kernen en bedrijventerreinen' vastgesteld. De structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4.

Panningen is door de omvang en centrale ligging het centrumdorp van Peel en Maas met veel (regionale) voorzieningen. Het compacte winkelcentrum kent veel sterke lokale bedrijven en heeft een goed functionerende weekmarkt. De woongebieden van Panningen zijn in de loop der jaren vastgegroeid aan die van Helden. Er is een brede diversiteit aan woningen waaronder veel woningen voor bijzondere doelgroepen zoals begeleid wonen en zorgwoningen.

Panningen kent een aantal ruimtelijke knelpunten, die deels samenhangen met haar centrumrol. Er zijn veel (potentiele) herontwikkelingslocaties: diverse panden en locaties, zowel van de gemeente als particulier, staan leeg of te koop of komen vrij, zoals (voormalige) schoolgebouwen en bedrijfsbebouwing buiten het centrum.

Kenmerkend voor het woonmilieu in Panningen is de nabijheid van een groot aantal voorzieningen. Panningen heeft een dorpse woonsfeer rondom een centrum met soms een wat stedelijke allure. Inzet voor Panningen is het in standhouden van deze kleinschalige woonmilieus met goede en veilige verbindingen met die voorzieningen.

Panningen is aangemerkt als centrumdorp voor de gemeente Peel en Maas. Dat betekent dat er ruimte in het woningbouwprogramma zit om woningen te bouwen voor (een eventuele) extra opvang van nieuwe inwoners. Panningen zal door het voorzieningenaanbod in toenemende mate o.a. aantrekkelijk zijn voor ouderen, ook uit andere dorpen. Een ontspannen woonmilieu voor Panningen houdt daarom rekening met een accent op de huisvesting voor ouderen, in een kleinschalige mix met woningen voor andere doelgroepen.

Door de doorontwikkeling van het centrum en de grootschalige uitbreidingen van de afgelopen dertig jaar is de rol en functie van de oude bebouwingslinten sterk veranderd. Door de verankering van een deel van de wijken aan deze bebouwingslinten heeft het verkeer een ware stempel gedrukt op de inrichting en uitstraling ervan. Intussen is de functie van enkele van deze radialen sterk afgewaardeerd, zoals in de Beekstraat en de Ruijsstraat. Voor de herkenbaarheid van deze 'structuurdragers' is het van belang om de kwaliteiten van de linten in de toekomst te behouden en door te zetten (ook op inbreidingslocaties). Dat wil zeggen, kleinschalig (geen projectmatige geschakelde bouw), met diversiteit, met orientatie op het lint zelf (geen hofjes vanaf het lint) en maximale bouwhoogtes van twee lagen met kap. Een afwisseling van de rooilijn kan afhankelijk van de locatie echt iets toevoegen.

De 1e ring rondom het centrum bevat meerdere locaties met maatschappelijk vastgoed of bedrijfsmatige functies. Deels op grote kavels, deels geïntegreerd in de woonomgeving. Hier kunnen allerlei transformaties optreden in de toekomst. Voor de opvulling van deze locaties gelden wat randvoorwaarden:

  • Er mogen geen functies ontstaan die de rol van het (winkel)centrum uithollen;
  • De locaties moeten qua maat en schaal passen bij of goed overgaan in de directe omgeving of bij aanliggende straten.

Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als 'Herontwikkelingslocatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0010.png"  
Afbeelding 9. Uitsnede kaart Structuurvisie Kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas  

Voor wat betreft woningbouw zijn in de structuurvisie onder andere de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • Woningbouw vindt primair plaats in de kernen;
  • Elke kern mag minimaal bouwen voor de eigen behoefte. Daarnaast is er ruimte voor maatwerk, zeker bij initiatieven uit de kernen zelf. In leef- en centrumdorpen is (beperkte) extra groei mogelijk;
  • Stimuleren van levensloopbestendig en duurzaam bouwen;
  • Belangrijkste doelgroepen zijn starters en ouderen.

Bij de invulling van het woningbouwprogramma wordt, conform de woonvisie plus, ingezet op woningen voor doelgroepen starters en (terugkerende) jongeren en jonge gezinnen (betaalbare woningen) en senioren (levensloopbestendige woningen met vormen van zorg en welzijn). Opgave is om dit gebiedsgericht uit te werken.

Voor de invulling van het woningbouwprogramma kiest de gemeente voor een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit. Veel aandacht gaat uit naar wonen voor ouderen en (andere) zorgbehoevenden. Panningen vormt als grote kern een 'centrumdorp', waar woonzorgcombinaties gerealiseerd worden. Daarnaast richt het woon-zorg beleid zich nu meer dan voorheen op kleinschaligheid en 'het zolang mogelijk in de eigen omgeving blijven wonen en leven'.

Verwacht wordt dat er de komende jaren de nodige inbreidingslocaties beschikbaar komen. Dit zal in elk geval spelen op locaties van vrijkomende schoolgebouwen, kerken, solitaire bedrijfslocaties e.d. Deze locaties worden met voorrang ingezet voor woningbouw voor specifieke doelgroepen zoals ouderen, woonurgenten en starters, tenzij ander hergebruik mogelijk is.

Afweging structuurvisie 'Kernen en bedrijventerreinen'.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als herontwikkelingslocatie binnen een bestaande dorpskern. Voor herontwikkeling langs dorpslinten zoals de Beekstraat geldt als uitgangspunt kleinschaligheid (geen projectmatige geschakelde bouw), met diversiteit, met oriëntatie op het lint zelf (geen hofjes vanaf het lint) en maximale bouwhoogtes van twee lagen met kap.

In dit geval blijft de bebouwing niet beperkt tot een doortrekking van de lintbebouwing langs de Beekstraat, mede omdat aan de achterzijde van het plangebied het nieuwe woongebied Stox in ontwikkeling is en met de herontwikkeling van het onderhavige plangebied niet alleen het dorpslint wordt ingevuld, maar ook een afronding van het woongebied locatie Stox wordt gerealiseerd en daarmee ook een voetgangersverbinding vanaf de Beekstraat naar dat woongebied. Er is echter geen sprake van een hofje zoals bedoeld in de structuurvisie, met meestal een aaneengesloten bebouwing. Het plan voorziet in een parkachtige woonhof met een groep vrijliggende woningen en appartementen rondom een binnentuin.

De ligging tussen de Beekstraat en het nieuwe woongebied Stox vraagt om een andere invulling dan alleen enkele woningen aan de Beekstraat met diepe achtertuinen tot aan het plangebied Stox. Bovendien is met een stedenbouwkundige invulling waarbij slechts enkele woningen gebouwd kunnen worden het plan financieel niet haalbaar in verband met de kosten voor met name verwerving, sloop en bodemsanering.

De plannen voor Domaine Belle Cour passen dan ook grotendeels binnen de beleidsuitgangspunten voor woningbouw in de structuurvisie. Er is immers sprake van een inbreidingslocatie die wordt ingezet voor de specifieke doelgroep ouderen en er is sprake van een concept dat een groot aantal randvoorwaarden biedt om zolang mogelijk in de eigen omgeving te kunnen blijven wonen en leven.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Zoals in hoofdstuk 1 reeds aangegeven is, geeft onderhavig bestemmingsplan uitvoering aan een herontwikkeling van het bedrijfsperceel van het voormalige garagebedrijf aan de Beekstraat 27 en het belendende perceel, alsmede een perceel aan de Loenhofstraat, ten noorden van het huidige bedrijfsperceel, en een deel van het naastgelegen perceel Beekstraat 25. In plaats echter van de oorspronkelijk voorziene bouw van 47 appartementen en 6 grondgebonden woningen wordt nu gekozen voor een woonhof met 29 woningen voor de doelgroep medioren.

Ontwikkelend, bouwend en bestuurlijk Nederland heeft nog nauwelijks oog voor de woonwensen van de snel groeiende groep 55-plussers. De sector zit vast aan traditionele manieren van werken, een geloof in de maakbare samenleving en een top-downcultuur waarbij enkelen weten wat goed is voor velen. Landelijk worden derhalve steeds meer projecten geïnitieerd waarbij 55-plussers - medioren en senioren - meer invloed en zeggenschap krijgen over hun eigen woning en woonmilieu. Particulier en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap zijn sleutelwoorden. Maatwerk voor de doelgroep 55-plus is een groeimarkt waarmee de stagnerende bouwsector uit het slop kan worden gehaald. Nodig is een ingrijpende cultuuromslag bij de bouwende en bestuurlijke partijen. Men wil maatwerk en zelf invloed uitoefenen op het ontwerp en de inrichting van de woning en woonomgeving. Ook is een nieuwe naam bedacht voor de categorie mensen boven de 55 jaar die niet als 'oudere' of 'senior' aangesproken wenst te worden, maar wel specifieke wensen heeft: de 'medior'. Senior wordt men pas veel later, na het pensioen of op het moment dat zich een echte zorgvraag aandient. Er wordt van 'onderop' gewerkt; de wensen en behoeften van de doelgroep vormen het uitgangspunt in een werkwijze waarbij een groep geïnteresseerde kandidaten bij elkaar wordt gebracht die samen een project ontwikkelt. Met deze coöperatieve werkwijze wordt beoogd de invloed, zeggenschap, betrokkenheid en verantwoordelijkheid van medioren en senioren op hun woning en woonomgeving te vergroten.

De belangrijkste uitgangspunten voor de stedenbouwkundige invulling van het onderhavige plangebied zijn dan ook:

  • Een kleinschalige, duurzame en exclusieve woonomgeving met een eigen (besloten) karakter;
  • Bouwen op maat met veel vrijheid en grote diversiteit van woningen;
  • Grote betrokkenheid en regievoering van de toekomstige bewoners bij hun woonomgeving en hun woning;
  • Schaalvoordelen door collectief aanbesteden;
  • Energiezuinig en levensloopbestendig wonen in een veilige woonomgeving;

De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor de woonkernen in de gemeente, met inachtneming van de specifieke aard van het project;
  • digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
  • flexibel: zo veel mogelijk vrijheid voor de inwoners/ bedrijven, met zo min mogelijk procedures (vermijden van afwijkingen e.d.).

Voorafgaand aan de opstelling van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de wensen van de hiervoor genoemde doelgroep zoals veiligheid, geborgenheid en saamhorigheid. Die wensen hebben geleid tot een structuur en daarop gebaseerde verkaveling. Dit heeft zich vertaald naar een autovrij groen woonhof met een besloten karakter. Centraal in het woonhof ligt een gemeenschappelijke binnentuin met mogelijkheden voor gemeenschappelijke functies zoals bijv. een barbeq plek, moestuin, prieel of andere ontmoetingsplekken. De woningen zijn dan ook met voorgevel naar de binnentuin georiënteerd.

De visie van de hiervoor genoemde doelgroep bevat de volgende wensen/uitgangspunten:

  • Kleinschaligheid
  • Groene woonomgeving
  • Exclusief
  • Besloten
  • Herkenbaar karakter
  • Duurzaam
  • Geborgenheid en veiligheid
  • Dicht bij (centrum)voorzieningen
  • Collectiviteit en privacy in balans

Deze wensen/uitgangspunten hebben geleid tot een ruimtelijuke visie op basis van groen wonen in een collectiviteit in de vorm van een woonhof met een combinatie van vrijstaande, geschakelde en gestapelde woningen. Daarbij zijn de volgende ruimtelijke principes gehanteerd:

  • Hoofdentree aan de Beekstraat
  • Aansluiting op de omgeving door middel van een poortgebouw aan de Beekstraat en een tweede hoofdontsluiting aan de Loenhofstraat
  • Een gemeenschappelijke groene binnentuin
  • Parkeren aan de randen, autovrij hof
  • Woningen oriënteren zich op de binnentuin
  • Woningen van twee bouwlagen met eventueel een kap
  • Samenhang in bebouwing en architectuur

4.2 Toekomstige situatie

Het plan voor woonhof 'Domaine Belle Cour' bestaat uit realisering van een woonhof met daarbinnen 29 woningen rondom een centraal gelegen binnentuin. Er worden drie basistypen woningen onderscheiden:

  • a. vrijstaande woningen (3x);
  • b. vrijstaande of halfvrijstaande woningen (10x)
  • c. gestapelde woningen:
    • 1. twee gebouwen aan weerszijden van de toegang van het plangebied vanaf de Beekstraat (2x4 appartementen)
    • 2. twee gebouwen aan weerszijden van de toegang van het plangebied vanaf de )Loenhofstraat (2x4 appartementen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0011.png"  
Afbeelding 10. Mogelijke woningtypen  

Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om in plaats van een of meerdere appartementen gemeenschappelijke ruimten voor algemeen gebruik te realiseren, variërend van een grotere zaal tot enkele kleinere ruimten met vele gebruiksmogelijkheden voor sport, spel, hobby en vertier. Hoe de toekomstige situatie er precies gaat uitzien wordt bepaald door de (toekomstige) eigenaren zelf. De beschrijving van de toekomstige situatie is dan ook een beschrijving van de ideeën zoals die op dit moment leven omtrent de inrichting van het plangebied, die dus nog onderhavig kunnen zijn aan wijzigingen als gevolg van keuzes die gemaakt worden door de toekomstige eigenaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0012.png"  
Afbeelding 11. Kaveltekening  

De woninggrootte bedraagt 100 à 250 m² vloeroppervlak per woning. Er zijn twee basistypen woningen: modern en traditioneel (zie figuur 10). Daarnaast kan worden gekozen uit vier woonvormen: vrijstaande-, geschakelde- of twee-onder-een kap woningen of appartementen.

Naast de woningen met bijbehorende tuinen worden ook gemeenschappelijke voorzieningen gerealiseerd, zoals parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers, een eigen binnentuin, eventueel gemeenschappelijke ruimtes, collectieve opwekking van energie en collectieve afvoer van afvalstoffen.

