direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

In de regio Noord Limburg wordt een deel van de huidige werkgelegenheid ingevuld door tijdelijke arbeidskrachten. Deze werknemers zijn vooral afkomstig uit de nieuwe EU-lidstaten. In de toekomst zullen naar verwachting ook andere nationaliteiten naar Nederland komen om te werken. Niet alleen voor de huidige werkgelegenheid, maar zeker ook bij het invullen van de toekomstige werkgelegenheid zijn tijdelijke arbeidskrachten in de regio belangrijk. De bijdrage van tijdelijke arbeidskrachten aan de economie is onmisbaar. Zo is niet alleen sprake van werkgelegenheid in de agrarische sector, maar ook in de logistiek en de zorg zijn tijdelijke arbeidskrachten van groot belang om deze sectoren te ondersteunen. De economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt in deze regio vraagt om tijdelijke arbeidskrachten. Om deze arbeidskrachten te verleiden in deze regio te komen werken, moeten deze worden gefaciliteerd, waarvan het bieden van kwalitatieve huisvestingsvormen niet het enige maar wel een belangrijk onderdeel vormt. De gemeente Peel en Maas werkt hiervoor samen met andere gemeenten in Noord- en Midden-Limburg in het project "Het belang van arbeidsmigranten".

Peel en Maas kent een groot aantal locaties waar arbeidskrachten worden gehuisvest, grotendeels in strijd met het geldende bestemmingsplan. Ter voorbereiding van het planologisch regelen van deze locaties is gestart met een algemene inventarisatie van de bij de gemeente bekende huisvestingslocaties door het bedrijf MB-all. Daarnaast is er een publicatie in het gemeentelijk huis-aan-huis blad geplaatst, aan de hand waarvan huisvesters van tijdelijke arbeidskrachten zich konden melden bij de gemeente, zodat ze meegenomen konden worden met de inventarisatie. Vervolgens zijn er vier werkbijeenkomsten gehouden met de raad ter voorbereiding van het opstellen van nieuw beleid. De raad van de gemeente Peel en Maas heeft op 12 maart 2013 'Algemene beleidsuitgangspunten huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' vastgesteld. Deze beleidsuitgangspunten zijn door het college uitgewerkt in beleidsregels. Deze 'Beleidsregels huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten' zijn op 21 mei 2013 door het college vastgesteld en op 22 april 2014 aangepast.

Op 3 juni 2013 heeft het college besloten om ter uitvoering van de beleidsregels de legalisatie van huisvestlocaties van tijdelijke arbeidskrachten projectmatig aan te pakken. De intentie van het projectplan was om alle locaties te legaliseren voor/aan het begin van het seizoen van 2015. Op 27 juni 2013 heeft een informatieavond plaatsgevonden over het projectplan voor alle huisvestlocaties. Tijdens deze informatieavond is de projectaanpak toegelicht. Vervolgens is aan initiatiefnemers de gelegenheid geboden om vrijblijvend een intakegesprek te hebben met de gemeente in de periode van juli t/m september. Alle deelnemers van de intakegesprekken hebben vervolgens een brief ontvangen over de haalbaarheid van het initiatief en de mogelijke knelpunten. Initiatiefnemers hebben tot 1 juli 2014 de tijd gehad om een definitieve aanvraag in te dienen. Hiervan hebben 43 initiatiefnemers gebruik gemaakt.

Tijdens de intake is geconstateerd dat er 5 locaties zijn met bestaande rechten, waar in het verleden omgevingsvergunningen bouw/vrijstellingen/ontheffingen zijn verleend voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten. Daarnaast zijn er 13 locaties reeds gelegaliseerd en opgenomen in het op 5 februari 2013 vastgestelde bestemmingsplan buitengebied. Deze locaties zijn gelegaliseerd onder het oude beleid. Dit houdt onder andere in dat huisvesting mogelijk is tot maximaal 9 maanden en uitsluitend voor het eigen bedrijf. Een gedeelte van de gelegaliseerde locaties hebben aangegeven ook voor derden te willen huisvesten. Daarnaast is uitgangspunt dat alle huisvestlocaties aan het zelfde beleid moeten voldoen, op deze manier gelden er uniforme regels voor iedereen. Daarom is besloten om de locaties in overeenstemming te brengen met het nieuwe beleid, dat wil zeggen: huisvesting met een uitsterfconstructie voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht, benodigd voor het eigen bedrijf en in de overige periode ook voor derden. Daar waar nu huisvesting voor het eigen bedrijf voor maximaal 9 maanden per persoon plaatsvindt, wordt deze huisvesting onder het overgangsrecht gebracht. Het is daarmee niet onmogelijk voor de bestaande planologisch geregelde locaties om 9 maanden per persoon voor het eigen bedrijf te huisvesten. Huisvesting voor derden was echter niet toegestaan. Dit is dan ook uitsluitend mogelijk voor maximaal 6 maanden per persoon.

De raad heeft op 8 juli 2014 besloten om voor legalisatie van de 43 locaties waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt en die deelnemen aan het legalisatieproject de coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening toe te passen en de benodigde toestemmingen (exploitatievergunning, omgevingsvergunning bouw en brandveilig gebruik) te coördineren met de bestemmingsplanprocedure.

1.2 Doel

De doelstelling van het bestemmingsplan is een planologische regeling te treffen voor locaties waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt die voldoet aan de op 12 maart 2013 door de raad vastgestelde 'Algemene beleidsuitgangspunten huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' en de door het college op 21 mei 2013 en op 22 april 2014 aangepaste 'Beleidsregels huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten, versie februari 2014'

1.3 Plangebied en begrenzing

De gemeente Peel en Maas ligt in het noordwesten van de provincie Limburg. De gemeente wordt aan de westzijde begrensd door de gemeenten Deurne en Asten (Noord-Brabant), in het noorden door de gemeente Horst aan de Maas, in het zuiden door de gemeenten Nederweert en Leudal en in het oosten (aan de overzijde van de Maas) door de gemeenten Beesel en Venlo.

Het plangebied beslaat de volgende locaties:

  • A. 43 deelnemers aan het legalisatieproject

1   Peelweg   44     Meijel  
2   Platveld   19     Meijel  
3   Marxweg   5     Meijel  
4   Witdonk   20     Meijel  
5   Katsberg   14   B   Meijel  
6   Vosberg   15     Panningen  
7   Loo   18     Panningen  
8   Laagheide   7     Panningen  
9   Nobisstraat   6     Panningen  
10   Rootsdijk   4     Panningen  
11   De Koningstraat   14     Koningslust  
12   Sevenumsedijk   12     Koningslust  
13   Lorbaan   4   A   Grashoek  
14   Vliegertsdijk   12     Grashoek  
15   Vliegertsdijk   18     Grashoek  
16   Kanaalstraat   32     Beringe  
17   Kaumeshoek   6   B   Beringe  
18   Peelstraat   84     Beringe  
19   Groeze   11   A   Beringe  
20   Koelenweg   3     Beringe  
21   Molenheg   8     Egchel  
22   Molenheg   19   B   Egchel  
23   Gielenhofweg   11C     Egchel  
24   Baarloseweg   14   B   Helden  
25   Baarloseweg   33   A   Helden  
26   Baarloseweg   52     Helden  
27   Zandberg   15A     Helden  
28   Breekweyenweg   2     Baarlo  
29   Ingweg   7   A   Baarlo  
30   Korte Heide   15     Maasbree  
31   Eerselsberg   3     Maasbree  
32   Rooth   19     Maasbree  
33   Veldsehuizen   24     Maasbree  
34   Vlasrooth   8     Maasbree  
35   Leeuwerik   10     Maasbree  
36   Leeuwerik   9     Maasbree  
37   Sevenumsedijk   17     Maasbree  
38   Aan de Steenoven   4     Maasbree  
39   Provincialeweg   4     Maasbree  
40   Donk   5     Kessel  
41   Lanterdweg   19     Kessel  
42   Keizersbaan   17     Kessel  
43   Kampweg   46     Beringe  

  • B. 5 locaties met bestaande rechten die nog niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan

44   Zandberg   15   A   Helden  
45   Rijksweg   7     Kessel  
46   Keup   10     Egchel  
47   Tongerveldweg   27     Maasbree  
48   Tongerlo   9     Maasbree  

  • C. 13 reeds gelegaliseerde locaties waar nu het huidige beleid op van toepassing wordt verklaard

49   Hazenakkerweg   6     Helden  
50   Donk   48     Meijel  
51   Baarloseweg   53   A   Helden  
52   Dekeshorst   18     Helden  
53   Bovensbos   1     Helden  
54   Lang Hout   4     Maasbree  
55   Rijksweg   1     Kessel  
56   Rijksweg   33     Kessel  
57   Donk   12-14     Kessel  
58   Groenstraat   4     Kessel  
59   Heldenseweg   20-20a     Kessel  
60   Heldenseweg   22     Kessel  
61   Dijk   5     Kessel  

Voor wat betreft Dijk 5 is de verleende omgevingsvergunning voor huisvesting tijdelijke arbeidskrachten ingetrokken. Deze intrekking wordt nu formeel vastgelegd door middel van dit bestemmingsplan.

Bovengenoemde locaties maken onderdeel uit van het bestemmingsplan.

1.4 Overzicht vigerende bestemmingsplannen in plangebieden

Het plan vervangt de geldende bestemmingsplannen voor de locaties waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt. Het gaat met name om de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas, vastgesteld door de raad op 5 februari 2013, gedeeltelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2013.
  • Beheersverordening Klavertje Vier, vastgesteld door de raad op 25 juni 2013.
  • Bestemmingsplan Bovensbos 1, vastgesteld door de raad op 5 juni 2014.

1.5 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een plankaart, die digitaal zijn vastgesteld (art. 1.2.3 Besluit ruimtelijke ordening, Bro). Het plan is beschikbaar gesteld via ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website (www.peelenmaas.nl). De regels en verbeelding zijn voor iedereen (juridisch) bindend. Van het electronische document is ook een papieren versie gemaakt. Mochten er onverhoopt verschillen zijn tussen de electronische en papieren versie, dan is de electronische versie bepalend (art. 1.2.3 lid 2 Bro).

Op grond van art. 3.1.6, aanhef Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. Deze toelichting is geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan en dus niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan de regels en de plankaart bepalend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en (in structuurvisies) vastgelegde beleid en de uitwerking daarvan in een AMvB respectievelijk provinciale verordening de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In het navolgende worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Peel en Maas. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als ruimtelijk relevant sector- en facetbeleid (bijvoorbeeld natuur, cultuurhistorie, water, etc.). Ook de ruimtelijk relevante aspecten van dit beleid komen per beleidsniveau aan bod. Het rijksbeleid is veelal globaal en heeft zijn doorwerking op provinciaal niveau. Het is daarom vaak moeilijk om exact te zeggen hoe rijksbeleid doorwerkt voor Peel en Maas. De eerste paragrafen van dit hoofdstuk zijn daarom wat globaler wat betreft inhoud. De doorwerking van provinciaal en gemeentelijk beleid is vaak duidelijker zichtbaar in dit bestemmingsplan, omdat het beleid op deze niveaus concreter is dan op Rijksniveau.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het betreffende plangebied ligt niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.2.2 Nationaal waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL 2006) vastgesteld. Het POL 2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL 2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL 2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de wetsvoorstellen voor nieuwe ruimtelijke wetgeving (en mogelijk ook op grond van nieuwe milieu- en waterwetgeving) in de toekomst door provincies opgesteld moet worden. In de periode tussen vaststelling en heden is het POL regelmatig geactualiseerd. Relevante actualisaties zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft hier met name de POL-aanvullingen genaamd 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering', 'Klavertje 4', Nieuwe Wet ruimtelijke ordening', 'Contourenatlas Noord- en Midden-Limburg' en 'Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015'. Enkele van deze aanvullingen worden in dit onderdeel nader toegelicht.

De variatie in landschappen en natuurlijke kwaliteiten, in woongebieden en werkmilieus en in bereikbaarheid, draagt volgens het POL2006 bij uitstek bij aan de kwaliteitsregio Limburg. Zowel ondergrond (bodem, water), netwerken (wegen, spoorwegen, waterwegen, leidingen) als ruimtegebruikspatroon (wonen, werken, voorzieningen, landbouw, natuur) zijn bepalend voor de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van gebieden. Ze vormen de basis voor een gebiedsgerichte aanpak. Het POL2006 onderscheidt daarin meerdere niveaus:

  • 1. een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden;
  • 2. een daarop voortbordurend, gedetailleerder onderscheid in tien perspectieven;
  • 3. samenhangende visies voor een aantal beleidsregio's, naast de specifieke regio-insteken in bepaalde beleidssectoren.

De gemeente Peel en Maas is gelegen in een landelijk gebied. Hier is een kwaliteitsslag aan de orde voor landbouw, recreatie, natuur, water en landschap. De plattelandskernen zijn omgeven door contouren, waarbinnen woningbouw en bedrijvigheid plaatsvinden. Initiatieven buiten de contouren zijn mogelijk, indien zij inpasbaar zijn in het landschap en de landbouwstructuur, en gepaard gaan met de realisatie van extra natuur, landschap of milieukwaliteit (verhandelbare ontwikkelingsrechten methode). Voor landbouw (en toerisme) wordt zoveel mogelijk ontwikkelingsruimte geboden, mits de gebiedskwaliteit als geheel er op vooruit gaat (systematiek van Bouwkavel op maat plus). De inrichting en het beheer van het landelijk gebied worden gekoppeld aan een gebiedsgerichte benadering. De uitvoering wordt zoveel mogelijk neergelegd bij gemeenten, waterschappen en andere actoren, die zich in gebiedscommissies richten op het initiëren van projecten en het programmeren van de uitvoering (Platteland in uitvoering). Als aanvulling op deze globale aanduiding zijn tien perspectieven onderscheiden, die aangeven welke ontwikkelingen in een gebied mogelijk zijn.

Op 6 mei 2014 hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp-POL2014, met bijbehorend plan-MER, de ontwerp-Omgevingsverordening Limburg 2014 en het ontwerp Provinciaal verkeers-en vervoersprogramma vastgesteld. Dit als onderdeel van een integrale omgevingsvisie. Als belangrijke uitdaging voor het POL wordt het volgende aangehaald. Heel Limburg heeft nu al te maken met een stevige daling van de beroepsbevolking. Naast hoogopgeleide kenniswerkers heeft Limburg in de toekomst vooral behoefte aan werkers in de zorg, techniek en land- en tuinbouw. Dit, gevoegd bij de sterke ontgroening die zich voordoet, leidt ertoe dat het binden en boeien van jongeren, kenniswerkers en arbeidsmigranten een belangrijke uitdaging is. Hun wensen, bijvoorbeeld op het gebied van stedelijke ontmoetingsplekken en huisvesting vragen dan ook onze bijzondere aandacht. Kwaliteit van de leefomgeving in steden en dorpen (kwaliteit woon- en leefklimaat) vraagt om aandacht. De toenemende leegstand van vastgoed over zo'n breed front en het verdwijnen van voorzieningen hebben consequenties voor de leefbaarheid, zowel in dorpskernen in het landelijk gebied als in buurten en wijken in het stedelijk weefsel. Leegstand van identiteitsbepalende gebouwen vraagt daarbij bijzondere aandacht. Veel van de verwachte leegstand gaat zich voordoen op locaties midden in de bewoonde omgeving. Verbouwing voor nieuwe bestemmingen is daar een goede mogelijkheid. Ook blijken vooral de oude gebouwen, zoals de talrijke scholen die nog uit de ambachtelijke tijd stammen, sec als vastgoedobject goed in de markt te liggen. Een nadeel van de voorziene leegstand is dat deze bovenop de ook al enorme leegstand komt van ander vastgoed: van kantoren maar ook van winkels, bedrijfspanden en, vooral in krimpgebieden, woningen. Allemaal ruimte die geld kost en niets opbrengt. Leegstand leidt, vooral als het zich concentreert op een locatie, uiteindelijk tot verloedering van de omgeving.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.3.2 POL aanvulling Klavertje 4

Op 3 april 2009 hebben Provinciale Staten van Limburg de POL-aanvulling Gebiedsontwikkeling Klavertje-4 vastgesteld. Ten westen van Venlo wordt een gebiedsontwikkeling Klavertje 4 van ongeveer 3000 ha voorzien. Onder meer heeft er de Floriade 2012 plaatsgevonden. De ontwikkeling van dit gebied is van belang voor behoud en verdere versterking van de positie van de regio in tuinbouw en logistiek. Doel van de POL-aanvulling gebiedsontwikkeling Klavertje 4 is de verschillende ruimteclaims bij Venlo met o.a. bedrijvigheid, glastuinbouw, een provinciale weg (zie hierna), landschap en natuur planologisch in het POL vast te leggen. Belangrijk Leitmotiv is de Cradle to Cradle- filosofie gericht op een zo duurzaam mogelijke ontwikkeling; deze is in de POL-aanvulling voor de gebiedsontwikkeling uitgewerkt. De gebiedsontwikkeling heeft een bovenregionale betekenis; Door de ruimteclaim zo te faciliteren kan de kern van Greenport Venlo zich optimaal ontwikkelen. De POL-aanvulling Gebiedsontwikkeling Klavertje 4 bevat tevens een aantal beleidsaanpassingen ten opzichte van de perspectieven zoals neergelegd in het POL van 2006.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.3.3 POL aanvulling verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering

Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten van Limburg de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering vastgesteld. De POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering (VG en K) bevat een aantal beleidsaanpassingen dat zich concentreert rond drie nauw samenhangende thema's: verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Voor deze drie thema's wordt op onderdelen de formulering van het provinciaal belang aangescherpt. Dit is nodig om duidelijk te maken op welke wijze de provincie haar nieuwe bevoegdheden volgens de Wet ruimtelijke ordening zal inzetten. De doelen van de POL-aanvulling zijn:

  • Provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling.
  • Provinciale regie en sturing op ontwikkeling werklocaties.
  • Selectieve provinciale sturing op verstedelijkingsprocessen.
  • Ruimte voor nieuwe clusters van bebouwing in landelijk gebied ('nee, tenzij').
  • Het verbinden van nieuwbouw of uitleglocaties met revitalisering en/of herstructurering (woongebieden, werklocaties, glastuinbouw).
  • Selectieve provinciale sturing op gebiedsontwikkelingen.
  • Verankeren en overdragen van het Limburgs Kwaliteitsmenu.

