direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - glastuinbouw
Plan: Hooge Veenen 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BPHoogeVeenen-Va01

Artikel 3 Agrarisch - glastuinbouw

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige tuinbouwbedrijven en sierteeltbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt;
  • b. ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • d. gietwaterbassins en overige waterberging;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. fiets- en voetpaden;
  • i. groen;
  • j. water;
  • k. kunstwerken.
3.2 Dubbelbestemming

In aanvulling van het bepaalde in 3.1 zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de archeologische waarde, zoals bedoeld in artikel 13.

3.3 Bouwregels
3.3.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen, met uitzondering van het bepaalde onder c, uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het gezamelijk oppervlak aan bebouwing bedraagt maximaal 80% van het bouwvlak;
  • c. kassen mogen uitsluitend buiten een bouwvlak worden gebouwd, op gronden gelegen achter de achtergevel van de bedrijfswoning.
3.3.2 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m1;
  • c. de afstand tussen bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning bedraagt tenminste 2,5 m1;
  • d. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 5 m1;
  • e. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 4 m1;
  • f. de afstand van een bedrijfsgebouw tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste 5 m1.
3.3.3 Kassen

Voor het bouwen van een kassen gelden de volgende bepalingen:

  • a. kassen mogen alleen worden gebouwd buiten het bouwvlak, op gronden gelegen achter de achtergevel van de bedrijfswoning, en dienen op tenminste 10 meter afstand van bestaande woningen van derden te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de kassen bedraagt maximaal 6 m1;
  • c. de kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 2 m1 uit de perceelsgrens;
  • d. de gronden gelegen buiten het bouwvlak, en achter de achtergevel van de bedrijfswoning, mogen, met inachtneming van het bepaalde in sub c, tot maximaal 80% worden bebouwd met kassen;
  • e. voor elk bedrijf geldt, dat de kassen behorend bij een bedrijf aaneengesloten gebouwd dienen te worden;
  • f. de afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste 5 m1.
3.3.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, mag alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. met inachtneming van het bepaalde onder a dient bij volledige nieuwbouw van een bestaande woning, de woning te worden gebouwd op tenminste 10 meter afstand tot de kassen zoals bedoeld in 3.3.3;
  • c. bij verandering of vergroting van een woning mag de bestaande afstand tot de kassen zoals bedoeld in 3.3.3 niet worden verkleind, indien de afstand minder bedraagt of gaat bedragen dan 10 m1;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt, inclusief de bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, maximaal 750 m³;
  • e. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de woning moeten gebouwd worden op tenminste 3 m1 afstand uit de voorgevellijn van de woning;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7 m1;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 10 m1;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning bedraagt maximaal 70 m²;
  • i. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 m1;
  • j. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 m1;
  • k. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 m1.
3.3.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van silo's bedraagt maximaal 6 m¹;
  • b. de hoogte van warmteopslagtanks bedraagt maximaal 15 m¹;
  • c. de hoogte van overige opslagtanks bedraagt maximaal 6 m¹;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijking bouwen buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.2, sub a ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, buiten het bouwvlak, met inachtneming van de bepalingen als bedoeld in 3.3.2, sub b tot en met sub f, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige en efficiënte bedrijfsvoering.

3.4.2 Afwijking mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.4, onder h, voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 3.6.1;
  • b. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
  • c. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  • d. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
  • e. mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van (sta-) caravans en recreatiewoningen;
  • b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • f. het in gebruik hebben of geven van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijking mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5, onder b, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. met een medische verklaring de noodzaak van mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. aangetoond wordt dat de mantelzorg tijdelijk van aard is;
  • c. de niet zelfstandige woonruimte maximaal 50 m2 bedraagt en binnen de bebouwingsregeling, als bedoeld in 3.3.4, onder h past, tenzij mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit;
  • d. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
  • e. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  • f. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend.