direct naar inhoud van 3.4 Belangrijkste conclusies uit het milieueffectrapport
Plan: Butengebiet Dantumadiel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401

3.4 Belangrijkste conclusies uit het milieueffectrapport

Inleiding

In het MER is de milieukundige beoordeling gedaan van de activiteiten die in het bestemmingsplan Bûtengebiet mogelijk zijn of kunnen zijn. In het milieueffectrapport wordt ingegaan op de maximale mogelijkheden van intensieve en grondgebonden veehouderij in het gehele buitengebied van de gemeente Dantumadiel.

In het milieueffectrapport is allereerst het beleid geanalyseerd dat een relatie heeft met de hiervoor genoemde activiteiten. Hierin spelen onder meer het provinciaal, de gemeentelijke nota beleid buitengebied en de Natuurbeschermingswet een belangrijke rol. Daarna is de huidige situatie beschouwd alsmede de ontwikkeling die optreedt zonder het invoeren van het bestemmingsplan voor het buitengebied.

In de volgende paragrafen zijn is in het kort weergegeven hoe de milieueffectrapportage is opgesteld, welke alternatieven zijn gebruikt en wat de conclusies en aanbevelingen zijn.

Doorlopen stappen om te komen tot het voorkeursalternatief

Om te komen tot het voorkeursalternatief zijn verschillende alternatieven uitgewerkt.

De alternatieven (verkenningen) hebben als doel inzichtelijk te maken wat de mogelijke effecten zijn van een aantal andere ontwikkelingen (andere ontwikkelingen dan het voorkeursalternatief). De volgende alternatieven zijn in het milieueffectrapport beoordeeld:

De effecten zijn beoordeeld op het niveau van de uitwerking in het bestemmingsplan. In welke mate de geboden planologische ontwikkelingsruimte voor veehouderij in het bestemmingsplan (te beschouwen als voorkeursalternatief) ook daadwerkelijk benut zal worden is afhankelijk van de aanwezige milieuruimte en het economisch perspectief van de veehouderij. Binnen deze bandbreedte zijn de volgende verkenningen van mogelijke milieueffecten van het voorgenomen bestemmingsplanbeleid onderscheiden:

  • Verkenning schaalvergroting veehouderij met gelijk blijvende totale veestapel in Dantumadiel;
  • Verkenning worst-case geboden ruimte met 33% groei van de totale grondgebonden veestapel tot drie hectare bouwblok en maximale groei intensieve veehouderij binnen een bouwblok van maximaal 1,5 hectare.

Deze verkenningen en de referentiesituatie waaraan de verkenningen worden getoetst, zijn hierna beknopt toegelicht.

  • Verkenning schaalvergroting veehouderij

Standaard in dit soort MER-ren wordt een verkenning uitgevoerd naar de milieueffecten van de voortgaande ontwikkeling naar minder maar grotere bedrijven waarbij de totale veestapel in de gemeente gelijk blijft. Daarbij stoppen dan modelmatig de kleine bedrijven en groeien de grotere bedrijven met de productieomvang van de stoppers. Om de volgende redenen is deze verkenning voor Dantumadiel niet zinvol en daarom ook niet uitgevoerd:

  • 1. Er zijn maar enkele kleine bedrijven met intensieve veehouderij en de grotere bedrijven met intensieve veehouderij hebben hun bouwblok al maximaal benut. Het stoppen van die kleine bedrijven leidt daarmee niet tot substantiële milieueffecten.
  • 2. Er zijn maar 8 kleine melkveehouderijbedrijven. Hun productieruimte verdelen over de grotere bedrijven leidt niet tot substantiële milieueffecten.

Verkenning Worst-case opvullen tot 1,5 ha zonder grondgebondenheid

De basisvariant van de Worst-case verkenning is dat de enkele intensieve veehouderijbedrijven groeien maximaal binnen een bouwblok van 1,5 ha en dat alle grondgebonden veehouderijbedrijven kunnen groeien tot een bouwblok van 1,5 zonder eisen aan de grondgebondenheid. In dat geval kan de veestapel veel meer groeien dan met de grondgebondenheidseis.

Worst case variant met grondgebondenheid

Het bestemmingsplan stelt dat het bouwblok van grondgebonden bedrijven met wijzigingsbevoegdheid is uit te breiden van 1,5 tot 3 hectare onder de volgende eisen van grondgebondenheid: binnen een straal van 10 km over voldoende grond beschikken om voor minimaal 75% te kunnen voorzien in het produceren van het eigen ruwvoer en de eigen mestafzet. Minstens 40% van de grond ligt als huiskavel in aansluiting op het bouwblok. Er van uitgaande dat de mestproductie van de grondgebonden bedrijven samen nu ongeveer in evenwicht is met de mestplaatsingsruimte in de gemeente(zie paragraaf 3.3) kunnen de bedrijven nu dus gemiddeld circa alle mest binnen 10 km kwijt. Dan is binnen de eis van grondgebondenheid (75% van de mest op eigen grond binnen10 km) circa 33% groei van de totale grondgebonden veestapel mogelijk door die extra mest naar buiten de gemeente te brengen.