Bij plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg ziet de provincie nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft wel de voorkeur bestaan voor inbreiding (toepassing SER-ladder). Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een “nee, tenzij”-benadering. Voor dergelijke clusters wordt alleen kans gezien als onderdeel van een gebiedsontwikkeling die leidt tot een integrale versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Het verschil in ontwikkelingsmogelijkheden is ook tot uitdrukking gebracht in het opsplitsen van het POL-perspectief Plattelandskern (P6) in P6a (Plattelandskern Noord- en Midden-Limburg) en P6b (Plattelandskern Zuid-Limburg). De POL-aanvulling vormt het kader voor de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.3.4 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

Gedeputeerde Staten hebben op 12 januari 2010 het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. De beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Het LKM bevatte geen nieuw ruimtelijk beleid, maar was een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL en de POL aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering. Via het LKM wordt dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour.

Het LKM geeft aan hoe een type ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt duidelijk verschil gemaakt tussen gebiedseigen en niet gebiedseigen ontwikkelingen. Waar sprake is van gebiedseigen ontwikkelingen is in principe inpassing en maatwerk leidend. Ook de niet gebiedseigen ontwikkelingen dienen goed ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast, maar voor deze ontwikkelingen geldt daarnaast een kwaliteitsbijdrage die in het LKM als richtlijn of als drempelwaarde is aangegeven. Het LKM richt zich op relatief kleinschalige ontwikkelingen vanuit het particulier initiatief. De essentie van het LKM is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. De voorheen bestaande instrumenten 'Rood voor Groen', 'Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg', Verhandelbare Ontwikkelingsrechten methode (VORm)' en 'Bouwkavel op Maat Plus (BOM+)' gingen uit van hetzelfde principe. Deze instrumenten zijn nu vervangen door de modules binnen het LKM, waarbij per module de specifieke extra condities en voorwaarden worden aangegeven. Het zijn de volgende modules:

  • Module 6.4: nieuwe landgoederen;
  • Module 6.5: gebiedseigen (d.w.z. gebonden aan het buitengebied) recreatie en toerisme;
  • Module 6.6: niet gebiedseigen recreatie en toerisme;
  • Module 6.7: agrarische nieuwvestiging en uitbreiding;
  • Module 6.8: uitbreiding glastuinbouw;
  • Module 6.9: uitbreiding bedrijventerreinen;
  • Module 6.10: uitbreiding solitaire bedrijven;
  • Module 6.11: nieuwe (solitaire) woningbouw;
  • Module 6.12: nieuwe uitbreidingsgebieden voor woningbouw;
  • Module 6.13: overige (gebouwde) functies.

In de provinciale handreiking RO is aangegeven dat gemeenten een aantal ontwikkelingen op een kwalitatieve manier dienen te benaderen. Het gaat dan om ontwikkelingen als vergroting van woningen, van bijgebouwen, van recreatiewoningen en om invulling van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's). Omdat de verantwoordelijkheid voor de kwalitatieve invulling van deze onderwerpen al in een eerder stadium bij de gemeenten is gelegd, zijn deze niet meer in het LKM opgenomen. De gemeente kan er wel voor kiezen om deze onderwerpen deel te laten uitmaken van het gemeentelijke kwaliteitsmenu. Uitgangspunt van het LKM is dat ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn wanneer ze (per saldo) een bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied, onder meer door het optredende verlies aan omgevingskwaliteit te compenseren. Op de eerste plaats dient ter plaatse van de beoogde ontwikkeling kwaliteit te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Daarnaast is in de meeste gevallen een (extra) kwaliteitsbijdrage verplicht, in de vorm van een financiële bijdrage voor of rechtstreeks in de vorm van een verbetering van de landschappelijke kwaliteit, natuurontwikkeling en/of ontstening van het platteland. Over de inzet van de kwaliteitsbijdragen worden nadere afspraken gemaakt met de gemeenten.

Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het bestemmingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan zijn sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap, extra investering in architectonische kwaliteit.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.3.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is een aanvulling op het POL2006, met als doel een herijking en uitwerking van het waterbeleid uit het POL2006, op basis van de vernieuwde Europese en nationale kaders (de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de integrale Waterwet). Het waterplan heeft een doorlooptijd van zes jaar, parallel aan de looptijd van het Stroomgebiedbeheerplan Maas. Het Provinciaal Waterplan kan worden gezien als een regionaal waterplan, zoals omschreven in de Waterwet en een op zichzelf staande structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de doorwerking en uitvoering van waterbeleid. Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Het provinciale waterbeleid bevat de volgende strategische doelen:

  • 1. herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderende klimatologische omstandigheden.
  • 2. herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijke natuur.
  • 3. schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment.
  • 4. een duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is.
  • 5. een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.

In de loop der tijd zijn de watersystemen in Limburg, net als elders in West-Europa, steeds verder gereguleerd ten behoeve van economische ontwikkelingen en bebouwing. Daardoor is de natuurlijke veerkracht van het watersysteem, het vermogen om piekbelasting op te vangen en periodes van droogte te doorstaan, grotendeels verdwenen. Dit heeft onder meer geleid tot een groter overstromingsrisico van de Maas en de beekdalen, regelmatig terugkerende wateroverlast en erosie, watertekort, gebrekkig ecologisch functioneren en hardnekkige milieuproblemen (zoals emissies en verdroging), met negatieve gevolgen voor mens, natuur en economie. Naar verwachting zal de druk op de watersystemen in de toekomst toenemen door verdere verstedelijking en intensiever ruimtegebruik. Bovendien zal de klimaatverandering tot meer extreme neerslagpatronen leiden, waardoor ook de piekbelasting van onze watersystemen zal toenemen. Het huidige watersysteem heeft onvoldoende ruimte en veerkracht om extreme omstandigheden op te kunnen vangen, hetgeen door de geschetste toekomstige ontwikkelingen steeds problematischer wordt. Door middel van het Provinciaal Waterplan wordt gewerkt aan een belangrijke verbetering van het Limburgse vestigingsklimaat waarbij tegelijkertijd de regionale identiteit wordt versterkt. Tot die identiteit behoren de verschillende karakteristieke beken, beekdalen en (grond)waterafhankelijke natuurgebieden die Limburg rijk is en die een belangrijke drager zijn van het Limburgs landschap, de biodiversiteit en toeristisch-recreatieve waarden. Schoon, aantrekkelijk en natuurlijk water waarin veilig gezwommen en gerecreëerd kan worden, is bevorderlijk voor de ontwikkeling van natuur en biodiversiteit (Natura 2000), voor welzijn en volksgezondheid, en een belangrijke economische randvoorwaarde en stimulans voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.

Er wordt ingezet op behoud en herstel van ecologisch gezonde en veerkrachtige watersystemen, die tevens functioneren als natuurlijke klimaatbuffers: ecologisch gezond functionerende watersystemen die in staat zijn om het variërende aanbod en de wisselende kwaliteit van water op een natuurlijke manier op te vangen. Dit wordt bereikt door de aan de watersystemen gebonden functies meer in balans te brengen met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Verder wordt deze vernieuwing in het waterbeheer gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een integrale en brongerichte aanpak, het meer ruimte geven aan natuurlijke processen in de watersystemen, het in acht nemen van het solidariteitsprincipe (niet-afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Buitengebied

In de Structuurvisie Buitengebied welke op 21 december 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad wordt het beleid met betrekking tot het buitengebied van de gemeente Peel en Maas gebundeld. Een groot gedeelte van het beleid is al in een eerder stadium vastgesteld. Door middel van de Structuurvisie Buitengebied worden zaken in een integrale context geplaatst.

De Structuurvisie bestaat uit een aantal onderdelen:

  • 1. het Structuurplan Buitengebied Peel en Maas 2008;
  • 2. update van beleid ten aanzien van Vrijkomende agrarische bebouwing en huisvesting arbeidsmigranten;
  • 3. de Structuurvisie IV en Glastuinbouw;
  • 4. kwaliteitskader;
  • 5. archeologiebeleid.

Structuurplan 2008

Een belangrijk uitgangspunt voor het buitengebied is ontwikkelingsplanologie. Het Structuurplan 2008 en de Structuurvisie IV en Glastuinbouw geven de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied weer. In het structuurplan is een groot aantal beleidsuitgangspunten met betrekking tot landschap en functies opgenomen. Ondertussen zijn we enkele jaren verder en zo ook de ontwikkelingen in het buitengebied. Daarom is het beleid voor bepaalde thema's, bijvoorbeeld Vrijkomende Agrarische Bebouwing, herzien. Deze herzieningen zijn ook terug te vinden in deze Structuurvisie.

Update beleid ten aanzien van huisvesting tijdelijke arbeidskrachten

Op 12 maart 2013 heeft de raad van de gemeente Peel en Maas de 'Algemene beleidsuitgangspunten huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' vastgesteld. Aan de hand van deze beleidsuitgangspunten heeft het college op 21 mei 2013 de 'Beleidsregels huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten vastgesteld. Naar aanleiding van een aantal praktische zaken zijn de beleidsregels huisvesting tijdelijke arbeidskrachten Peel en Maas, versie februari op 11 februari 2014 door het college opnieuw vastgesteld en zijn bij besluit van 22 april 2014 een tweetal aanpassingen aangebracht in de beleidsregels.

Algemene uitgangspunten van het beleid:

  • de maximale verblijfsduur voor short-stay bedraagt 6 maanden;
  • de oppervlakte dient 10-12 m2 per persoon te bedragen;
  • er dient één douche, een wc en één kookgelegenheid (minimaal 4 pitten) per acht personen aanwezig te zijn;
  • bij agrarische bedrijven en op campings is uitsluitend short-stay toegestaan;
  • huisvesting bij agrarische bedrijven wordt geregeld door middel van een locatiegebonden uitsterfconstructie;
  • huisvesting op bestaande campings dient strikt gescheiden te zijn van het recreatiegedeelte;
  • er mogen maximaal 20 arbeidskrachten worden gehuisvest bij agrarische bedrijven. In piekmomenten mogen er nog 20 arbeidskrachten extra verblijven;
  • er moet een nachtregister worden bijgehouden;
  • er dient verblijfsbelasting te worden afgedragen;
  • alle noodzakelijke vergunningen (omgevingsvergunning bouw, brandveilig gebruik en exploitatievergunning) moeten aanwezig zijn;
  • er dient voldaan te worden aan het kwaliteitskader;
  • er dient een nachtregister te worden bijgehouden;
  • er dient voldaan te worden aan de volgende minimale aanvullende voorwaarden: parkeren op eigen terrein, adequaat beheer en toezicht en een adequate communicatie.

 

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

Kwaliteitskader

Het kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas maakt onderdeel uit van de structuurvisie voor het Buitengebied en bevat tevens een uitvoeringsparagraaf. Het doel van de structuurvisie buitengebied Peel en Maas is om ruimte voor ontwikkelingen te bieden met oog voor kwaliteit. De provincie Limburg heeft in 2010 het Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld (LKM). Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het bestemmingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen. Het kwaliteitskader is die gemeentelijke uitwerking en bevat het instrumentarium om de ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied In de structuurvisie buitengebied is ook vastgelegd dat er voor diverse ontwikkelingen mogelijkheden zijn met toepassing van een extra tegenprestatie. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan zijn sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap, extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas wordt de hoogte van de aanvullende kwaliteit nader uitgewerkt. Per gebiedstypologie is bepaald of en hoeveel maal aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. Onderhavig planvoornemen voorziet in het creëren van een inpandige huisvestingsruimte. Bij nieuwe ontwikkelingen in het Buitengebied dient er voldoende landschappelijk te worden ingepast conform het Kwaliteitskader Buitengebied. Voor huisvesting van arbeidsmigranten in de bestaande bebouwing is geen separate module opgenomen in het kwaliteitskader. Uitgangspunt is dat bij iedere ontwikkeling binnen het bestaande bouwvlak, bij uitbreiding van het bouwvlak en bij functiewijziging van een gebouw er sprake dient te zijn van basiskwaliteit. Dat wil zeggen dat de bebouwing en verharding waar de functiewijziging plaatsvindt moet worden ingepast. Als basis voor omvang van de inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte 'landschappelijke inpassing' of ander groen/natuur dat overeenkomst met 10% van het deel van de nieuwbouw/ deel van de gebouwen waar de functiewijziging plaatsvindt.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

Archeologiebeleid

In het archeologiebeleid dat op 28 juni 2011 door de raad is vastgesteld en onderdeel uitmaakt van de Structuurvisie Buitengebied, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen over hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In de bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

2.4.2 Structuurvisie Klavertje Vier

In de Structuurvisie Klavertje 4, zoals op 26 juni 2012 door de raad van de gemeente Peel en Maas is vastgesteld staan de volgende doelen centraal:

  • 1. Versterking van bestaande landschapskwaliteiten door het landschap als ontwerpprincipe te hanteren bij de vormgeving van stedelijke ontwikkelingen in het huidige (agrarische) landschap;
  • 2. Dit geldt voor zowel de ontwikkeling van de werklandschappen (klavers: bedrijventerreinen, glastuinbouwgebieden en infrastructuur) als voor uitbreiding/nieuwbouw van solitair liggende functies in het buitengebied;
  • 3. Versterking van natuur- en landschapswaarden door aanleg van de Robuuste Groenstructuur (RGS), waardoor een samenhangend en robuust ecologisch netwerk ontstaat. Versterking van de recreatieve waarde van het buitengebied.
  • 4. Het bieden van economisch perspectief voor zittende (agrarische) bedrijven in het buitengebied.

Op de bij de structuurvisie behorende kaart en in het bijbehorende landschapsplan is het gebied onderverdeeld in een aantal gebiedstypologieën.

Beheersverordening Klavertje Vier

De regeling in de beheersverordening legt primair de bestaande situatie vast. Binnen de kaders van de verordening zijn ruimtelijke ontwikkelingen niet toegestaan. Dit betekent echter niet dat de doelstellingen uit de structuurvisie niet kunnen worden verwezenlijkt. De beheersverordening biedt voldoende ruimte om het beleid ten aanzien van Klavertje 4 te kunnen doorvertalen naar de praktijk.

Conclusie

Per locatie is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de bij de toelichting bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen. De overige locaties zijn reeds planologisch geregeld. Destijds is afgewogen of de locatie voldeed aan de op dat moment geldende beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Doelstelling en uitgangspunten

Een bestemmingsplan bevat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond en geeft met het oog op die bestemming regels. Die regels betreffen in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daard bevindende bouwwerken betreffen. Gebruik moet in deze betekenis ruim worden opgevat: het gaat zowel om de mogelijkheden om er te bouwen, werken en werkzaamheden te verrichten als om de mogelijkheid om de grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten (feitelijk) te gebruiken. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Een bestemming geeft dus de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in de Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.

Onderhavig plan betreft een paraplubestemmingsplan: één plan voor verschillende locaties. Het betreft overwegend huisvesting bij agrarische bedrijven, maar ook op campings en in woningen.

Bij het legalisatieproject wordt een groot belang gehecht aan het planologisch regelen van kwalitatief goede en veilige huisvesting. In het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten zijn daarom ook voorwaarden opgenomen inzake de kwaliteit van de huisvesting, zo moet elke locatie:

  • voldoen aan de uniforme huisvestingsnormen (landelijke normen afgestemd met belangengroeperingen: FNV, CNV, de Unie, LBV, LTO, NBBU, Via, ABU, productschap pluimvee & eieren en vee en vlees);
  • minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig hebben;
  • de arbeidskracht niet langer dan 6 maanden per jaar huisvesten in een short-stay accomodatie;
  • minimaal 4 kookpitten, 1 wc en 1 douche per 8 personen hebben;
  • een halve parkeerplaats per 2 personen hebben;
  • voldoen aan het Bouwbesluit voor wat betreft bouwen en brandveiligheid;
  • zorgen voor een goed toezicht.

De tijdelijke arbeidskrachten zijn in 3 groepen onder te verdelen, te weten:

  • 1. Short-stay: de echte seizoensarbeiders die hier niet langer dan 6 maanden per persoon per jaar verblijven;
  • 2. Mid-stay: de twijfelaars, die nog niet zeker weten of ze zich hier willen vestigen. Dit zijn de tijdelijke arbeidskrachten die hier, vaak met tussenpozen, langer dan 6 maanden werken en verblijven. Of ze zich hier blijvend willen vestigen is meestal nog niet zeker en van een aantal factoren afhankelijk.
  • 3. Long-stay: de arbeidskracht die zich hier permanent wil vestigen en dus een reguliere inwoner is van Peel en Maas

Alle drie de groepen vragen om huisvesting. Gezien de verschillen in de duur van het verblijf is het verdedigbaar om de kwaliteit van de huisvesting daarop af te stemmen. Daarbij moet erkend worden, dat de huidige huisvestingsmogelijkheden zich met name toespitsen op de eerste groep en in zeer beperkte mate op de tweede groep. De derde groep zal zich moeten richten op de reguliere woningvoorraad, hetzij in de huur hetzij in de koop. Wat dat betreft zijn voor deze groep de spelregels niet anders dan voor overige woningzoekenden. Het is daarom niet nodig aanvullende regels op te nemen voor de long-stay groep. De gemeente Peel en Maas kent dan ook op de korte termijn met name een opgave in het realiseren van huisvesting voor tijdelijke arbeidskrachten die hier langer verblijven dan 6 maanden, maar meestal nog niet weten of ze zich blijvend willen vestigen, de mid-stayers. Deze groep moet worden gehuisvest in of tegen de kern om de mogelijke integratie te bevorderen. Daarnaast moeten ze worden gefaciliteerd in taalles en spreekuren waar ze terecht kunnen als ze vragen hebben over de regelgeving, de normen en waarden en overige zaken die voor tijdelijke arbeidskrachten van belang kunnen zijn. Met andere woorden, ze moeten de gelegenheid krijgen om te integreren in de samenleving en de kans daarvan deel uit te maken. Daarmee worden de voorwaarden geschapen voor de arbeidskracht om zich hier blijvend te vestigen. Vervolgens moet ervoor worden gezorgd, dat op het moment dat men de beslissing neemt om hier te blijven, men ook kan doorstromen naar een reguliere huur- of koopwoning.

Soorten huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten:

  • 1. Huisvesting bij agrarisch bedrijf
  • 2. Huisvesting in Voormalig Agrarisch Bedrijf
  • 3. Huisvesting op recreatieterrein
  • 4. Huisvesting in woningen

Uitsterfconstructie

In het beleid is opgenomen dat huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in principe dient te geschieden in de kern, vanwege de integratie en het scheiden van wonen en werk. Vanwege het feit dat er op dit moment nog onvoldoende geschikte woningvoorraad is in de kern wordt huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten bij agrarische bedrijven toegestaan. De huisvesting bij agrarische bedrijven wordt planologisch geregeld door middel van een uitsterfconstructie. Dit houdt in dat de huisvesting mag blijven bestaan zolang het agrarisch bedrijf in werking is. Wanneer het gebruik voor huisvesting gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen de gronden en bouwwerken niet meer ten behoeve van huisvesting van tijdelijke abreidskrachten in gebruik worden genomen.

Landschappelijke inpassing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in een aantal uitspraken (Ab 29 december 2010, 201003274/1/R3) dat het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen tot actief handelen in het bestemmingsplan verenigbaar is met het uitgangspunt van de 'toelatingsplanologie' in het Nederlandse ruimtelijke-ordeningsrecht en bovendien soms ook noodzakelijk zijn. Dergelijke verplichtingen worden 'voorwaardelijk' genoemd, omdat zij niet rechtstreeks tot actief handelen verplichten, maar slechts als voorwaarden gelden wanneer een belanghebbende gebruik wil maken van in het bestemmingsplan toegelaten vormen van grondgebruik. De Afdeling oordeelde dat voor wat betreft landschappelijke inpassing dat daar waar de mogelijkheid van een voorwaardelijke verplichting als bestemmingsplanvoorschrift bestaat, deze ook daadwerkelijk moet worden benut op straffe van onrechtmatigheid van het bestemmingsplan. Er bestaat dus geen mogelijkheid meer om de privaatrechtelijke optie in plaats van de publiekrechtelijke te kiezen.


Om te borgen dat de landschappelijke inpassing op de verschillende locaties wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. Deze voorwaardelijke verplichting ziet er als volgt uit:

Op de verbeelding wordt een aanduiding toegevoegd en in de bestemmingsomschrijving wordt opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing (adres)' de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals (soort inpassing, haag of boom) dient plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage X bij de regels.

Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten in bestaande bedrijfswoning.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt in een bedrijfswoning is dit specifiek aangeduid. Het feit dat arbeidskrachten zijn gehuisvest in de bedrijfswoning geeft geen recht op de bouw van een nieuwe bedrijfswoning.

3.2 Planbeschrijving per locatie

Voor wat betreft locatie nummer 1 tot en met nummer 43, de locaties uit het legalisatieproject, is de bestaande situatie en de planbeschrijving beschreven in de ruimtelijke onderbouwingen die zijn opgenomen in de bijlage. Voor wat betreft locatie nummer 44 tot en met 61, de locaties met bestaande rechten, wordt hieronder ingegaan op de bestaande situatie.

3.2.1 Locatie nummer 44 - Zandberg 15a Helden

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden.

Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden', de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1 ob', de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0001.png"

Figuur 1. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Zandberg 15a Helden  

Op het perceel is in het huidige bestemmingsplan niet voorzien in een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten'.

Op 18 januari 1994 is een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een stal/ loods in een kampeerboerderij voor 34 personen. Bij brief van 7 november 2006 is door het college van B&W van Helden aangegeven dat de kampeerboerderij al jaren gebruik wordt voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten en dat deze voorziening in het bestemmingsplan buitengebied expliciet als zodanig zal worden bestemd. Gebleken is dat dit bij het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied niet heeft plaatsgevonden. Daarom wordt ter plaatse van de voormalige kampeerboerderij alsnog een aanduiding voor de huisvesting van 34 tijdelijke arbeidskrachten opgenomen.

3.2.2 Locatie nummer 45 - Rijksweg 7 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden.

Op het plangebied rust de bestemming 'Wonen', de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1 ob', de aanduiding 'reconstructiewetzone -verwevingsgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Rijksweg 7 Kessel  

Op het perceel is in het huidige bestemmingsplan niet voorzien in een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten'.

Op 3 februari 2005 is een bouwvergunning verleend voor het veranderen van de woning voor het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. In het bestemmingsplan zal dan ook worden opgenomen dat het mogelijk is om maximaal 4 arbeidskrachten te huisvesten in een gedeelte van de woning aan de rijksweg 7.

3.2.3 Locatie nummer 46 - Keup 10 Egchel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden.

Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1 ob', de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0003.png"

Figuur 3. UUitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Keup 10 Egchel  

Op het perceel is in het huidige bestemmingsplan niet voorzien in een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten'.

Op 29 september 1980 is een bouwvergunning verleend voor het huisvesten van 2 tijdelijke arbeidskrachten in een gedeelte van de loods. In het bestemmingsplan zal dan ook worden opgenomen dat het mogelijk is om maximaal 2 arbeidskrachten te huisvesten in een gedeelte van de loods.

3.2.4 Locatie nummer 47 - Tongerveldweg 27 Maasbree

Het plangebied valt in de Beheersverordening Klavertje Vier, vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0004.png"

Figuur 4. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Tongerveldweg 27  

Op het perceel is in het huidige bestemmingsplan niet voorzien in een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten'.

Uit dossieronderzoek is gebleken dat op 8 april 1993 een bouwvergunning is verleend voor het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. Op basis van het overgangsrecht van de beheersverordening klavertje 4, heeft deze locatie vigerende rechten om 3 arbeidskrachten te huisvesten in een gedeelte van de woning. Deze rechten worden overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

3.2.5 Locatie nummer 48 - Tongerlo 9 Maasbree

Het plangebied valt in de Beheersverordening Klavertje Vier, vastgesteld op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Tongerlo 9 Maasbree  

Op het perceel is in de huidige beheersverordening niet voorzien in een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten'.

Uit dossieronderzoek is gebleken dat er een vergunning is verleend door de voormalige gemeente Maasbree op 1 augustus 2007. Op deze datum is een vergunning afgegeven voor het huisvesten van maximaal 20 tijdelijke arbeidskrachten werkzaam op het eigen bedrijf in de periode 15 maart tot en met 31 oktober. In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.6 Locatie nummer 49 - Hazenakkerweg 6 Helden

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Grondgebonden, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6, de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen', de aanduiding 'bolle akker', 'kernrandzone', de aanduiding oude verdichte bouwlanden en de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Hazenakkerweg 6 Helden  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor maximaal 18 arbeidskrachten.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.7 Locatie nummer 50 - Donk 48 Meijel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Waarde - Archeologie 3', de aanduiding 'kernrandzone', de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied roerdalslenk zone 3', 'oude verdichte bouwlanden' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0007.png"

Figuur 7. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Donk 48 Meijel  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.8 Locatie nummer 51 - Baarloseweg 53a Helden

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Grondgebonden, de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob', 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' en reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Baarloseweg 53a Helden  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.9 Locatie nummer 52 - Dekeshorst 18 Helden

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Grondgebonden, de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4 go' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Dekeshorst 18 Helden  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor maximaal 18 personen.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.10 Locatie nummer 53 - Bovensbos 1

Het plangebied valt in het bestemmingsplan "Bovensbos", vastgesteld op 6 mei 2014. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Plattelandsondernemer, de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied en de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0010.png"

Figuur 10. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Bovensbos 1 Helden  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor maximaal 77 personen.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.11 Locatie nummer 54 - Lang hout 4 Maasbree

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Grondgebonden, Waarde - Archeologie 4, de aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn, provinciale ontwikkelingszone groen en de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0011.png"

Figuur 11. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Lang hout 4 Maasbree  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.12 Locatie nummer 55 - Rijksweg 1 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Wonen, Waarde - Archeologie 4, de aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn, provinciale ontwikkelingszone groen en de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0012.png"

Figuur 12. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Rijksweg 1 Kessel  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor maximaal 40 personen.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon. Er wordt geen uitsterfconstructie opgenomen. Deze uitsterfconstructie is niet van toepassing of huisvesting bij een woonbestemming.

3.2.13 Locatie nummer 56 - Rijksweg 33 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Grondgebonden, Waarde - Archeologie 4, de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop, wro-zone - wijzigingsgebied 1 ob, ontwikkelingszone bebouwingslinten en reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0013.png"

Figuur 13. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Rijksweg 33 Kessel  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor 6 tijdelijke arbeidskrachten.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.14 Locatie nummer 57 - Donk 12-14 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Agrarisch - Grondgebonden en Waarde - Archeologie 4. Daarnaast is een aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 4 go en reconstructiewetzone - verwevingsgebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0014.png"

Figuur 14. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Donk 12-14 Kessel  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor maximaal 15 tijdelijke arbeidskrachten.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.15 Locatie nummer 58 - Groenstraat 4 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden. Op het plangebied rust de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. In 2013 is een uitgebreide omgevingsvergunning verleend voor het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. Deze vergunning is nog niet opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0015.png"

Figuur 15. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Groenstraat 4 Kessel  

In de in 2013 verleende omgevingsvergunning is opgenomen dat huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten tot maximaal 62 personen is toegestaan in stacaravans en in de bebouwing. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon. Er wordt geen uitsterfconstructie opgenomen, deze is alleen van toepassing voor huisvesting bij agrarische bedrijven.

3.2.16 Locatie nummer 59 - Heldenseweg 20-20a Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden.

Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch – Niet grondgebonden', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten', de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 4 go' en de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied''

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0016.png"

Figuur 16. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Heldenseweg 20-20a Kessel  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.17 Locatie nummer 60 - Heldenseweg 22 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden.

Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch – Niet grondgebonden', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten', de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 4 go' en de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied''.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0017.png"

Figuur 17. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Heldenseweg 22 Kessel  

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', tevens het exploiteren van een logiesgebouw voor structurele huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is toegestaan welke werkzaam zijn binnen het eigen agrarische bedrijf, met een maximum aantal personen zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten'. Huisvesting is toegestaan voor maximaal 9 maanden voor maximaal 22 tijdelijke arbeidskrachten.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt voor onderhavige gelegaliseerde locatie dezelfde regeling opgenomen als voor alle 43 andere locaties: een uitsterfconstructie, huisvesting voor maximaal 6 maanden per persoon, zowel voor het eigen bedrijf als voor derden.

3.2.18 Locatie nummer 61 - Dijk 5 Kessel

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas”, vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van peel en Maas. Dit plan vormt dan ook het vigerende planologische kader voor de binnen het plangebied gelegen gronden.

Op het plangebied rust de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden', de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – huisvesting tijdelijke arbeidskrachten', de aanduiding 'maximum aantal tijdelijke arbeidskrachten', de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 4 go' en de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied''.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0107-VG01_0018.png"

Figuur 18. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 05-11-13, locatie Dijk 5 te Kessel  

Op 30 oktober 2013 heeft het college besloten de aanvraag omgevingsvergunning voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten op de locatie Dijk 5 te Kessel in te trekken. De aanduiding voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten is echter nog steeds in het bestemmingsplan opgenomen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet erin om ook de aanduiding voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten uit het bestemmingsplan te verwijderen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden/resultaten onderzoeken

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Alleen bouwplannen waarvoor een afzonderlijke planologische procedure doorlopen is, zijn in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Gezien de voor deze plannen reeds doorlopen procedure zijn ook de noodzakelijke onderzoeks- en milieuaspecten reeds beschouwd, zodat in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen aanvullende onderzoek noodzakelijk is. Voor de procedures die in dit bestemmingsplan worden meegenomen zijn afzonderlijke onderzoeken uitgevoerd, deze zijn te vinden in de bijlagen. Voor een samenvatting van deze onderzoeken wordt verwezen naar bijgevoegde ruimtelijke onderbouwingen.

4.2 Diverse deelaspecten

4.2.1 Milieueffectrapportage

Onderhavig planvoornemen maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor een milieuffectrapportage is vereist.

4.2.2 Geluid

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Deze normen worden in de Wgh 'voorkeursgrenswaarden' genoemd. Voldoet een nieuwe geluidgevoelige bestemming niet aan de voorkeursgrenswaarde, kan een hogere waarde aangevraagd worden. In de Wgh wordt beschreven wat de maximaal te verlenen hogere waarden zijn. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. In de begripsbepaling van de Wet geluidhinder wordt een logiesgebouw niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object, omdat er geen sprake is van een permanente woonfunctie, maar van een tijdelijke verblijfsfunctie vergelijkbaar met een hotel of pension. In de bijlage bij de toelichting is hier per locatie nader op ingegaan. Voor de locaties die eerder al gelegaliseerd zijn is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect geluid.