Het woonhof wordt voorzien van uniforme tuinafscheidingen, zowel aan de zijden waar het plangebied grenst aan openbaar gebied (aan de Beekstraat en aan de Loenhofstraat) als aan de zijden waar het plangebied grenst aan belendende percelen.

Zowel aan de Beekstraat als aan de Loenhofstraat worden 'ingangen' naar het woonhof gerealiseerd die tevens door derden als voetgangersverbinding gebruikt kunnen worden als verbinding vanaf de Beekstraat naar het woongebied Stox, maar ook als ontsluiting voor hulpverleningsdiensten ingeval van een calamiteit binnen het plangebied.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Voor diverse milieuaspecten zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Die onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van de op het moment van uitvoering bekende informatie. Dit kan betekenen dat in de rapportages nog afbeeldingen voorkomen die inmiddels zijn achterhaald, zoals afbeeldingen van het stedenbouwkundig plan. Latere wijzigingen in het stedenbouwkundig plan hebben echter geen consequenties voor de conclusies in de diverse onderzoeksrapportages.

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid
5.2.1.1 Wegverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

In dit bestemmingsplan is sprake van nieuwe rechtstreekse ontwikkelingen binnen de wettelijke onderzoekszones van de Beekstraat en van diverse andere wegen binnen de kern Panningen. Het betreft in alle gevallen wegen met een maximum snelheid van 30 km/h. In het kader van de Wet geluidhinder worden geen eisen gesteld aan de optredende gevelbelastingen. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Mogelijk dient in het kader van de toetsing aan het Bouwbesluit aandacht geschonken te worden aan de geluidwering van de gevels binnen de 48 dB geluidcontour van de Beekstraat. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal hiermee rekening worden gehouden.

5.2.1.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen buiten de onderzoekszone van de meest nabij gelegen spoorlijnen Roermond – Weert en Venlo – Eindhoven. Een onderzoek naar railverkeerslawaai is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.

5.2.1.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek in dit kader is derhalve verder niet aan de orde.

5.2.1.4 Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisering van de middels het onderhavige bestemmingsplan beoogde woonomgeving

5.2.2 Luchtkwaliteit
5.2.2.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • d. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • e. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • f. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • g. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
5.2.2.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.2.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Onderhavig bestemmingsplan kent de planologische mogelijkheid 29 woningen middels een directe bouwtitel te realiseren. Dit betekent dat binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. Het project draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de heersende luchtkwaliteit.

5.2.2.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de woningen. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2014 circa 13,9 µg/m³ en de concentratie PM10 circa 21,5 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2014 circa 16,2 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van een bouwkavel. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.2.5 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functie. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit
5.2.3.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.

5.2.3.2 Onderzoek

Door Econsultancy is binnen het plangebied een actualiserend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem/puin uitgevoerd3 .

De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De (boven)grond (tot maximaal 2,0 m -mv) is bovendien plaatselijk zwak humeus en/of zwak tot matig grindig. Ter plaatse van het achterterrein bevindt zich plaatselijk een (niet bodem zijnde) volledige zinkassen-, baksteen- of (metsel)puinlaag. De bodem alhier is verder tot maximaal 1,5 m -mv uiterst metselpuinhoudend, zwak tot uiterst betonhoudend, zwak tot sterk zinkassenhoudend, zwak tot sterk baksteenhoudend of zwak kolengruishoudend. De bodem ter plaatse van het overige (bedrijfs)terrein is plaatselijk tot maximaal 1,3 m -mv zwak tot uiterst baksteenhoudend.

Ter plaatse van het voormalig afleverpunt en de tankplaats voor diesel (deellocatie C) is in de ondergrond (traject 0,5-2,5 m -mv) plaatselijk een zwakke tot matige brandstofgeur waargenomen en een zwakke olie-/waterreactie aangetoond.

De bovengrond ter plaatse van perceel G6637 en G6642 (deellocatie W) bleek plaatselijk tot maximaal 0,7 m -mv zwak tot matig baksteenhoudend en zwak kolengruishoudend.

Tijdens de inspectie zijn in het opgegraven materiaal van asbestgat K17 (traject 0,25-0,35 m -mv) in totaal 17 stukjes (totaal ± 140 gram) asbestverdacht plaatmateriaal (vlakke plaat) aangetroffen.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie B (voormalig pompeiland en tankplaats benzine)

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen met minerale olie of vluchtige aromaten aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt verworpen.

Deellocatie C (voormalig afleverpunt en tankplaats diesel)

De ondergrond (traject 0,8-2,0 m -mv) is plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie, ethylbenzeen en/of m,p-xyleen. Het grondwater alhier is licht verontreinigd met benzeen, ethylbenzeen, m,p-xyleen en naftaleen. De tijdens voorgaand onderzoek aangetoonde sterke verontreiniging met xylenen in de ondergrond en het grondwater is niet (meer) aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie G ((voormalige) ontluchtingspunten ondergrondse afgewerkte olie- en HBO-tank)

De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater alhier is sterk verontreinigd met zink en licht verontreinigd met barium, cadmium en koper. De sterke verontreiniging met zink houdt mogelijk verband met de puin/sintelverharding op het achterterrein. De aangetoonde lichte metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie I (voormalige tectyleerlocatie)

De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater alhier is sterk verontreinigd met zink en licht verontreinigd met barium en cadmium. De sterke verontreiniging met zink houdt mogelijk verband met de puin/sintelverharding op het achterterrein. De aangetoonde lichte metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie J (voormalige container voor oliehoudend afval)

De bovengrond is sterk verontreinigd met minerale olie. Het grondwater alhier is eveneens sterk verontreinigd met minerale olie en tevens sterk verontreinigd met zink en licht verontreinigd met barium, cadmium, koper en kwik. De sterke verontreinigingen met minerale olie in zowel de bovengrond als het grondwater houden hoogstwaarschijnlijk verband met de voormalige opslag van oliehoudend afval. De sterke verontreiniging met zink houdt mogelijk verband met de puin/sintelverharding op het achterterrein. De aangetoonde lichte metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd. Geadviseerd wordt om op termijn de aard en de omvang van de aangetoonde sterke verontreinigingen met minerale olie in zowel de bovengrond als het grondwater nader te onderzoeken.

Omdat deze deellocatie geheel ook binnen deellocatie K is gelegen en de grond binnen deellocatie K gesaneerd dient te worden kan het bedoelde onderzoek plaatsvinden op het moment dat de saneringswerkzaamheden feitelijk plaatsvinden.

Deellocatie K (puin/sintelverharding op het achterterrein)

De grond is over een groot deel van het achterterrein, samenhangend met de aanwezige puin- en sintelverharding tot maximaal 1,5 m -mv sterk verontreinigd met zink en verder (minimaal) licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper en lood. Uitgaande van een verontreinigd oppervlak van ± 1.700 m² en een gemiddeld verontreinigd traject van ± 0,75 m1 bedraagt het totaal verontreinigd volume ±1.275 m².

Ter plaatse van de puin/sintelverharding op het achterterrein is verder plaatselijk asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. In de zinkashoudende puinlaag aldaar is plaatselijk eveneens asbesthoudend plaatmateriaal (vlakke plaat) aangetroffen. In de fijne fractie (< 16 mm) alhier is eveneens asbest (14,0 mg/kg d.s.) aangetroffen. Het berekende asbestgehalte (347,4 mg/kg d.s.) overschrijdt het stopcriterium, waardoor nader onderzoek alhier niet noodzakelijk is. De aanwezige zinkashoudende puinlaag alhier dient beschouwd te worden als verontreinigd met asbest.

In de zwak tot matig baksteenhoudende en zwak zinkassenhoudende grond is analytisch asbest aangetoond met een gewogen gehalte in de fractie < 16 mm van 3,1 mg/kg d.s. Gezien het feit dat in deze bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen (fractie >16 mm) zijn aangetoond alsmede de zeer lage gehalten én slechts één deeltje asbest in de fijne fractie (fractie<16mm) is aangetoond, in combinatie met het feit dat in de puin- en zinkassenlagen waarin zintuiglijk (fractie > 16 mm) én analytisch (fractie < 16 mm) geen asbest is aangetoond, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Het grondwater is (plaatselijk) eveneens sterk verontreinigd met zink en verder (plaatselijk) matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, cadmium en nikkel. De sterke verontreiniging met zink houdt mogelijk verband met de puin/sintelverharding op het achterterrein. De aangetoonde lichte metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

Deellocatie M (slibvangput en olie/benzineafscheider)

De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater alhier is licht verontreinigd met barium en cadmium. Deze aangetoonde lichte metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie W (perceel G6637 (ged.) en G6642 (ged.))

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium, lood, zink en PCB. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd, wordt verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Het bodemonderzoek is als afzonderlijke bijlagen bij dit bestemmingsplan raadpleegbaar.

5.2.3.3 Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit

De kwaliteit van bodem en grondwater vormt geen belemmering voor de realisering van de middels het onderhavige bestemmingsplan beoogde woonomgeving, mits de aangetroffen verontreinigingen vooraf wordt gesaneerd. In september 2015 is hiervoor door het grondverzetbedrijf reeds een zogenaamde BUS-melding gedaan bij het bevoegd gezag (provincie Limburg). Na uitvoering van deze sanering zijn er geen belemmeringen meer voor realisering van het beoogde woongebied.

5.2.4 Milieu-invloed bedrijvigheid
5.2.4.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

5.2.4.2 Toets plangebied

In het plangebied en in de directe omgeving daarvan is geen bedrijvigheid gelegen welke een belemmering kan vormen voor onderhavige ontwikkeling. Op een afstand van ruim 230 meter is het industrieterrein Panningen gelegen. Volgens het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' zijn op dit deel van het bedrijventerrein bedrijven toegestaan welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 4 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten. Hiervoor geldt een minimale afstand van 300 meter tussen woningen en bedrijven.

In de nabijheid van het plangebied zijn verder op de daarbij genoemde afstanden van het plangebied de volgende bedrijven/voorzieningen gelegen:

  • 1. winkelcentrum Panningen: 123 meter (richtafstand 10 meter)
  • 2. politieburo aan de Beekstraat 32: 18 meter (richtafstand 50 meter)
  • 3. bedrijfsbestemming Beekstraat 37 (milieucategorie 1 en 2 toegestaan): 10 meter (richtafstand 10 meter)
  • 4. bedrijfsbestemming Houbenslag 2 en Beekstraat 14-16 (milieucategorie 1 en 2 toegestaan): 80 meter (richtafstand 10 meter)

De genoemde richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Reeds in 2005 bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Locatie Stox' is ervan uitgegaan dat sprake is van omgevingstype gemengd gebied, gelet op het feit dat sprake is van een overgangsgebied tussen de kern Panningen en het industrieterrein met aan de zuidzijde van het plangebied een belangrijke ontsluitingswegen van het centrum van Panningen.

Dit betekent dat de minimaal aan te houden afstand tussen woningen en het industrieterrein geen 300 maar 200 meter bedraagt. Daarbij is dan ook nog eens uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het industrieterrein. Uit het in 2005 verrichte onderzoek blijkt echter dat er géén bedrijf is gevestigd met een hogere milieucategorie dan categorie 4 met een richtafstand van 200 meter ten opzichte van een rustige woonwijk; derhalve 100 meter ten opzichte van gemengd gebied. Met de hiervoor genoemde afstand van 230 meter word hieraan voldaan.

Voor wat betreft de richtafstanden tot nabijgelegen bedrijven/voorzieningen is alleen de afstand tot het politieburo van belang. De VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering bevat geen specifieke richtafstand voor politieburo's maar wel een richtafstand voor brandweerkazernes. Gezien de schaalgrootte van het politieburo kan echter meer worden aangesloten bij de richtafstand voor openbaar bestuur van 10 meter. De afstand tussen de grens van het onderhavige bestemmingsplan en het politieburo bedraagt 18 meter tot aan de grens van de bestemming 'Maatschappelijk' en 27 meter tot aan de grens van het bouwvlak binnen die bestemming. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter.

5.2.4.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormen geen belemmering voor de realisering van het woonhof.

5.2.5 Externe veiligheid
5.2.5.1 Beleidskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.2.5.2 Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

5.2.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

5.2.5.4 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

5.2.5.5 (Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.

5.2.5.6 Risicovolle activiteiten

In de omgeving van het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Gezien de afstand van deze risicovolle inrichtingen tot het plangebied, kan worden aangenomen dat de realisering van de woningen ook geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0013.png"  
Afbeelding 12. uitsnede risicokaart  

Spoor

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

 Wegverkeer

De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Basisnetroutes.

Op een afstand van meer dan 1.100 meter van het plangebied, loopt de N562. Over deze weg vindt volgens de Risicokaart Basisnet transport van gevaarlijke stoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour van dit wegvak bevindt zich op de weg zelf. Het groepsrisico overschrijdt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Verder vindt volgens de Risicokaart Basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijkswegen A-67 en de A-73. Het plangebied is op grote afstand gelegen van het invloedsgebied voor groepsrisico van 200 meter vanaf die wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0014.png"  
Afbeelding 13. Uitsnede Risicokaart Basisnet  

Transportroutes, niet zijnde basisnetroutes.

Volgens de risicokaart (zie afbeelding 12.) zijn er binnen 200 meter van het plangebied geen transportroutes, niet zijnde basisnetroutes, gelegen.

Buisleidingen

Binnen het plangebied en de directe omgeving van het plangebied zijn geen (ondergrondse) gasleidingen gelegen. Ook voor het overige zijn er geen leidingen binnen of in de nabijheid van het plangebied gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor het bestemmingsplan.

5.2.5.7 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.5.8 Brandbestrijding

In de nadere uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden voor brandbestrijding en de bereikbaarheid van het gebied voor hulpverleningsdiensten. In de regels is vastgelegd dat een opstelplaats voor een brandweerwagen een minimale vrije breedte dient te hebben van 4,5 meter.

5.2.6 Milieueffectrapportage
5.2.6.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied worden 29 woningen gerealiseerd. De bouw van woningen komt niet voor in bijlage C van het besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.6.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

Voor wat betreft het bouwen van woningen wordt onder categorie D11.2 aangegeven dat een m.e.r beoordelingsplicht noodzakelijk is bij: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarbij geldt een drempelwaarde van 2000 of meer woningen in een aaneengesloten gebied. Het plan voorziet in de realisering van 29 woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde (zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.).

5.2.6.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. De omvang van een project mag niet (meer) het enige criterium zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. In feite zijn daarmee de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Gemeenten en provincies moeten nu dus ook bij kleinere bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Zoals in par. 3.1.5 reeds is aangegeven is het bestemmingsplan alsnog m.e.r.-beoordelingsplichtig als op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (zie tabel hierna) niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Tabel : Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling

Kenmerken van het project

  • Omvang van het project
  • Cumulatie met andere projecten
  • Gebruik van natuurlijke grondstoffen
  • Productie van afvalstoffen
  • Verontreiniging en hinder
  • Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën

Plaats van het project

  • Bestaand grond gebruik
  • Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
  • Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Kenmerken van het potentiële effect

  • Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
  • Grensoverschrijdende karakter van het effect
  • Waarschijnlijkheid van het effect
  • Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect

Omdat het plan wel voorziet in de bouw van woningen, maar het aantal te bouwen woningen ruimschoots onder de drempelwaarde valt zoals aangegeven in categorie D.112 van het Besluit m.e.r., volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Deze paragraaf is opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan.

Kenmerken van het project

Criteria   Toets  
Omvang van het project   De vestiging heeft betrekking op het bouwen van 29 woningen.  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke grondstoffen   N.v.t. Er is geen sprake van een productiebedrijf.  
Productie van afvalstoffen   N.v.t. Er is geen sprake van een productiebedrijf.  
Verontreiniging en hinder   N.v.t. Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot verontreinging of hinder voor het milieu  
Risico van ongevallen   Nee, het plangebied bevindt zich buiten plaatsgebonden risicocontouren 10-6 en er is geen sprake van een stijging van het groepsrisico.  

Conclusie: Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Plaats van het object

Criteria   Toets  
Bestaand grondgebruik   Deels braakliggend en deels voormalige bedrijfslocatie (garagebedrijf) binnen de bebouwd ekom  
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het
regeneratievermogen van de natuurlijke
hulpbronnen van het gebied  
n.v.t.
 
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder dacht voor:    
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden)   Nee  
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden   Nee  
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid   N.v.t.  
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang   N.v.t.  

Conclusie: Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)

Gevoelig gebied   Toets  
Beschermd natuurmonument   Nee  
Habitat en vogelrichtlijngebieden   Nee  
Watergebied van internationale
betekenis  
Nee  
EHS   Nee  
Landschappelijk waardevol gebied   Nee.  
Waterwinlocaties. water- wingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden   Nee  
Beschermd monument   Nee  
Belvédère-gebied   Nee  

Conclusie: Het plangebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn. Het besluitgebied is wel gelegen binnen gebied met landschappelijke openheid. Door de situwering van de rijhal nabij de spoorlijn wordt de landschappelijke openheid niet onevenredig aangetast.

Kenmerken van het potentiele effect

Criteria   Toets  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking.  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee
 
Waarschijnlijkheid van het effect   Geen effecten te verwachten  
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid
van het effect  
Geen effecten te verwachten  
5.2.6.4 Conclusie milieueffectrapportage
  • a. De bouw van woningen komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld;
  • b. De activiteiten vallen wel onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt echter geen m.e.r.-beoordelingsplicht omdat de in kolom 2 bij categorie D11.2 genoemde 'drempelwaarde' bij lange na niet wordt overschreden;
  • c. Omdat de activiteiten wel worden genoemd in een van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarden niet worden overschreden, dient voor dit plan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd;
  • d. Uit de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de activiteiten op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu leiden en dus geen aanleiding vormen om op grond hiervan alsnog een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.3 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Wet Geurhinder en veehouderijen

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld. Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft hiertoe in het kader van de Wet geurhinder de grenzen van de bebouwde kom vastgesteld. De gemeente Peel en Maas ligt in een concentratiegebied.

5.4.2 Toets

Uit de vastgestelde Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw buitengebied gemeente Peel en Maas (d.d. 7 december 2011) blijkt dat in de nabijheid van de kern Panningen geen veehouderijen zijn gelegen waarvan de geurcontour over het plangebied ligt.

5.4.3 Conclusie geurhinder veehouderijen

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen belemmering voor de realisering van het woongebied.

5.5 Ecologie

5.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

5.5.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 7,5 km tot het Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' en op circa 8,5 km van de Natura 2000-gebieden Leudal en Swalmdal. De afstand tot het Natura 2000-gebied Groote Peel bedraagt circa 9,7 km.

Het gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' is aangewezen voor de habitattypen:

  • H4030: Droge heiden
  • H7110A: Hoogveenlandschap
  • H 7120 Herstellende hoogvenen.

Daarnaast is het gebied aangewezen voor de broedvogelsoorten dodaars, nachtzwaluw, blauwborst en roodborsttapuit en de niet-broedvogelsoorten toendrarietgans, kolgans en kraanvogel.

Het gebied 'Leudal' is aangewezen voor de habitattypen:

  • H3260A: Beken en rivieren met waterplanten
  • H9160A: Eiken- haagbeukenbossen
  • H91E0C: Vochtige alluviale bossen.

Daarnaast is het gebied aangewezen voor de habitattype bever.

Het gebied 'Swalmdal' is aangewezen voor de habitattypen:

  • H3260A: Beken en rivieren met waterplanten
  • H6120: Stroomdalgraslanden
  • H91E0C: Vochtige alluviale bossen.

Daarnaast is het gebied aangewezen voor de habitatsoorten zeggekorfslak, rivierdonderpad en bever.

Het gebied 'Groote Peel' is aangewezen voor de habitattypen:

  • H4030: Droge Europese heide
  • H7120: Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is.

Daarnaast is het gebied aangewezen voor de broedvogelsoorten dodaars, geoorde fuut, porseleinhoen, blauwborst en roodborsttapuit en de niet-broedvogelsoorten kolgans, taiga- en toendrarietgans en kraanvogel.

Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zijn over de genoemde afstand en gezien de hydrologische situatie van het gebied zonder meer uit te sluiten. Negatieve effecten vanuit de Natuurbeschermingswet zijn op voorhand uit te sluiten.

5.5.3 Flora en fauna

Door IVN Afdeling Helden is natuuronderzoek uitgevoerd (quickscan flora en fauna4 ) waarbij is onderzocht of in het plangebied sprake is van beschermde soorten die door de beoogde ontwikkeling kunnen worden aangetast.

Floristisch gezien zijn rondom de garage en het te ontwikkelen gebied geen bijzonderheden aangetroffen.

Het gebouw is gecontroleerd op de aanwezigheid van steenuilen en vleermuizen. Daarbij zijn geen verblijfplaatsen van steenuilen en vleermuizen aangetroffen. Uit een avondonderzoek bleek dat er in het gebied rondom en in de buurt van de garage en de opgaande beplanting wel veelvuldige activiteiten van foeragerende vleermuizen plaatsvinden. Vleermuizen zijn bij wet beschermde dieren en mogen niet verstoord worden tijdens hun winterslaap en/of de kraamperiode.

Om zeker te zijn dat eventuele vleermuizen in hun winterslaapperiode niet verstoord worden, is het gebouw vleermuisonvriendelijk gemaakt door middel van het maken van gaten in de gevels en door gedeeltes van het dak en muurplaten te slopen waardoor er m.n. in de spouw tocht ontstaat. Deze maatregelen zijn conform daarvoor geldende richtlijnen uitgevoerd vóór 1 november. IVN Helden heeft gerapporteerd dat dit op een deugdelijke en correcte manier is uitgevoerd5 .

Conclusie en advies

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan. De sloop van het gebouw zal weliswaar worden uitgevoerd in de winterslaapperiode van vleermuizen, maar het gebouw is tijdig vleermuisonvriendelijk gemaakt.

5.6 Waterhuishouding

5.6.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.6.2 Kenmerken van het watersysteem
5.6.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

5.6.2.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland, kaartblad 58 West, 1972, uit een hoge bruine enkeerdgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.

Geohydrologie

Tectonisch gezien ligt de onderzoekslocatie op de Peelhorst. Deze horst wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Peelrandbreuk en aan de noordoostzijde door de Tegelenbreuk. Beide breuken zijn noordwest-zuidoost gericht.

Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van ± 15 m en wordt gevormd door de grove en grindrijke zanden van de Formatie van Veghel. Op deze formatie liggen de fijnzandige, matig goed doorlatende dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van ± 6 m.

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 30 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,5 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 57 Oost, 58 West en 58 Oost, 1974, in zuidoostelijke richting.

In 2004 is door de HMB-groep ten behoeve van het bestemmingsplan 'Locatie Stox' een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat de doorlatendheid (k-waarde) gemiddeld 0,65 m/dag bedroeg. Deze waarde is dusdanig laag dat geconcludeerd werd dat infiltratie zeer moeizaam zal verlopen.

Uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.

5.6.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.6.2.4 Ecosystemen

In het plangebied liggen geen droge of natte ecosystemen.

5.6.2.5 Afvalwater

In het gebied wordt voorzien in een gescheiden rioleringsstelsel waarvan het dwa-riool wordt aangesloten op de bestaande riolering in de directe omgeving.

5.6.2.6 Hemelwater

Algemeen

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.

Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.

Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 63 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.

Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.

Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.

De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.

Plangebied

In 2005 is ten behoeve van het bestemmingsplan voor het woongebied 'Locatie Stox' een waterparagraaf opgesteld. Het onderhavige plangebied is daarin destijds meegenomen, uitgaande van het toen bestaande voornemen om binnen dat gebied 6 grondgebonden woningen en een appartementencomplex met 47 appartementen te realiseren. Dit resulteerde in een oppervlakte bebouwing en verharding van in totaal 3.865 m².

Omdat de doorlatendheid van de bodem dusdanig is dat infiltratie zeer moeilijk zal verlopen en de mogelijkheid om het teveel aan hemelwater af te voeren naar een watergang niet eenvoudig is, is aan de noordoostzijde van het plangebied Locatie Stox een retentiebassin gerealiseerd. Afstromend regenwater kan via een regenwaterriool getransporteerd worden naar dit retentiebassin. Het bassin heeft een oppervlakte van circa 1.200 m² en een bergende inhoud van circa 790 m³ in het bassin en circa 37 m³ in het regenwaterstelsel. De berging voldoet aan de eisen van het waterschap en aan de eis van een berging van 50 mm bij een bui van T=10. Hierbij is uitgegaan van een waking (drooglegging) van 0,5 mm.

De uitgangspunten in de waterparagraaf van het bestemmingsplan 'Locatie Stox' zijn nog steeds van toepassing. Het aantal woningen wordt in de onderhavige planopzet beduidend minder. De totale oppervlakte bebouwing en verharding binnen het onderhavige plangebied bedraagt circa 2.530 m². De parkeerplaatsen en rijbanen worden uitgevoerd in waterdoorlatende semiverhardingen. Deze hebben een totale oppervlakte van circa 1.490 m². De totale oppervlakte bebouwing en verharding is daarmee iets groter dan de oppervlakte waarvan werd uitgegaan in de waterparagraaf voor het bestemmingsplan 'Locatie Stox', maar omdat een deel van de bebouwing afwatert op de Beekstraat en de semiverharding een doorlaatbaarheidsfactor 0,5 heeft, is er ten opzichte van het bestaande afwateringssysteem voor het plangebied Stox geen sprake van toename van oppervlakte bebouwing/verharding. De ontwikkeling heeft derhalve een hydrologisch gezien neutraal effect op de waterhuishouding, in vergelijking met de stedenbouwkundige invulling waarvan in 2005 werd uitgegaan. Ter zekerstelling dat hiervan sprake zal zijn is in de regels opgenomen dat nieuwe bebouwing en verharding alleen is toegestaan indien verzekerd is dat in voldoende mate hemelwater kan worden afgekoppeld.

Het hemelwater in het plangebied wordt via een lijnontwateringsgoot in het plangebied verbonden met een infiltratieriolering in een wadi tussen de geplande parkeerplaatsen direct ten noordwesten van het plangebied en wordt via die infiltratieriolering aangesloten op de bestaande regenwaterafvoerriolering naar de bestaande retentievijver (zie afbeelding 15.).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0015.png"  
Afbeelding 14. Situatietekening inrichtingsplan 'Locatie Stox' 2005, inclusief ligging retentiebassin  

Toepassing van duurzame bouwmaterialen

Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0016.png"  
Afbeelding 15. Principeschets RWA-systeem Domaine Belle Cour (bron: Thijs Hermans Infra Design d.d. 17-08-2015)  
5.6.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Het concept ontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Peel en Maasvallei voorgelegd.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
5.7.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.7.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Voor het plangebied geldt overwegend een hoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 4) en voor het overige is sprake van AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde en van overige AMK-terreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0017.png"  
Afbeelding 16. Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas  
5.7.1.4 Onderzoek

Door Aeres Milieu is in augustus 2015 een archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied6 . Op basis van het uitgevoerde karterend onderzoek, ondersteund door eerder uitgevoerde onderzoeken van RAAP en Econsultancy, kan worden gesteld dat de bodemopbouw binnen het plangebied bestaat uit een A-C profiel waarbij de bodemopbouw tot diep in de C-Horizont verstoord en in de toplaag opgenomen is. Naar verwachting is de bovenste 30 tot 100 centimeter van het oorspronkelijke profiel verstoord. Met uitzondering van diepere sporen als waterputten geldt dat archeologische resten, indien aanwezig, niet langer in situ aanwezig zullen zijn. Het belang van dergelijke losse sporen wordt echter gering geacht, aangezien alle hiermee samenhangende sporen verloren zullen zijn gegaan door bodemverstoring. Geadviseerd wordt dan ook om geen vervolgonderzoek noodzakelijk te achten.

5.7.1.5 Conclusie archeologie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van het woongebied.

5.7.2 Cultuurhistorie

De provincie Limburg heeft een Cultuurhistorische Waardenkaart Limburg opgesteld. Hierop zijn onderwerpen met betrekking tot archeologie, bouwkunde en historische geografie opgenomen.

De gegevens over archeologie zijn onderverdeeld in:

  • Archeologische monumenten. Deze bevatten de rijksmonumenten en de te beschermen archeologische monumenten en terreinen, die van hoge archeologische waarde of betekenis zijn.
  • Grens Via Belgica. Deze grens geeft globaal de breedte aan waar het tracé van deze Romeinse weg is aangelegd.
  • Historische dorpskernen. Dit bevat de beschermende dorpsgezichten en historische buitenplaatsen.
  • IKAW (indicatieve archeologische waarden). Deze archeologische verwachtingskaart geeft een gebiedsindeling in drie categorieën, op basis van de verwachting van archeologische vondsten (gebieden met een lage, midden, danwel een hoge archeologische verwachting).

Volgens het Monumenten Inventarisatie Programma van de provincie Limburg lag op het nu braakliggende deel van het plangebied een 19e eeuws traditionele boerderij . Het betrof een langgevelhoeve in lengterichting. Het object is destijds in het MIP opgenomen omdat dit van belang was als specimen van een bouwtraditie en vanwege de oorspronkelijke functie. De boerderij is inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0018.png"  
Afbeelding 17. Voormalige en inmiddels gesloopte boerderij op perceel nabij Beekstraat 35  

De Beekstraat is op de Cultuurhistorische waardenkaart opgenomen als een andere weg ouder dan 1806.

Voor het overige zijn in of in de nabijheid geen waardevolle cultuurhistorische of monumentale elementen of panden aangewezen. In onderhavig plan hoeft hiermee dan ook geen rekening gehouden te worden. Het verloop van het historische bebouwingslint Beekstraat blijft als zodanig behouden en wordt als gevolg van de nieuwe bebouwing langs deze weg versterkt.

5.7.2.1 Conclusie cultuurhistorie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van het woongebied.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Infrastructuur en ontsluiting
5.8.1.1 Algemeen

De dubbelkern Helden-Panningen is in regionaal verband op diverse verbindingswegen aangesloten. Via de A67 is de dubbelkern tevens op korte afstand op het (inter)nationale wegennet aangesloten. De belangrijkste regionale en gemeentelijke verbindingswegen in de directe omgeving vormen de N277(Middenpeelweg), de N275, de N562-561 (als noordelijke rondweg om Panningen) en de N560 (Sevenumsedijk).

Aansluitend op de N561 vormt de J.F. Kennedylaan-Willem van Hornestraat de zuidelijke aansluiting op de Roggelseweg-Molenstraat (N562)

Andere belangrijke toegangs- en ontsluitingswegen zijn de Raadhuisstraat-Ruijsstraat en Kerkstraat-Schoolstraat als secundaire noord-zuid en oost-west verbindingen van respectievelijk het oostelijk en westelijk deel van Panningen.

Panningen is aangesloten op de volgende buslijnen van vervoersmaatschappij Veolia:

  • Lijn 61: Venlo – Weert
  • Lijn 62: Panningen - Venlo
  • Lijn 65: Panningen – Station Horst-Sevenum via Evertsoord – Kronenberg
  • Lijn 68: Panningen – Station Horst-Sevenum via Maasbree – Sevenum en voor een deel via attractiepark Toverland
  • Lijn 76: Panningen – Roermond via Egchel-Roggel

Panningen heeft daarmee een relatief goede ontsluiting met omliggende steden als Venlo, Weert en Roermond. De bushaltes zijn gelegen op loopafstand van het onderhavige plangebied.

Plangebied

5.8.1.2 Toets plangebied

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Beekstraat. Het plangebied heeft haar hoofdontsluiting op deze weg. Vanuit de Beekstraat is in westelijke richting het winkelcentrum van Panningen bereikbaar, alsmede via de Ruijsstraat de kern Helden en via de Raadhuisstraat de kern Egchel. Via de Maasbreeseweg (N562) is in zuidelijke richting de kern Helden bereikbaar. In noordelijke richting sluit de N562 aan op de N275 richting Maasbree – Venlo en op de N277 (Middenpeelweg) richting A67.

5.8.2 Verkeersgeneratie

In de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn kencijfers opgenomen voor woon- en werkgebieden die het mogelijk maken om op globaal niveau te kunnen rekenen aan de effecten van plannen.

In de publicatie wordt aangegeven dat op basis van vuistregels globaal de verkeersgeneratie per etmaal kan worden berekend. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het type woonmilieu. Het onderhavige plangebied is een centrum-dorps woonmilieu waarvoor een verkeersgeneratie geldt van 6,3 verkeersbewegingen per woning per etmaal. Dit resulteert voor het plangebied in een totale extra verkeersgeneratie van 6,3 x 29=182,7 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betekent een gemiddeld aantal vervoersbewegingen per uur per gemiddelde weekdag van 7,6. Dit komt neer op ongeveer 0,1 vervoersbeweging per minuut (1,2 vervoersbeweging per 10 minuten). Als 10% van het totaal aantal extra verkeersbewegingen wordt toegeschreven aan verkeer tijdens de spits betekent dit 18,3 verkeersbewegingen. Dit is een te verwaarlozen toename van het aantal verkeersbewegingen op de Beekstraat. De huidige wegenstructuur is zodanig dat dit aantal verkeersbewegingen gemakkelijk kan worden opgevangen.

5.8.3 Parkeernormen

Hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor bepaalde functies, is vastgelegd in algemene normen. Bij nieuwbouw en bij herstructurering van bestaande functies dient de geldende parkeernorm 'op eigen erf' toegepast te worden. De gemeente sluit hiertoe aan bij de meest recente landelijke parkeernormen (de geldende CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').

In het plangebied is voorzien in 29 woningen en/of appartementen. In de hiervoor genoemde parkeerkencijfers van de CROW wordt voor een woonmilieutype 'rest bebouwde kom' en een stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk') uitgegaan van een parkeernorm voor grondgebonden woningen van minimaal 1,6 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen per woning. De gemeente Peel en Maas gaat uit van een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per te bouwen woning, inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. Voor 29 woningen resulteert dit in een benodigde parkeercapaciteit van afgerond 49 parkeerplaatsen.

In het kavelplan is voorzien in realisering van 49 parkeerplaatsen aan de randen van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de hiervoor aangegeven parkeerbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0019.png"  
Afbeelding 18. Kavelplan inclusief de te realiseren parkeerplaatsen  

De parkeerplaatsen worden afgescheiden van belendende percelen middels een groene inpassing. Tevens worden tussen enkele parkeerplaatsen bomen geplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0126-VG01_0020.png"  
Afbeelding 19. Maatvoering parkeerplaatsen en groene inpassing  

5.9 Duurzaamheid

De initiatiefnemer en de toekomstige eigenaren van het woonhof Domaine Belle Cour hechten veel belang aan duurzaamheid en besteden daar dan ook veel aandacht aan in de uitwerking van het concept. Duurzaam bouwen betekent zo bouwen dat de wijk en de huizen die erin staan lang mee gaan en zo bouwen dat het milieu zo weinig mogelijk wordt belast.

Duurzaamheid gaat over thema's als energiebesparing, de kwaliteit van de leefomgeving, materiaalgebruik, afvalverwerking, ruimtelijke inrichting, mobiliteit en werk.

Duurzaamheid is een van de hoofduitgangspunten in de visie achter het woonconcept Domaine Belle Cour. In het concept Domaine Belle Cour bepalen de toekomstige eigenaren/bewoners zelf welke woning wordt gebouwd en hoe hun woonomgeving eruit komt te zien. Er worden woningen gerealiseerd die duurzame energiebronnen gebruiken, wat zorgt voor minder opwarming van de aarde. Verder wordt er energieneutraal gebouwd door bouwen met een complete schil met een isolatiewaarde van 8,0, terwijl het Bouwbesluit slechts 6,0 voorschrijft voor het dak en 4,5 voor de gevels. Door het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen wordt er gebouwd met respect voor mens en milieu.

Duurzaamheid gaat ook over wooncomfort en gezond wonen. Dat vraagt om het gebruik van zoveel mogelijk natuurlijke bouwmaterialen, en in het bijzonder natuurlijke isolatiematerialen. Daarmee kan er gedurende het hele jaar een gezond en comfortabel binnenklimaat in de woning worden gecreëerd. De woningen bestaan bijna geheel uit hout en houtproducten. Hout is een van de weinig echt duurzame bouwproducten die bovendien weinig energie behoeven om geschikt te worden gemaakt als bouwmateriaal Afvalverwerking wordt door de toekomstige eigenaren gezamenlijk geregeld en de te bouwen woningen bieden ruimte voor uitoefening van een beroep aan huis. Zowel nu als in de toekomst hebben de eigenaren zelf de regie over bouw- en gebruiksmogelijkheden en over de inrichting van de openbare ruimte. Daarmee is het gebied tot in lengte van jaren geschikt voor de doelgroep.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Domaine Belle Cour Panningen' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:

  • a. de bestemming 'Groen' voor alle gronden welke niet behoren tot de achtertuinen van de te bouwen woningen en tot de gronden welke zijn gereserveerd voor parkeren. Binnen deze bestemming is de functieaanduiding 'tuin' opgenomen ten behoeve van een te realiseren binnentuin.
  • b. de bestemming 'Woongebied' met daarbinnen de functieaanduiding 'parkeren', waarmee is vastgelegd dat alleen ter plaatse van die aanduiding gronden kunnen worden gebruikt voor parkeren. tevens zijn specifieke bouwaanduidingen opgenomen voor de ontsluiting van het plangebied vanaf de Beekstraat en vanaf de Loenhofstraat.

6.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplannen kernen (mei 2011).

Gekozen is voor de bestemmingen 'Woongebied' ten behoeve van de geplande woningbouw en de bestemming 'Groen' voor aanleg van infrastructuur en groen.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

6.3.1.2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Groen (artikel 3).

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de gronden binnen het plangebied die niet zijn bestemd tot 'Woongebied'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'tuin', een gezamenlijke binnentuin;
  • c. gemeenschappelijke voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. verblijfsgebied;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. onder voorwaarden evenementen;
  • i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. ondergrondse parkeervoorzieningen.

Woongebied (artikel 4)

Het deel van het plangebied waarbinnen realisering van woningen met tuinen is gepland, is bestemd als 'Woongebied'. De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
  • b. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeren';
  • c. gemeenschappelijke voorzieningen, zoals bergingen en al dan niet inpandige fietsenstallingen;
  • d. wegen en paden;
  • e. verblijfsgebied;
  • f. tuinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voldaan dient te worden aan een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. een beroep of bedrijf aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3.3;
  • k. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3.2;
  • l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Zoals eerder in deze toelichting reeds beschreven is voor de juridische opzet een flexibele regeling gekozen, waarbij is vastgelegd dat maximaal 29 woningen kunnen worden gebouwd. Binnen de bestemming 'Woongebied' is vastgelegd dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verdeling van het aantal woningen over het plangebied. Tevens is in de regels aangegeven dat maximaal 30% van het totale plangebied mag worden bebouwd.

De bovenstaande regeling biedt voor de initiatiefnemer de nodige flexibiliteit om de toekomstige eigenaren/bewoners zelf hun woning en woonomgeving te kunnen laten bepalen. Anderzijds biedt de regeling, mede in samenhang gezien met het vast te stellen beeldkwaliteitsplan, voor de gemeente en voor omwonenden voldoende rechtszekerheid omtrent de inrichting van het gebied.

6.3.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (artikel 6) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de Algemene gebruiksregels (artikel 7) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.

In de algemene afwijkingsregels (artikel 8) is onder andere een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan om delen van woningen te bouwen binnen de bestemming 'Groen' of om delen van die bestemming te kunnen gebruiken als tuin bij te realiseren woningen, mits sprake is van geringe overschrijding van de bestemming 'Woongebied' en geen woningbouw is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'tuin'.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 9) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 10) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 11) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied worden diverse nieuwe woningen gerealiseerd, zodat sprake is van een bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. Het project is derhalve exploitatieplanplichtig, tenzij aan het bepaalde in artikel 6.12, lid 2 Wro wordt voldaan.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook een planschadeverhaalsonderdeel opgenomen.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Door de initiatiefnemer is een informatiebijeenkomst georganiseerd op 7 mei 2015 waarin de plannen voor herontwikkeling van het plangebied nader zijn toegelicht. De initiatiefnemer is in gesprek met de direct omwonenden. Getracht wordt zoveel mogelijk rekening te houden met hun belangen. Via de website www.domainebellecour.nl is ook alle actuele informatie na te lezen.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure is gebracht, is het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden.

8.1.1 Algemeen

De resultaten van het overleg zijn in onderstaande paragraaf opgenomen.

8.1.2 Uitkomsten vooroverleg

Het concept bestemmingsplan is ten behoeve van het overleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie Limburg en aan het waterschap Peel en Maasvallei.

De provincie Limburg heeft aangegeven dat het planbgene aanleiding geeft tot het indienen van een zienswijze. Van het waterschap is geen overlegreactie ontvangen.

8.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Omdat sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing in de beroepsprocedure tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betekent onder andere dat belanghebbenden in het beroepschrift moeten aangeven welke beroepsgronden worden aangevoerd tegen het besluit. Het indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk.

9.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Domaine Belle Cour Panningen' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter visie gelegen van 24 maart tot en met 4 mei 2016. Tijdens deze termijn is één zienswijze ontvangen. Een samenvatting van deze zienswijze en de gemeentelijke reactie daarop zijn weergegeven in de als bijlage bij deze toelichting opgenomen Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (bijlage 6).

9.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 21 juni 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.