Worst-case varianten met de grondgebondenheidseis zijn niet alleen te ingewikkeld om betrouwbaar modelmatig in het kader van dit MER door te rekenen, het is ook niet nodig. Juist vanwege de grondgebondenheidseis zal dan de ruimtelijke verdeling van emissie en depositie niet of nauwelijks veranderen. Daarom is de emissie en depositie van stikstof alleen doorgerekend en op kaart gepresenteerd voor de worst-case variant van maximaal benutten van alle bouwblokken tot 1,5 hectare zonder grondgebondenheidseis.

Om de effecten van de grondgebondenheidseis te bepalen is uitgerekend en getalsmatig weergegeven wat de gevolgen zijn van 33% meer melkrundvee voor de emissie en depositie. Van deze variant met grondgebondenheid zijn ook de milieueffecten bepaald voor de andere aspecten.Tenslotte is getalsmatig aangegeven wat het effect kan zijn van enkele subvarianten met emissiearme rundveestallen.

Mestvergisting

In bijlage 5 van het MER zijn de milieueffecten van mest vergisten in het algemeen beschreven. Daarin is geconcludeerd dat door het toepassen van vergisting de stikstofemissie - en depositie per saldo niet zal toenemen in Dantumadiel. Dit omdat mestvergisting en verwerking zal zorgen voor een kortere verblijftijd van de mest in de stal wat zal zorgen voor minder ammoniak-emissie uit de stal. Dat compenseert eventuele emissie van ammoniak uit de vergistingsinstallaties. Mogelijk wordt mestvergisting in de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof: rijksprogramma om het stikstofoverschot in Nederland terug te dringen) aangemerkt als activiteit met "niet in betekende mate" effecten op milieu. Duidelijkheid daarover is er pas als de PAS is vastgesteld (dus nu nog niet). De installaties zullen op vergunningniveau aan eisen moeten voldoen wat betreft emissies naar de lucht waaronder ook geur.

Vergelijking van de alternatieven leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van 'grote nadelige gevolgen' voor het milieu

Hierna volgen de belangrijkste effecten van de verkenningen op de verschillende milieuaspecten. De effecten zijn getoetst op basis van verschillende criteria. Omdat significant negatieve effecten voor de Natura-2000gebieden niet op voorhand zijn uit te sluiten is ook een passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. Voor deze beoordeling is de verandering in de stikstofdepositie op de Natura2000gebieden getoetst aan de feitelijke situatie. Dat is de vergunde situatie van alle veehouderijen gecorrigeerd op de feitelijke stalbezetting volgens de gegevens van het CBS.

Uit de effectvergelijking komt naar voren dat de meest onderscheidende aspecten zijn natuur (ammoniak), verkeer en duurzaamheid en klimaat. Op deze aspecten scoort de Worst case "opvullen tot 1,5 hectare zonder grondgebondenheid" sterk negatief en de Worst case "grondgebondenheid" (licht) negatief. De Worst case variant "grondgebondenheid met emissiearme stallen" is voor ammoniak beoordeeld als licht positief.

  • Natuur (ammoniak)

Opvullen tot 1,5 ha zonder grondgebondenheid heeft door een toename van de stikstofdepositie een sterk negatief effect. De Worst case-variant grondgebondenheid heeft een negatief effect. In de praktijk zal groei van de veestapel niet mogelijk zijn als dat zou leiden tot meer depositie op Natura 2000 gebieden. Groei is dan alleen mogelijk met het toepassen van extra emissie reducerende staltechniek die verder gaat dan de eisen van het Besluit huisvesting. Uit de Worst case variant grondgebondenheid met emissiearme stallen blijkt dat het dan mogelijk is om de huidige depositie (inclusief CBS correctie voor de veestapel) niet te overschrijden.

  • Verkeer

Opvullen tot 1,5 hectare zonder grondgebondenheid zou betekenen dat de veestapel in Dantumadiel ruim twee keer zo groot kan worden dan nu wat zal leiden tot veel meer verkeer voor de aanvoer van voer en afvoer van melk en mest. Dat is beoordeeld als sterk negatief. In de variant grondgebondenheid kan de totale melkrundveestapel in Dantumadiel met circa een derde toenemen met licht negatieve effecten voor de verkeersafwikkeling.

  • Duurzaamheid en klimaat

De schaalvergroting naar minder maar grotere veehouderijbedrijven kan bijdragen aan een meer duurzame bedrijfsvoering, bijvoorbeeld in combinatie met mest vergisten. Als de veestapel in Dantumadiel (sterk) zou toenemen leidt dat tot minder duurzaamheid in Dantumadiel, bijvoorbeeld door een groter mestoverschot en daarmee een minder gesloten kringloop van voer en mest. De Worst case opvullen tot 1,5 hectare is daarom beoordeeld als sterk negatief, de variant met grondgebondenheid als licht negatief.