Conclusie

Geluid beleft geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.3 Luchtkwaliteit

De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Rijk, provincies en gemeenten werken samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De bestuursorganen dienen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit grenswaarden in acht te nemen. De vaststelling van een bestemmingsplan wordt in de jurisprudentie aangemerkt als de uitoefening van een bevoegdheid die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. De regels uit de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende regelingen vloeien direct voort uit richtlijnen die de Europese Unie heeft vastgesteld. Deze richtlijnen bestaan uit de in 1996 vastgestelde Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de daarop gebaseerde uitvoeringsrichtlijnen, veelal dochterrichtlijnen genoemd. In deze dochterrichtlijnen is achtereenvolgens vastgelegd welke normen voor specifieke stoffen gelden. In de handreiking Niet In Betekenende Mate Luchtkwaliteit wordt onder andere bepaald of projecten onder het begrip NIBM vallen. In paragraaf 4.2 wordt vermeld dat woningbouwprojecten van minder dan 500 woningen en minimaal 1 ontsluitingsweg als NIBM beschouwd kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen maakt geen 500 woningen mogelijk. Derhalve kan gesteld worden dat er geen verder onderzoek naar luchtkwaliteit verricht hoeft te worden. Luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmerende factor voor onderhavig plan. In de bijlage bij de toelichting, de onderbouwing per locatie, is hier nader op ingegaan.

4.2.4 Bodemkwaliteit

Een ander aspect dat een rol speelt is de kwaliteit van de bodem. Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die in het bestemmingsplan wordt opgenomen inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Per locatie is gekeken of er een bodemonderzoek nodig was. Dit is nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat bodem geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die eerder al gelegaliseerd zijn is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect bodem.

Conclusie

Bodem betreft geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB. Per locatie is gekeken of het initiatief de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven belemmert en of omliggende bedrijven het initiatief belemmerden. Dit is nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die eerder al gelegaliseerd zijn is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect milieu-invloed bedrijvigheid.

Conclusie

Omliggende bedrijven betreffen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen, noch is onderhavig planvoornemen een belemmering voor omliggende bedrijven.

4.2.6 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is verder geoperationaliseerd en verduidelijkt door middel van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).


In het kader van het plan is het aspect externe veiligheid bekeken. Dit is per locatie nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat externe veiligheid geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die reeds gelegaliseerd zijn, is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect externe veiligheid.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.7 Geur

Door de geurproblematiek rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Wgv). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijborende Regeling geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen. De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (hierna te noemen: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.


De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Woningen en andere gebouwen zijn niet geurgevoelig, als ze deel uitmaken van een veehouderij of een veehouderij die na een bepaalde datum is beëindigd. De norm voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is door de Wgv vastgesteld op 3 OUe/m3 (odourunits per m3) en de norm voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is vastgesteld op 14 OUe/m3. Dit betekent dat iedere individuele veehouder 3 OUe/m3 geur mag emitteren op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 14 OUe/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Ten opzichte van een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij geldt niet de maximale geurbelasting, maar een vaste afstand van ten minste 100 meter binnen de bebouwde kom en ten minste 50 meter buiten de bebouwde kom. Dezelfde afstanden gelden ten opzichte van geurgevoelige objecten indien dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Dat wil zeggen er dan geen geurbelasting worden bepaald. Voorwaarde is dat het betrekking moet hebben op een situatie na 19 maart 2000. Een aparte uitzondering is gemaakt voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitgemaakt hebben van een veehouderij. De gemeenteraad is bevoegd om deze objecten een lager beschermingsniveau toe te kennen. Hierdoor wordt voorkomen dat een bedrijfsbeëindiging een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van een in de omgeving gelegen veehouderij met zich brengt. In dit geval is geen gebiedsgerichte aanpak van toepassing.

Voorgrond en achtergrondbelasting

Conform de Rgv kan de geurbelasting van individuele veehouderijen berekend worden met het verspreidingsmodel “V-Stacks vergunning 2010”. Omdat met dit verspreidingsmodel echter geen geurcontouren berekend kunnen worden, wordt hiervoor het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010” gebruikt. Bij deze uitkomsten en geurcontouren gaat het dan om de voorgrondbelasting van een individuele veehouderij en deze kunnen getoetst worden aan de normen uit de Wgv. Bij ruimtelijke plannen moet in principe gemotiveerd worden dat er ter plaatse van het ruimtelijke plan (indien het gaat om een geurgevoelig object) sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen bepalen, is naast de geurbelasting van een individuele veehouderij, ook de geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het ruimtelijke plan bepalend. Het gaat hier dan om de zogenaamde cumulatieve geurbelasting oftewel achtergrondbelasting. Deze kan berekend worden met het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010”. De uitkomsten van deze berekening kunnen eveneens worden weergegeven via een geurcontour. Anders dan bij voorgrondbelasting geeft de Wgv geen normen voor achtergrondbelasting. Ook geeft de Wgv geen omschrijving van wat onder een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat verstaan wordt. In dat kader vormt paragraaf 3.4 van de handreiking bij de Wgv (welke gaat over de beoordeling van ruimtelijke plannen, aanvulling 23 mei 2007) en de bijlagen 6 en 7 bij de handreiking (met informatie over de te verwachten geurhinder, aanvulling 1 mei 2007) een hulpmiddel voor het beoordelen van ruimtelijke plannen. Aan de hand van het gestelde in voornoemde handreiking is er door de overheid een tabel opgesteld, welke hierna wordt weergegeven en welke gebruikt kan worden voor de beoordeling van de milieukwaliteit in een gebied. De milieukwaliteit correspondeert in dit geval met de normering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Middels deze tabel kan aan de hand van de uitkomsten van de verspreidingsmodel “V-stacks gebied” en de geurcontouren (waarin deze uitkomsten weergegeven worden) bezien worden welke milieukwaliteit er in een bepaald gebied heerst en, gelet op de ligging van het ruimtelijk plan, wat de milieukwaliteit en dus het woon- en leefklimaat bij een ruimtelijk plan is.

    Voorgrondbelasting
(Een–bron situatie)  
Achtergrondbelasting
(Meer-bron situatie)  
Milieukwaliteit   Geur gehinderden   98 percentiel OUe/m3   98 percentiel OUe/m3  
Zeer goed   < 5%   < 1.5   < 3.1  
Goed   5 -10%   1.5 – 3.8   3.1 -7.4  
Redelijk goed   10 – 15%   3.8-6.6   7.4 - 13.1  
Matig   15 – 20%   6.6 - 10   13.1 - 20  
Tamelijk slecht   20 – 25%   10 - 14.2   20 - 28.3  
Slecht   25 – 30%   14.2 - 19.2   28.3 - 38.5  
Zeer slecht   30 – 35 %   19.2 - 25.3   38.5 - 50.7  
Extreem slecht   35 - 40 %   25.3 - 32.8   > 50.7  

Milieukwaliteit in relatie tot individuele en cumulatieve geurbelasting

Concluderend kunnen we derhalve het volgende stellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat er bij een ruimtelijk plan sprake is van een goed dan wel aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te kunnen oordelen wat de invloed van een ruimtelijk plan op het woon- en leefklimaat is, moet met betrekking tot geur zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting in beeld worden gebracht. In geval van voorgrondbelasting geur vindt toetsing plaats aan de wettelijke norm van 3 OUe/m3 voor de bebouwde kom en aan de wettelijke norm van 14 OUe/m3 voor buiten de bebouwde kom. De norm voor de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “goed” (1,5 tot 3,8 OUe/m3), de norm voor buiten de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht” (10,0 tot 14,2 OUe/m3). Op grond hiervan wordt afgeleid, dat binnen de bebouwde kom een milieukwaliteit “goed” aanvaarbaar is en in geval van buiten de bebouwde kom een milieukwaliteit “tamelijk slecht” aanvaardbaar is. Als we deze wettelijke normen doortrekken naar de achtergrondbelasting kunnen we stellen dat binnen de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 3,1 tot 7,4 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “goed”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en in geval van buiten de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 20 – 28,3 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De contouren die voortkomen uit de berekeningen, behorende bij de Wgv, vormen zowel een toetsingskader bij beoogde uitbreiding van een veehouderij, alsook bij ontwikkeling van nieuwe functies in de nabijheid. Daarnaast geeft de Wgv de mogelijkheid om maatwerk te leveren, door de wettelijke normen of afstanden binnen een vastgelegde marge voor een bepaald (deel)gebied van de gemeente te wijzigen. De gemeente kan dit gebiedsgericht geurbeleid als sturingsinstrument voor (ruimtelijke en functionele) ontwikkelingen in het buitengebied gebruiken.


Notitie beleidsuitgangspunten streefkwaliteiten geur

De gemeente Peel en Maas heeft met de structuurvisie voor het buitengebied de beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten met betrekking tot geur vastgesteld. Deze streefkwaliteiten geur zijn een vertaling van de ambitie van de gemeenteraad, een zogenaamde beleidskoers. Het betreft alleen cumulatieve geurbelasting ofwel achtergrondbelasting. De gemeente monitort de ontwikkeling van geur van veehouderijen halfjaarlijks. Dit monitoren gebeurt vanuit het perspectief van de structuurvisie en de MER. Deze structuurvisie geeft het beleid op hoofdlijnen voor de komende 10 tot 15 jaar.


Streefkwaliteiten als passende lange beleidskoers

De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur houden rekening met een lange termijn visie (10 tot 15 jaar). Volgens rapporten van de veehouderijsector vindt een herverdeling van veehouderijen plaats met stoppers en een herverdeling met schaalsprong op locaties. Gezien de huidige economische ontwikkelingen en het Besluit huisvesting zal het aantal bedrijven dat stopt groot zijn. De MER prognosticeert in het algemeen een redelijk te verwachten verbetering van de geurkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Een lange termijn visie betekent vooral een lange adem. Op korte termijn kan de achtergrondbelasting geur toenemen. Hierdoor kunnen de streefkwaliteiten tijdelijk onder druk komen. Dit is acceptabel, mits dit past binnen de milieukwaliteit (zie paragraaf Milieukwaliteit in relatie tot individuele en cumulatieve geurbelasting ), omdat op langere termijn de streefkwaliteit in het algemeen verbetert.


Landelijke ontwikkeling

De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen bij de rapportage 'Van mega naar beter' van 22 september 2011 van Hans Alders. Het rapport concludeert dat 'business as usual' geen optie is. Voor het bereiken van een duurzame veehouderij gaat Den Haag geen blauwdruk opleggen. Het moet vanuit de dynamiek en het samenspel tussen de ondernemers en de samenleving zelf komen: zelfsturing. De overheid zal de basiseisen moeten formuleren, daarover is iedereen het eens. De keten zal zich echter van zijn kant moeten realiseren dat als het aan die eisen voldoet, het nog niet automatisch beschikt over een “maatschappelijke licence to operate”. Volgens het college zijn deze basiseisen de wettelijke normen en niet de streefkwaliteiten.


Besluit Huisvesting

De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen bij de ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving. Een alternatief voor streefkwaliteiten is gelegen in het opstellen van een geurverordening. Deze forceert vooruitlopend op de ontwikkelingen als gevolg van de Besluit huisvesting extra maatregelen.


Vastgesteld beleid

De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen in de gedachtegang van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen. Dit is conform de uitgangspunten van structuurvisie. Een geurverordening die stuurt op de streefkwaliteit past hierin niet. De geurverordening beperkt ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven zonder veehouderij. (Een strengere norm betekent namelijk grotere geurcontouren. Binnen een geurcontour mag de gemeente geen geurgevoelige object bestemmen. Een geurgevoelig object is een woning alsook bijvoorbeeld een sorteerloods waar mensen langere tijd verblijven). In het kader van het plan is het aspect geur bekeken. Dit is per locatie nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat geur geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die reeds gelegaliseerd zijn, is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect geur.


Conclusie

Geur vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Ook vormt onderhavig plan geen belemmering voor omliggende bedrijven.

4.2.8 Waterhuishouding

Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige watersystemen en waterketens in relatie tot aanwezige hydrologische waarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Het rijk heeft voor ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (m.n. veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid. Het plan ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft
  • waterverontreiniging dient door bronmaatregelen voorkomen te worden
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan


Het beleid van de gemeente is om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.


In het kader van het plan is het aspect waterhuishouding bekeken. Dit is per locatie nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat waterhuishouding geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die reeds gelegaliseerd zijn, is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect waterhuishouding.

Conclusie

Waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie

In het buitengebied is een aantal rijksmonumenten, archeologische monumenten en diverse andere waardevolle terreinen en gebouwen aanwezig. Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.


Archeologie

Op basis van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) is sinds september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. De gemeente heeft de wettelijke taak gekregen om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.


In het kader van het plan is het aspect archeologie en cultuurhistorie bekeken. Dit is per locatie nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die reeds gelegaliseerd zijn, is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect externe archeologie en cultuurhistorie.

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.10 Verkeer en parkeren

Voor de komende jaren ligt er voor de gemeente geen opgave op het gebied van infrastructuur. Het accent ligt op het verbeteren van de bestaande infrastructuur, bijvoorbeeld op het vlak van profielen, verbeteren van aansluitingen en bewegwijzering. In het landelijk gebied en de directe omgeving van de kernen ligt wel een opgave voor wat betreft het langzaam verkeer, er is behoefte aan betere uitloopmogelijkheden vanuit de kernen. In het kader van het plan is het aspect verkeer en parkeren bekeken. Dit is per locatie nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat verkeer en parkeren geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die reeds gelegaliseerd zijn, is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect verkeer en parkeren.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.11 Natuur, landschap en ecologie

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195), welke de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Bescherming bos- en natuurgebieden / ecologische structuren (EHS / POG)

In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal bosgebieden gelegen. Ook is er een provinciale ontwikkelingszone groen gelegen.

In het kader van het plan is het aspect natuur, landschap en ecologie bekeken. Dit is per locatie nader uitgewerkt in de bijlagen bij de toelichting, meer specifiek in de ruimtelijke onderbouwingen per locatie. Hieruit blijkt dat natuur, landschap en ecologie geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen. Voor de locaties die reeds gelegaliseerd zijn, is in de desbetreffende procedure reeds gekeken naar het aspect natuur, landschap en ecologie.

Conclusie

Natuur, landschap en ecologie vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planstukken

Een bestemmingsplan geeft bestemmingen met de bijbehorende regels. Het bestaat niet alleen uit een tekstdocument, maar ook uit een verbeelding (plankaart). Alle toegelaten functies zijn met een eigen bestemming op de verbeelding opgenomen. Samen met de regels vormt de (digitale en analoge) verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting hoort wel bij het bestemmingsplan, maar is geen onderdeel daarvan: de toelichting is niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan, de regels en de verbeelding (plankaart) doorslaggevend en bindend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan is digitaal vastgesteld en beschikbaar. Van het elektronische document is een papieren versie gemaakt. Bij een onbedoeld verschil tussen de papieren versie en de elektronische versie gaat de laatste voor.

5.2 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding geeft met kleuren en tekens aan welke bestemmingen voor de gronden gelden. De bestemming is aangegeven met een gekleurd vlak met de letters van de bestemming. Soms zijn er voor gronden meerdere tekens opgenomen. Het gaat dan om aanduidingen. Dit kunnen gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of maatvoeringsaanduidingen zijn. Als een aanduiding is opgenomen zijn daarvoor in de regels specifieke bepalingen van toepassing. Uit de verbeelding kan afgeleid worden op welk gebied het bestemmingsplan betrekking heeft, omdat daarop de plangrens is aangegeven

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven, zoals de maximale goot- en bouwhoogte. De analoge verbeelding van dit plan bestaat uit 61 verbeeldingen en een legenda.

5.3 Toelichting op de regels

Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Een bestemming geeft de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Bij deze bestemmingen horen gebruiksregels. Het kan gaan om regels voor bouwen, werken en werkzaamheden, slopen en het gebruik van grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in art. 3.1 Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en enkele andere wetten verbieden het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Om misverstanden te voorkomen wordt bij de verschillende bestemmingen aangegeven wat 'in ieder geval' beschouwd moet worden als in strijd met het bestemmingsplan.

De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het handboek van de nieuwe gemeente Peel en Maas. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1)

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit relevante wetgeving overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2012. Deze begrippen geven aan wat onder een bepaalde formulering begrepen moet worden bij de toepassing van dit bestemmingsplan.

Met betrekking tot de begrippen ' bedrijfswoning' en 'plattelandswoning' geldt het volgende: In hoofdstuk 3 van deze toelichting is uiteengezet dat het sinds 1 januari 2013 mogelijk is om in het bestemmingsplan een verschil te maken tussen burgerwoningen en voormalige agrarische bedrijfswoningen in die zin dat er voor de laatste categorie een minder grote bescherming geldt van milieunormen dan bij burgerwoningen het geval is. Van die mogelijkheid is in dit bestemmingsplan om gebruik gemaakt.

Artikel 1.1a Wabo bepaalt dat een bedrijfswoning, die behoort tot of voorheen behoorde tot een landbouwinrichting en die op grond van het bestemmingsplan door een derde mag worden bewoond, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van de Wabo en daarop berustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen het bij vrijwel alle bestemmingen mogelijk te maken dat bedrijfswoningen door derden bewoond mogen worden. Er is ook voor gekozen het mogelijk te maken dat een bedrijfswoning, waarvan het bijbehorende bedrijf niet meer bestaat, bewoond mag blijven worden. In dat geval is sprake van 'plattelandswoning'. Er is voor gekozen dit te doen via aanduidingen op de verbeelding en hierop afgestemde begripsbepalingen. Daarbij gaat het om de begripsbepalingen voor 'bedrijfswoning' en voor 'plattelandswoning'.

'Plattelandswoning'

Het begrip 'plattelandswoning' ziet op de situatie dat een woning vroeger als bedrijfswoning is gebouwd en ook als zodanig is gebruikt, maar die functie niet meer heeft, waarbij wel nog een bedrijf in werking is.

'Bedrijfswoning'

De begripsbepaling 'bedrijfswoning' ziet op de situatie, dat een woning valt binnen een perceel dat ook conform de bestemming in gebruik is als bedrijf. Van een 'bedrijfswoning' in de zin van dit bestemmingsplan is sprake als aan een aantal voorwaarden is voldaan: het gaat om een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij ene terrein. Terrein is niet gedefinieerd, maar hiermee is bedoeld het perceel waarop een bedrijf is gevestigd. Die woning dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of als niet sprake is van personen die gezamenlijk een huishouding vormen: voor de huisvesting van maximaal 4 personen. Op grond van de begripsbepaling is niet vereist dat de personen die in de woning wonen functioneel aan het bedrijf zijn verbonden. De term 'bedrijfswoning' slaat dus zowel op een bedrijfswoning die wordt bewoond omdat er een relatie is tussen de bewoner en het bijbehorende bedrijf als op bewoning door een derde in de zin van artikel 1.1a Wabo. Dat wil zeggen dat een woning die ooit is gebouwd als bedrijfswoning, maar nu door iemand wordt bewoond die geen binding meer heeft met het bijbehorende bedrijf ook wordt betiteld als 'bedrijfswoning'. Het gevolg hiervan is, dat bij de beoordeling van milieu(omgevings)vergunningen en de toepassing van een aantal milieuwetten uitgegaan wordt van de fictie, dat de woning nog steeds een 'echte' bedrijfswoning is en niet van de feitelijke situatie. Daardoor geldt een lagere milieubescherming voor overlast vanuit het bedrijf waartoe de woning oorspronkelijk behoorde dan bij burgerwoningen het geval is.

Artikel 1.1a lid 2 Wabo geeft aan, dat onder landbouwinrichting als bedoeld in dat artikel wordt verstaan: inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten plaatsvinden dan wel activiteiten die daarmee verband houden Onder agrarische activiteiten wordt verstaan het telen of kweken van gewassen en het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren. Wat met activiteiten die daarmee verband houden wordt bedoeld, geeft de wet niet aan. Ook in de Memorie van Toelichting wordt dit niet expliciet aangegeven. Er is wel het volgende aangegeven:

  • (citaat 1) Zoals uiteengezet in paragraaf 5 onder B van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is deze bepaling beperkt tot (voormalige) bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven en is er bewust voor gekozen om niet een soortgelijke regeling voor gebieden met een ander karakter – bijvoorbeeld industrieterreinen – te treffen (Kamerstukken 33078, nr. 3 pag. 16). (Niet is aangegeven wat wordt verstaan onder 'agrarische bedrijven').
  • (citaat 2) De toenemende functieverandering en functiemenging op het platteland leidt er op veel plekken toe dat de omgeving in toenmende mate geschikter wordt voor bewoning door anderen dan de agrariërs zelf. (-) Met andere woorden: in de specifieke veranderende omgeving van het agrarisch gebied is een uitzondering op de gebruikelijke toepassing van de milieuwegeving te billijken, want het is en blijft een uitzondering. Echter, andersoortige bedrijfsmatige gebieden, zoals industrieterreinen lenen zich naar hun aard niet voor het (bevorderen van ) een mening van woon en bedrijfsfuncties. Om die rden is ervoor gekozen om voor dergelijke gebieden niet zo'n uitzonderingsmogelijkheid toe te staan. (Kamerstukken 33078, nr. 3 pag. 10).

Uit deze passages en met name de cursief aangegeven delen daarvan blijkt, dat de wetgever een regeling heeft willen geven voor het buitengebied en dat het begrip 'agrarische bedrijven' ruim moet worden uitgelegd. Dat heeft er in dit bestemmingsplan toe geleid, dat de regeling van toepassing is op het gehele buitengebied. Daarom is de toepassing van de mogelijkheden van deze wetgeving in dit bestemmingsplan niet gekoppeld aan het begrip 'agrarische bedrijfswoning', maar aan het begrip 'bedrijfswoning'. Dat betekent, dat de regeling voor zover het betreft de voormalige bedrijfswoning als de plattelandswoning ook van toepassing is op de bestemmingen 10 (Bedrijf-Agrarisch verwant) en 12 (Bedrijf- Niet Agrarisch verwant). Ook binnen deze bestemmingen is bewoning door een derde toegestaan.

Wijze van meten (art. 2)

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP 2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.

5.3.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Voor de categorieën waarbij bebouwing voorkomt zijn regels opgenomen over de oppervlakte, hoogte etc. Alle solitaire functies, zoals wonen en agrarische bedrijven, zijn voorzien van een bestemmingsvlak met daarbinnen een bouwvlak. Bij een aantal bestemmingen is het bouwvlak veelal gelijk aan het bestemmingsvlak. Het betreft de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. Binnen deze bestemmingen wordt wel de maximaal toelaatbare oppervlakte bebouwing als aanduiding op de verbeelding opgenomen, maar is de exacte locatie van de bebouwing binnen het bestemmings-/bouwvlak minder bepalend. Bij de agrarische bedrijven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, mits binnen het bestemmingsvlak voldoende ruimte blijft voor realisering van allerlei overige voorzieningen, zoals landschappelijke inpassing. Bij de bestemmingen Recreatie - Verblijfsrecreatie wordt zowel een bouwvlak opgenomen binnen het bestemmingsvlak als een nadere aanduiding over de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bebouwing. Indien een bouwaanvraag wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijbehorende regels van belang. Als het nieuwe bouwwerk past binnen het toegekende bouwvlak en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan een omgevingsvergunning worden verleend. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Agrarisch

Gebruiksregels

Alle weilanden en akkerland heeft de bestemming 'Agrarisch', uitgezonderd de daarbinnen gelegen functies. Dit betreft veelal weilanden en akkerbouwgronden. De grond mag worden gebruikt voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik en agrarisch hobbymatig gebruik, zoals bijvoorbeeld het hobbymatig laten grazen van een aantal pony's. Gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Daar waar de bijbehorende aanduidingen zijn opgenomen, mag de grond binnen de bestemming ' Agrarisch' eveneens worden gebruikt als evenemententerrein of als parkeerterrein.

In de bestemming Agrarisch is voor een specifieke locatie een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van bepaalde bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bestaande paardrijbakken en daarbij behorende lichtmasten en erf- en terreinafscheidingen met een open constructie.

Afwijkingsbevoegdheden

Het bestemmingsplan bevat een aantal afwijkingsbevoegdheden, op grond waarvan het bevoegd gezag, onder voorwaarden een omgevingsvergunning kan verlenen voor het bouwen van gebouwen: voor de bouw van schuilgelegenheden, voor een hoogzit voor de jacht of voor natuurstudie, voor een voederberging of –ruif, voor tijdelijke (hoge of lage) teeltondersteunende voorzieningen. In de regels is verder vastgelegd dat het college een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruik van de gronden ten behoeve van incidentele, tijdelijke evenementen, containervelden en een paardrijbak.

Agrarisch – Glastuinbouw

Gebruiksregels

Binnen deze bestemming zijn bestaande glastuinbouw bedrijven toegestaan. Aangezien in de praktijk vaak gemengde bedrijven voorkomen is vastgelegd dat een glastuinbouwbedrijf ook een bestaande andere agrarische bedrijfstak kunnen hebben. Zo is in de regels opgenomen dat bestaande grondgebonden en niet- grondgebonden bedrijvigheid als nevenactiviteit is toegestaan. Bedrijven die een dergelijke neventak hebben, krijgen in de regels dezelfde mogelijkheden. Ondergeschikt aan de agrarische bestemming is verkoop van zelfvoortgebrachte en streekeigen producten onder voorwaarden toegestaan. In de praktijk is gebleken dat bij een groot aantal agrarische bedrijven caravanstalling voorkomt als ondergeschikte functie. Derhalve voorzien de regels in het rechtstreeks toestaan van caravanstalling, mits deze ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsbestemmming.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar, met uitzondering van units voor piekmomenten. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • de huisvesting dient nodig te zijn voor het eigen bedrijf. Huisvesting voor derden is wel toegestaan wanneer in basis ook huisvesting voor het eigen bedrijf aanwezig is.
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige (bedrijfs)woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn;
  • huisvesting in piekmomenten is uitsluitend toegestaan voor maximaal 3 maanden. Na de 3 maanden dient de bewoning te worden beëindigd en de eventuele tijdelijke units te worden verwijderd van het erf, dan wel uit het zicht worden geplaatst.
  • de huisvesting is planologisch geregeld door middel van een zogenoemde uitsterfconstructie. Dit houdt in dat wanneer het gebruik voor huisvesting gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen de gronden en bouwwerken niet meer ten behoeve van huisvesting van tijdelijke abreidskrachten in gebruik worden genomen. In de beleiduitgangspunten van de raad en de beleidsregels van het college is uitgesproken dat huisvesting bij agrarische bedrijven niet de meest wenselijke vorm van huisvesting is, vanwege het gebrek aan integratie en vanwege het feit en dat wonen en werken in principe gescheiden moeten zijn. Omdat er op dit moment nog onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn in de kernen om de grote stromen tijdelijke arbeidskrachten te kunnen huisvesten en omdat er reeds veel locaties aanwezig zijn waar huisvesting plaatsvindt is er voor gekozen deze locatie te legaliseren door middel van een uitsterfconstructie.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

In de bedrijfswoning zijn onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks aan huis gebonden beroepen en bedrijven toegestaan. Ook evenementen zijn onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan tot een maximum van drie keer per jaar. Specifieke zaken welke ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming en niet generiek voorkomen, bijvoorbeeld bepaalde detailhandelsactiviteiten of recreatieve functies hebben een aparte aanduiding op de verbeelding.

Bouwregels

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleuf- en mestsilo's zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Dat geldt echter niet voor verhardingen, deze mogen ook aanwezig zijn in het bestemmingsvlak. Daar waar de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – hemelwaterbassin' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kassen' is opgenomen mogen uitsluitend hemelwaterbassins en waterbuffers, respectievelijk kassen worden gebouwd. Ter plaatse van deze aanduiding is geen andere bebouwing toegestaan. Dit is veelal opgenomen ten behoeve van bescherming van omliggende gevoelige functies. Het bouwvlak mag bij de bestemming Agrarisch – Glastuinbouw geheel worden bebouwd. Nieuwe bebouwing en/of uitbreiding van bestaande bebouwing dient voldoende landschappelijk te worden ingepast, conform het gemeentelijk kwaliteitskader, dat wil zeggen: 10 % van de nieuwe bebouwing dient te worden ingepast.

Het aantal bedrijfswoningen dat is toegestaan wordt op de verbeelding met een aanduiding aangegeven. Als het een bedrijf betreft waarvan de voormalige bedrijfswoning is afgesplitst, dan wel waar vigerend geen recht bestaat op een bedrijfswoning, is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Daar waar nog geen bedrijfswoning aanwezig is, maar waar op termijn mogelijk wel een bedrijfswoning te motiveren is, wordt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 0' opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een tweetal locaties waar nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf heeft plaatsgevonden. In de structuurvisie is opgenomen dat een bedrijfswoning slechts mogelijk is na één jaar na nieuwvestiging en onder voorwaarde dat de volwaardigheid is aangetoond. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om op de plekken waar toch een bedrijfswoning te motiveren is, een bedrijfswoning mogelijk te maken. Er is géén afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid opgenomen om méér dan 1 bedrijfswoning toe te staan. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 1000 m3, dan wel de bestaande inhoud. Binnen het bestemmingsvlak is geen bebouwing toegestaan. Wel zijn hierbinnen lage tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen mogelijk. Specifiek zijn de mogelijkheden voor het bouwen van hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen (ondersteunend glas bij tuinbouwbedrijven) ten behoeve van een grondgebonden bedrijf(stak) benoemd.

 

Afwijkingsbevoegdheden

De mogelijkheden in de structuurvisie voor nevenactiviteiten en verbrede landbouw, bed & breakfast, mantelzorg en inwoning zijn in de regels opgenomen met een algemene afwijkingsmogelijkheid.

Wijzigingsbevoegdheden

Verder zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming van een bestemmingsvlak en het bouwvlak te wijzigen. De volgende mogelijkheden voor omschakeling zijn opgenomen:

  • vergroting bouwvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
  • van glastuinbouw naar grondgebonden;

Welke mogelijkheden waar gelden is afhankelijk van de gebiedstypologieën. Hiervoor is de matrix uit de structuurvisie gevolgd. Verder is in de regels opgenomen dat bij omschakeling de omvang van het bestemmings- en bouwvlak bij omschakeling terug moet naar de omvang die maximaal toelaatbaar is volgens de matrix van het structuurplan en dat het resterend deel van de grond dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'.

Agrarisch – Grondgebonden

Gebruiksregels

Binnen deze bestemming zijn bestaande grondgebonden bedrijven toegestaan. Aangezien in de praktijk vaak gemengde bedrijven voorkomen is vastgelegd dat een grondgebonden bedrijf ook een bestaande andere agrarische bedrijfstak kan hebben. Zo is in de regels opgenomen dat bestaande niet- grondgebonden bedrijvigheid, intensieve veehouderijen en gebruiksgerichte paardenhouderijen ondergeschikt aan een productiegebonden paardenhouderij (valt onder de definitie grondgebonden) als nevenactiviteit is toegestaan. Bedrijven die een dergelijke neventak hebben, krijgen in de regels dezelfde mogelijkheden. Ondergeschikt aan de agrarische bestemming is verkoop van zelfvoortgebrachte en streekeigen producten onder voorwaarden toegestaan. In de praktijk is gebleken dat bij een groot aantal agrarische bedrijven caravanstalling voorkomt als ondergeschikte functie. Derhalve voorzien de regels in het rechtstreeks toestaan van caravanstalling, mits deze ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsbestemmming. De landschappelijke inpassing van meelifters is opgenomen aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de bestemming Agrarisch – Grondgebonden, zie hoofdstuk 3 voor meer uitleg hierover.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar, met uitzondering van units voor piekmomenten. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • de huisvesting dient nodig te zijn voor het eigen bedrijf. Huisvesting voor derden is wel toegestaan wanneer in basis ook huisvesting voor het eigen bedrijf aanwezig is.
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige (bedrijfs)woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn;
  • huisvesting in piekmomenten is uitsluitend toegestaan voor maximaal 3 maanden. Na de 3 maanden dient de bewoning te worden beëindigd en de eventuele tijdelijke units te worden verwijderd van het erf, dan wel uit het zicht worden geplaatst.
  • de huisvesting is planologisch geregeld door middel van een zogenoemde uitsterfconstructie. Dit houdt in dat wanneer het gebruik voor huisvesting gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen de gronden en bouwwerken niet meer ten behoeve van huisvesting van tijdelijke abreidskrachten in gebruik worden genomen. In de beleiduitgangspunten van de raad en de beleidsregels van het college is uitgesproken dat huisvesting bij agrarische bedrijven niet de meest wenselijke vorm van huisvesting is, vanwege het gebrek aan integratie en vanwege het feit en dat wonen en werken in principe gescheiden moeten zijn. Omdat er op dit moment nog onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn in de kernen om de grote stromen tijdelijke arbeidskrachten te kunnen huisvesten en omdat er reeds veel locaties aanwezig zijn waar huisvesting plaatsvindt is er voor gekozen deze locatie te legaliseren door middel van een uitsterfconstructie.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

In de bedrijfswoning zijn onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks aan huis gebonden beroepen en bedrijven toegestaan. Ook evenementen zijn onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan tot een maximum van drie keer per jaar. Specifieke zaken welke ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming en niet generiek voorkomen, bijvoorbeeld bepaalde detailhandelsactiviteiten of recreatieve functies hebben een aparte aanduiding op de verbeelding.

Bouwregels

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleuf- en mestsilo's zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Dat geldt echter niet voor verhardingen. Daar waar de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – mestbassin' is opgenomen mogen uitsluitend mestbassins worden gebouwd. Ter plaatse van deze aanduiding is geen andere bebouwing toegestaan. Dit is veelal opgenomen ten behoeve van bescherming van omliggende gevoelige functies. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, tenzij er een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is opgenomen. Nieuwe bebouwing en/of uitbreiding van bestaande bebouwing dient voldoende landschappelijk te worden ingepast, conform het gemeentelijk kwaliteitskader, dat wil zeggen: 10 % van de nieuwe bebouwing dient te worden ingepast.

Het aantal bedrijfswoningen dat is toegestaan wordt op de verbeelding met een aanduiding aangegeven. Als het een bedrijf betreft waarvan de voormalige bedrijfswoning is afgesplitst, dan wel waar vigerend geen recht bestaat op een bedrijfswoning, is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een tweetal locaties waar nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf heeft plaatsgevonden. In de structuurvisie is opgenomen dat een bedrijfswoning slechts mogelijk is na één jaar na nieuwvestiging en onder voorwaarde dat de volwaardigheid is aangetoond. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om op de plekken waar toch een bedrijfswoning te motiveren is, een bedrijfswoning mogelijk te maken. Er is géén afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid opgenomen om méér dan 1 bedrijfswoning toe te staan. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 1000 m3, dan wel de bestaande inhoud. Daar waar recreatiewoningen aanwezig zijn is dit aangeduid op de verbeelding. Ook is aangeduid hoeveel recreatiewoningen aanwezig zijn en is de maximum oppervlakte per recreatiewoning aangeduid. Binnen het bestemmingsvlak is geen bebouwing toegestaan. Wel zijn hierbinnen lage tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen mogelijk. Specifiek zijn de mogelijkheden voor het bouwen van hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen (ondersteunend glas bij tuinbouwbedrijven) ten behoeve van een grondgebonden bedrijf(stak) benoemd.

Afwijkingsbevoegdheden

De mogelijkheden in de structuurvisie voor nevenactiviteiten en verbrede landbouw, bed & breakfast, mantelzorg en inwoning zijn in de regels opgenomen met een algemene afwijkingsmogelijkheid.

Wijzigingsbevoegdheden

Verder zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming van een bestemmingsvlak en het bouwvlak te wijzigen. De volgende mogelijkheden voor omschakeling zijn opgenomen:

  • vergroting bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf;
  • omschakeling naar een paardenhouderij;

Welke mogelijkheden waar gelden is afhankelijk van de gebiedstypologieën. Hiervoor is de matrix uit de structuurvisie gevolgd. Verder is in de regels opgenomen dat bij omschakeling de omvang van het bestemmings- en bouwvlak bij omschakeling terug moet naar de omvang die maximaal toelaatbaar is volgens de matrix en dat het resterend deel van de grond dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'.

Agrarisch – Intensieve veehouderij

Gebruiksregels

Binnen deze bestemming zijn intensieve veehouderijen toegestaan. Aangezien in de praktijk vaak gemengde bedrijven voorkomen is vastgelegd dat een intensieve veehouderij ook een bestaande grondgebonden bedrijfstak als nevenactiveit kan hebben. Bedrijven die een dergelijke neventak hebben, krijgen in de regels dezelfde mogelijkheden. Een intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan op de begane grond. Een intensieve veehouderij in de kelder en op de verdieping is derhalve niet toegestaan. Dit komt voort uit de Structuurvisie (onderdeel IV&Glas). Ondergeschikt aan de agrarische bestemming is verkoop van zelfvoortgebrachte en streekeigen producten onder voorwaarden toegestaan. In de praktijk is gebleken dat bij een groot aantal agrarische bedrijven caravanstalling voorkomt als ondergeschikte functie. Derhalve voorzien de regels in het rechtstreeks toestaan van caravanstalling, mits deze ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsbestemmming.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar, met uitzondering van units voor piekmomenten. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • de huisvesting dient nodig te zijn voor het eigen bedrijf. Huisvesting voor derden is wel toegestaan wanneer in basis ook huisvesting voor het eigen bedrijf aanwezig is.
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige (bedrijfs)woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn;
  • huisvesting in piekmomenten is uitsluitend toegestaan voor maximaal 3 maanden. Na de 3 maanden dient de bewoning te worden beëindigd en de eventuele tijdelijke units te worden verwijderd van het erf, dan wel uit het zicht worden geplaatst.
  • de huisvesting is planologisch geregeld door middel van een zogenoemde uitsterfconstructie. Dit houdt in dat wanneer het gebruik voor huisvesting gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen de gronden en bouwwerken niet meer ten behoeve van huisvesting van tijdelijke abreidskrachten in gebruik worden genomen. In de beleiduitgangspunten van de raad en de beleidsregels van het college is uitgesproken dat huisvesting bij agrarische bedrijven niet de meest wenselijke vorm van huisvesting is, vanwege het gebrek aan integratie en vanwege het feit en dat wonen en werken in principe gescheiden moeten zijn. Omdat er op dit moment nog onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn in de kernen om de grote stromen tijdelijke arbeidskrachten te kunnen huisvesten en omdat er reeds veel locaties aanwezig zijn waar huisvesting plaatsvindt is er voor gekozen deze locatie te legaliseren door middel van een uitsterfconstructie.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen. In de bedrijfswoning zijn onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks aan huis gebonden beroepen en bedrijven toegestaan. Ook evenementen zijn onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan tot een maximum van drie keer per jaar. Specifieke zaken welke ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming en niet generiek voorkomen, bijvoorbeeld bepaalde detailhandelsactiviteiten of recreatieve functies en opslag zijn apart aangeduid.

Bouwregels

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleuf- en mestsilo's zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Dat geldt echter niet voor verhardingen, deze mogen ook in het bestemmingsvlak liggen. Daar waar bijvoorbeeld de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – hemelwaterbassin' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – mestbassin' is opgenomen mogen uitsluitend hemelwaterbassins en waterbuffers, respectievelijk mestbassins worden gebouwd. Ter plaatse van deze aanduiding is geen andere bebouwing toegestaan. Dit is veelal opgenomen ten behoeve van bescherming van omliggende gevoelige functies. Het bouwvlak mag bij de bestemming geheel worden bebouwd. Nieuwe bebouwing en/of uitbreiding van bestaande bebouwing dient voldoende landschappelijk te worden ingepast, conform het gemeentelijk kwaliteitskader, dat wil zeggen: 10 % van de nieuwe bebouwing dient te worden ingepast. Het aantal bedrijfswoningen dat is toegestaan wordt op de verbeelding met een aanduiding aangegeven. Als het een bedrijf betreft waarvan de voormalige bedrijfswoning is afgesplitst, dan wel waar vigerend geen recht bestaat op een bedrijfswoning, is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Daar waarnog geen bedrijfswoning aanwezig is, maar waar op termijn mogelijk wel een bedrijfswoning te motiveren is, wordt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 0' opgenomen. In de structuurvisie is opgenomen dat een bedrijfswoning slechts mogelijk is na één jaar na nieuwvestiging en onder voorwaarde dat de volwaardigheid is aangetoond. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om op de plekken waar toch een bedrijfswoning te motiveren is, een bedrijfswoning mogelijk te maken. Er is géén afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid opgenomen om méér dan 1 bedrijfswoning toe te staan. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 1000 m3, dan wel de bestaande inhoud. Binnen het bestemmingsvlak is geen bebouwing toegestaan. Wel zijn hierbinnen lage tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen mogelijk. Specifiek zijn de mogelijkheden voor het bouwen van hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen (ondersteunend glas bij tuinbouwbedrijven) ten behoeve van een grondgebonden bedrijf(stak) benoemd.

Afwijkingsbevoegdheden

De mogelijkheden in de structuurvisie voor nevenactiviteiten en verbrede landbouw, bed & breakfast, mantelzorg en inwoning zijn in de regels opgenomen met een algemene afwijkingsmogelijkheid.

Wijzigingsbevoegdheden

Verder zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming van een bestemmingsvlak en het bouwvlak te wijzigen. De volgende mogelijkheden voor omschakeling zijn opgenomen:

  • vergroting bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij;
  • omschakeling van intensieve veehouderij naar grondgebonden;
  • omschakeling van intensieve veehouderij naar niet-grondgebonden.

Welke mogelijkheden waar gelden is afhankelijk van de gebiedstypologieën. Hiervoor is de matrix uit de structuurvisie gevolgd. Verder is in de regels opgenomen dat bij omschakeling de omvang van het bestemmings- en bouwvlak bij omschakeling terug moet naar de omvang die maximaal toelaatbaar is volgens de matrix en dat het resterend deel van de grond dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'.

Agrarisch – Niet grondgebonden (artikel 7)

Gebruiksregels

Binnen deze bestemming zijn bestaande niet-grondgebonden bedrijven toegestaan. Aangezien in de praktijk vaak gemengde bedrijven voorkomen is vastgelegd dat een niet-grondgebonden bedrijf ook een bestaande grondgebonden bedrijf als nevenactiviteit is toegestaan. Bedrijven die een dergelijke neventak hebben, krijgen in de regels dezelfde mogelijkheden. Ondergeschikt aan de agrarische bestemming is verkoop van zelfvoortgebrachte en streekeigen producten onder voorwaarden toegestaan. In de praktijk is gebleken dat bij een groot aantal agrarische bedrijven caravanstalling voorkomt als ondergeschikte functie. Derhalve voorzien de regels in het rechtstreeks toestaan van caravanstalling, mits deze ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsbestemmming.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar, met uitzondering van units voor piekmomenten. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • de huisvesting dient nodig te zijn voor het eigen bedrijf. Huisvesting voor derden is wel toegestaan wanneer in basis ook huisvesting voor het eigen bedrijf aanwezig is.
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige (bedrijfs)woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn;
  • huisvesting in piekmomenten is uitsluitend toegestaan voor maximaal 3 maanden. Na de 3 maanden dient de bewoning te worden beëindigd en de eventuele tijdelijke units te worden verwijderd van het erf, dan wel uit het zicht worden geplaatst.
  • de huisvesting is planologisch geregeld door middel van een zogenoemde uitsterfconstructie. Dit houdt in dat wanneer het gebruik voor huisvesting gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen de gronden en bouwwerken niet meer ten behoeve van huisvesting van tijdelijke abreidskrachten in gebruik worden genomen. In de beleiduitgangspunten van de raad en de beleidsregels van het college is uitgesproken dat huisvesting bij agrarische bedrijven niet de meest wenselijke vorm van huisvesting is, vanwege het gebrek aan integratie en vanwege het feit en dat wonen en werken in principe gescheiden moeten zijn. Omdat er op dit moment nog onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn in de kernen om de grote stromen tijdelijke arbeidskrachten te kunnen huisvesten en omdat er reeds veel locaties aanwezig zijn waar huisvesting plaatsvindt is er voor gekozen deze locatie te legaliseren door middel van een uitsterfconstructie.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

In de bedrijfswoning zijn onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks aan huis gebonden beroepen en bedrijven toegestaan. Ook evenementen zijn onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan tot een maximum van drie keer per jaar. Specifieke zaken welke ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming en niet generiek voorkomen, bijvoorbeeld bepaalde recreatieve functies hebben een aparte aanduiding op de verbeelding.

Bouwregels

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, waterbassins en teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Dat geldt echter niet voor verhardingen. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, tenzij er een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is opgenomen. Nieuwe bebouwing en/of uitbreiding van bestaande bebouwing dient voldoende landschappelijk te worden ingepast, conform het gemeentelijk kwaliteitskader, dat wil zeggen: 10 % van de nieuwe bebouwing dient te worden ingepast. Het aantal bedrijfswoningen dat is toegestaan wordt op de verbeelding met een aanduiding aangegeven. Als het een bedrijf betreft waarvan de voormalige bedrijfswoning is afgesplitst, dan wel waar vigerend geen recht bestaat op een bedrijfswoning, is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Daar waarnog geen bedrijfswoning aanwezig is, maar waar op termijn mogelijk wel een bedrijfswoning te motiveren is, wordt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 0' opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een tweetal locaties waar nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf heeft plaatsgevonden. In de structuurvisie is opgenomen dat een bedrijfswoning slechts mogelijk is na één jaar na nieuwvestiging en onder voorwaarde dat de volwaardigheid is aangetoond. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om op de plekken waar toch een bedrijfswoning te motiveren is, een bedrijfswoning mogelijk te maken. Er is géén afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid opgenomen om méér dan 1 bedrijfswoning toe te staan. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 1000 m3, dan wel de bestaande inhoud.

Daar waar recreatiewoningen aanwezig zijn is dit aangeduid op de verbeelding. Ook is aangeduid hoeveel recreatiewoningen aanwezig zijn en is de maximum oppervlakte per recreatiewoning, dan wel de totale oppervlakte van de recreatiewoningen aangeduid. Binnen het bestemmingsvlak is geen bebouwing toegestaan. Wel zijn hierbinnen lage tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen mogelijk. Specifiek zijn de mogelijkheden voor het bouwen van hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen (ondersteunend glas bij tuinbouwbedrijven) ten behoeve van een grondgebonden bedrijf(stak) benoemd.

Afwijkingsbevoegdheden

De mogelijkheden in de structuurvisie voor nevenactiviteiten en verbrede landbouw, bed & breakfast, mantelzorg en inwoning zijn in de regels opgenomen met een algemene afwijkingsmogelijkheid.

Wijzigingsbevoegdheden

Verder zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming van een bestemmingsvlak en het bouwvlak te wijzigen. De volgende mogelijkheden voor omschakeling zijn opgenomen:

  • vergroting bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf;
  • omschakeling naar een paardenhouderij;

Welke mogelijkheden waar gelden is afhankelijk van de gebiedstypologieën. Hiervoor is de matrix uit de structuurvisie gevolgd. Verder is in de regels opgenomen dat bij omschakeling de omvang van het bestemmings- en bouwvlak bij omschakeling terug moet naar de omvang die maximaal toelaatbaar is volgens de matrix en dat het resterend deel van de grond dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'.

Agrarisch - Plattelandsondernemer

Gebruiksregels

Deze bestemming is opgenomen voor bestaande bedrijven waar naast een agrarische grondgebonden tak ook andere activiteiten plaatsvinden, zoals recreatie of horeca, maar waarbij niet één van de aanwezige functies op het bedrijf is aan te merken als hoofdfunctie. Voor het gebruik van de bedrijfswoning gelden dezelfde regels als bij de agrarische bedrijfsbestemmingen. Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar, met uitzondering van units voor piekmomenten. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • de huisvesting dient nodig te zijn voor het eigen bedrijf. Huisvesting voor derden is wel toegestaan wanneer in basis ook huisvesting voor het eigen bedrijf aanwezig is.
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige (bedrijfs)woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn;
  • huisvesting in piekmomenten is uitsluitend toegestaan voor maximaal 3 maanden. Na de 3 maanden dient de bewoning te worden beëindigd en de eventuele tijdelijke units te worden verwijderd van het erf, dan wel uit het zicht worden geplaatst.
  • de huisvesting is planologisch geregeld door middel van een zogenoemde uitsterfconstructie. Dit houdt in dat wanneer het gebruik voor huisvesting gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen de gronden en bouwwerken niet meer ten behoeve van huisvesting van tijdelijke abreidskrachten in gebruik worden genomen. In de beleiduitgangspunten van de raad en de beleidsregels van het college is uitgesproken dat huisvesting bij agrarische bedrijven niet de meest wenselijke vorm van huisvesting is, vanwege het gebrek aan integratie en vanwege het feit en dat wonen en werken in principe gescheiden moeten zijn. Omdat er op dit moment nog onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn in de kernen om de grote stromen tijdelijke arbeidskrachten te kunnen huisvesten en omdat er reeds veel locaties aanwezig zijn waar huisvesting plaatsvindt is er voor gekozen deze locatie te legaliseren door middel van een uitsterfconstructie.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming Agrarisch – Plattelandsondernemer, gelden dezelfde regels als bij de agrarische bedrijfsbestemmingen, met dien verstande dat niet het gehele bouwvlak mag worden bebouwd. De oppervlakte van bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken is aangeduid op de verbeelding.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

Gebruiksregels

Binnen deze bestemming zijn bestaande verblijfsrecreatieve functies toegestaan met daarbij per bedrijf een functionele aanduiding die aangeeft welke soort verblijfsrecreatie ter plaatse is toegestaan. Ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2, dagrecreatie en ondergeschikte detailhandel in de vorm van een campingwinkel bij een kampeerterrein is rechtstreeks toegestaan.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • er dient een strikte scheiding van het huisvestingsdeel en het recreatiedeel aanwezig te zijn. Deze dient in stand te worden gehouden;
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

Bouwregels

Bij deze bestemming is het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak. De locatie waar bebouwing mag plaatsvinden wordt niet aangeduid op de verbeelding. Wel wordt de oppervlakte die maximaal toelaatbaar is aan bebouwing op de verbeelding aangegeven, met dien verstande dat daar waar deze aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd. Voor diverse verblijfrecreatieve voorzieningen zijn aparte regels opgenomen: onder andere voor een kleinschalig kampeerterrein, voor recreatiewoningen etc. De systematiek met betrekking tot het toegestane aantal bedrijfswoningen is gelijk aan die bij de bedrijfsbestemmingen .

Wonen

Gebruiksregels

Bestaande burgerwoningen zijn bestemd als 'Wonen'. Gezien de mogelijke discussies omtrent hoofdgebouwen en bijgebouwen is gekozen voor één totale maximale inhoudsmaat voor de totale bebouwing. Het gaat hierbij om inpandige én vrijstaande bijgebouwen. Voor alle gebouwen tezamen geldt een totale inhoudsmaat van 1.000 m3 per bouwvlak. Middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestaande inhoud eenmalig met 100 m3 te vergroten. Vergroten van de bebouwing hierboven is in principe onder voorwaarden mogelijk. Indien vergroting wordt toegestaan dient hiervoor een tegenprestatie geleverd te worden. De tegenprestatie dient gericht te zijn op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het bepalen van de tegenprestatie wordt het gemeentelijk Kwaliteitskader uit de structuurvisie gevolgd. De waardering van het gebied waarin de bebouwing is gelegen is leidend voor het bepalen van de tegenprestatie. Aangezien in het buitengebied mogelijk sprake is van grote percelen is een maximale afstand van 15 meter tussen gebouwen aangehouden. Dit om onnodige verstening van het buitengebied tegen te gaan. Het is goed denkbaar dat in de gemeente reeds woningen aanwezig zijn die de maat van 1.000 m3 overschrijden. Dit is exclusief eventueel nog aanwezige bijgebouwen. Deze woningen mogen volledig benut worden voor wonen. Dit om te voorkomen dat een deel van het pand, in theorie, niet gebruikt zou mogen worden.

Daar waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt, is dit specifiek aangeduid door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - short stay huisvesting (adres)'. In de specifieke gebruiksregels zijn vervolgens de voorwaarden uit het beleid huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten overgenomen:

  • huisvesting mag plaatsvinden voor maximaal 6 maanden per arbeidskracht per jaar. Er kan dus wel jaarrond gehuisvest worden.
  • er dient minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon aanwezig te zijn (lengte x breedte van het gebouw, gemeten vanaf de buitenzijde inclusief de oppervlakte op de verdieping)
  • er moet minimaal 4 kookpitten, 1 douche en 1 toilet aanwezig zijn per 8 personen;
  • er dient voldoende toezicht plaats te vinden vanuit de aanwezige woning;
  • er moet minimaal een halve parkeerplaats per 2 arbeidskrachten aanwezig zijn.

De gemeente zal hier actief op controleren.

Aan huis gebonden beroepen en bedrijven zijn toegestaan. Een aan huis gebonden bedrijf is een kleinschalig en niet-industriële activiteit bij een woning, maximaal milieucategorie 1. Hierbij moet gedacht worden aan een schildersbedrijf, stukadoorsbedrijf en andere vormen van kleinschalige bedrijfsactiviteiten waarbij de woonfunctie als hoofdactiviteit blijft functioneren. Gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen waarin wonen en werken steeds meer met elkaar verweven raken en de wens om de leefbaarheid op het landelijk gebied te bevorderen, zijn ruimere mogelijkheden voor het - deels – anders gebruiken van een woning of bijgebouw gewenst. De behoefte aan ruimte voor deze activiteit zal door het “thuis” en “aan huis” werken naar verwachting nog toenemen. Aan huis gebonden beroepen en bedrijven worden rechtstreeks toegestaan bij burgerwoningen, mits het wonen de hoofdfunctie blijft. Dit betekent dat een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker, dat er geen situatie ontstaat in strijd met het bestemmingsplan. De uitoefening van een aan huis gebonden activiteit dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing. Daarvan mag maximaal 50 m² benut worden ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf. Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu of voor de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing opleveren en niet leiden tot problematische verkeers- of parkeersituaties. Ook hiervoor geldt dat het een eigen verantwoordelijkheid is van de gebruiker om hiervoor te zorgen. Het kan gewenst zijn om bij de start van een nieuw aan huis gebonden beroep op bedrijf met de gemeente of met omwonenden te overleggen aan welke voorwaarden moet worden voldaan om aan deze criteria te kunnen voldoen. Detailhandel is in beginsel niet toegestaan. Dat ligt alleen anders als het in heel beperkte mate en duidelijk ondergeschikt aan het beroep of bedrijf voorkomt. Voor internetverkopen bevat onderdeel h specifieke voorwaarden. Buitenopslag is niet toegestaan en reclameuitingen alleen onder bepaalde voorwaarden. Indien de gemeente van mening is dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden in dit artikel kan handhavend worden opgetreden.

Als een aanduiding 'mantelzorg' op de verbeelding is opgenomen, is een mantelzorgvoorziening toegestaan. Daarnaast zijn ook bestaande mantelzorgvoorzieningen toegestaan. Het wordt niet wenselijk gevonden dat hierbij een tweede volwaardige woning ontstaat, omdat het een, in principe, slechts tijdelijke situatie betreft. Indien bij het creëren van dergelijke vormen van huisvesting volstaan kan worden met een interne verbouwing dan kan dit. De enige voorwaarde is dat er geen tweede woning ontstaat of kan ontstaan. Indien een woning in zijn huidige vorm te klein is kan deze conform de bouw regels vergroot worden tot maximaal 1.000 m3.

Ook evenementen zijn onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan tot een maximum van drie keer per jaar. Specifieke zaken welke ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming en niet generiek voorkomen, bijvoorbeeld bepaalde opslagactiviteiten of recreatieve functies hebben een aparte aanduiding op de verbeelding.

Voor de 43 locaties is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing in de vorm van een aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing (adres). Door middel van deze voorwaardelijke verplichting kan de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing worden afgedwongen.

Bouwregels

Woningen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Dat geldt echter niet voor verhardingen. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij een aanduiding is opgenomen op de verbeelding. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 1000 m3, dan wel de bestaande inhoud. Bestaande rechten blijven dan ook behouden in dit bestemmingsplan. Bij berekening van de inhoudsmaat van 1000 m3 worden geen erkers, luifels, balkons en dergelijke meegerekend.

Wijzigingsbevoegdheden

Er is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningsplitsing. Het gaat hier dus om woningsplitsing van een pand dat al in gebruik is als burgerwoning. Dit is uitsluitend toegestaan in monumenten en panden met een cultuurhistorische waarde. Indien voor panden verzoeken binnenkomen, dient door de initiatiefnemer aangetoond te worden dat het betreffende pand een relevante cultuurhistorische waarde bezit. Hoofdgebouwen tot 1.000 m3 kunnen gesplitst worden in 2 wooneenheden. Hierbij dient wel voldaan te worden aan de voorwaarden uit het Bouwbesluit. Cultuurhistorisch waardevolle panden of monumenten die groter zijn dan 1.000 m3 kunnen eventueel worden gesplitst in 3 eenheden. Ook hierbij geldt dat voldaan dient te worden aan alle voorwaarden uit het Bouwbesluit. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' met de nadere aanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Tevens wordt er bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een maatvoering opgenomen die niet kan worden vergroot. Hiervoor wordt een aanduiding opgenomen op de verbeelding.

Leiding – Hoogspanning

In het plangebied is een hoogspanningsverbinding gelegen: de bovengrondse 150-kV hoogspanningsverbinding. Deze is met een aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning 1 ' aangeduid. In de dubbelbestemming is een bouwverbod opgenomen met daaraan gekoppeld een afwijkingsbevoegdheid. Daarnaast is er een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.

Waarde – Archeologie 2

Voor gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 opgenomen ten behoeve van de instandhouding daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 100 m2 en minder diep reikt dan 40 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Waarde – Archeologie 3

Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en AMK terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 opgenomen ten behoeve van de instandhouding en bescherming daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m2 en minder diep reikt dan 40 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het betreffende gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Waarde – Archeologie 4

Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 opgenomen ten behoeve van de instandhouding daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m2 en minder diep reikt dan 40 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het betreffende gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Waarde – Archeologie 5

Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 opgenomen ten behoeve van de instandhouding daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 2500 m2 en minder diep reikt dan 40 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Waarde – Archeologie 6

Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 6 opgenomen ten behoeve van de instandhouding daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid en de opgestelde verstoringenkaart, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. In deze gebieden is gebleken dat er reeds sprake is of sprake is geweest van een diepere akkerbewerking dan 40 cm. Derhalve is voor deze gebieden een andere diepte opgenomen van 60 cm. Voor een nadere motivatie wordt terugverwezen naar hoofdstuk 2. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m2 en minder diep reikt dan 60 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het betreffende gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Waarde – Archeologie 7

Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 7 opgenomen ten behoeve van de instandhouding daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid en de opgestelde verstoringenkaart, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. In deze gebieden is gebleken dat er reeds sprake is of sprake is geweest van een diepere akkerbewerking dan 40 cm. Derhalve is voor deze gebieden een andere diepte opgenomen van 60 cm. Voor een nadere motivatie wordt terugverwezen naar hoofdstuk 2. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m2 en minder diep reikt dan 60 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwvlak mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In deze bepaling zijn regels opgenomen voor ondergrondse werken en ondergrondse bouwwerken. Ondergrondse bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil en de bouwdiepte bedraagt maximaal 3 meter. Daarnaast is een regeling opgenomen over ondergeschikte bouwdelen. Dergelijke bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt. Tevens zijn er algemene regels over bestaande afstanden en maten opgenomen. Deze bepaling bevat regels wanneer zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is een bepaling opgenomen in welke wordt geregeld dat de hoogte van alarmmasten in alle bestemmingen maximaal 40 meter mag bedragen. Ook is een regeling opgenomen over heroprichting, specifiek in relatie tot vrijkomende agrarische bebouwing.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Ook zijn algemene gebruiksregels opgenomen, voor gebruiksmogelijkheden die in het gehele plangebied niet zijn toegestaan.

Algemene aanduidingsregels

In deze bepaling zijn diverse algemene aanduidingen opgenomen, zoals geluidzones, milieuzones, reconstructiewetzones, wro-zone's, vrijwaringszones, veiligheidszones en overige zones. Opgenomen zijn onder andere de aanduidingen:

  • bolle akker; 'bolle akkers' zijn zones uit de structuurvisie. Een aantal open, bolle akkers heeft een hoge te beschermen cultuurhistorische en landschappelijke waarde. In het verleden zijn veel open, bolle akkers verdwenen vanwege stads- en dorpsuitbreiding. In het deelgebied oude, verdichte bouwlanden staan deze akkers onder druk vanwege de dynamiek in dit deelgebied. De meest waardevolle open, bolle akkers zijn geselecteerd op basis van de cultuurhistorische waardekaart, het landschapskader, de bodemkaart en de luchtfoto. Het beleid van de gemeenten is voor deze zone gericht op het behoud van de nog resterende open, bolle akkers. Bepaalde ontwikkelingen zijn dan ook niet mogelijk in bolle akkers. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels
  • concentratiegebied glastuinbouw – 1; in de structuurvisie (onderdeel iv en glas) zijn concentratiegebieden voor glastuinbouw aangewezen. De aanduiding concentratiegebied glastuinbouw – 1 betreft het begrensde concentratiegebied. In dit gebied is nieuwvestiging mogelijk. Dit wordt echter niet rechtstreeks mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, maar zal met een apart bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Bepaalde ontwikkelingen zijn beleidsmatig niet mogelijk in een concentratiegebied glastuinbouw, zoals vergroting van een bouwvlak van een niet-grondgebonden bedrijf. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels en met name de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
  • concentratiegebied glastuinbouw – 2; in de structuurvisie (onderdeel iv en glas) zijn concentratiegebieden voor glastuinbouw aangewezen die in de toekomst kunnen worden gebruikt, wanneer het definitief begrensde concentratiegebied vol is. Er is een zekere mate van prioritering aangebracht in de concentratiegebieden. In dit gebied is in de toekomst dan ook nieuwvestiging mogelijk. Dit wordt dan via een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Bepaalde ontwikkelingen zijn niet beleidsmatig niet mogelijk in een concentratiegebied glastuinbouw. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels en met name de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.pog; deze aanduiding betreft de provinciale ontwikkelingszone groen, een zonering uit het Provinciaal Omgevingsplan en de daarbij behorende Handreiking van de provincie Limburg. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van groen. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in een provinciale ontwikkelingszone groen. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels. Zo is uitbreiding van een niet-grondgebonden bedrijf niet mogelijk in een pog. ehs; deze aanduiding betreft de ecologische hoofdstructuur, een zonering uit het Provinciaal Omgevingsplan en de daarbij behorende Handreiking van de provincie Limburg. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in de ecologische hoofdstructuur. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels. Zo is uitbreiding van een niet-grondgebonden bedrijf niet mogelijk in de ehs.
  • kernrandzone; de kernrandzone is een overgangszone tussen het buitengebied en de kernen en is in de structuurvisie (onderdeel IV en Glas), begrensd op basis van een zorgvuldige belangenafweging. Kernrandzones zijn historisch altijd bekeken als een onderdeel van het buitengebied. Door het verdwijnen van de agrarische functie in de kernrandzones en het streven naar behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit in deze gebieden, is het wenselijk dat er een nieuwe beleidslijn gehanteerd wordt. Dit gebied wordt gezien als een overgangszone tussen stad (rood) en land (groen) waarvoor specifiek daarop gericht beleid noodzakelijk is. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn dan ook niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in de kernrandzone.
  • milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied roerdalslenk zone 3; voor het grondwaterbeschermingsgebied roerdalslenk zone 3, welke is aangewezen in de Omgevingsverordening Limburg is een aanduiding opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water. Bebouwing is enkel toegestaan indien voldaan wordt aan de bepalingen uit de Omgevingsverordening Limburg.
  • ontwikkelingszone bebouwingslinten; deze zone komt voort uit de structuurvisie. In het POL zijn rondom kernen verbale contouren getrokken. Dit contourenbeleid beoogt enerzijds het behoud en de realisering van landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden en anderzijds ruimte te bieden voor noodzakelijk geachte ontwikkelingen van platteland en stedelijke gebieden. De POL aanvulling Ruimte voor Ruimte biedt onder voorwaarden als uitzondering op dit uitgangspunt wél de mogelijkheid voor woningbouw buiten de contouren, maar dan enkel op geschikte locaties in bestaande bebouwingsconcentraties (de linten of clusters), of op locaties waar nieuwbouw tegelijk met sloop plaatsvindt (dat wil zeggen op de kavel). In bebouwingslinten worden extra mogelijkheden geboden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen. Zo kan hier buiten de contour (ruimte- voor-ruimte) woningen toegelaten worden. De linten zijn op basis van lokale kennis bepaald. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn dan ook uitsluitend toegestaan in ontwikkelingszone bebouwingslinten. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.
  • reconstructiewetzone – extensiveringsgebied; deze gebiedstypologie komt voor uit de Reconstructiewet en het Reconstructieplan. Een extensiveringsgebied is een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, omschakeling of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt. Centraal staat de afbouw van intensieve landbouwfuncties op korte termijn. In deze gebieden zijn/worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven beperkt. Nieuwvestiging is niet mogelijk. Intensieve veehouderijbedrijven die niet willen of kunnen verplaatsen houden binnen het bestaande bouwblok onder de gebruikelijke voorwaarden, de mogelijkheid voor bedrijfsvergroting. Zo houden deze bedrijven, zolang dat niet gepaard gaat met uitbreiding vanhet bouwblok, de mogelijkheid om te investeren in vernieuwing en te voldoen aan wettelijke eisen. Het voorkomt bovendien dat er op grote schaal kapitaalvernietiging plaatsvindt. Dit alles is verankerd in de bestemmingsplanregels.
  • reconstructiewetzone – verwevingsgebied; deze gebiedstypologie komt voor uit de Reconstructiewet en het Reconstructieplan. Een verwevingsgebied is een gebied dat is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. In deze gebieden is uitbreiding van intensieve veehouderijen mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzet. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn dan ook niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in verwevingsgebieden.
  • vrijwaringszone – molenbiotoop; voor de molenbiotoop rondom de Sint Antonusmolen te Kessel is een vrijwaringszone opgenomen. Bebouwing is slechts onder voorwaarden mogelijk.
  • wro-zone – wijzigingsgebied 1 ob; dit betreft de gebiedstypologie uit de structuurvisie: oude verdichte bouwlanden. In dit gebied is voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van een ruime toelating van verschillende economische functies, verdere menging van de functies wonen (ruimte voor ruimte), werken, en (verbrede) landbouw met name in de linten. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in oude verdichte bouwlanden. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.
  • wro-zone – wijzigingsgebied 2 ko; dit betreft de gebiedstypologie uit de structuurvisie: kleinschalig halfopen ontginningslandschappen. In dit gebied is voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van beperkte toelating van verschillende economische functies in vrijkomende agrarische bedrijfgebouwen, versterking van functies wonen (ruimte-voor-ruimte), werken (verschillende vormen van recreatie) en (verbrede) landbouw met name in de linten en binnen de landbouw een beperkte toelating van (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.
  • wro-zone – wijzigingsgebied 3 bd; dit betreft de gebiedstypologie uit de structuurvisie: beekdalen/rivierdal. In dit gebied is voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van ruime toelating van grondgebonden landbouwkundige functies, die een bijdrage leveren aan het behoud en de versterking van de landschappelijke openheid en de actuele en potentiële natuurwaarden (voornamelijk rundveehouderij), waar mogelijk wordt extensief beheer van graslanden gestimuleerd (o.a. via Agrarisch Natuurbeheer en Koopmansgelden), evenals natuur- en landschapsontwikkeling, bieden van ruimte voor water (beekherstel en waterberging), nieuwe economische dragers zijn in kleinschalige vorm toelaatbaar aan de randen. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de regels.
  • wro-zone – wijzigingsgebied 4 go; dit betreft de gebiedstypologie uit de structuurvisie: grootschalig open ontginningslandschappen. In dit gebied is voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van versterking van verschillende grondgebonden agrarische functies en verbrede landbouw op bestaande locaties, versterking van de intensieve veehouderij en glastuinbouw in daarvoor aangeduide gebieden, versterking van (kleinschalige) bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, binnen de landbouw een ruime toelating van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningenzijn goed mogelijk als de openheid maar zoveel mogelijk behouden blijft. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.
  • wro-zone – wijzigingsgebied 6 bn; dit betreft de gebiedstypologie uit de structuurvisie: bos- en natuurgebied. Voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen is sprake van behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke kwaliteitenvan de bos- en natuurgebieden door een gericht, gevarieerd, extensief bosbeheer. Dit beheer richt zich op de omvorming van naaldbos in loofbos en het versterken van gradiënten op overgangen in het landschap, waar mogelijk wordt natuur- en landschapsontwikkeling gestimuleerd, nieuwe economische dragers (VAB's en vormen van recreatie en toerisme) zijn toelaatbaar aan de randen. Ze dienen dan wel het landschappelijk raamwerk verder te versterken, bieden van ruimte voor water (waterconservering en waterberging) in natte bos- en natuurgebieden. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet, of onder strengere voorwaarden toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om bepalingen die gelden voor meerdere, dan wel alle bestemmingen in het plan:

  • Algemene afwijkingsregels
  • Afwijking ten behoeve van de sloop-bonus regeling
  • Afwijking ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een woning met 100 m3.
  • Afwijking ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw
  • Afwijking ten behoeve van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen
  • Afwijking ten behoeve van ondergeschikte detailhandel
  • Afwijking ten behoeve van kleinschalig kamperen
  • Afwijking ten behoeve van bed en breakfast;
  • Afwijking ten behoeve van mantelzorg en inwoning
  • Afwijking ten behoeve van schuilgelegenheden

De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels. In het bijzonder zijn drie algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft in artikel 54.1 de wijziging ten behoeve van geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen, het beloop van wegen en het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten vanwege technologische ontwikkelingen of nieuwe inzichten en het aanpassen van bestemmingsplanregels aan nieuwe ettelijke bepalingen. Daarnaast bevat artikel 55.2 een algemene wijzigingsbevoegdheid voor de ontwikkeling van Natuur, en/of Water en artikel 57.3 een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten dan wel verkleinen van de dubbelbestemming Leiding. Vervolgens zijn een aantal specifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Hierbij gaat het om bepalingen die gelden voor meerdere, dan wel alle bestemmingen in het plan:

  • Wijziging in de bestemming 'Wonen'. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om een bedrijfswoning te veranderen in een burgerwoning of een plattelandswoning. Het ligt in de rede om te kiezen voor een wijziging in een plattelandswoning in verband met de lagere milieubescherming die voor dit type wonen geldt (zie de begripsbepalingen voor 'bedrijfswoning' en 'plattelandswoning' met de bijbehorende toelichting en de hoofdstukken 3 en 4 hierover). Als dat het geval is mag aan het perceel van de bestaande woning en het daarbij behorende erf de woonbestemming worden gegeven. De rest van het perceel wordt dan bestemd tot 'Agrarisch'. De overige artikelen voorzien erin dat een bepaalde kwaliteitsverbetering moet worden behaald (conform het kwaliteitskader van de structuurvisie) en dat overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Per saldo moet de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van de woning. De overige voorwaarden gelden zowel voor de wijziging in een burgerwoning als de wijziging in een plattelandswoning.
  • Wijziging in de bestemming 'Wonen' en woningsplitsing. Bij deze wijzigingsbevoegdheid kan aan voormalige bedrijfsbebouwing de status van plattelandswoning worden toegekend en kan tevens mogelijkheden worden gemaakt dat in de bestaande bebouwing meerdere woningen (maximaal 2 dan wel 3) worden ondergebracht. Hiertoe bestaat aanleiding als bebeouwing cultuurhistorische waarde heeft en als (agrarische) bedrijfsvoering in het algemene of voor het betreffende bedrijf in het bijzonder niet meer mogelijk is en is beëindigd. In dat geval rechtvaardigt de bijzondere waarde van de panden het behoud daarvan en is via de plattelandswoningen-constructie een lagere milieubescherming aan de orde.
  • Wijziging in de bestemming 'Bedrijf – Agrarisch verwant' conform het gemeentelijk VAB-beleid. Via de begripsbepaling 'bedrijfswoning' is ingeval er sprake is van een bedrijfswoning ook bewoning door een derde toegestaan.
  • Wijziging in de bestemming 'Bedrijf – Niet agrarisch verwant' conform het gemeentelijk VAB-beleid. Via de begripsbepaling 'bedrijfswoning' is ingeval er sprake is van een bedrijfswoning ook bewoning door een derde toegestaan.
  • Wijziging in de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' ten behoeve van de vestiging van 5 vakantieappartementen al dan niet in combinatie met een kleinschalig kampeerterrein van maximaal 25 kampeermiddelen
  • Wijziging ten behoeve van vormverandering van het bouwvlak van agrarische bestemmingen
  • Wijziging van de bestemming of 'Verkeer' naar 'Wonen' ten behoeve van reststroken in het kader van de projectmatige aanpak van de verkoop van reststroken aan particulieren. Burgers kunnen desgewenst de bestemming laten omzetten in de bestemming 'Wonen'.
5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Dit is een standaardregel die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Daarnaast is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen die regelt dat burgemeester en wethouders een persoonsgebonden ontheffing van het overgangsrecht kunnen verlenen. Voor een drietal personen is persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in de regels.

Slotregel

Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 6 Uitvoering en handhaving

6.1 Algemeen

De overheid heeft op basis van artikel 125 van de Gemeentewet alsook andere wetten (bijvoorbeeld artikel 18.2 Wet milieubeheer) een zorgplicht om toezicht te houden en te handhaven. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriele regeling omgevingrecht (Mor) zijn kwaliteitseisen voor toezicht en handhaving opgenomen waaraan gemeenten in Nederland moet voldoen. Het Bor en Mor maken onderdeel uit van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Een wettelijke verplichting om toezicht te houden en te handhaven is er in het huidige recht niet. Los van het feit dat dit zonder grote praktische consequenties (menskracht) niet realiseerbaar is, heeft de wetgever hiermee de mogelijkheid geschapen voor een bevoegd gezag om toezichts- en/of handhavingsbeleid te voeren, prioriteiten te stellen en een concrete afweging in het betrokken geval te maken. In jurisprudentie is de zorgplicht voor handhaving 'aangescherpt' en is getracht te komen tot een omschrijving van een zogenaamde beginselverplichting tot handhaving voor het bevoegde gezag. Deze beginselplicht houdt in dat indien een illegale situatie niet kan worden gelegaliseerd, omwonenden er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat wordt opgetreden. Indien een overheidsorgaan besluit dit na een belangenafweging niet te doen, moet, ter voorkoming van ongewenste precedentwerking, worden aangegeven door welke bijzondere omstandigheden dat wordt gerechtvaardigd. Met andere woorden: een bevoegd gezag is niet slechts bevoegd, maar in beginsel ook gehouden om, behoudens in bijzondere omstandigheden (zoals legalisatie), te handhaven. In een tijd waarin vanuit de samenleving de aandacht voor en de vraag naar toezicht en handhaving toeneemt is het voorgaande een begrijpelijke ontwikkeling. Dit betekent dat het voor een bevoegd gezag moeilijker wordt om te motiveren waarom niet handhavend wordt opgetreden. Niettemin blijft er ruimte voor een afweging, die ertoe kan leiden dat niet wordt gehandhaafd. Het behoort tot de kern van de taken van de overheid om de veiligheid van de burgers en hun samenleving zo goed mogelijk te waarborgen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid haar verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving (serieus) neemt. De geformuleerde gemeentebrede uitgangspunten en de uitwerking daarvan leiden er toe dat de gemeente Peel en Maas op basis van (bestuurlijk) vastgestelde prioriteiten, planmatig, programmatisch, meetbaar en volgens vaste uitgangspunten en juridische randvoorwaarden haar toezichts- en handhavingstaak uitvoert.

6.2 Gemeentelijk stappenplan

Toezicht en handhaving is een proces waarin handelingen worden verricht leidend tot naleving van de gestelde rechtsregel. Deze handelingen van gemeentewege zullen voor derden in beginsel in alle gevallen gelijkheid en uniformiteit moeten vertonen. Een in jurisprudentie gesanctioneerd middel hiertoe is een vastgesteld stappenplan. In toenemende mate wordt er voor gepleit de 'ruimte' voor de handhaver door de organisatie waarbinnen hij werkzaam is te laten vaststellen. Door middel van een stappenplan bij overtredingen als beleidsregel wordt aan beide uitgangspunten invulling gegeven. De gemeente Peel en Maas conformeert zich hiermee aan de afspraak binnen de provincie Limburg dat wordt gewerkt via een uniform stappenplan. Daarmee conformeert de gemeente zich aan het uitgangspunt dat het van belang is dat ingezette toezichts- en handhavingsprocedures worden doorgezet, totdat de overtreding is beëindigd. Consequent optreden is geboden. Door het uitgangspunt dat een stappenplan in beginsel drie stappen zal bevatten, wordt het gelijkheidsbeginsel ingevuld ten aanzien van de aanpak van overtredingen. De drie stappen bestaan uit:

  • 1. controle en eerste aanschrijving (waarschuwing);
  • 2. voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke beschikking met de gelegenheid tot het inbrengen van een zienswijze;
  • 3. de oplegging en uitvoering bestuursrechtelijke beschikking.

De keuze voor drie stappen is ingegeven door het inzicht dat enerzijds een overtreder de ruimte dient te krijgen zijn gedrag aan te passen en maatregelen moet kunnen nemen en anderzijds dat een toezichts- en handhavingstraject niet onevenredig lang mag worden en er in voldoende mate zicht is op het beëindigen van de met de regels strijdige situatie. Met andere woorden: een drie stappenplan biedt mogelijkheden om 'er kort op te zitten'. Zodra een overtreding als een gekwalificeerde kernbepaling wordt aangemerkt, wordt afgeweken van het 3-stappenplan. Een overtreding wordt aangemerkt als een gekwalificeerde kernbepaling als voldaan wordt aan één of meerdere van onderstaande criteria:

  • grote en/of onomkeerbare (milieu)schade;
  • grove nalatigheid;
  • opzettelijk;
  • risico's met betrekking tot de volksgezondheid;
  • herhaling van overtreding (bestuursrechtelijk 1 jaar, strafrechtelijk 5 jaar);
  • bestuursrechtelijk optreden niet mogelijk of niet efficiënt.

Als een overtreding als een gekwalificeerde kernbepaling wordt aangemerkt, wordt altijd proces verbaal opgemaakt en zal het bestuursrechtelijke handhavingstraject opgestart worden bij stap 2 (opstellen voornemen) of bij spoedeisendheid meteen bij stap 3 (opstellen definitieve handhavingsbeschikking).

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen er van. Wanneer aan de volgende criteria is voldaan, kan de gemeente besluiten om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan:

  • het kostenverhaal is op een andere wijze verzekerd;
  • er is geen noodzaak voor het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw;
  • er is geen noodzaak voor het bepalen van een tijdvak of fasering;
  • voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6.2.1a Bro.

In onderhavig bestemmingsplan is voor de eerste 43 locaties een anterieure overeenkomst opgesteld en ondertekend door de aanvrager. Het kostenverhaal is dan ook anderszins verzekerd. Voor de overige locaties is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Dit betreffen bestaande rechten. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Derhalve vindt er geen kostenverhaal plaats.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In totaal zijn er X zienswijzen ingediend. De uitkomsten van de zienswijzen zijn separaat opgenomen in de bijgevoegde 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas'.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Coördinatieprocedure

De raad heeft op 8 juli 2014 besloten om voor legalisatie van de 43 locaties waar huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten plaatsvindt en die deelnemen aan het legalisatieproject de coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening toe te passen en de benodigde toestemmingen (exploitatievergunning, omgevingsvergunning bouw en brandveilig gebruik) te coördineren met de bestemmingsplanprocedure. De bestemmingsplanprocedure is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening en ziet er als volgt uit:

Voorbereiding

  • Publicatie planvoorbereiding;

Ontwerp

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan en de bijbehorende toestemmingen;
  • Terinzagelegging van het ontwerp, de vergunningen en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten, het waterschap en tennet;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht bij de gemeenteraad;

Vaststelling

  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken. Vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan de betrokken overheidsinstanties: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan & de bijbehorende vergunningen gewijzigd zijn vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling, dan wel, indien een reactieve aanwijzing tegen het plan is ingediend, binnen 7 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.

Inwerkingtreding

  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Beroep

  • Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het ontwerp-bestemmingsplan en de gecoördineerde vergunningen.

8.2 Uitkomsten overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit geeft aan dat het college van Burgemeester van Wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties.

De provincie Limburg heeft in haar Interimbelangenstaat 2012-2013 bepaald wanneer een plan al dan niet voor vooroverleg naar de provincie dient te worden toegezonden. Onderhavige plannen zijn gelegen in de POL perspectieven P3, P4, vitaal landelijk gebied, P5a, ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme en P5b Dynamisch landbouwgebied. Bij ontwikkelingen in perspectief P4 en P5a hoeven uitsluitend ontwikkelingen op het gebied van niet grondgebonden landbouw, nieuwe en wijzigingen van bestaande, niet gebiedseigen toeristisch recreatieve ontwikkelingen en nieuwe en wijzigingen van bestaande werklocaties en/of woonbestemmingen aan de provincie te worden voorgelegd. Bij ontwikkelingen in perspectief P5b nieuwe en wijzigingen van bestaande, niet gebiedseigen toeristisch recreatieve ontwikkelingen en nieuwe en wijzigingen van bestaande werklocaties en/of woonbestemmingen aan de provincie te worden voorgelegd. Onderhavig planvoornemen maakt geen van de voornoemde ontwikkelingen mogelijk. Derhalve hoeft het plan niet voor vooroverleg naar de provincie te worden toegezonden.

Het Waterschap Peel en Maasvallei heeft een ondergrens gesteld van een toename van verharding van 2.000 m² of meer. Aangezien de nieuwe verharding per locatie niet boven de 2.000 m² zal komen, is overleg met het waterschap niet noodzakelijk.

8.3 Ingediende zienswijzen

Er zijn 18 zienswijzen ingediend tegen het ontwerp-bestemmingsplan. Voor een uitgebreide beschrijving van de zienswijzen en een reactie hierop wordt verwezen naar de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.